This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62016CA0304
Case C-304/16: Judgment of the Court (First Chamber) of 7 February 2018 (request for a preliminary ruling from the High Court of Justice (England & Wales), Queen’s Bench Division (Administrative Court) — United Kingdom) — The Queen, on the application of: American Express Company v The Lords Commissioners of Her Majesty’s Treasury (Reference for a preliminary ruling — Regulation (EU) 2015/751 — Interchange fees for card-based payment transactions — Article 1(5) — Three party payment card scheme treated as equivalent to a four party payment card scheme — Conditions — Issuance by a three party payment card scheme of card-based payment instruments ‘with a co-branding partner or through an agent’ — Article 2(18) — Concept of ‘three party payment card scheme’ — Validity)
Zaak C-304/16: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 7 februari 2018 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice of England and Wales, Queen’s Bench Division (Administrative Court) — Verenigd Koninkrijk] — The Queen, op verzoek van: American Express Co. / The Lords Commissioners of Her Majesty’s Treasury (Prejudiciële verwijzing — Verordening (EU) 2015/751 — Afwikkelingsvergoedingen voor op kaarten gebaseerde betalingstransacties — Artikel 1, lid 5 — Gelijkstelling van een driepartijenbetaalkaartschema met een vierpartijenbetaalkaartschema — Voorwaarden — Uitgifte door een driepartijenbetaalkaartschema van op kaarten gebaseerde betaalinstrumenten‚ „samen met een cobrandingpartner of via een agent” — Artikel 2, punt 18 — Begrip „driepartijenbetaalkaartschema” — Geldigheid)
Zaak C-304/16: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 7 februari 2018 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice of England and Wales, Queen’s Bench Division (Administrative Court) — Verenigd Koninkrijk] — The Queen, op verzoek van: American Express Co. / The Lords Commissioners of Her Majesty’s Treasury (Prejudiciële verwijzing — Verordening (EU) 2015/751 — Afwikkelingsvergoedingen voor op kaarten gebaseerde betalingstransacties — Artikel 1, lid 5 — Gelijkstelling van een driepartijenbetaalkaartschema met een vierpartijenbetaalkaartschema — Voorwaarden — Uitgifte door een driepartijenbetaalkaartschema van op kaarten gebaseerde betaalinstrumenten‚ „samen met een cobrandingpartner of via een agent” — Artikel 2, punt 18 — Begrip „driepartijenbetaalkaartschema” — Geldigheid)
PB C 123 van 9.4.2018, p. 2–2
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
9.4.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 123/2 |
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 7 februari 2018 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice of England and Wales, Queen’s Bench Division (Administrative Court) — Verenigd Koninkrijk] — The Queen, op verzoek van: American Express Co. / The Lords Commissioners of Her Majesty’s Treasury
(Zaak C-304/16) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Verordening (EU) 2015/751 - Afwikkelingsvergoedingen voor op kaarten gebaseerde betalingstransacties - Artikel 1, lid 5 - Gelijkstelling van een driepartijenbetaalkaartschema met een vierpartijenbetaalkaartschema - Voorwaarden - Uitgifte door een driepartijenbetaalkaartschema van op kaarten gebaseerde betaalinstrumenten‚ „samen met een cobrandingpartner of via een agent” - Artikel 2, punt 18 - Begrip „driepartijenbetaalkaartschema” - Geldigheid))
(2018/C 123/02)
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
High Court of Justice of England and Wales, Queen’s Bench Division (Administrative Court)
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: The Queen, op verzoek van: American Express Co.
Verwerende partij: The Lords Commissioners of Her Majesty’s Treasury
in tegenwoordigheid van: Diners Club International Limited, MasterCard Europe SA
Dictum
1) |
Artikel 1, lid 5, van verordening (EU) 2015/751 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende afwikkelingsvergoedingen voor op kaarten gebaseerde betalingstransacties moet aldus worden uitgelegd dat het in het kader van een overeenkomst tussen een cobrandingpartner of een agent, enerzijds, en een driepartijenbetaalkaartschema, anderzijds, niet vereist is dat die cobrandingpartner of agent handelt als uitgever in de zin van artikel 2, punt 2, van die verordening, opdat dit schema wordt geacht samen met een cobrandingpartner of via een agent op kaarten gebaseerde betaalinstrumenten uit te geven, en dus wordt aangemerkt als een vierpartijenbetaalkaartschema in de zin van artikel 1, lid 5, van die verordening. |
2) |
Bij het onderzoek van de tweede prejudiciële vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van artikel 1, lid 5, en artikel 2, punt 18, van verordening 2015/751 kunnen aantasten. |