Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52013AE7440

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot aanpassing van een aantal basisbesluiten waarin wordt verwezen naar de regelgevingsprocedure met toetsing, aan de artikelen 290 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (COM(2013) 751 final — 2013/0365 (COD))

PB C 177 van 11.6.2014, p. 48–51 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

11.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 177/48


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot aanpassing van een aantal basisbesluiten waarin wordt verwezen naar de regelgevingsprocedure met toetsing, aan de artikelen 290 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

(COM(2013) 751 final — 2013/0365 (COD))

(2014/C 177/09)

Algemeen rapporteur: Antonello PEZZINI

De Raad en het Europees Parlement hebben op resp. 10 december 2013 en 18 november 2013 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) te raadplegen over het

voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot aanpassing van een aantal basisbesluiten waarin wordt verwezen naar de regelgevingsprocedure met toetsing, aan de artikelen 290 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

(COM(2013) 751 final — 2013/0365 (COD)).

Gezien de urgentie van de werkzaamheden heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité tijdens zijn op 21 en 22 januari 2014 gehouden 495e zitting de heer Pezzini als rapporteur aangewezen en vervolgens het volgende advies met 112 stemmen vóór, bij 2 onthoudingen, goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het Comité kan zich in het voorstel van de Europese Commissie vinden omdat zij daarmee zekerheid verschaft over de regelgeving van de Unie, naar vereenvoudiging en meer efficiëntie streeft, ervoor zorgt dat de democratische controle volledig tot zijn recht komt en alle betrokkenen helder worden geïnformeerd.

1.2

Ook stemt het tot tevredenheid dat de Commissie in haar voorstel rekening heeft gehouden met de opmerkingen uit eerdere adviezen van het Comité.

1.3

De Commissie stelt voor om zo'n 80 verordeningen en richtlijnen te wijzigen. Het Comité kan zich evenwel niet over ieder wijzigingsvoorstel uitspreken want het gaat om een zeer breed scala aan onderwerpen betreffende:

netwerken;

inhoud en communicatietechnologie;

klimaatmaatregelen;

energie;

ondernemingen en industrie;

milieu;

statistieken;

interne markt en diensten;

mobiliteit en vervoer;

gezondheid en consumenten;

humanitaire hulp.

1.4

Het Comité beveelt aan om in een later stadium over te gaan tot een diepgaande evaluatie van doelstellingen, inhoud, strekking en duur van de delegatie. Zulks in het kader van de integrale uitoefening van democratische controle op Europees niveau, waarbij niet mag worden getornd aan de prerogatieven en taken die in het Europees wetgevingsproces aan de nationale parlementen zijn gegarandeerd. Verder herhaalt het dat de noties „niet-essentiële maatregelen” en „gedelegeerde bevoegdheden” op ondubbelzinnige wijze en in het licht van de interpretaties van het Hof van Justitie moeten worden gedefinieerd.

1.5

Het Comité benadrukt dat het van belang is:

dat het EP hieraan volledig deelneemt;

dat de comitologieprocedures worden gestroomlijnd en vereenvoudigd;

dat hierover beter wordt geïnformeerd, zowel wat betreft de bevoegdheden van de comités, als wat betreft de maatregelen die tijdens alle stadia van de procedure worden vastgesteld;

dat de burgers en het maatschappelijk middenveld volledig toegang tot die informatie hebben.

1.6

Voorts hamert het Comité er opnieuw op dat de comitéprocedures voor de inwoners van de EU en met name voor de directe betrokkenen zo transparant en begrijpelijk mogelijk moeten zijn.

1.7

Ook wijst het erop dat volledig uitvoering moet worden gegeven aan artikel 8A van het Verdrag van Lissabon, inhoudende dat besluiten zo dicht mogelijk bij de burgers moeten worden genomen, en dat de volledige toegankelijkheid tot informatie voor burgers en maatschappelijk middenveld gewaarborgd moet zijn.

1.8

Het Comité dringt er ten slotte op aan dat de impact van de toepassing van het nieuwe regelgevingskader wordt geëvalueerd aan de hand van een periodiek rapport over de doeltreffendheid, de transparantie en de verspreiding van informatie dat aan het Europees Parlement, de Raad en het Comité wordt voorgelegd.

2.   Inleiding

2.1

In het Verdrag van Lissabon werd het onderscheid ingevoerd tussen de bevoegdheid die aan de Commissie kan worden overgedragen om niet-wetgevingshandelingen van algemene strekking vast te stellen ter aanvulling of wijziging van bepaalde niet-essentiële onderdelen van een wetgevingshandeling (de delegatieprocedure/gedelegeerde bevoegdheden van artikel 290 VWEU), en de bevoegdheid die aan de Commissie kan worden overgedragen om uitvoeringshandelingen te verrichten ten behoeve van eenvormige voorwaarden van juridisch bindende handelingen van de Unie (de procedure van artikel 291 VWEU).

2.1.1

Deze zogeheten gedelegeerde handelingen worden geregeld via een aantal niet-dwingende instrumenten zoals:

de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de tenuitvoerlegging van artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (1);

het interinstitutionele akkoord over gedelegeerde handelingen van 2006;

de artikelen 87 bis en 88 van het reglement van orde van het EP, zoals gewijzigd bij het Besluit van 10 mei 2012 (2).

2.2

Zoals het Comité opmerkte in zijn advies van 2008 (3) had de Raad reeds in juli 2006 (4) zijn besluit over de aan de Commissie toegekende uitvoeringsbevoegdheden (5) gewijzigd door een nieuwe procedure in te voeren: de regelgevingsprocedure met toetsing (RPMT).

2.2.1

Dankzij deze procedure kan de wetgever zich verzetten tegen de goedkeuring van „quasi-wetgevende” maatregelen — d.w.z. algemene maatregelen die de niet-essentiële onderdelen van volgens de medebeslissingsprocedure goedgekeurde basisinstrumenten wijzigen — telkens als hij van oordeel is dat de voorgenomen maatregelen de in het basisbesluit vervatte uitvoeringsbevoegdheden te boven gaan, niet verenigbaar zijn met het doel of de inhoud van het besluit of niet stroken met het subsidiariteits- of evenredigheidsbeginsel.

2.2.2

Het gaat hier om typische comitologieprocedures, die zijn geregeld in Raadsbesluit 1999/468/EG zoals gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG, waarin de Commissie de verplichting werd opgelegd om ontwerpen van aanpassingsmaatregelen voor te leggen aan uit functionarissen van de nationale overheden samengestelde comités en zulks volgens een van de volgende vijf comitologieprocedures: met betrekking tot raadpleging, beheer, regelgeving, regelgeving met toetsing en vrijstelling. In december 2006 reeds heeft de Commissie de 25 desbetreffende besluiten goedgekeurd (6), waarover het Comité een advies heeft uitgebracht (7).

2.3

De RPMT werd gebruikt voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen tot wijziging van „niet-essentiële onderdelen van een basisbesluit”. Artikel 5 bis van het Comitologiebesluit en de RPMT golden tussen 2009 en 2014 als overgangsregeling in afwachting van aanpassing aan het stelsel van gedelegeerde handelingen via wijziging van een reeks verordeningen, richtlijnen en besluiten.

2.4

Onlangs nog heeft het Comité advies uitgebracht over twee omnibusverordeningen (8) die betrekking hadden op 12 beleidsgebieden. Het steunde de Commissievoorstellen „want de rechtszekerheid van EU-regelgeving, vereenvoudiging en doeltreffendheid zijn erbij gebaat.” Wel beval het Raad en EP aan om „zeer nauwgezet toe te zien op alle handelingen die in dit verband verricht zullen worden”. Het gaat immers om de verhuizing van maar liefst 165 wetgevingshandelingen van de RPMT naar de nieuwe regeling aangaande gedelegeerde handelingen.

2.5

Er zij herinnerd aan het recent uitgebrachte gedetailleerde rapport van het Comité over de delegatieprocedure en lezing daarvan draagt zeker bij tot begrip van dit advies.

3.   Voorstellen van de Commissie

3.1

De voorstellen weerspiegelen de „klassieke” methode en bevatten een regelgevingskader.

3.2

De Commissie stelt voor om 76 rechtsinstrumenten (verordeningen en richtlijnen die op verscheidene terreinen betrekking hebben) te wijzigen. Met het oog op aansluiting bij het VWEU stelt zij onder meer schrappingen voor in de Verordeningen (EG) 66/2010 en (EG) 1221/2009 inzake milieu; in Verordening (EG) 1333/2008 en Richtlijn 2002/46/EG inzake gezondheid en consumenten (9); en in Verordening (EG) 1257/96 van de Raad inzake humanitaire hulp.

4.   Algemene opmerkingen

4.1

Het Comité kan zich in het voorstel van de Commissie vinden omdat zij daarmee zekerheid verschaft over de EU-regelgeving, naar vereenvoudiging en meer efficiëntie streeft en ervoor zorgt dat EP en Raad hun democratische controlerechten volledig kunnen uitoefenen.

4.2

Het Comité is uiteraard tevreden over het feit dat een aantal van zijn aanbevelingen uit eerdere adviezen in de voorstellen zijn terug te vinden. Wel herhaalt het „dat de duur van de bevoegdheidsdelegatie krachtens artikel 290 VWEU uitdrukkelijk in het basisbesluit moet worden afgebakend. Ook is het zo dat, een enkele uitzondering daargelaten, er in principe voor bepaalde tijd wordt gedelegeerd, waarbij er, na het uitbrengen van een uitvoeringsverslag, verlengd kan worden.” (10)

4.3

Het Comité herinnert eraan dat het EP in zijn resolutie van 5 mei 2010 over bevoegdheidsdelegatie erop wees dat bevoegdheidsdelegatie een delicate zaak is en dat „de doelstellingen, inhoud, strekking en duur van een bevoegdheidsdelegatie overeenkomstig artikel 290 VWEU uitdrukkelijk en uiterst nauwkeurig in elke basishandeling moeten worden vastgelegd”. Volgens het Comité moet dit tevens gelden met het oog op de aan de nationale parlementen gegarandeerde prerogatieven en taken in het Europese wetgevingsproces.

4.4

Verder is het van mening dat uitsluitend tot delegatie mag worden overgegaan „om niet-wetgevingshandelingen van algemene strekking vast te stellen ter aanvulling of wijziging van bestaande niet-essentiële onderdelen van een wetgevingshandeling” in de zin van artikel 290 VWEU. Voorts dient voor uitvoeringshandelingen de procedure van artikel 291 VWEU te worden gevolgd, waarbij in geen geval tot delegatie mag worden overgegaan van handelingen die essentiële onderdelen van een beleidsgebied betreffen. Daarnaast moet de notie „niet-essentiële onderdelen” nog worden gedefinieerd en dient er een nauwkeurige evaluatie te komen van het functioneren van een dergelijk mechanisme.

4.5

Ook herhaalt het Comité zijn aanbeveling aan de Commissie „om bij haar grootscheepse operatie meer rekening te houden met de specificiteiten van bepaalde basisbesluiten” (11) en rekening te houden met de interpretatie van het Hof van Justitie van de noties „niet-essentiële maatregel” en „gedelegeerde bevoegdheden van de Commissie”.

4.6

Het Comité benadrukt dat het van belang is dat:

het EP hieraan volledig deelneemt, en dus het recht heeft om een besluit uiteindelijk te verwerpen;

het EP en de Raad hierover beter wordt geïnformeerd, zowel wat betreft de comités, als wat betreft de maatregelen die zij tijdens alle stadia van de procedure voorgelegd krijgen;

het EP een grotere rol krijgt dankzij een overlegprocedure met de Raad in geval van een negatief advies van het EP.

4.7

Het Comité herhaalt nogmaals „dat de comitéprocedures transparanter en begrijpelijker zouden moeten zijn voor iedereen die in de EU verblijft en in het bijzonder voor degenen voor wie zij zijn bestemd. Bij comitéprocedures zijn slechts vertegenwoordigers van de Commissie en regeringen van de lidstaten betrokken en deze procedures hebben — naar gelang van de aard van het ingestelde comité — betrekking op het beheren, de raadpleging of de reglementering die voor de uitvoering van de bijbehorende wetgevingsbesluiten vereist is”. (12)

4.8

Het Comité dringt er ook op aan dat de impact van de toepassing van de nieuwe procedure wordt geëvalueerd door het Europees Parlement, de Raad en het Comité een periodiek rapport voor te leggen over de doeltreffendheid, de transparantie en de verspreiding van gebruikersvriendelijke en toegankelijke informatie over alle gedelegeerde communautaire handelingen. Zo kan een monitoring van deze procedure worden uitgevoerd, waarin regelgeving en daadwerkelijke uitvoering worden gecombineerd.

4.9

Het Comité wijst er ten slotte nogmaals op dat volledig uitvoering moet worden gegeven aan artikel 8A van het Verdrag van Lissabon, inhoudende dat besluiten zo dicht mogelijk bij de burgers moeten worden genomen, en dat de volledige toegankelijkheid tot informatie voor burgers en maatschappelijk middenveld gewaarborgd moet zijn.

Brussel, 21 januari 2014.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

Henri MALOSSE


(1)  COM(2009) 673 final van 9.12.2009.

(2)  Doc. A7-0072/2012.

(3)  PB C 224 van 30.8.2008, blz. 35.

(4)  Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006).

(5)  Beschikking 1999/468/EG (PB L 184 van 17.7.1999).

(6)  COM(2006) 901 final t/m 926 final.

(7)  PB C 161 van 13.7.2007, blz. 45.

(8)  PB C 67 van 6.3.2014, blz. 104.

(9)  Zo zou de duidelijkheid zijn gediend met schrapping van artikel 29, onder i, („een communautaire procedure voor het melden van ernstige ongewenste voorvallen en bijwerkingen en de wijze van melding”) van Richtlijn 2002/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van kwaliteits- en veiligheidsnormen voor het inzamelen, testen, bewerken, opslaan en distribueren van bloed en bloedbestanddelen van menselijke oorsprong.

(10)  Zie voetnoot 8.

(11)  Zie voetnoot 8.

(12)  Zie voetnoot 7.


Top