This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62016CA0009
Case C-9/16: Judgment of the Court (First Chamber) of 21 June 2017 (request for a preliminary ruling from the Amtsgericht Kehl — Germany) — criminal proceedings against A (Reference for a preliminary ruling — Area of freedom, security and justice — Regulation (EC) No 562/2006 — Community Code on the rules governing the movement of persons across borders (Schengen Borders Code) — Articles 20 and 21 — Crossing internal borders — Checks within the territory — National legislation authorising checks to establish the identity of persons apprehended within 30 kilometres of the common border with other States parties to the Convention implementing the Schengen Agreement — Possibility of checks irrespective of the behaviour of the person concerned or of the existence of specific circumstances — National legislation permitting certain controls on persons on the premises of railway stations)
Zaak C-9/16: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 21 juni 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Amtsgericht Kehl — Duitsland) — Strafzaak tegen A [Prejudiciële verwijzing — Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht — Verordening (EG) nr. 562/2006 — Communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) — Artikelen 20 en 21 — Overschrijding van de binnengrenzen — Controles binnen het grondgebied — Nationale regeling op grond waarvan controles mogen worden uitgevoerd om de identiteit vast te stellen van personen die worden aangehouden binnen een gebied van 30 km vanaf de gemeenschappelijke grens met andere staten die partij zijn bij de Schengenuitvoeringsovereenkomst — Mogelijkheid om controles uit te voeren los van het gedrag van de betrokkene of van het bestaan van bijzondere omstandigheden — Nationale regeling op grond waarvan personen in spoorwegstations aan bepaalde controlemaatregelen kunnen worden onderworpen]
Zaak C-9/16: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 21 juni 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Amtsgericht Kehl — Duitsland) — Strafzaak tegen A [Prejudiciële verwijzing — Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht — Verordening (EG) nr. 562/2006 — Communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) — Artikelen 20 en 21 — Overschrijding van de binnengrenzen — Controles binnen het grondgebied — Nationale regeling op grond waarvan controles mogen worden uitgevoerd om de identiteit vast te stellen van personen die worden aangehouden binnen een gebied van 30 km vanaf de gemeenschappelijke grens met andere staten die partij zijn bij de Schengenuitvoeringsovereenkomst — Mogelijkheid om controles uit te voeren los van het gedrag van de betrokkene of van het bestaan van bijzondere omstandigheden — Nationale regeling op grond waarvan personen in spoorwegstations aan bepaalde controlemaatregelen kunnen worden onderworpen]
PB C 277 van 21.8.2017, p. 10–11
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/10 |
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 21 juni 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Amtsgericht Kehl — Duitsland) — Strafzaak tegen A
(Zaak C-9/16) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht - Verordening (EG) nr. 562/2006 - Communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) - Artikelen 20 en 21 - Overschrijding van de binnengrenzen - Controles binnen het grondgebied - Nationale regeling op grond waarvan controles mogen worden uitgevoerd om de identiteit vast te stellen van personen die worden aangehouden binnen een gebied van 30 km vanaf de gemeenschappelijke grens met andere staten die partij zijn bij de Schengenuitvoeringsovereenkomst - Mogelijkheid om controles uit te voeren los van het gedrag van de betrokkene of van het bestaan van bijzondere omstandigheden - Nationale regeling op grond waarvan personen in spoorwegstations aan bepaalde controlemaatregelen kunnen worden onderworpen])
(2017/C 277/13)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Amtsgericht Kehl
Partij in de strafzaak
A
In tegenwoordigheid van: Staatsanwaltschaft Offenburg
Dictum
1) |
Artikel 67, lid 2, VWEU alsook de artikelen 20 en 21 van verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode), zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 610/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij aan de politiediensten van de betrokken lidstaat de bevoegdheid wordt toegekend de identiteit van iedere persoon te controleren in een gebied tot 30 km landinwaarts vanaf de landgrens van deze lidstaat met andere staten die partij zijn bij de op 19 juni 1990 te Schengen (Luxemburg) ondertekende Overeenkomst ter uitvoering van het te Schengen gesloten akkoord van 14 juni 1985 tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek, betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen, om de illegale binnenkomst of het illegale verblijf op het grondgebied van die lidstaat te voorkomen of te bestrijden dan wel om bepaalde strafbare feiten te voorkomen die de veiligheid van de grenzen aantasten, los van het gedrag van de betrokken persoon of van het bestaan van bijzondere omstandigheden, tenzij de regeling in kwestie die bevoegdheid zodanig inkadert dat de feitelijke uitoefening ervan niet hetzelfde effect kan hebben als grenscontroles. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of aan deze voorwaarde is voldaan. |
2) |
Artikel 67, lid 2, VWEU alsook de artikelen 20 en 21 van verordening nr. 562/2006, zoals gewijzigd bij verordening nr. 610/2013, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is — op grond waarvan de politiediensten van de betrokken lidstaat aan boord van treinen en op de terreinen van de spoorwegen van die lidstaat de identiteit of de grensoverschrijdingsdocumenten van iedere persoon mogen controleren, alsook hem daartoe korte tijd staande mogen houden en mogen ondervragen, voor zover deze controles zijn gebaseerd op terreinkennis of op de ervaring van de grenspolitie — op voorwaarde dat de uitvoering van die controles in het nationale recht is onderworpen aan nadere regels en beperkingen die de intensiteit, de frequentie en de selectiviteit ervan regelen. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of aan deze voorwaarde is voldaan. |