Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62012CA0084

    Zaak C-84/12: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 19 december 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin — Duitsland) — Rahmanian Koushkaki/Bundesrepublik Deutschland (Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht — Verordening (EG) nr. 810/2009 — Artikelen 21, lid 1, 32, lid 1, et 35, lid 6 — Procedures en voorwaarden voor afgifte van eenvormige visa — Verplichting om visum af te geven — Beoordeling van risico van illegale immigratie — Voornemen van aanvrager om grondgebied van lidstaten te verlaten vóór geldigheid van aangevraagd visum verstrijkt — Redelijke twijfel — Beoordelingsmarge van bevoegde autoriteiten)

    PB C 52 van 22.2.2014, p. 7–8 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    22.2.2014   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 52/7


    Arrest van het Hof (Grote kamer) van 19 december 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin — Duitsland) — Rahmanian Koushkaki/Bundesrepublik Deutschland

    (Zaak C-84/12) (1)

    (Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht - Verordening (EG) nr. 810/2009 - Artikelen 21, lid 1, 32, lid 1, et 35, lid 6 - Procedures en voorwaarden voor afgifte van eenvormige visa - Verplichting om visum af te geven - Beoordeling van risico van illegale immigratie - Voornemen van aanvrager om grondgebied van lidstaten te verlaten vóór geldigheid van aangevraagd visum verstrijkt - Redelijke twijfel - Beoordelingsmarge van bevoegde autoriteiten)

    2014/C 52/11

    Procestaal: Duits

    Verwijzende rechter

    Verwaltungsgericht Berlin

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Rahmanian Koushkaki

    Verwerende partij: Bundesrepublik Deutschland

    Voorwerp

    Verzoek om een prejudiciële beslissing — Verwaltungsgericht Berlin — Uitlegging van verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (PB L 243, blz. 1), inzonderheid van de artikelen 21, lid 1, en 32, lid 1 — Procedures en voorwaarden voor afgifte van visa — Recht van de aanvrager van een visum die voldoet aan de voorwaarden voor binnenkomst, op afgifte van een visum — Beoordeling van het risico van illegale immigratie — Beoordelingsmarge van de betrokken lidstaten

    Dictum

    1)

    De artikelen 23, lid 4, 32, lid 1, en 35, lid 6, van verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) moeten in die zin worden uitgelegd dat de bevoegde autoriteiten van een lidstaat, na een onderzoek van een aanvraag voor een eenvormig visum, de afgifte van een dergelijk visum aan een aanvrager alleen kunnen weigeren in de gevallen waarin aan die aanvrager een van de in die bepalingen genoemde gronden voor weigering van een visum kan worden tegengeworpen. Deze autoriteiten beschikken bij het onderzoek van die aanvraag over een ruime beoordelingsmarge met betrekking tot de toepassingsvoorwaarden van deze bepalingen en de beoordeling van de relevante feiten, om te bepalen of een van die weigeringsgronden aan de aanvrager kan worden tegengeworpen.

    2)

    Artikel 32, lid 1, van verordening nr. 810/2009, juncto artikel 21, lid 1, daarvan, moet in die zin worden uitgelegd dat de verplichting van de bevoegde autoriteiten van een lidstaat om een eenvormig visum af te geven veronderstelt dat er, in het licht van de algemene situatie in het land waarin de aanvrager woont en zijn persoonlijke omstandigheden, die zijn aangetoond op basis van de door de aanvrager verstrekte informatie, geen redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum te verlaten.

    3)

    Verordening nr. 810/2009 moet in die zin worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een regeling van een lidstaat zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarin is bepaald dat de bevoegde autoriteiten, wanneer de in die verordening gestelde voorwaarden voor afgifte zijn vervuld, de bevoegdheid hebben om aan de aanvrager een eenvormig visum af te geven, maar waarin niet is bepaald dat zij gehouden zijn dat visum af te geven, mits een dergelijke regeling conform de artikelen 23, lid 4, 32, lid 1, en 35, lid 6, van die verordening kan worden uitgelegd.


    (1)  PB C 133 van 5.5.2012.


    Top