EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32002R0473

Verordening (EG) nr. 473/2002 van de Commissie van 15 maart 2002 tot wijziging van de bijlagen I, II en VI van Verordening (EEG) nr. 2092/91 van de Raad inzake de biologische productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen en houdende uitvoeringsbepalingen inzake de overdracht van informatie over het gebruik van koperverbindingen

PB L 75 van 16.3.2002, p. 21–24 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2008: This act has been changed. Current consolidated version: 01/01/2009

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2002/473/oj

32002R0473

Verordening (EG) nr. 473/2002 van de Commissie van 15 maart 2002 tot wijziging van de bijlagen I, II en VI van Verordening (EEG) nr. 2092/91 van de Raad inzake de biologische productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen en houdende uitvoeringsbepalingen inzake de overdracht van informatie over het gebruik van koperverbindingen

Publicatieblad Nr. L 075 van 16/03/2002 blz. 0021 - 0024


Verordening (EG) nr. 473/2002 van de Commissie

van 15 maart 2002

tot wijziging van de bijlagen I, II en VI van Verordening (EEG) nr. 2092/91 van de Raad inzake de biologische productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen en houdende uitvoeringsbepalingen inzake de overdracht van informatie over het gebruik van koperverbindingen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2092/91 van de Raad van 24 juni 1991 inzake de biologische productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen(1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2491/2001 van de Commissie(2), en met name op artikel 13, eerste en tweede streepje,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Het is noodzakelijk het tijdstip waarop de omschakelingsperiode in principe ingaat nader vast te stellen en de voorwaarden vast te stellen waaraan moet worden voldaan om een periode vóór het begintijdstip met terugwerkende kracht te erkennen als deel uitmakend van de omschakelingsperiode.

(2) In uitzonderlijke omstandigheden, zoals de uitbraak van besmettelijke ziekten, onopzettelijke verontreinigingen of natuurverschijnselen, kan het voor veehouders moeilijk zijn zich te voorzien van voeder van biologische oorsprong en moet de bevoegde autoriteit van de lidstaat een tijdelijke en beperkte machtiging verlenen tot gebruik van voeder dat niet afkomstig is van de biologische landbouw.

(3) In deel A van bijlage II betreffende meststoffen en bodemverbeteraars is voorzien in de mogelijkheid om gedurende een overgangsperiode tot en met 31 maart 2002 compost van huishoudelijk afval te gebruiken. Het gebruik van compost van huishoudelijk afval voorziet in bepaalde lidstaten in een reële behoefte en voor dit product gelden strenge regels wat betreft de oorsprong van het afval, het functioneren van het afvalinzamelingssysteem, dat door de lidstaten moet zijn geaccepteerd, en het maximumgehalte aan zware metalen, onverminderd andere eisen ten aanzien van het gebruik van dit product in de landbouw in het algemeen. Het is mogelijk dat deze eisen opnieuw moeten worden bezien in het kader van nieuwe gemeenschappelijke voorschriften inzake huishoudelijk afval. De huidige machtiging kan derhalve worden verlengd voor een beperkte periode van vier jaar.

(4) Pyrethrumderivaten (deltamethrine en lambdacyhalothrine) worden in de biologische landbouw uitsluitend in vallen gebruikt en het gebruik ervan beantwoordt derhalve aan de criteria van artikel 7, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2092/91. Aangezien gebleken is dat het gebruik van deze stoffen voor bepaalde teelten voorziet in een reële behoefte, moet het voor onbepaalde tijd worden toegestaan.

(5) Duitsland heeft verzocht ijzerfosfaat op te nemen in bijlage II bij Verordening (EEG) nr. 2092/91, om het gebruik van dit product als mollusciscide in de biologische landbouw mogelijk te maken. Bij onderzoek van dit verzoek is gebleken dat aan de voorwaarden van artikel 7, lid 1, van bovengenoemde verordening is voldaan. Bovendien is ijzerfosfaat recentelijk in het kader van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen(3), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/18/EG van de Commissie(4), getoetst aan de criteria op het gebied van volksgezondheid en milieu. Het is derhalve dienstig dit product toe te voegen aan bijlage II, deel B.

(6) Het gebruik van metaldehyde als mollusciscide in de biologische landbouw is toegestaan tot en met 31 maart 2002. Het is dienstig deze periode te verlengen voor een beperkte overgangsperiode van vier jaar, zodat als mollusciscide gebruikt metaldehyde in de lidstaten kan worden vervangen door ijzer-III-orthofosfaat.

(7) Het gebruik van koper in de vorm van koperhydroxide, koperoxychloride, (tribasisch) kopersulfaat of koperoxide en het gebruik van minerale oliën als fungiciden worden beschouwd als traditionele methoden van biologische landbouw die in overeenstemming zijn met het bepaalde in artikel 7, lid 1 bis, van Verordening (EEG) nr. 2092/91. Gebleken is dat deze stoffen voor bepaalde teelten momenteel onmisbaar zijn en dat alleen door intensiever onderzoek deugdelijke alternatieve oplossingen kunnen worden gevonden op middellange of lange termijn. Deze stoffen zouden derhalve voorlopig moeten worden toegelaten. Deze toelating zal opnieuw worden bezien in het licht van nieuwe ontwikkelingen en bewijzen betreffende beschikbare alternatieve oplossingen.

(8) Het gebruik van koper in de bovengenoemde vormen kan door de ophoping ervan in de bodem gevolgen hebben op lange termijn, wat onverenigbaar lijkt met het streven van de biologische landbouw naar milieuvriendelijkheid. Derhalve moeten de voorwaarden voor het gebruik van deze stoffen stricter worden gemaakt door een maximumhoeveelheid, uitgedrukt in kilogram koper per hectare per jaar, vast te stellen. Deze maximumhoeveelheid zou aanvankelijk 8 kg koper per hectare moeten bedragen, en zou na een beperkte overgangsperiode van vier jaar moeten worden verlaagd tot 6 kg koper per hectare, tenzij zou worden aangetoond dat deze lagere maximumhoeveelheid voor bepaalde gewassen niet doeltreffend is. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben deze maximumhoeveelheid toe te passen als gemiddelde over een periode van vijf jaar. Lidstaten die van deze mogelijkheid gebruikmaken, moeten verslag uitbrengen over de toepassing van deze maatregel en over de daadwerkelijk gebruikte hoeveelheden, opdat deze regeling indien nodig later kan worden herzien.

(9) De verlenging van de periode voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij deze verordening geldt onverminderd de besluiten betreffende het gebruik van deze middelen in de landbouw in het algemeen in het kader van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG. De Commissie heeft aan de Raad en het Parlement het in artikel 8, lid 2, bedoelde verslag voorgelegd. De bij deze verordening vastgestelde termijnen zullen onverwijld worden aangepast mocht dit in het licht van de conclusies van het onderzoek van het verslag nodig blijken.

(10) In artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 2092/91 is bepaald dat bij de etikettering van of in de reclame voor een bepaald product alleen naar de biologische productiemethode mag worden verwezen voorzover dit product of de betrokken ingrediënten van agrarische oorsprong geen behandeling hebben ondergaan waarbij stoffen zijn gebruikt die niet in bijlage VI, deel B, zijn vermeld; natriumhydroxide is in deze bijlage evenwel vermeld als stof die uitsluitend voor een overgangsperiode tot en met 31 maart 2002 mag worden gebruikt voor de productie van raapzaadolie (Brassica spp.). Gebleken is dat het gebruik van deze stof beantwoordt aan een reële noodzaak in verband met de productie van bepaalde soorten in voeder gebruikte biologische raapzaadolie. Het gebruik van dit product moet derhalve voor onbepaalde tijd worden toegestaan.

(11) Bij Verordening (EEG) nr. 207/93 van de Commissie(5), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2020/2000(6), is de inhoud van bijlage VI bij Verordening (EEG) nr. 2092/91 vastgesteld en zijn de voorwaarden voor de toepassing van artikel 5, lid 4, van die verordening vastgesteld. De lidstaten hebben verzocht darmen van dieren op te nemen in bijlage VI, deel C. Na onderzoek is vastgesteld dat dit verzoek voldoet aan de eisen van artikel 5, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 2092/91 en van artikel 3, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 207/93.

(12) De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het in artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 2092/91 van de Raad bedoelde Comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen I, II en VI bij Verordening (EEG) nr. 2092/91 van de Raad worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Wanneer een lidstaat besluit de in bijlage II, deel B bij Verordening (EEG) nr. 2092/91 bedoelde afwijking wat betreft de maximumhoeveelheden voor koperverbindingen toe te passen, moet het volgende worden medegedeeld aan de Commissie en de andere lidstaten:

- vóór 30 juni 2002, informatie inzake de maatregelen die zijn genomen om deze bepaling ten uitvoer te leggen en ervoor te zorgen dat zij wordt nageleefd, met name door individuele bedrijven;

- vóór 31 december 2004, een verslag over de tenuitvoerlegging en de resultaten van deze maatregelen, met name over de hoeveelheden die sinds de inwerkingtreding van deze bepaling in iedere teeltperiode daadwerkelijk nodig waren.

Indien nodig neemt de Commissie passende maatregelen volgens de procedure van artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 2092/91.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

De lidstaten mogen echter de vóór de inwerkingtreding van deze verordening geldende bepalingen van bijlage I, deel A, punt 1, van Verordening (EEG) nr. 2092/91 blijven toepassen:

- voor percelen waarvoor de omschakelingsperiode vóór 31 december 2002 is ingegaan;

- voor alle percelen die deel uitmaken van een door de bevoegde autoriteiten goedgekeurd omschakelingsprogramma met een maximumlooptijd van vijf jaar dat vóór 1 september 2002 in werking is getreden; deze afwijking geldt niet voor percelen die na de eerste goedkeuring aan het programma worden toegevoegd.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 maart 2002.

Voor de Commissie

David Byrne

Lid van de Commissie

(1) PB L 198 van 22.7.1991, blz. 1.

(2) PB L 337 van 20.12.2001, blz. 9.

(3) PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1.

(4) PB L 55 van 26.2.2002, blz. 29.

(5) PB L 25 van 2.2.1993, blz. 5.

(6) PB L 241 van 26.9.2000, blz. 39.

BIJLAGE

1. Bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2092/91 wordt als volgt gewijzigd:

1.1. Punt 1 van deel A van bijlage I "Planten en plantaardige producten" wordt vervangen door de volgende punten: "1.1. De in artikel 6, lid 1, onder a), b) en d), aangegeven principes, die met name in deze bijlage zijn vermeld, moeten normaliter al op de percelen in praktijk zijn gebracht gedurende een omschakelingsperiode van ten minste twee jaar vóór het inzaaien of, in het geval van grasland, ten minste twee jaar vóór het gebruik ervan als veevoeder van biologische oorsprong of, in het geval van andere blijvende teelten dan grasland, gedurende een omschakelingsperiode van ten minste drie jaar vóór de eerste oogst van de producten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder a). De omschakelingsperiode gaat niet in vóór de datum waarop de producent overeenkomstig artikel 8 kennis heeft gegeven van zijn werkzaamheden en zijn bedrijf heeft onderworpen aan het in artikel 9 bedoelde controlesysteem.

1.2. De controleorganisatie of -autoriteit kan evenwel, in overleg met de bevoegde instantie, elke periode die aan de omschakelingsperiode voorafgaat met terugwerkende kracht als deel van deze omschakelingsperiode erkennen voorzover:

a) hetzij de percelen deel uitmaken van een programma dat is uitgevoerd op grond van Verordening (EEG) nr. 2078/92 van de Raad van 30 juni 1992 betreffende landbouwproductiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming, en betreffende natuurbeheer(1) of op grond van hoofdstuk VI van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en intrekking van een aantal verordeningen(2), of in het kader van een ander officieel programma, op voorwaarde dat het betrokken programma garandeert dat op deze percelen geen producten zijn gebruikt die niet in bijlage II, deel A en deel B, zijn vermeld;

b) hetzij de percelen natuurgrond of landbouwgrond waren die niet werden behandeld met producten die niet in bijlage II, delen A en B, zijn vermeld. Deze periode kan alleen met terugwerkende kracht in aanmerking worden genomen op voorwaarde dat er voldoende bewijzen aan de controleorganisatie of -autoriteit zijn verstrekt, zodat deze zich ervan kan vergewissen dat gedurende een periode van ten minste drie jaar aan de voorwaarden is voldaan.

1.3. De controleorganisatie of -autoriteit kan met toestemming van de bevoegde instantie en rekening houdend met het vroegere gebruik van de percelen besluiten dat in bepaalde gevallen een langere omschakelingsperiode geldt dan in punt 1.1 is vastgesteld.

1.4. Voor percelen die reeds zijn omgeschakeld op biologische landbouwproductie of waar die omschakeling aan de gang was en die zijn behandeld met een product dat niet in bijlage II is vermeld, kan de lidstaat in de volgende twee gevallen een omschakelingsperiode vaststellen die korter is dan de in punt 1.1 vastgestelde periode:

a) voor percelen die in het kader van een actie ter bestrijding van een ziekte of een parasiet die door de bevoegde instantie van de lidstaat op diens grondgebied of in bepaalde delen daarvan voor de productie van een bepaald gewas verplicht is gesteld, zijn behandeld met een product dat niet in bijlage II, deel B, is vermeld;

b) voor percelen die in het kader van door de bevoegde instantie van de lidstaat goedgekeurde wetenschappelijke experimenten zijn behandeld met een product dat niet in bijlage II, deel A of deel B, is vermeld.

De duur van de omschakelingsperiode wordt dan vastgesteld met inachtneming van het volgende:

- de afbraak van het betrokken gewasbeschermingsmiddel moet zodanig verlopen dat het gehalte aan residuen in de bodem, of in het geval van blijvende teelten, in de plant, aan het einde van de omschakelingsperiode onbeduidend is,

- de producten van de oogst die op de behandeling volgt, mogen niet worden verkocht met een verwijzing naar de biologische productiemethode,

- de betrokken lidstaat moet de andere lidstaten en de Commissie op de hoogte brengen van zijn besluit inzake de verplichting tot behandeling.".

1.2. Deel B. "Dieren en producten van dieren van de volgende soorten: Runderen (met inbegrip van bubalus en bison), varkens, schapen, geiten, paardachtigen en pluimvee" wordt als volgt gewijzigd:

1.2.1. De tekst van punt 4.9 wordt vervangen door: "In afwijking van punt 4.8 kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, in geval van verlies van voedergewasproductie of bepaalde opgelegde beperkingen, met name als gevolg van uitzonderlijke weersomstandigheden, de uitbraak van besmettelijke ziekten, verontreiniging met toxische stoffen of brand, gedurende een beperkte periode en voor een specifiek gebied een hoger percentage traditionele diervoeders toestaan wanneer dit gerechtvaardigd is. Na goedkeuring door de bevoegde autoriteit past de controleorganisatie of -autoriteit deze bepaling toe op de individuele marktdeelnemers. De lidstaten stellen elkaar en de Commissie in kennis van de afwijkingen die zij toestaan.".

1.2.2. In punt 7.4. wordt vóór "berekend" het woord "uitsluitend" ingevoegd.

2. Bijlage II bij Verordening (EEG) nr. 2092/91 wordt als volgt gewijzigd:

2.1. Deel A. "Meststoffen en bodemverbeteraars" wordt als volgt gewijzigd: In de tabel wordt voor het gebruik van gecomposteerd huishoudelijk afval de termijn "31 maart 2002" vervangen door "31 maart 2006".

2.2. Deel B. "Bestrijdingsmiddelen" wordt als volgt gewijzigd:

2.2.1. In tabel III "Alleen in vallen en/of verstuivers te gebruiken stoffen" wordt voor pyrethrumderivaten de beperking van het gebruik tot de periode tot en met 31 maart 2002 geschrapt.

2.2.2. In tabel III "Alleen in vallen of verstuivers te gebruiken stoffen" wordt voor metaldehyde de termijn "31 maart 2002" vervangen door "31 maart 2006".

2.2.3. In tabel IV "Andere stoffen die traditioneel in de biologische landbouw worden gebruikt" worden de bepalingen met betrekking tot koper vervangen door: >RUIMTE VOOR DE TABEL>

2.2.4. In tabel IV "Andere stoffen die traditioneel in de biologische landbouw worden gebruikt" wordt voor minerale oliën de beperking van het gebruik tot de periode tot en met 31 maart 2002 geschrapt.

2.3. Er wordt een tabel III bis "Aan de oppervlakte tussen de planten te dispergeren bereidingen" toegevoegd met de volgende inhoud:

">RUIMTE VOOR DE TABEL>"

3. Bijlage VI bij Verordening (EEG) nr. 2092/91 wordt als volgt gewijzigd:

3.1. Deel B "Technische hulpstoffen en andere producten die mogen worden gebruikt voor de bereiding en verwerking van biologisch geproduceerde ingrediënten van agrarische oorsprong, als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder d), en artikel 5, lid 5 bis, onder e), van Verordening (EEG) nr. 2092/91", wordt als volgt gewijzigd: voor natriumhydroxide wordt de beperking van het gebruik tot de periode tot en met 31 maart 2002 geschrapt.

3.2. In deel C "In artikel 5, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 2092/91 bedoelde ingrediënten van agrarische oorsprong die niet biologisch zijn geproduceerd" wordt in punt C.3 "darmen, tot 1 april 2004" toegevoegd.

(1) PB L 215 van 30.7.1992, blz. 85.

(2) PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80.

Top