Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62009CA0061

    Zaak C-61/09: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 14 oktober 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberverwaltungsgericht Rheinland-Pfalz — Duitsland) — Landkreis Bad Dürkheim/Aufsichts- und Dienstleistungsdirektion (Gemeenschappelijk landbouwbeleid — Geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde steunregelingen — Verordening (EG) nr. 1782/2003 — Bedrijfstoeslagregeling — Gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening — Begrip subsidiabele hectare — Niet-landbouwactiviteit — Voorwaarden waaronder landbouwgrond wordt geacht tot bedrijf te behoren)

    PB C 346 van 18.12.2010, p. 10–11 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    18.12.2010   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 346/10


    Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 14 oktober 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberverwaltungsgericht Rheinland-Pfalz — Duitsland) — Landkreis Bad Dürkheim/Aufsichts- und Dienstleistungsdirektion

    (Zaak C-61/09) (1)

    (Gemeenschappelijk landbouwbeleid - Geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde steunregelingen - Verordening (EG) nr. 1782/2003 - Bedrijfstoeslagregeling - Gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening - Begrip „subsidiabele hectare” - Niet-landbouwactiviteit - Voorwaarden waaronder landbouwgrond wordt geacht tot bedrijf te behoren)

    2010/C 346/16

    Procestaal: Duits

    Verwijzende rechter

    Oberverwaltungsgericht Rheinland-Pfalz

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Landkreis Bad Dürkheim

    Verwerende partij: Aufsichts- und Dienstleistungsdirektion

    Voorwerp

    Verzoek om een prejudiciële beslissing — Oberverwaltungsgericht Rheinland-Pfalz — Uitlegging van artikel 44, lid 2, van verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 (PB L 270, blz. 1) — Uitlegging van de begrippen „landbouwgrond” en „niet-landbouwactiviteit” ter zake van een situatie waarin de doelstelling van natuurbescherming primeert op de doelstelling van landbouwproductie — Voorwaarden voor de bestemming van landbouwgrond voor een bedrijf

    Dictum

    1)

    Artikel 44, lid 2, van verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2013/2006 van de Raad van 19 december 2006, moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling zich niet ertegen verzet dat grond die weliswaar mede voor landbouwdoeleinden maar hoofdzakelijk voor het nastreven van doelstellingen van landschapsverzorging en natuurbescherming wordt gebruikt, voor steun in aanmerking komt. Voorts is een activiteit die voldoet aan de in artikel 2, sub c, van die verordening opgenomen definitie ook dan een landbouwactiviteit wanneer de landbouwer instructies van de natuurbeschermingsinstantie moet opvolgen.

    2)

    Artikel 44, lid 2, van verordening nr. 1782/2003, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2013/2006, moet aldus worden uitgelegd dat:

    landbouwgrond ook tot het bedrijf van de landbouwer kan behoren wanneer deze grond de landbouwer niet op basis van een pachtovereenkomst of een andere soortgelijke huurovereenkomst tegen vergoeding ter beschikking staat;

    deze bepaling niet eraan in de weg staat dat grond die om niet en louter tegen overname van de aan de bedrijfsvereniging verschuldigde bijdragen ter beschikking van de landbouwer wordt gesteld om op een bepaalde wijze en in een bepaald tijdvak overeenkomstig de doelstellingen van de natuurbescherming te worden gebruikt, wordt geacht tot het bedrijf te behoren, mits de landbouwer de betrokken grond gedurende ten minste 10 maanden voldoende autonoom voor zijn landbouwactiviteiten kan gebruiken, en dat

    het voor de vraag of de betrokken grond tot het bedrijf van de landbouwer behoort, irrelevant is dat de landbouwer verplicht is om tegen vergoeding bepaalde taken voor een derde te verrichten, wanneer hij deze grond ook in eigen naam en voor eigen rekening voor de uitoefening van zijn landbouwactiviteit gebruikt.


    (1)  PB C 113 van 16.5.2009.


    Top