Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014CN0054

    Zaak C-54/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de Primera Instancia n ° 34 de Madrid (Spanje) op 5 februari 2014 — Rafael Villafáñez Gallego en María Pérez Anguio/Banco Bilbao Vizcaya Argentaria, S.A.

    PB C 135 van 5.5.2014, p. 20–21 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    5.5.2014   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 135/20


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de Primera Instancia no 34 de Madrid (Spanje) op 5 februari 2014 — Rafael Villafáñez Gallego en María Pérez Anguio/Banco Bilbao Vizcaya Argentaria, S.A.

    (Zaak C-54/14)

    2014/C 135/23

    Procestaal: Spaans

    Verwijzende rechter

    Juzgado de Primera Instancia no 34 de Madrid

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partijen: Rafael Villafáñez Gallego en María Pérez Anguio

    Verwerende partij: Banco Bilbao Vizcaya Argentaria, S.A.

    Prejudiciële vragen

    1)

    Moet artikel 3, leden 1 en 2, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 (1) aldus worden uitgelegd dat van een beding waarover afzonderlijk onderhandeld is, sprake is bij een overeenkomst tussen de bank en de geldnemer/consument op grond waarvan naast de herziening van de voorwaarden betreffende de limieten van de rentepercentages is overeengekomen dat de kosten die voortvloeien uit de wijziging van de tussen de bank en de consument gesloten openbare akte van lening en hypotheekvestiging worden opgelegd aan de consument, wanneer de overeenkomst door de bank werd aangeboden als een van de twee mogelijke alternatieven om de financiële voorwaarden van de hypothecaire lening te wijzigen en door de consument vrijwillig was aanvaard, als gevolg van het akkoord dat na onderhandelingen tussen de bankinstelling en de Mutualidad waar de consument toe behoort, was bereikt ter wille van de belangen van de leden van genoemde onderlinge verzekeringsmaatschappij?

    2)

    Indien de voorgaande vraag ontkennend wordt beantwoord: dient artikel 3, lid 1, gelezen in samenhang met artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG, wat het oneerlijke karakter van het beding betreft, aldus te worden uitgelegd dat het zich, gelet op het doel en het onderwerp van het akkoord tussen de bank en de Mutualidad, verzet tegen een overeenkomst zoals omschreven in de voorgaande vraag?


    (1)  Richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB L 95, blz. 29).


    Top