EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62011TN0007

Zaak T-7/11: Beroep ingesteld op 7 januari 2011 — Bank Melli Iran/Raad

PB C 63 van 26.2.2011, p. 30–31 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

26.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/30


Beroep ingesteld op 7 januari 2011 — Bank Melli Iran/Raad

(Zaak T-7/11)

2011/C 63/58

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Bank Melli Iran (Teheran, Iran) (vertegenwoordigers: L. Defalque en S. Woog, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

punt 5 van [hoofdstuk I], afdeling B, van de bijlage bij besluit 2010/644/GBVB van de Raad van 25 oktober 2010 tot wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van gemeenschappelijk standpunt 2007/140/GBVB (1) en punt 5 van afdeling B van bijlage VIII bij verordening (EU) nr. 961/2010 van de Raad van 25 oktober 2010 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening (EG) 423/2007 (2) nietig verklaren en ook het in de brief van de Raad van 28 oktober 2010 vervatte besluit nietig verklaren;

artikel 20, lid 1, sub b, van besluit 2010/413/GBVB van de Raad van 26 juli 2010 (3) en artikel 16, lid 2, sub a, van verordening (EU) nr. 961/2010 van de Raad onwettig en op verzoekster niet-toepasselijk verklaren;

de Raad te verwijzen in verzoeksters kosten van onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar vordering voert verzoekster volgende middelen aan:

1)

Eerste middel: schending van artikel 215, leden 2 en 3, VWEU evenals van artikel 40 VEU, hetgeen schending van een wezenlijk vormvoorschrift oplevert aangezien:

de GBVB-Raad beperkende maatregelen heeft goedgekeurd zonder de Raad enige beoordelingsmarge te laten;

besluit 2010/413/GBVB, waarop verordening nr. 961/2010 is gebaseerd, onterecht is gebaseerd op artikel 29 VEU, aangezien het niet de aanpak van de Unie bepaalt ten aanzien van een bepaalde aangelegenheid van geografische of thematische aard, zoals vereist in artikel 29 VEU, maar precieze verplichtingen vastlegt voor de lidstaten en voor de personen die onder hun rechtsbevoegdheid vallen;

verordening nr. 961/2010 in strijd met artikel 215, lid 3, VWEU niet de nodige bepalingen inzake juridische waarborgen bevat.

2)

Tweede middel: onjuiste keuze door de wetgever van de Europese Unie van de rechtsgrondslag voor het bestreden besluit en de bestreden verordening, aangezien de sancties werden goedgekeurd tegen verzoekster en haar leden, die geen overheidsentiteiten maar rechtspersonen zijn, die door de VN-Veiligheidsraad niet op de lijst zijn geplaatst. In dit verband voert verzoekster aan dat:

hoewel artikel 29 VEU en artikel 215 VWEU als rechtsgrondslag zijn gerechtvaardigd indien de instellingen van de Unie toezien op de naleving van de resolutie van de VN-Veiligheidsraad, zij niet noodzakelijkerwijs zijn gerechtvaardigd indien bestuurlijke maatregelen als het bevriezen van tegoeden van rechtspersonen en niet van overheidsentiteiten worden goedgekeurd;

de bestreden handelingen hadden moeten worden goedgekeurd op grond van artikel 75 VWEU om aldus het Europees Parlement erbij te betrekken in het kader van de medebeslissingsprocedure.

3)

Derde middel: het bestreden besluit en de bestreden verordening werden vastgesteld in strijd met de beginselen van gelijkheid en non-discriminatie, aangezien de gelijkaardige besluiten werden vastgesteld op basis van een andere rechtsgrondslag, met name artikel 75 VWEU, en bijgevolg in een kader dat door het Europees Parlement en de Raad geboden juridische waarborgen bevat, hetgeen niet het geval was voor de bestreden handelingen die verzoekster betreffen.

4)

Vierde middel: de bestreden handelingen werden vastgesteld in strijd met verzoeksters recht van verdediging en, in het bijzonder, haar recht op een eerlijk proces, aangezien:

verzoekster geen bewijsstukken of documenten tot staving van de aantijgingen van de Raad ontving en aangezien de bijkomende aantijgingen, die in 2009 werden geuit ter aanvulling van het besluit van 2008 en in 2010 werden bevestigd, erg vaag en onduidelijk waren en het voor verzoekster aantoonbaar onmogelijk was om erop te antwoorden;

aan verzoekster toegang tot het bewijsmateriaal werd geweigerd en ook het recht om te worden gehoord;

er geen afdoende motivering was gegeven met betrekking tot de bestreden handelingen, hetgeen een schending uitmaakt van verzoeksters recht op een effectieve rechterlijke bescherming.

5)

Vijfde middel: de bestreden handelingen schenden de beginselen van behoorlijk bestuur en gewettigd vertrouwen op grond van dezelfde redenen als in het vierde middel uiteengezet.

6)

Zesde middel: de Raad bleef in gebreke kennis te geven van zijn besluit alsook van de redenen voor de plaatsing op de lijst, in strijd met artikel 36, lid 3, alsmede artikel 36, lid 4, van verordening nr. 961/2010 dat voorziet in de toetsing van het besluit indien opmerkingen worden ingediend.

7)

Zevende middel: kennelijke beoordelingsfout en misbruik van bevoegdheid bij de toepassing op verzoekster van besluit 2010/413/GBVB van de Raad van 26 juli 2010, aangezien de Raad een verkeerde uitlegging gaf aan artikel 20, lid 1, sub b, van dat besluit door te besluiten dat verzoeksters activiteiten, zoals beschreven in de bestreden handelingen, voldoen aan de voorwaarden om te worden beschouwd als activiteiten waartegen maatregelen moeten worden genomen.

8)

Achtste middel: schending van het evenredigheidsbeginsel en van het eigendomsrecht, aangezien de Raad geen rekening heeft gehouden met de beslissing van de VN-Veiligheidsraad, hetgeen zou moeten leiden tot de niet-toepasselijkheid van artikel 20, lid 1, sub b, van besluit 2010/413/GBVB van de Raad van 26 juli 2010.


(1)  PB L 281, blz. 81.

(2)  PB L 28, blz. 81.

(3)  Besluit 2010/413/GBVB van de Raad van 26 juli 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van gemeenschappelijk standpunt 2007/140/GBVB (PB L 195, blz. 39).


Top