Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32014D0918

    2014/918/EU: Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 16 december 2014 tot beëindiging van de antisubsidieprocedure betreffende de invoer van stapelvezels van polyester van oorsprong uit de Volksrepubliek China, India en Vietnam

    PB L 360 van 17.12.2014, p. 65–110 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec_impl/2014/918/oj

    17.12.2014   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 360/65


    UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

    van 16 december 2014

    tot beëindiging van de antisubsidieprocedure betreffende de invoer van stapelvezels van polyester van oorsprong uit de Volksrepubliek China, India en Vietnam

    (2014/918/EU)

    DE EUROPESE COMMISSIE

    Gezien Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (1), en met name artikel 14, lid 2,

    Overwegende hetgeen volgt:

    1.   PROCEDURE

    1.1.   INLEIDING

    (1)

    Op 19 december 2013 heeft de Europese Commissie („de Commissie”) een antisubsidieonderzoek geopend betreffende de invoer van stapelvezels van polyester van oorsprong uit de Volksrepubliek China, India en Vietnam („de betrokken landen”) op grond van artikel 10 van Verordening (EG) nr. 597/2009 („de basisverordening”). Zij heeft daartoe een bericht van inleiding gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) (het „bericht van inleiding”).

    (2)

    De Commissie heeft het onderzoek geopend naar aanleiding van een klacht die op 4 november 2013 door de European Man-made Fibres Association (CIRFS) („de klager”) namens zeven producenten is ingediend. De klager vertegenwoordigt producenten die goed zijn voor meer dan 70 % van de totale productie in de Unie van stapelvezels van polyester („PSF”). Het bij de klacht gevoegde voorlopige bewijsmateriaal betreffende subsidiëring en de daaruit voortvloeiende aanmerkelijke schade was voldoende om het onderzoek te openen.

    (3)

    Overeenkomstig artikel 10, lid 7, van de basisverordening heeft de Commissie de Chinese overheid („de GOC”), de Indiase overheid („de GOI”) en de Vietnamese overheid („de GOV”) er vóór de inleiding van de procedure van in kennis gesteld dat zij een naar behoren gedocumenteerde klacht had ontvangen dat met subsidiëring ingevoerd PSF van oorsprong uit de drie landen de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade toebracht. De respectieve overheden werden uitgenodigd voor individueel overleg teneinde de in de klacht omschreven situatie op te helderen en overeenstemming te bereiken over een oplossing.

    Volksrepubliek China (VRC)

    (4)

    De GOC heeft de uitnodiging voor het overleg niet aangenomen en voerde aan dat er een misverstand bestond met betrekking tot de indieningsdatum van de klacht. De GOC heeft echter opmerkingen over de argumenten in de klacht ingediend, waarin werd gesteld dat de regelingen geen aanleiding gaven tot compenserende maatregelen.

    India

    (5)

    De GOI heeft de uitnodiging aangenomen en het overleg heeft plaatsgevonden. Daarbij kon geen overeenstemming worden bereikt. Er werd evenwel nota genomen van de opmerkingen van de GOI over de in de klacht genoemde regelingen.

    Vietnam

    (6)

    De GOV heeft de uitnodiging aangenomen en het overleg heeft plaatsgevonden. Daarbij kon geen overeenstemming worden bereikt. Er werd evenwel nota genomen van de opmerkingen van de GOV over de in de klacht genoemde regelingen.

    1.2.   BELANGHEBBENDE PARTIJEN

    (7)

    In het bericht van inleiding werden de belanghebbenden uitgenodigd om met de Commissie contact op te nemen om aan het onderzoek mee te werken. Daarnaast heeft de Commissie in het bijzonder de klagers, andere bekende producenten in de Unie, de bekende producenten-exporteurs, de GOC, de GOI, de GOV, bekende importeurs, leveranciers en gebruikers, handelaren, alsmede bekende belanghebbende sectorverenigingen van de opening van het onderzoek in kennis gesteld en hen uitgenodigd mee te werken.

    (8)

    De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om opmerkingen over de opening van het onderzoek te maken en te verzoeken om te worden gehoord door de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures.

    a)   Steekproef

    (9)

    Gezien het kennelijk grote aantal producenten-exporteurs, producenten in de Unie en niet-verbonden importeurs, werd aan alle bekende producenten-exporteurs en niet-verbonden importeurs gevraagd zich bij de Commissie kenbaar te maken en haar overeenkomstig het bericht van inleiding basisinformatie te verstrekken over hun activiteiten in verband met PSF gedurende het tijdvak van 1 oktober 2012 tot en met 30 september 2013. Deze informatie werd verlangd krachtens artikel 27 van de basisverordening, zodat de Commissie kon beslissen of een steekproef noodzakelijk was, en zo ja, een steekproef kon samenstellen. De autoriteiten van de VRC, India en Vietnam werden eveneens geraadpleegd.

    Steekproef van producenten in de Unie

    (10)

    In het bericht van inleiding deelde de Commissie mee dat zij een voorlopige steekproef van producenten in de Unie had samengesteld. De Commissie heeft de steekproef samengesteld op basis van de verkoop en het productievolume van PSF in het onderzoektijdvak en hield daarbij rekening met de geografische spreiding. Deze steekproef bestond uit vier producenten in de Unie. De in de steekproef opgenomen producenten in de Unie vertegenwoordigden 54 % van de totale productie van PSF in de Unie.

    (11)

    De Commissie heeft de belanghebbenden verzocht hun opmerkingen over de voorlopige steekproef te maken. Er werden geen opmerkingen ontvangen, De steekproef is representatief voor de bedrijfstak van de Unie.

    Steekproef van importeurs

    (12)

    Om vast te stellen of een steekproef noodzakelijk is en, zo ja, deze samen te stellen, heeft de Commissie niet-verbonden importeurs gevraagd om de in het bericht van inleiding vermelde informatie te verstrekken.

    (13)

    Acht niet-verbonden importeurs leverden de gevraagde informatie en stemden ermee in om in de steekproef te worden opgenomen. Overeenkomstig artikel 27, lid 1, van de basisverordening heeft de Commissie in eerste instantie een steekproef van drie ondernemingen samengesteld op basis van het grootste invoervolume naar de Unie. Overeenkomstig artikel 27, lid 2, van de basisverordening werd met alle bekende importeurs overleg gepleegd over de samenstelling van de steekproef.

    (14)

    Eén van de in de steekproef opgenomen importeurs heeft zich uit de steekproef teruggetrokken en de Commissie meegedeeld dat hij geen antwoorden op de vragenlijst in zou dienen. Gelet op het beperkte aantal resterende (niet in de steekproef opgenomen) importeurs heeft de Commissie vervolgens van de steekproef afgezien; wel werden die importeurs allemaal gevraagd om antwoorden op de vragenlijst in te dienen. Twee ondernemingen die het betrokken product zowel importeren als gebruiken, hebben aangegeven dat zij niet als importeurs maar als gebruikers wilden meewerken. Van de vijf resterende niet-verbonden importeurs hebben er vier een antwoord op de vragenlijst ingediend.

    Steekproef van producenten-exporteurs in China

    (15)

    Om vast te stellen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, heeft de Commissie alle bekende producenten-exporteurs in de VRC gevraagd om de in het bericht van inleiding vermelde informatie te verstrekken. Daarnaast heeft de Commissie de Vertegenwoordiging van China bij de Europese Unie verzocht mogelijke andere producenten-exporteurs die in deelname aan het onderzoek geïnteresseerd konden zijn, op te sporen en/of contact met hen op te nemen.

    (16)

    In eerste instantie verstrekten 23 producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs de verlangde informatie en stemden ermee in te worden opgenomen in de steekproef. Op basis van de informatie die werd verkregen van de producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs en in overeenstemming met artikel 27 van de basisverordening heeft de Commissie aanvankelijk een steekproef samengesteld van de vijf medewerkende producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs met het grootste uitvoervolume naar de Unie in het onderzoektijdvak. Twee andere Chinese producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs hebben de gevraagde informatie in een later stadium ingediend. De omvang van deze twee Chinese producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs was echter niet zodanig dat zij de steekproef — indien zij de gevraagde informatie wel binnen de gestelde termijn hadden verstrekt — zouden hebben gewijzigd.

    (17)

    Twee Chinese producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs verzochten de steekproef samen te stellen op basis van de grondstoffen die bij de productie van PSF worden gebruikt. Volgens hen moesten er voor de steekproef evenveel producenten van PSF die gezuiverd tereftalaatzuur/mono-ethyleenglycol („PTA/MEG”) gebruiken als die PET-vlokken gebruiken, worden geselecteerd. Verder betoogden zij dat de productieprocessen verschillen al naar gelang van de gebruikte grondstof en dat producenten die verschillende grondstoffen gebruiken, niet op dezelfde markt concurreren. Voorts werd aangevoerd dat de producenten van PSF die PTA/MEG niet als grondstof gebruiken, ook niet kunnen profiteren van de verstrekking van PTA/MEG tegen een ontoereikende prijs, zoals in de klacht is beschreven.

    (18)

    Overeenkomstig artikel 27, lid 1, van de basisverordening heeft de Commissie de steekproef gebaseerd op het grootste uitvoervolume naar de Unie in het onderzoektijdvak. In de steekproef werd ook rekening gehouden met het feit dat sommige van de regelingen mogelijk niet door alle producenten-exporteurs in China worden gebruikt. Er werd bovendien opgemerkt dat in de steekproef ondernemingen waren opgenomen die beide productieprocessen hanteren.

    (19)

    Als de samenstelling van de steekproef enkel op het soort productieproces werd gebaseerd, zou het gevaar bestaan dat er op de uitkomst van het onderzoek vooruit wordt gelopen door de veronderstelling dat er slechts sprake zal zijn van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies bij de PSF-producenten die PTA/MEG als grondstof gebruiken en niet bij de PSF-producenten die PET-vlokken als grondstof gebruiken. Bovendien werden dergelijke selectiecriteria als willekeurig beschouwd, aangezien de daaruit resulterende steekproef met een gelijk aantal ondernemingen niet representatief zou zijn wat het uitvoervolume naar de Unie overeenkomstig artikel 27, lid 1, van de basisverordening betreft; het verzoek werd derhalve afgewezen.

    (20)

    Eén van de Chinese producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs voerde aan dat de steekproef op de waarde van de uitvoer moest worden gebaseerd in plaats van op het uitvoervolume en vroeg om in de steekproef te worden opgenomen. De samenstelling van een steekproef op basis van de waarde van de uitvoer zou niet tot representatieve en objectieve resultaten leiden, aangezien de prijzen als gevolg van subsidiëring verstoord kunnen zijn. De Commissie had de vijf grootste producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs geselecteerd op basis van volume, en zij waren samen goed voor 53 % van het totale uitvoervolume van de medewerkende Chinese exporteurs naar de Unie. Dit wordt beschouwd als de grootste representatieve hoeveelheid uitvoer die redelijkerwijs binnen de beschikbare tijd kon worden onderzocht overeenkomstig artikel 27, lid 1, van de basisverordening. Dit argument werd derhalve afgewezen.

    (21)

    Dezelfde partij voerde aan dat haar grondstoffen volledig uit gerecycleerd textielafval bestonden en dat zij niet heeft geprofiteerd van subsidies die in samenhang met het gebruik van PTA/MEG konden worden verleend. De partij stelde dat aan haar geen subsidiemarge moest worden toegeschreven die was berekend op basis van gegevens over ondernemingen die PTA/MEG als grondstof gebruikten. Zoals in overweging 18 is beschreven, werd bij de steekproef rekening gehouden met het feit dat sommige regelingen mogelijk niet door alle producenten-exporteurs in de VRC mogen worden gebruikt. Derhalve werd het verzoek afgewezen.

    (22)

    De in overweging 16 beschreven voorlopige steekproef van vijf producenten-exporteurs werd dan ook als definitieve steekproef bevestigd.

    (23)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen stelde de klager de door de Commissie toegepaste steekproefmethodologie in vraag. De klager zette vraagtekens bij de representativiteit van de in overweging 16 bedoelde 23 medewerkende Chinese producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs met betrekking tot de totale hoeveelheid uit de VRC naar de Unie uitgevoerde PSF. Daarnaast was de klager van mening dat een steekproef van vijf ondernemingen ontoereikend was in het licht van een vermeend aantal van 150 PSF-producenten in de VRC. Bovendien voerde de klager aan dat in de steekproef geen rekening is gehouden met de geografische spreiding van de Chinese producenten en het aandeel Chinese producenten dat de verschillende betrokken productieprocessen hanteert. Ten slotte voerde de klager aan dat de Commissie de daadwerkelijke hoeveelheid PSF die door de in de steekproef opgenomen Chinese ondernemingen wordt geproduceerd niet bekend heeft gemaakt en evenmin of de omvang van hun productie representatief is ten opzichte van de totale omvang van de PSF-productie in de VRC.

    (24)

    De invoer van de 23 medewerkende Chinese producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs vertegenwoordigde 83 % van de totale omvang van de invoer uit de VRC en de mate van medewerking werd derhalve als hoog beschouwd. Zoals vermeld in overweging 16 heeft de Commissie overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening een steekproef van vijf producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs samengesteld die aan het onderzoek hebben meegewerkt en gedurende het onderzoektijdvak de grootste uitvoer naar de Unie vertegenwoordigden. Op grond hiervan werd de steekproef als representatief beschouwd. De geselecteerde ondernemingen werd gevraagd de volledige vragenlijst in te vullen. In elk geval kunnen producenten-exporteurs die niet bereid zijn om aan het onderzoek mee te werken, niet worden geselecteerd voor de steekproef aangezien de Commissie ernaar streeft bevindingen vast te stellen op basis van de gegevens die bij de medewerkende producenten-exporteurs worden verzameld aan de hand van hun antwoorden op de vragenlijst en die ter plaatse worden gecontroleerd.

    (25)

    De klager heeft zijn bewering met betrekking tot de samenstelling van een steekproef van producenten-exporteurs die rekening houdt met hun geografische spreiding in de VRC, niet verder onderbouwd. Met name heeft de klager niet uitgelegd waarom een steekproef op basis van het criterium van geografische spreiding in overeenstemming met artikel 27 van de basisverordening zou zijn geweest, waarin wel in de mogelijkheid wordt voorzien om een steekproef samen te stellen op basis van het grootste uitvoervolume.

    (26)

    Met betrekking tot het argument dat in de steekproef geen rekening is gehouden met het aandeel Chinese producenten dat de verschillende betrokken productieprocessen hanteert, wordt erop gewezen dat de steekproef ondernemingen omvat die beide productieprocessen hanteren, zoals uiteengezet in overweging 18. Bovendien gebruiken de grootste Chinese exporteurs PTA/MEG voor de productie van PSF voor de markt van de Unie.

    (27)

    Hoewel de klager naar productie verwijst in plaats van naar uitvoer naar de Unie, moet worden opgemerkt dat de Commissie niet verplicht is de omvang van de productie van PSF door de in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs openbaar te maken, aangezien de onderhavige procedure tot doel heeft de subsidiëring te beoordelen met betrekking tot in de VRC geproduceerde PSF die naar de Unie wordt uitgevoerd.

    (28)

    Daarom werden alle argumenten van de klager met betrekking tot de steekproefmethodologie afgewezen.

    Steekproef van producenten-exporteurs in India

    (29)

    Om vast te stellen of een steekproef noodzakelijk is en, zo ja, deze samen te stellen, heeft de Commissie alle bekende producenten-exporteurs in India gevraagd om de in het bericht van inleiding vermelde informatie te verstrekken. Daarnaast heeft de Commissie de Vertegenwoordiging van India bij de Europese Unie verzocht mogelijke andere producenten-exporteurs die geïnteresseerd konden zijn in medewerking aan het onderzoek, op te sporen en/of contact met hen op te nemen.

    (30)

    Acht producenten-exporteurs in India leverden de gevraagde informatie en stemden ermee in om in de steekproef te worden opgenomen. Overeenkomstig artikel 27, lid 1, van de basisverordening heeft de Commissie een steekproef van vier ondernemingen samengesteld op basis van het grootste representatieve uitvoervolume naar de Unie dat binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht. Overeenkomstig artikel 27, lid 2, van de basisverordening zijn alle bekende producenten-exporteurs en de Indiase autoriteiten geraadpleegd over de samenstelling van de steekproef. Er werden geen opmerkingen ontvangen.

    (31)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft de klager naar 17 PSF-producenten in India verwezen en gevraagd of een steekproef van vier producenten-exporteurs wel representatief was. De Commissie bevestigt dat de steekproef van vier Indiase producenten-exporteurs als representatief werd beschouwd, aangezien deze ongeveer 90 % van de totale Indiase uitvoer naar de Unie in het onderzoektijdvak bestrijkt.

    Steekproef van producenten-exporteurs in Vietnam

    (32)

    De Commissie heeft alle bekende producenten-exporteurs in Vietnam gevraagd om de in het bericht van inleiding vermelde informatie te verstrekken. Daarnaast heeft de Commissie de Vertegenwoordiging van Vietnam bij de Europese Unie verzocht eventuele andere producenten-exporteurs die mogelijk geïnteresseerd konden zijn in medewerking aan het onderzoek, op te sporen en/of contact met hen op te nemen.

    (33)

    Vijf Vietnamese producenten-exporteurs verstrekten de verlangde informatie en stemden ermee in te worden opgenomen in de steekproef, maar één van die ondernemingen had in het onderzoektijdvak geen uitvoer naar de Unie. Daarom heeft de Commissie besloten deze onderneming niet te onderzoeken. Gezien het lage aantal resterende producenten-exporteurs besloot de Commissie dat een steekproef niet nodig was.

    (34)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen merkte de klager op dat voor Vietnam van drie van de vier producenten-exporteurs antwoorden op de vragenlijst werden ontvangen en dat de Commissie naar een verhoudingsgewijs gelijk aantal antwoorden voor de Chinese en Indiase uitvoer had moeten zorgen. De Commissie wijst erop dat de situatie van de bedrijfstak in Vietnam heel anders was, vanwege het zeer beperkte aantal medewerkende producenten-exporteurs (drie) in vergelijking met het grote aantal producenten-exporteurs in China en India. Daarom was er alleen in de laatstgenoemde twee landen een steekproef nodig. De Commissie wijst er tevens op dat de drie medewerkende en onderzochte Vietnamese producenten-exporteurs meer dan 99 % van het totale volume van de invoer van het betrokken product uit Vietnam in de Unie vertegenwoordigen.

    b)   Individueel onderzoek

    (35)

    Drie producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs in de VRC hebben op grond van artikel 27, lid 3, van de basisverordening om een individueel onderzoek verzocht. Gezien het aantal verzoeken om een individueel onderzoek en de omvang van de steekproef van producenten-exporteurs uit de VRC zou de behandeling van deze verzoeken een onredelijke belasting vormen. Deze verzoeken werden derhalve afgewezen.

    (36)

    Eén producent-exporteur in India heeft op grond van artikel 27, lid 3, van de basisverordening om een individueel onderzoek verzocht. De behandeling van dit verzoek werd aanvaard. Er werd met name besloten dat het individuele onderzoek in dit specifieke geval geen onredelijke belasting zou vormen en de tijdige voltooiing van het onderzoek niet zou beletten.

    c)   Antwoorden op de vragenlijst

    (37)

    De Commissie heeft vragenlijsten gestuurd naar de vertegenwoordigers van de VRC (inclusief specifieke vragenlijsten voor banken en producenten van PTA en MEG), de vertegenwoordigers van India (inclusief specifieke vragenlijsten voor banken) en de vertegenwoordigers van Vietnam (inclusief specifieke vragenlijsten voor banken en producenten van PTA en MEG). Verder heeft de Commissie vragenlijsten gestuurd aan vijf in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in de VRC, vijf producenten-exporteurs in India (vier in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs en één niet in de steekproef opgenomen producenten-exporteur), vier producenten-exporteurs in Vietnam, vier producenten in de Unie, vijf niet-verbonden importeurs en 105 gebruikers.

    (38)

    Wat China betreft, werden antwoorden op de vragenlijst ontvangen van de GOC (ministerie van Handel) en de vijf in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs in de VRC. Wat India betreft, werden antwoorden op de vragenlijst ontvangen van de GOI (ministerie van Handel en Industrie), de vier in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in India en de Indiase producent-exporteur die om een individueel onderzoek had verzocht. Wat Vietnam betreft, werden antwoorden ontvangen van de GOV (de Vietnamese mededingingsautoriteit, het ministerie van Industrie en Handel en diverse banken). Eén exporteur-producent, die goed was voor een zeer gering uitvoervolume naar de Unie, heeft zijn medewerking ingetrokken en de vragenlijst niet beantwoord. Er werden antwoorden op de vragenlijst ontvangen van de drie resterende producenten-exporteurs in Vietnam (twee daarvan behoren tot dezelfde groep). Daarnaast hebben vier producenten in de Unie, vier niet-verbonden importeurs en twaalf gebruikers de vragenlijst beantwoord.

    (39)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen merkte de klager op dat het aantal vragenlijsten dat naar de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie is gestuurd, onevenredig was aan het aantal vragenlijsten dat naar de importeurs en de gebruikers is gestuurd. In de eerste plaats is het aantal vragenlijsten dat aan een groep economische actoren (producenten in de Unie, producenten-exporteurs, importeurs en gebruikers) wordt gestuurd, niet indicatief voor het gewicht dat de Commissie aan hun respectieve situatie hecht. Het enige doel is het juiste soort en de juiste hoeveelheid informatie te vergaren om tot de best mogelijke analyse van subsidiëring, schade en het belang van de Unie te komen.

    (40)

    In dit geval werden er vragenlijsten verstuurd naar de vier in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, de vijf in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs, vijf Indiase producenten-exporteurs, vier Vietnamese producenten-exporteurs, vijf importeurs, alle bekende gebruikers alsook de gebruikers die zich kenbaar hadden gemaakt. Artikel 27 van de basisverordening voorziet immers niet in een steekproef van gebruikers. Verder blijkt uit de tot nu toe in handelsbeschermingsonderzoeken opgedane ervaring dat er, hoewel er in bepaalde gevallen op basis van de beschikbare informatie met een groot aantal gebruikers contact kan worden opgenomen, gewoonlijk slechts een beperkt aantal bereid is een antwoord op de vragenlijst te verstrekken. Daarom heeft de Commissie ook in dit gevalactief naar de medewerking van een zo groot mogelijk aantal gebruikers gestreefd.

    d)   Controlebezoeken

    (41)

    De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de vaststelling van subsidiëring, de daaruit voortvloeiende schade en het belang van de Unie nodig achtte, verzameld en gecontroleerd. Er werden controlebezoeken op grond van artikel 26 van de basisverordening verricht bij onderstaande overheidsinstanties, financiële instellingen en ondernemingen:

     

    Chinese overheid

    Chinees ministerie van Handel, Peking, VRC.

     

    Indiase overheid

    ministerie van Handel en Industrie, New Delhi.

     

    Vietnamese overheid

    de Vietnamese mededingingsautoriteit, ministerie van Industrie en Handel, Hanoi;

    ministerie van Financiën, Hanoi (inclusief controlebezoeken aan verschillende banken);

    de douaneautoriteiten in Thai Binh, Thai Binh, provincie Thai Binh.

     

    Producenten in de Unie

    Trevira GmbH, Bobingen, Duitsland;

    Wellman International Ltd, Kells, Ierland;

    Greenfiber International S.A., Buzau, Roemenië;

    Silon s.r.o., Sezimovo Ústí, Tsjechië.

     

    Importeurs

    Elias Enterprises Limited, Altrincham, Verenigd Koninkrijk;

     

    Gebruikers

    Sandler AG, Schwarzenbach/Saale, Duitsland.

     

    Producenten-exporteurs in de VRC

    Far Eastern Industries (Shanghai) Ltd, Shanghai;

    Jiangsu Huaxicun Co, Huaxi Village, Jiangyin;

    Jiangsu Xinsu Chemical Fibre Co, Suzhou;

    Xiamen Xianglu Chemical Fibre Co, Xiamen;

    Zhejiang Anshun Pettechs Fibre Co, Fuyang.

     

    Producenten-exporteurs in India

    Bombay Dyeing and Manufacturing Co. Ltd, Mumbai;

    Ganesha Ecosphere Limited, Kanpur;

    Indo Rama Synthetics Ltd, Nagpur;

    Reliance Industries Limited, Mumbai;

    Polyfibre Industries Pvt. Ltd, Mumbai.

     

    Producenten-exporteurs in Vietnam

    Vietnam New Century Polyester Fibre Co Ltd, Halong;

    Thai Binh Polyester Staple Fibre Joint Stock Company, Thai Thuy, provincie Thai Binh en Hop Than Co. Ltd, Thai Binh, provincie Thai Binh (hierna samen aangeduid als de „Thai Binh-groep”).

    (42)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen betoogde de klager dat de meeste Chinese producenten in de zuidoostelijke kustprovincies Jiangsu en Zhejiang zijn gevestigd en dat geen enkel van de vijf controlebezoeken in deze twee provincies plaatsvond. In dit verband moet worden opgemerkt dat Jiangsu Xinsu Chemical Fibre Co en Jiangsu Huaxicun Co gevestigd zijn in de provincie Jiangsu, terwijl Zhejiang Anshun Pettechs Fibre gevestigd is in de provincie Zhejiang. Het argument werd derhalve afgewezen.

    (43)

    Daarnaast voerde de klager aan dat twee grote Chinese producenten in termen van productiecapaciteit niet in de steekproef waren opgenomen. In dit verband wordt eraan herinnerd dat, zoals uiteengezet in de overwegingen 16 en 18, de Commissie de steekproef heeft samengesteld op basis van het uitvoervolume naar de Unie overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening en daartoe de vijf grootste exporteurs/groepen producenten-exporteurs naar de Unie heeft geselecteerd. Het feit dat er andere grote PSF-producenten in de VRC zijn, is op zich geen reden om de representativiteit van de steekproef in twijfel te trekken.

    (44)

    De klager heeft een vergelijkbaar argument naar voren gebracht met betrekking tot Vietnam, waarbij hij aanvoerde dat twee belangrijke Vietnamese PSF-producenten van het onderzoek waren uitgesloten. Zoals de Commissie in de overwegingen 32 tot en met 34 heeft uitgelegd, heeft het onderzoek betrekking op alle Vietnamese producenten-exporteurs van PSF naar de Unie en zijn er antwoorden ontvangen van drie producenten-exporteurs, die vrijwel de volledige uitvoer van PSF naar de Unie voor hun rekening nemen. Het feit dat er mogelijk andere belangrijke PSF-producenten in Vietnam gevestigd zijn die het betrokken product niet naar de Unie uitvoeren, is niet van belang voor de representativiteit van de medewerkende producenten-exporteurs.

    1.3.   ONDERZOEKTIJDVAK EN BEOORDELINGSPERIODE

    (45)

    Het onderzoek naar subsidiëring en schade had betrekking op de periode van 1 oktober 2012 tot en met 30 september 2013 („het onderzoektijdvak”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die van belang zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2010 tot het einde van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

    (46)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft de klager opgemerkt dat de duur van het onderzoektijdvak naar zijn mening erg kort was en dat dit een „negatieve invloed” had op de bevindingen van de Commissie. De klager stelde dat de duur van twaalf maanden voorbij ging aan het feit dat de schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden, al enkele jaren aan de gang zou zijn geweest. De klager was eveneens van mening dat de in de klacht genoemde subsidies niet op adequate wijze geanalyseerd hadden kunnen worden gedurende een onderzoektijdvak van twaalf maanden.

    (47)

    Wat de analyse van de schade betreft, moet worden benadrukt dat de Commissie de jaren 2010, 2011, 2012 en het onderzoektijdvak heeft onderzocht en niet, zoals de klager stelt, enkel de twaalf maanden van het onderzoektijdvak. Met betrekking tot de vaststelling van subsidiëring, heeft de Commissie binnen haar beoordelingsmarge en overeenkomstig de artikelen 5 en 11 van de basisverordening gekozen voor een onderzoektijdvak van twaalf maanden. Tot aan de mededeling van feiten en overwegingen heeft noch de klager noch enige andere belanghebbende opmerkingen gemaakt over de duur van het onderzoektijdvak, die in het bericht van inleiding en in de vragenlijsten was vastgesteld. De Commissie is van mening dat een onderzoektijdvak van twaalf maanden voldoende is om ervoor te zorgen dat de bevindingen representatief zijn voor het doel van het onderzoek. Dit argument wordt bijgevolg verworpen.

    1.4.   MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN

    (48)

    Op 2 oktober 2014 heeft de Commissie alle belanghebbenden in kennis gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan zij voornemens was het onderzoek te beëindigen en alle belanghebbenden uitgenodigd hierover opmerkingen te maken. Er werden opmerkingen ontvangen van een gebruikersorganisatie, de klager, een Chinese producent-exporteur en zijn dochterondernemingen, vier Indiase producenten-exporteurs, de GOC en de GOV. De Commissie heeft hun opmerkingen overwogen en, waar van toepassing, in aanmerking genomen.

    (49)

    In de opmerkingen van de gebruikersorganisatie werd ingegaan op het belang van de Unie, dat niet is beoordeeld omdat er geen redenen zijn voor de instelling van maatregelen.

    2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

    2.1.   BETROKKEN PRODUCT

    (50)

    Het betrokken product is synthetische stapelvezels van polyesters, niet gekaard, gekamd, of op andere wijze bewerkt met het oog op het spinnen, momenteel ingedeeld onder GN-code 5503 20 00 („het betrokken product”) van oorsprong uit de VRC, India en Vietnam.

    (51)

    Het betrokken product wordt normaal gesproken vervaardigd uit hetzij gezuiverd tereftalaatzuur (PTA) en mono-ethyleenglycol (MEG) hetzij uit vlokken van gerecycleerde PET-flessen, waaruit gerecycleerde PSF wordt vervaardigd. Het betrokken product wordt voor allerlei toepassingen gebruikt, bijvoorbeeld in kleding, stoffering en woninginrichting, evenals in de automobielindustrie, de industrie voor hygiëneproducten, de medische industrie en de bouw.

    2.2.   SOORTGELIJK PRODUCT

    (52)

    Uit het onderzoek is gebleken dat de volgende producten dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde basisdoeleinden worden gebruikt:

    het betrokken product;

    het product dat in de betrokken landen wordt vervaardigd en daar op de binnenlandse markt wordt verkocht; en

    het product dat in de Unie door de bedrijfstak van de Unie wordt vervaardigd en in de Unie wordt verkocht.

    (53)

    De Commissie heeft geconcludeerd dat die producten daarom soortgelijke producten zijn in de zin van artikel 2, onder c), van de basisverordening.

    2.3.   ARGUMENTEN BETREFFENDE DE PRODUCTOMSCHRIJVING

    2.3.1.   Uit PTA/MEG vervaardigde PSF en uit gerecycleerde PET-flessen vervaardigde PSF

    (54)

    Twee overheidsinstanties en een vereniging van producenten-exporteurs in een van de betrokken landen voerden aan dat de uit PTA/MEG vervaardigde PSF en uit gerecycleerde PET-flessen vervaardigde PSF als twee verschillende producten moeten worden behandeld. Het argument was gebaseerd op het verschil in de belangrijkste grondstof, aangezien voor bepaalde PSF-soorten PTA/MEG worden gebruikt en voor andere PSF-soorten vlokken van gerecycleerde PET-flessen. In verband hiermee werd op belangrijke verschillen met betrekking tot kosten en verkoopprijzen gewezen. Ook werd aangevoerd dat er aanzienlijke kwaliteitsverschillen bestaan tussen uit PTA/MEG vervaardigde PSF en uit gerecycleerde PET-flessen vervaardigde PSF, hetgeen gevolgen heeft voor het gebruik en de toepassing ervan.

    (55)

    Het is inderdaad zo dat uit PTA/MEG vervaardigde PSF en uit gerecycleerde PET-flessen vervaardigde PSF binnen de productomschrijving twee verschillende PSF-soorten vormen. Beide soorten hebben echter dezelfde fysische en chemische eigenschappen en het eindgebruik ervan is vrijwel hetzelfde. De Commissie erkent dat niet alle productsoorten onderling uitwisselbaar zijn, maar in eerdere onderzoeken en in het huidige onderzoek werd vastgesteld dat de verschillende productsoorten ten minste voor een deel onderling uitwisselbaar zijn en ten minste voor een deel dezelfde gebruiksdoeleinden hebben. Het argument werd daarom van de hand gewezen.

    (56)

    Eén exporteur-producent heeft in zijn antwoorden herhaald dat het gebruik van gerecycleerde PET-flessen in plaats van uit gerecycleerde PET-flessen vervaardigde vlokken een ander productieproces vormt en als het gebruik van een andere grondstof moet worden aangemerkt. Dezelfde belanghebbende voegde hieraan toe dat de kosten en de verkoopprijs en de kwaliteit van de van gerecycleerde PET-flessen vervaardigde PSF aanzienlijk lager zijn dan die van andere soorten PSF. De Commissie blijft bij haar standpunt dat de grondstof, of het nu gaat om gerecycleerde PET-flessen of om uit gerecycleerde PET-flessen vervaardigde vlokken gaat, in wezen dezelfde is. Wanneer PET-flessen worden gebruikt, zijn vergeleken met PET-vlokken de volgende extra stappen nodig: het sorteren en wassen van de flessen, gevolgd door de versnippering van de flessen in vlokken. Alle daaropvolgende productiestadia zijn hetzelfde. Bovendien heeft het eindproduct dezelfde eigenschappen en voorziet het PCN de mogelijkheid van verschillende kwaliteitsniveaus. Eventuele prijsverschillen als gevolg van verschillende kwaliteitsniveaus worden derhalve ook door het PCN weergegeven. Dit argument wordt bijgevolg verworpen.

    2.3.2.   Normale PSF en speciale PSF

    (57)

    Een overheidsinstantie en vier producenten-exporteurs voerden aan dat normale PSF en speciale PSF als verschillende producten moeten worden behandeld wegens verschillen in productiekosten, verkoopprijzen en gebruik. Ook werd aangevoerd dat de bedrijfstak van de Unie zich richt op speciale PSF als de belangrijkste soort PSF, terwijl de betrokken landen voornamelijk normale PSF leveren.

    (58)

    De overheidsinstantie en de vier producenten-exporteurs die het in overweging 57 beschreven argument aanvoeren, hebben geen definitie voor speciale PSF verstrekt.

    (59)

    Speciale PSF, zoals gedefinieerd door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, variëren van PSF die zijn vervaardigd uit een combinatie van polyester en polyethyleen en bestemd zijn voor gebruik in hygiëneproducten, gekleurde (geverfde) PSF, PSF met een specifieke sterkte, vlamvertragende PSF, PSF voor technisch gebruik (zoals geotextiel en non-wovens voor gebruik in de bouwsector), PSF die samen met de klant worden bepaald, ontwikkeld en aangepast voor specifieke toepassingen, tot PSF die worden gebruikt voor de automobielindustrie (met name zichtbare afwerkingen van auto's die consistent van kleur moeten zijn).

    (60)

    Normale PSF omvatten volgens de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie PSF die een grotere mate aan flexibiliteit voor specificaties bieden.

    (61)

    Volgens de voorgestelde definitie van speciale PSF en normale PSF delen de twee soorten dezelfde fysische, technische en chemische basiseigenschappen. Het feit dat er verschillende soorten, kwaliteiten of eigenschappen zijn, sluit niet uit dat zij als één enkel product kunnen worden beschouwd. De mogelijke toepassingen van normale PSF lijken breder dan die van de speciale PSF, maar deze verschillen waren niet voldoende om de twee soorten als twee afzonderlijke producten te classificeren. Hoewel de PSF-soorten verschillende kenmerken hebben naar gelang van hun specifieke doel, zijn de fysieke basiseigenschappen, de toepassingen en de gebruiksdoeleinden ervan hetzelfde.

    (62)

    Verder moet worden verduidelijkt dat de speciale PSF-soorten in het onderzoektijdvak niet de belangrijkste PSF-soorten waren die door de producenten in de Unie werden vervaardigd. Gemiddeld ging het — volgens hun eigen definitie van normale en speciale PSF — om ongeveer 40 % van alle PSF-soorten die door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie werden geproduceerd.

    (63)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft één producent-exporteur opnieuw opgemerkt dat de speciale en de normale soort PSF geen vergelijkbare producten zijn en derhalve niet samen kunnen worden onderzocht. Dezelfde belanghebbende merkte op dat het eindgebruik, de productiekosten en de verkoopprijzen van de speciale en de normale soort PSF verschillend zijn. Hij beschouwt het dan ook als een vergissing dat de Commissie de verschillen in kosten en verkoopprijzen van de speciale en de normale soort PSF niet heeft onderzocht. Hij verklaarde dat het onduidelijk is hoe de productiekosten en de verkoopprijzen van het onderzochte product zijn bepaald en verzocht de Commissie de analyse van het prijsbederf te onderzoeken na scheiding van de gegevens voor de normale PSF en de speciale PSF.

    (64)

    De Commissie bevestigt dat PSF worden verkocht in verschillende productsoorten voor gebruik bij het spinnen of non-woventoepassingen. PSF kunnen bijvoorbeeld een mono- of bicomponentsamenstelling hebben en over verschillende specificaties beschikken, zoals decitex, sterktegraad, glans, kwaliteitsklasse enz. Dergelijke specifieke kenmerken worden weergegeven door het PCN, waarover de Commissie geen opmerkingen heeft ontvangen. De Commissie erkent dat normale PSF en speciale PSF niet voor alle toepassingen onderling uitwisselbaar zijn, maar stelt vast dat verschillende productsoorten evenwel gedeeltelijk onderling uitwisselbaar zijn en overlappende gebruiksdoeleinden hebben. Zoals in overweging 61 is beschreven en in eerdere procedures met betrekking tot hetzelfde product is vastgesteld, zijn de fysische en chemische eigenschappen en de gebruiksdoelen van deze soorten in wezen hetzelfde. Alle soorten worden vervaardigd van dezelfde grondstoffen — PTA/MEG of gerecycleerde PET — die goed zijn voor meer dan 60 % van de productiekosten. Hieraan kunnen additieven of aanvullende componenten worden toegevoegd om de vezel bepaalde specifieke eigenschappen te geven. Het PCN heeft betrekking op de oorsprong van de grondstoffen en andere elementen die van invloed zijn op de productiekosten en de verkoopprijzen. Er is echter geen wezenlijk verschil tussen het productieproces van normale PSF en speciale PSF. Dit is te zien bij de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, waarvan er geen enkele uitsluitend normale PSF of speciale PSF vervaardigde. Ten slotte lijkt er geen consistente en algemeen aanvaarde definitie van speciale PSF te bestaan. Zoals in overweging 59 is beschreven, beschouwen sommige producenten in de Unie de in hygiëneproducten gebruikte PSF bijvoorbeeld als speciale PSF. Verschillende gebruikers en een gebruikersorganisatie hebben evenwel aangegeven dat de PSF voor gebruik in hygiëneproducten, zoals vochtige doekjes, van de normale soort zijn, hoewel hiervoor om gezondheids- en veiligheidsredenen bij voorkeur geen PSF afkomstig van recycling moet worden gebruikt. Bovendien beschouwen sommige producenten in de Unie sommige soorten PSF die aan specifieke eisen van afnemers moeten voldoen (bijvoorbeeld een bepaalde verfkleur) als speciale PSF, ook al wordt voor deze soorten mogelijk precies hetzelfde productieproces gebruikt en zijn de productiekosten hetzelfde als voor elke andere (normale) soort. Daarom kon de Commissie niet vertrouwen op een zelfverklaarde indeling van normale PSF en speciale PSF en werd dit argument verworpen.

    2.3.3.   Andere opmerkingen betreffende de productomschrijving

    (65)

    Een gebruiker en een gebruikersorganisatie voerden aan dat uit de VRC ingevoerde PSF van hogere kwaliteit is dan de in de Unie geproduceerde PSF. Een van de argumenten was dat de PSF uit de VRC geen harde polymeerstukken bevatten. Een ander argument had betrekking op de helderheid van Chinese PSF, terwijl de in de Unie geproduceerde PSF grijstinten zouden bevatten, omdat de meeste in de Unie geproduceerde PSF van gerecycleerde PET-flessen worden vervaardigd.

    (66)

    Het eerste argument, namelijk dat de PSF uit de Unie harde polymeerstukken bevatten, werd niet met bewijsmateriaal gestaafd. Bovendien is ook het tegendeel aangevoerd in opmerkingen van andere gebruikers en in antwoorden op de gebruikersvragenlijst (dat wil zeggen dat in de Unie geproduceerde PSF meestal van betere kwaliteit zijn dan PSF die in de betrokken landen worden geproduceerd).

    (67)

    Wat het tweede argument betreft, d.w.z. inzake de helderheid, wordt door de tijdens het onderzoek verstrekte informatie bevestigd dat van PTA/MEG vervaardigde PSF die doorgaans helderder zijn dan PSF van gerecycleerde PET-flessen (mits er tijdens het productieproces geen pigment en/of bleekmiddelen zijn toegevoegd). Beide soorten PSF hebben echter dezelfde fysische en chemische eigenschappen en het eindgebruik ervan is vrijwel hetzelfde. Ook moet worden opgemerkt dat bij de berekening van de schade de basisgrondstof een van de kenmerken is waarmee rekening is gehouden. Met andere woorden: de ingevoerde PSF die zijn vervaardigd uit gerecycleerde PET-flessen werden alleen vergeleken met in de Unie geproduceerde PSF die zijn vervaardigd uit gerecycleerde PET-flessen. Ook werden de ingevoerde PSF die zijn vervaardigd uit PTA en MEG alleen vergeleken met de in de Unie geproduceerde PSF die zijn vervaardigd uit PTA en MEG.

    (68)

    Een gebruikersorganisatie, een producent-exporteur en een overheidsinstantie betoogden dat downstreamgebruikers vaak eisen dat producten worden vervaardigd uit PSF van oorsprong uit de betrokken landen (met name de VRC).

    (69)

    Er werd geen bewijsmateriaal verstrekt om deze bewering te ondersteunen en evenmin werd toegelicht waarom de downstreamgebruikers eisen dat PSF uit de drie betrokken landen worden gebruikt (indien zij dit ook daadwerkelijk eisen).

    (70)

    De gebruikersorganisatie voerde aan dat met name de automobielindustrie in de Unie alleen PSF van oorsprong uit China aanvaardt.

    (71)

    Zij heeft echter geen bewijzen aangevoerd om dit argument te onderbouwen en aan te tonen dat de in de Unie geproduceerde PSF niet door de automobielindustrie in de Unie kunnen worden gebruikt. Bovendien bleek uit de gecontroleerde gegevens dat de producenten in de Unie ook aanzienlijke hoeveelheden PSF aan de automobielindustrie in de Unie verkopen, hetgeen op het tegendeel wijst.

    (72)

    Een producent-exporteur stelde dat de door deze producent-exporteur vervaardigde PSF en de door producenten in de Unie vervaardigde PSF verschillende producten zijn, hoewel beide soorten vervaardigd worden uit gerecycleerde PET-flessen. Volgens deze producent-exporteur worden PSF (voornamelijk) van gerecycleerde PET-flessen (niet van vlokken) vervaardigd, waarbij een verschillend productieproces en verschillende grondstoffen worden gebruikt dan bij producenten die PSF uit vlokken uit gerecycleerde PET-flessen vervaardigen.

    (73)

    Dit argument werd eveneens verworpen, aangezien PET-flessen en vlokken van PET-flessen (PET-flessen die tot vlokken worden vermalen) in wezen dezelfde grondstof vormen, zij het in een andere vorm.

    2.3.4.   Conclusie

    (74)

    Er werd daarom geconcludeerd dat alle door het onderzoek bestreken PSF-soorten dezelfde fysische, technische en chemische basiseigenschappen hebben en het eindgebruik ervan vrijwel hetzelfde is.

    3.   SUBSIDIËRING

    3.1.   VRC

    3.1.1.   Algemeen

    (75)

    Op grond van de informatie uit de klacht en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie werden de volgende regelingen in het kader waarvan de Chinese overheid subsidies zou hebben verleend, onderzocht:

    A.

    verstrekking van preferentiële leningen aan de PSF-bedrijfstak door banken in staatseigendom en het door de overheid toevertrouwen van functies aan particuliere banken en het hen daarmee belasten;

    B.

    verschaffing van goederen en diensten door de overheid tegen een ontoereikende prijs en het door de overheid toevertrouwen van functies aan leveranciers uit de particuliere sector en het hen daarmee belasten;

    verstrekking van gezuiverd PTA en MEG door de overheid tegen een ontoereikende prijs;

    verstrekking door de overheid van grond en grondgebruiksrechten tegen een ontoereikende prijs;

    verstrekking van elektriciteit door de overheid;

    programma dat voorzag in de verstrekking van goedkoop water;

    C.

    ontwikkelingssubsidies en rentesubsidies voor de textielsector:

    het speciale fonds „Go Global”;

    handelsbevorderingsfonds voor landbouw, lichte industrie en textielproducten;

    D.

    programma's voor vrijstelling en vermindering van directe belastingen:

    vrijstellingen van inkomstenbelasting ten aanzien van buitenlandse (investerings-)ondernemingen;

    vrijstelling van inkomstenbelasting over inkomsten uit dividenden tussen gekwalificeerde ingezeten ondernemingen;

    verlagingen van de inkomstenbelasting voor ondernemingen die zijn erkend als hightechondernemingen en in nieuwe technologieën gespecialiseerde ondernemingen;

    verlagingen van inkomstenbelasting in speciale economische zones;

    verlagingen van de inkomstenbelasting voor op uitvoer gerichte ondernemingen;

    belastingkredieten tot 40 % van de aankoopwaarde van in het binnenland geproduceerde apparatuur;

    E.

    programma's inzake indirecte belastingen en invoerrechten:

    btw-vrijstellingen en kortingen op invoerrechten voor het gebruik van ingevoerde apparatuur;

    btw-aftrek op aankopen van in China vervaardigde apparatuur door FIE's;

    F.

    andere regionale/provinciale programma's:

    fiscale (en andere) vrijstellingen in ontwikkelingszones in de provincie Jiangsu;

    belastingstimuleringsmaatregelen in de stad Changzhou;

    preferentiële huur in de stad Changzhou;

    exportstimuleringsprogramma's in de provincie Zhejiang;

    subsidies voor technologische innovatie in de provincie Zhejiang;

    stimuleringsmaatregelen op het gebied van belastingen en rechten in ontwikkelingszones in de provincie Guangdong;

    exportstimuleringsmaatregelen in de provincie Guangdong;

    terugbetaling van juridische kosten in de provincie Guangdong;

    bijzonder programma voor fondsen voor activiteiten op het gebied van de buitenlandse handel in de provincie Guangdong;

    rentesubsidies voor leningen ter ondersteuning van technologische innovatieprojecten in de provincie Guangdong;

    preferentiële belastingtarieven in ontwikkelingszones in de provincie Shanghai;

    preferentiële infrastructuur in de provincie Shanghai;

    leningen en fiscale beleidsmaatregelen voor op uitvoer gerichte ondernemingen in de provincie Shanghai.

    (76)

    De Commissie heeft alle in de klacht genoemde regelingen onderzocht. Voor elke regeling werd onderzocht of er, overeenkomstig de bepalingen van artikel 3 van de basisverordening, een financiële bijdrage van de GOC en een aan de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs verleend voordeel konden worden vastgesteld. Uit het onderzoek bleek dat in de onderhavige zaak de in het kader van de onderzochte regelingen geconstateerde voordelen onder de toepasselijke de-minimisdrempel van artikel 14, lid 5, van de basisverordening (3) liggen. Derhalve wordt het niet noodzakelijk geacht om te analyseren of er aanleiding was compenserende maatregelen in te stellen voor individuele regelingen.

    De bijzonderheden van de regelingen en de bijbehorende voordelen voor individuele ondernemingen worden hieronder beschreven.

    3.1.2.   Specifieke regelingen

    Regelingen die in het onderzoektijdvak niet door de in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs werden gebruikt

    (77)

    De onderstaande regelingen bleken in het onderzoektijdvak niet te zijn gebruikt door de in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs en daarom kon er geen voordeel worden geconstateerd:

    verstrekking van gezuiverd PTA en MEG tegen een ontoereikende prijs;

    verstrekking door de overheid van elektriciteit tegen een ontoereikende prijs;

    verstrekking door de overheid van goedkoop water tegen een ontoereikende prijs;

    het speciale fonds „Go Global”;

    het fonds voor de bevordering van de handel van de landbouw, lichte industrie en textielproducten;

    vrijstellingen van inkomstenbelasting ten aanzien van buitenlandse (investerings-)ondernemingen;

    verlagingen van de inkomstenbelasting voor ondernemingen die zijn erkend als hightechondernemingen en in nieuwe technologieën gespecialiseerde ondernemingen;

    verlagingen van inkomstenbelasting in speciale economische zones;

    verlagingen van de inkomstenbelasting voor op uitvoer gerichte ondernemingen;

    belastingkredieten tot 40 % van de aankoopwaarde van in het binnenland geproduceerde apparatuur;

    andere regionale/provinciale programma's.

    (78)

    Wat de verstrekking van PTA en MEG tegen een ontoereikende prijs betreft, voerde de klager aan dat de GOC bepaalde upstreambedrijfstakken in handen heeft waardoor zij gunstig geprijsde inputs kan verstrekken aan producenten van PSF, namelijk voor PTA en MEG. Hierdoor ontvangen de producenten van PSF tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies door de aankoop onder de marktprijs — en derhalve tegen een ontoereikende prijs — bij staatsondernemingen van door de overheid geproduceerde PTA en MEG.

    (79)

    Uit het onderzoek is echter gebleken dat de Chinese producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs van PSF de meeste van hun PTA en MEG-inputs voor de productie van voor uitvoer bestemde PSF invoerden in het kader van een regeling voor actieve veredeling.

    (80)

    Bijgevolg konden in het kader van dit vermeende programma voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen geen subsidies worden geconstateerd.

    (81)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft de klager opgemerkt dat de Commissie slechts een gedeeltelijke analyse heeft verstrekt voor een subsidieregeling die tijdens het onderzoektijdvak niet is gebruikt door de in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs, namelijk de verstrekking van PTA/MEG tegen gesubsidieerde prijzen. Met betrekking tot deze regeling stelde de klager dat de manier waarop de steekproef was samengesteld en het feit dat een belangrijke PSF-producent in de VRC niet in het onderzoek was opgenomen, de vaststelling van subsidiëring voor deze regeling heeft beïnvloed.

    (82)

    Zoals uiteengezet in de overwegingen 16 en 18 heeft de Commissie uit de 23 Chinese producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs die aan het onderzoek hebben meegewerkt, een steekproef samengesteld die uit de vijf grootste producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs bestond, hetgeen als representatief werd beschouwd in de zin van artikel 27 van de basisverordening. De Chinese producent waarnaar de klager verwijst en die niet in de steekproef was opgenomen, voerde in het onderzoektijdvak geen aanzienlijke hoeveelheden PSF naar de Unie uit. Bijgevolg heeft het feit dat deze producent niet in de steekproef was opgenomen, geen invloed op de representativiteit van de steekproef en heeft dit geen significante invloed gehad op de conclusies met betrekking tot de betrokken subsidieregeling.

    (83)

    De Commissie bevestigt dat zij om informatie en antwoorden over alle in de klacht genoemde subsidieregelingen heeft gevraagd, met inbegrip van de regelingen die door de klager zijn genoemd in zijn opmerkingen naar aanleiding van de mededeling van feiten en overwegingen, maar deze regelingen bleken niet te zijn gebruikt door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs. In overweging 78 heeft de Commissie nadere gegevens verstrekt betreffende de verstrekking van PTA/MEG tegen een ontoereikende prijs, aangezien deze subsidieregeling een belangrijk beschuldiging was in de klacht en mogelijk een belangrijke tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie vormde.

    Regelingen die in het onderzoektijdvak door de in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs werden gebruikt

    3.1.3.   Preferentiële leningen aan de PSF-bedrijfstak

    (84)

    De klager voert aan dat de PSF-producenten bij banken voor overheidsbeleid en handelsbanken in staatsbezit (gesubsidieerde) leningen met lage rentes genieten, overeenkomstig het GOC-beleid om financiële steun te verlenen ter stimulering en ondersteuning van de groei en ontwikkeling van de textiel- en kunststofindustrie.

    a)   Rechtsgrondslag

    (85)

    De volgende wettelijke bepalingen vormen in China de grondslag voor preferentiële leningen: de Chinese Wet inzake handelsbanken („de bankenwet”), de op 28 juni 1996 door de People's Bank of China („PBOC”) afgekondigde Algemene regels voor leningen, en Besluit nr. 40 van de Staatsraad.

    b)   Berekening van de hoogte van de subsidie

    (86)

    Overeenkomstig artikel 6, onder b), van de basisverordening moet het voordeel van preferentiële leningen worden berekend als het verschil tussen de betaalde rente en de rente die zou worden betaald voor een vergelijkbare commerciële lening die de onderneming daadwerkelijk op de markt zou kunnen verkrijgen. De Commissie stelde een marktbenchmark vast voor vergelijkbare commerciële leningen.

    (87)

    De benchmark werd samengesteld aan de hand van Chinese rentetarieven die zijn gecorrigeerd, teneinde rekening te houden met het normale marktrisico (d.w.z. dat het passend werd geacht aan alle ondernemingen in de VRC de hoogste rating voor labiele obligaties (BB bij Bloomberg) toe te kennen, en de standaardrentevoet van de Volksbank van China werd verhoogd met de passende toeslag die wordt verwacht voor obligaties die door ondernemingen met deze rating worden uitgegeven.

    (88)

    Het voordeel voor de producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs, d.w.z. de rente die in het onderzoektijdvak niet is betaald, is berekend door het verschil in rentetarief, uitgedrukt als percentage, te vermenigvuldigen met het uitstaande bedrag van de lening. Dat bedrag is vervolgens omgeslagen over de totale omzet van de medewerkende producenten-exporteurs.

    c)   Conclusie

    (89)

    Het voor deze regeling vastgestelde voordeel ligt tussen 0 % en 0,50 %.

    3.1.4.   Verlening van grondgebruiksrechten voor een ontoereikende prijs

    a)   Rechtsgrondslag

    (90)

    De verlening van grondgebruiksrechten in de VRC wordt gereguleerd door de Wet op het grondbeheer van de Volksrepubliek China en de Wet op de onroerendgoedrechten van de Volksrepubliek China.

    b)   Toepassing in de praktijk

    (91)

    Overeenkomstig artikel 2 van de Wet op het grondbeheer is alle grond eigendom van de staat, aangezien de grond overeenkomstig de Chinese grondwet en desbetreffende wetsbepalingen eigendom is van de hele Chinese bevolking. Grond kan niet worden verkocht, maar volgens de wet kunnen grondgebruiksrechten worden verleend. De overheidsinstanties kunnen die rechten verlenen bij publiek opbod, prijsopgave of veiling.

    c)   Bevindingen van het onderzoek

    (92)

    De medewerkende producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs hebben informatie verstrekt over hun gronden en over de desbetreffende grondgebruiksrechtovereenkomsten of -attesten, maar de GOC heeft geen informatie verstrekt over de prijsstelling van grondgebruiksrechten.

    d)   Berekening van de hoogte van de subsidie

    (93)

    Aangezien geconcludeerd werd dat de situatie van de grondgebruiksrechten in de VRC niet marktgestuurd is, blijken er helemaal geen particuliere benchmarks in China te zijn. Bijgevolg kunnen de kosten of de prijzen in de VRC niet worden gecorrigeerd. In deze omstandigheden wordt geacht dat er in de VRC geen markt is en dat, overeenkomstig artikel 6, onder d), ii), van de basisverordening, het gebruik van een externe benchmark om het bedrag van het voordeel te meten, gerechtvaardigd is. Aangezien de GOC geen voorstel voor een externe benchmark heeft gedaan, moest de Commissie zich op beschikbare gegevens baseren om een geschikte externe benchmark vast te stellen. In dit verband werd het passend geacht om — om redenen die in overweging 94 zijn uiteengezet — informatie van het afzonderlijke douanegebied van Taiwan als geschikte benchmark te gebruiken.

    (94)

    De Commissie is van oordeel dat de grondprijzen in Taiwan de beste benaderingswaarde bieden voor de gebieden in de VRC waar de medewerkende producenten-exporteurs gevestigd zijn. De producenten-exporteurs zijn in meerderheid gevestigd in het oosten van de VRC, in ontwikkelde gebieden met een hoog bruto binnenlands product (bbp) in dichtbevolkte provincies.

    (95)

    De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend aan de hand van het aan de ontvangers in het onderzoektijdvak verleende voordeel. Het aan de ontvangers verleende voordeel is berekend door het bedrag dat door elke onderneming voor grondgebruiksrechten is betaald af te trekken van het bedrag dat op basis van de Taiwanese benchmark normaal gezien had moeten worden betaald.

    (96)

    Voor deze berekening heeft de Commissie gebruik gemaakt van de gemiddelde grondprijs per vierkante meter in Taiwan, gecorrigeerd voor muntdevaluatie en voor de ontwikkeling van het bbp vanaf de data van de respectieve grondgebruiksrechtovereenkomsten. De informatie betreffende de prijzen voor industriegronden is afkomstig van de website van het Bureau voor de industrie van het ministerie van Economische Zaken van Taiwan. De muntdevaluatie en ontwikkeling van het bbp voor Taiwan zijn berekend op basis van de inflatiecijfers en ontwikkeling van het bbp per hoofd tegen actuele prijzen in USD voor Taiwan, zoals door het Internationaal Monetair Fonds gepubliceerd in zijn 2011 World Economic Outlook. Overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening is het bedrag van deze subsidie (de teller) gespreid over het onderzoektijdvak voor een normale levensduur van het grondgebruiksrecht voor industrieel gebruik in de VRC, namelijk 50 jaar of 70 jaar. Dit bedrag is vervolgens omgeslagen over de totale omzet van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in het onderzoektijdvak omdat de subsidie niet afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd toegekend op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

    e)   Conclusie

    (97)

    Het voor deze regeling vastgestelde voordeel ligt tussen 0,02 % en 0,82 %.

    3.1.5.   programma's voor vrijstelling en vermindering van directe belastingen:

    3.1.5.1.   Vrijstelling van inkomstenbelasting over inkomsten uit dividenden tussen gekwalificeerde ingezeten ondernemingen

    a)   Rechtsgrondslag

    (98)

    De artikelen 25 en 26 van de Wet op de vennootschapsbelasting en artikel 83 van de Uitvoeringsregels voor de wet vennootschapsbelasting vormen de rechtsgrondslag van een dergelijke belastingvrijstelling van inkomsten uit dividenden.

    b)   Toepassing in de praktijk

    (99)

    Dit programma bestaat uit een preferentiële fiscale behandeling voor Chinese ingezeten ondernemingen die aandeelhouder zijn in andere Chinese ingezeten ondernemingen in de vorm van een belastingvrijstelling voor inkomsten uit bepaalde dividenden, bonussen en andere beleggingen in aandelen voor de ingezeten moederondernemingen.

    c)   Bevindingen van het onderzoek

    (100)

    Op het aangifteformulier voor de inkomstenbelasting van de twee in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs wordt een bedrag van inkomstenbelasting vrijgesteld. Overeenkomstig de voorwaarden van aanhangsel 5 van het aangifteformulier voor de inkomstenbelasting (jaarlijkse aangifte van belastingpreferenties) wordt dit bedrag ingevuld onder dividenden, bonussen en andere inkomsten uit beleggingen in aandelen van in aanmerking komende ingezetenen en ondernemingen. De desbetreffende ondernemingen hebben over deze bedragen geen inkomstenbelasting betaald.

    d)   Berekening van de hoogte van de subsidie

    (101)

    De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend aan de hand van het aan de ontvangers in het onderzoektijdvak verleende voordeel. Dat voordeel wordt geacht te bestaan uit de in totaal verschuldigde belasting wanneer de inkomsten uit het dividend van andere in de VRC ingezeten ondernemingen wordt meegeteld, na aftrek van wat werkelijk is betaald na de belastingvrijstelling van het dividend. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag (teller) omgeslagen over de totale omzet van de medewerkende producenten-exporteurs in het onderzoektijdvak, omdat de subsidie niet afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend.

    e)   Conclusie

    (102)

    Het voor deze regeling vastgestelde voordeel ligt tussen 0 % en 0,06 %.

    3.1.6.   Programma's inzake indirecte belastingen en invoerrechten

    3.1.6.1.   Btw-vrijstellingen en kortingen op invoerrechten voor het gebruik van ingevoerde apparatuur

    a)   Rechtsgrondslag

    (103)

    De rechtsgrondslag van dit programma wordt gevormd door de Circulaire van de Staatsraad inzake aanpassingen van het belastingbeleid voor ingevoerde apparatuur, Guo Fa nr. 37/1997, de Aankondiging van het ministerie van Financiën, de algemene douane-administratie en de belastingadministratie [2008] nr. 43, het Bericht van de NDRC over relevante aangelegenheden betreffende de behandeling van de bevestigingsbrief voor binnenlandse of met buitenlands kapitaal gefinancierde projecten die bevorderd worden door de staat, nr. 316 2006 van 22 februari 2006, en de Catalogus inzake vrijgestelde invoerproducten voor FIE's of binnenlandse ondernemingen, 2008.

    b)   Toepassing in de praktijk

    (104)

    Dit programma voorziet in een vrijstelling van btw en invoerrechten ten gunste van met buitenlands kapitaal gefinancierde ondernemingen of binnenlandse ondernemingen voor de invoer van bedrijfsapparatuur die in hun productie wordt gebruikt. Om van de vrijstelling gebruik te kunnen maken mag de apparatuur niet opgenomen zijn in een lijst van apparatuur die niet in aanmerking komt en moet de aanvragende onderneming door de Chinese autoriteiten of door de Nationale Commissie voor ontwikkeling en hervorming (NDRC) erkend zijn als een door de staat bevorderd project overeenkomstig de relevante wetgeving inzake investeringen, belastingen en douaneaangelegenheden.

    c)   Bevindingen van het onderzoek

    (105)

    Vier van de in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs meldden een vrijstelling van btw en invoerrechten voor de ingevoerde apparatuur.

    d)   Berekening van de hoogte van de subsidie

    (106)

    De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend aan de hand van het aan de ontvangers in het onderzoektijdvak verleende voordeel. Het aan de ontvangers verleende voordeel wordt geacht te bestaan uit het bedrag van de btw en rechten op ingevoerde apparatuur waarvoor vrijstelling is verleend. Het ontvangen voordeel werd geamortiseerd over de levensduur van de apparatuur conform de normale boekhoudkundige procedures van de onderneming. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag (teller) omgeslagen over de totale omzet van de medewerkende producenten-exporteurs in het onderzoektijdvak, omdat de subsidie niet afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend.

    e)   Conclusie

    (107)

    Het voor deze regeling vastgestelde voordeel ligt tussen 0 % en 0,45 %.

    3.1.6.2.   Btw-aftrek op aankopen van in China vervaardigde apparatuur door FIE's

    a)   Rechtsgrondslag

    (108)

    De rechtsgrondslag van dit programma wordt gevormd door de Circulaire van de overheidsdienst voor belastingen inzake de afkondiging van de voorlopige maatregelen voor de dienst belastingaftrek voor de aankoop van in het binnenland geproduceerde apparatuur door FIE's nr. 171, 199, van 20 september 1999; het Bericht van het ministerie van Financiën en de overheidsdienst voor belastingen betreffende de stopzetting van de uitvoering van het beleid om belasting terug te betalen aan buitenlands gefinancierde ondernemingen voor hun aankoop van binnenlands gemaakte apparatuur, nr. 176 [2008] van het ministerie van Financiën.

    b)   Toepassing in de praktijk

    (109)

    Dit programma biedt voordelen in de vorm van terugbetaling van de btw op door FIE's aangekochte in het binnenland geproduceerde apparatuur. De apparatuur mag niet vermeld zijn in de catalogus van niet voor vrijstelling in aanmerking komende artikelen en de waarde van de apparatuur mag niet hoger zijn dan het maximale totale investeringsbedrag voor FIE's volgens de „experimentele administratieve maatregelen inzake de aankoop van in het binnenland geproduceerde apparatuur”.

    c)   Bevindingen van het onderzoek

    (110)

    Twee in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs verstrekten gedetailleerde informatie over deze regeling, met inbegrip van het bedrag dat ze hadden ontvangen.

    d)   Berekening van de hoogte van de subsidie

    (111)

    De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend aan de hand van het aan de ontvangers in het onderzoektijdvak verleende voordeel. Het aan de ontvangers verleende voordeel wordt geacht te bestaan uit het bedrag van de terugbetaalde btw op de aankoop van in het binnenland geproduceerde apparatuur. Het ontvangen voordeel werd geamortiseerd over de levensduur van de apparatuur conform de gebruikelijke boekhoudkundige procedures van de bedrijfstak.

    e)   Conclusie

    (112)

    Het voor deze regeling vastgestelde voordeel ligt tussen 0 % en 0,01 %.

    3.1.7.   Andere regionale/provinciale programma's

    (113)

    Het onderzoek bevestigde dat de in de steekproef opgenomen ondernemingen tijdens het onderzoektijdvak geen voordelen uit de in overweging 75 vermelde programma's ontvingen.

    3.1.8.   Hoogte van de subsidies

    (114)

    De subsidies overeenkomstig de antisubsidiebasisverordening bedroegen voor de Chinese producenten-exporteurs 0,76 % tot 1,77 % van de waarde.

    (115)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde de klager aan dat het onduidelijk was hoe de Commissie de marge van de totale subsidiemarge had berekend. De in overweging 114 ad valorem uitgedrukte bandbreedte van de totale geaggregeerde subsidies voor de in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs/groep producenten-exporteurs geeft het laagste en hoogste totale subsidieniveau weer van de vijf in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs/groep producenten-exporteurs.

    3.1.9.   Conclusie over China

    (116)

    Gezien de minimale bedragen van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies voor de Chinese producenten-exporteurs, moeten er geen maatregelen ten aanzien van de invoer van PSF van oorsprong uit de VRC te worden ingesteld. Er werd geconcludeerd dat het onderzoek met betrekking tot invoer van oorsprong uit de VRC moet worden beëindigd overeenkomstig artikel 14, lid 3, van de basisverordening.

    3.2.   INDIA

    3.2.1.   Algemeen

    (117)

    Op grond van de informatie uit de klacht en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie werden de volgende regelingen in het kader waarvan de GOI subsidies zou hebben verleend, onderzocht:

    1.

    Focus Market Scheme (regeling focusmarkten);

    2.

    Focus Product Scheme (regeling focusproducten);

    3.

    Advance Authorisation Scheme (regeling voorafgaande vergunningen);

    4.

    Duty Drawback Scheme (regeling voor de terugbetaling van rechten, DDS);

    5.

    Export Promotion Capital Goods Scheme (regeling kapitaalgoederen voor exportbevordering);

    6.

    vrijstellingen en verlagingen van belastingen en rechten voor exportgerichte bedrijven en de bijzondere economische zones;

    7.

    Export Credit Scheme (regeling exportkredieten);

    8.

    Income Tax Exemption Scheme (regeling vrijstelling inkomstenbelasting);

    9.

    Incremental Exports Incentivisation Scheme (regeling voor extra exportprikkels);

    10.

    Duty Free Import Authorisation Scheme (vergunning voor rechtenvrije invoer);

    11.

    Market Development Assistance Scheme (regeling voor bijstand in het kader van marktontwikkeling) en garanties in het kader van leningen;

    12.

    Capital Investment Incentive Scheme of the Government of Gujarat (regeling voor het stimuleren van kapitaalinvesteringen van de overheid van Gujarat);

    13.

    Gujarat Sales Tax Incentive Scheme and Electricity Duty Exemption Scheme (regeling vrijstelling omzetbelasting van Gujarat en regeling vrijstelling elektriciteitsheffing);

    14.

    subsidieregelingen van West-Bengalen — stimuleringsmaatregelen en belastingfaciliteiten, met inbegrip van subsidies en de vrijstelling van omzetbelasting;

    15.

    Maharashtra Package Scheme of Incentives (pakket stimuleringsmaatregelen van Maharashtra), met inbegrip van de regeling vrijstelling elektriciteitsheffing van Maharashtra en de stimuleringssubsidie voor de industrie.

    Subsidieregelingen die in het onderzoektijdvak door de onderzochte Indiase producenten-exporteurs werden gebruikt

    (118)

    Het onderzoek bracht aan het licht dat de gecontroleerde producenten-exporteurs in het onderzoektijdvak voordeel hebben genoten van de volgende regelingen:

    1.

    Focus Market Scheme („FMS”, regeling focusmarkten);

    2.

    Focus Product Scheme („FPS”, regeling focusproducten);

    3.

    Duty Drawback Scheme (regeling voor de terugbetaling van rechten, „DDS”);

    4.

    Advance Authorisation Scheme („AAS”, regeling voorafgaande vergunningen);

    5.

    Duty Free Import Authorisation Scheme („DFIA”, vergunning voor rechtenvrije invoer);

    6.

    Export Promotion Capital Goods Scheme („EPCGS”, regeling kapitaalgoederen voor exportbevordering);

    7.

    Maharashtra Package Scheme of Incentives (pakket stimuleringsmaatregelen van Maharashtra („PSI”));

    (119)

    De regelingen die in overweging 118, onder 1, 2, 4, 5 en 6, zijn omschreven, zijn gebaseerd op de Wet op de ontwikkeling en regeling van de buitenlandse handel van 1992 („Foreign Trade (Development and Regulation) Act 1992 (No 22 of 1992)” of „FTP”), die op 7 augustus 1992 in werking is getreden. Deze wet geeft de GOI het recht kennisgevingen te doen in verband met het in- en uitvoerbeleid. Deze mededelingen worden samengevat in documenten over het buitenlandse handelsbeleid, die om de vijf jaar door het ministerie van Handel worden uitgegeven en regelmatig worden bijgewerkt. Het document over het buitenlandse handelsbeleid dat relevant is voor het onderzoektijdvak van dit onderzoek is „Foreign Trade Policy 2009-2014” („FTP 09-14”). Bovendien heeft de GOI de procedures voor FTP 09-14 vastgesteld in een „Handbook of Procedures, Volume I” („HOP I 09-14”). Dit procedurehandboek wordt regelmatig bijgewerkt.

    (120)

    De in overweging 118, onder 3, genoemde DDS-regeling is gebaseerd op artikel 75 van de Customs Act van 1962, artikel 37 van de Central Excise Act van 1944, de artikelen 93A en 94 van de Financial Act van 1994 en op de Customs, Central Excise Duties and Service Tax Drawback Rules van 1995. De terugbetalingspercentages worden regelmatig gepubliceerd.

    (121)

    De onder 7 genoemde PSI-regeling is gebaseerd op de Package Scheme of Incentives (pakketregeling stimuleringsmaatregelen) van de regering van Maharashtra uit 2007, Resolutie nr. PSI-1707/(CR-50)/IND-8 van 30 maart 2007.

    3.2.2.   Focus Market Scheme („FMS”, regeling focusmarkten)

    a)   Rechtsgrondslag

    De FMS is uitvoerig beschreven in paragraaf 3.14 van het FTP 09-14 en paragraaf 3.8 van het HOP I 09-14.

    b)   Subsidiabiliteit

    (122)

    Alle producenten-exporteurs of handelaren-exporteurs komen voor deze regeling in aanmerking.

    c)   Toepassing in de praktijk

    (123)

    In het kader van deze regeling komt de uitvoer van alle producten, met inbegrip van de uitvoer van PSF, naar landen vermeld in de tabellen 1 en 2 van aanhangsel 37(C) van het HOP I 09-14 in aanmerking voor kredietpunten gelijk aan 3 % van de fob-waarde. Vanaf 1 april 2011 kunnen voor de uitvoer van alle producten naar landen die worden genoemd in tabel 3 van aanhangsel 37(C) („Special Focus Markets”) kredietpunten worden verkregen ter waarde van 4 % van de fob-waarde. Bepaalde soorten uitvoeractiviteiten zijn van de regeling uitgesloten, zoals de uitvoer van ingevoerde of overgeladen goederen, met uitvoer gelijkgestelde verkoop, de uitvoer van diensten en de uitvoer van eenheden die in speciale economische zones actief zijn of van uitvoerondernemingen. Bepaalde soorten producten, zoals diamanten, edele metalen, ertsen, granen, suiker en aardolieproducten, zijn eveneens van de regeling uitgesloten.

    (124)

    De kredietpunten die in het kader van de FMS kunnen worden verkregen, zijn vrij verhandelbaar en geldig voor een periode van 24 maanden vanaf de datum van afgifte van het relevante kredietpuntencertificaat. Zij kunnen worden gebruikt om douanerechten te betalen op later ingevoerde inputs of goederen, met inbegrip van kapitaalgoederen.

    (125)

    Het kredietpuntencertificaat wordt afgegeven door de haven van waaruit de uitvoer plaatsvond en nadat de goederen zijn uitgevoerd of verzonden. Zolang de klager de autoriteiten kopieën verstrekt van alle relevante uitvoerdocumenten (zoals exportorder, facturen, ladinglijsten, bankcertificaten) heeft de GOI geen zeggenschap over de toekenning van de kredietpunten.

    (126)

    Vier van de gecontroleerde producenten-exporteurs hebben in het onderzoektijdvak van deze regeling gebruik gemaakt.

    (127)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen, voerden drie in de steekproef opgenomen Indiase producenten-exporteurs aan dat, hoewel zij in aanmerking kwamen voor het voordeel, zij dit niet hadden aangevraagd voor de uitvoer naar de Unie en er dus geen conclusie getrokken kon worden over het gebruik van een dergelijk voordeel. Zij voerden ook aan dat de FMS-regeling geografisch gezien betrekking heeft op landen die geen deel uitmaken van de Unie en dat er dus geen aanleiding is voor de Unie om compenserende maatregelen in te stellen. In dit verband werd tijdens de controlebezoeken bevestigd dat het FMS-voordeel werd aangevraagd voor de uitvoer naar derde landen, aangezien de regeling hoofdzakelijk betrekking heeft op de uitvoer naar derde landen. De betrokken producenten-exporteurs konden echter noch ontkennen dat deze regeling, zoals omschreven in overwegingen 123 tot en met 125, in de praktijk werd uitgevoerd noch dat de FMS-steun gebruikt kan worden voor het betrokken product, omdat de FMS-kredietpunten namelijk vrij verhandelbaar zijn en gebruikt kunnen worden voor de betaling van douanerechten op later ingevoerde inputs of goederen, waaronder kapitaalgoederen. De partij kon met name niet ontkennen dat in het kader van de FMS verleende kredietpunten voor de uitvoer naar in aanmerking komende derde landen kunnen worden gebruikt voor de betaling van invoerrechten op inputs die deel uitmaken van het naar de Unie uitgevoerde betrokken product.

    (128)

    Tot slot worden deze voordelen op transactiebasis in de boekhouding van de onderneming geboekt op de data waarop de uitvoertransacties plaatsvinden, waaruit blijkt dat het recht op het voordeel ontstaat op het moment dat de uitvoertransactie plaatsvindt en dat er geen twijfel over bestaat dat de verkregen kredietpunten in een later stadium zullen worden gebruikt. Dit argument moest daarom worden afgewezen.

    d)   Conclusies betreffende de FMS

    (129)

    In het kader van de FMS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening. Een FMS-kredietpunt is een financiële bijdrage van de GOI, aangezien het krediet uiteindelijk zal worden gebruikt voor de vereffening van invoerrechten, waardoor de GOI inkomsten derft die haar anders zouden toekomen. Bovendien verlenen de FMS-kredietpunten een voordeel aan de exporteur, omdat zijn liquiditeit erdoor verbetert.

    (130)

    Voorts is de FMS rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties; daarom wordt zij geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening.

    (131)

    Deze regeling kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de strikte voorschriften die zijn vastgesteld in bijlage I, onder i), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) bij de basisverordening. De exporteur is niet verplicht de goederen die vrij van rechten werden ingevoerd, ook echt bij het productieproces te verbruiken en het kredietbedrag wordt niet berekend op basis van de werkelijk gebruikte inputs. Er is geen systeem of procedure aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welke inputs bij de vervaardiging van het uitgevoerde product werden gebruikt, dan wel of te veel invoerrechten werden betaald in de zin van bijlage I, punt i), en de bijlagen II en III van de basisverordening. Een exporteur komt ook als hij geen inputs invoert voor de FMS in aanmerking. Om het voordeel te verkrijgen, is het voldoende dat de exporteur goederen uitvoert; hij hoeft niet aan te tonen dat inputs werden ingevoerd. Zo komen zelfs exporteurs die al hun inputs op de binnenlandse markt betrekken en geen goederen invoeren die als inputs kunnen worden gebruikt, toch voor de FMS in aanmerking. Bovendien kan een exporteur FMS-kredietpunten gebruiken om kapitaalgoederen in te voeren, ook al vallen kapitaalgoederen niet onder de toelaatbare terugbetalingsregelingen voor inputs, zoals vastgesteld in bijlage I, punt i), van de basisverordening, omdat zij niet worden verbruikt bij de productie van de uitgevoerde producten.

    e)   Berekening van de hoogte van de subsidie

    (132)

    Het subsidiebedrag dat aanleiding geeft tot compenserende maatregelen werd berekend op basis van het voordeel voor de begunstigde in het onderzoektijdvak, zoals dit door de medewerkende producent-exporteur werd geboekt in de vorm van inkomsten op het ogenblik dat de uitvoertransactie plaatsvond. Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag omgeslagen over de uitvoer in het onderzoektijdvak (de teller), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

    (133)

    De subsidiepercentages die in het kader van deze regeling voor het onderzoektijdvak voor de vier betrokken ondernemingen zijn vastgesteld, zijn respectievelijk 0,15 %, 0,19 %, 0,42 % en 0,63 %.

    3.2.3.   Focus Product Scheme („FPS”, regeling focusproducten)

    a)   Rechtsgrondslag

    (134)

    Deze regeling is uitvoerig beschreven in de punten 3.15 tot en met 3.17 van het FTP 09-14 en de hoofdstukken 3.9, 3.10 en 3.11 van het HOP I 09-14.

    b)   Subsidiabiliteit

    (135)

    Overeenkomstig punt 3.15.2 van het FTP 09-14 komen exporteurs van in aanhangsel 37D van het HOP I 09-14 vermelde producten in aanmerking voor deze regeling.

    c)   Toepassing in de praktijk

    (136)

    Een exporteur van in de lijst van aanhangsel 37D van het HOP I 09-14 opgenomen producten kan een aanvraag indienen voor een FPS-kredietpuntcertificaat dat gelijk is aan 2 % tot 5 % van de fob-waarde van de uitvoer. Het onderzochte betrokken product is opgenomen in tabel 1 van aanhangsel 37D en komt in aanmerking voor kredietpunten gelijk aan 2 %.

    (137)

    FPS is een postexportregeling, dat wil zeggen dat een onderneming moet exporteren om voor de voordelen van deze regeling in aanmerking te komen. Als gevolg daarvan moet de onderneming een onlineaanvraag bij de betrokken autoriteit indienen tezamen met kopieën van de exportorder en rekening, het bankafschrift waaruit blijkt dat de aanvraagvergoeding is betaald, een kopie van de vrachtbrieven en een bankcertificaat als bewijs van ontvangst van de betaling of een aankoopcertificaat van vreemde valuta in geval van directe onderhandelingen over documenten. Wanneer het origineel van de vrachtbrieven en/of bankcertificaten is ingediend voor een aanvraag van voordelen in het kader van een andere regeling, kan de onderneming zelf gewaarmerkte kopieën indienen, met vermelding van de betrokken autoriteit waarbij de originele documenten zijn ingediend. De onlineaanvraag voor FPS-kredieten kan betrekking hebben op maximaal 50 vrachtbrieven.

    (138)

    Er werd geconstateerd dat overeenkomstig de Indiase normen voor jaarrekeningen FPS-kredieten op transactiebasis kunnen worden geboekt zodra aan de uitvoerverplichting is voldaan. Zij kunnen worden gebruikt om de douanerechten te betalen bij de latere invoer van goederen — met uitzondering van kapitaalgoederen waarop een invoerbeperking rust. Goederen die met gebruikmaking van dergelijke kredieten worden ingevoerd, kunnen op de binnenlandse markt worden verkocht (waar zij aan omzetbelasting zijn onderworpen) of op andere wijze worden gebruikt. FPS-kredieten zijn vrij overdraagbaar en zijn vanaf de toekenning 24 maanden geldig.

    (139)

    Alle vijf de gecontroleerde producenten-exporteurs hebben tijdens het onderzoektijdvak van deze regeling gebruik gemaakt.

    (140)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen, voerden drie in de steekproef opgenomen Indiase producenten-exporteurs aan dat, hoewel zij in aanmerking kwamen voor het voordeel, zij dit niet hadden aangevraagd voor ten minste een gedeelte van de uitvoer en er dus geen conclusie getrokken kon worden over het gebruik van dit voordeel. De betrokken producenten-exporteurs konden echter niet ontkennen dat deze regeling, zoals omschreven in overwegingen 123 tot en met 125, in de praktijk wordt uitgevoerd en dat de FPS-steun gebruikt kan worden voor het betrokken product, en met name dat FPS-kredietpunten vrij verhandelbaar zijn en gebruikt kunnen worden voor de betaling van douanerechten op later ingevoerde inputs of goederen, waaronder kapitaalgoederen. Er wordt nogmaals op gewezen dat deze voordelen op transactiebasis in de boekhouding van de onderneming worden geboekt op de data waarop de uitvoertransacties plaatsvinden, waaruit blijkt dat het recht op het voordeel ontstaat op het moment dat de uitvoertransactie plaatsvindt en dat er geen twijfel over bestaat dat de verkregen kredietpunten in een later stadium zullen worden gebruikt.

    d)   Conclusie betreffende de FPS

    (141)

    In het kader van de FPS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening. Een FPS-krediet is een financiële bijdrage van de GOI, aangezien het krediet uiteindelijk zal worden gebruikt voor de vereffening van invoerrechten, waardoor de GOI inkomsten derft die haar anders zouden toekomen. Bovendien verlenen de FPS-kredieten een voordeel aan de exporteur, omdat zijn liquiditeit daardoor verbetert.

    (142)

    Bovendien is de FPS rechtens afhankelijk van exportprestaties en wordt daarom geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 4, lid 4, onder a), van de basisverordening.

    (143)

    Deze regeling kan niet als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening worden aangemerkt, omdat zij niet voldoet aan de regels van bijlage I, punt i), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) bij de basisverordening. De exporteur is met name niet verplicht de goederen die vrij van rechten werden ingevoerd, ook echt bij het productieproces te verbruiken en het kredietbedrag wordt niet berekend op basis van de werkelijk gebruikte inputs. Bovendien wordt geen regeling of procedure toegepast aan de hand waarvan kan worden nagegaan welke inputs bij de vervaardiging van het uitgevoerde product werden verbruikt, dan wel of te veel invoerrechten werden betaald in de zin van bijlage I, punt i), en de bijlagen II en III bij de basisverordening. Ten slotte komt een exporteur ook als hij geen inputs invoert voor de FPS in aanmerking. Om het voordeel te verkrijgen, is het voldoende dat de exporteur goederen uitvoert; hij hoeft niet aan te tonen dat inputs werden ingevoerd. Zo komen zelfs exporteurs die al hun inputs op de binnenlandse markt aankopen en geen goederen invoeren die als inputs kunnen worden gebruikt, toch voor de FPS-regeling in aanmerking.

    e)   Berekening van de hoogte van de subsidie

    (144)

    Overeenkomstig artikel 3, lid 2, en artikel 5 van de basisverordening werd de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies berekend aan de hand van het door de ontvanger daarmee verkregen voordeel waarvan het bestaan in het onderzoektijdvak werd vastgesteld. Er werd van uitgegaan dat de ontvanger het voordeel verkreeg op het ogenblik dat een uitvoertransactie in het kader van deze regeling plaatsvond. Op dat ogenblik is de GOI gehouden afstand te doen van de douanerechten, wat een financiële bijdrage is in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zodra de douaneautoriteiten een ladingsbrief voor de uitvoer afgeven, waarin onder meer het voor die uitvoertransactie toe te kennen bedrag van het FPS-krediet is vermeld, heeft de GOI geen zeggenschap meer over het al of niet toekennen van de subsidie. Gezien het bovenstaande lijkt het passend om voor de berekening van het in het kader van de FPS toegekende voordeel uit te gaan van alle bedragen aan terug te betalen rechten die in het onderzoektijdvak voor uitvoertransacties zijn verworven.

    (145)

    Wanneer een gerechtvaardigd verzoek daartoe was ingediend, werden de voor het verkrijgen van de subsidie gemaakte kosten overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening afgetrokken van het aldus berekende voordeel om de hoogte van de subsidie (de teller) te bepalen. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag toegerekend aan de totale waarde van de uitvoer in het onderzoektijdvak als geschikte noemer, omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd toegekend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

    (146)

    Met betrekking tot deze regeling werd ten aanzien van de vijf betrokken ondernemingen in het onderzoektijdvak een subsidiepercentage vastgesteld van respectievelijk 1,59 %, 1,75 %, 1,77 %, 1,85 % en 1,95 %.

    3.2.4.   Duty Drawback Scheme (regeling voor de terugbetaling van rechten, „DDS”);

    a)   Rechtsgrond

    (147)

    De DDS is uitvoerig beschreven in de Custom & Central Excise Duties Drawback Rules, 1995 en de wijzigingen daarvan bij latere mededelingen.

    b)   Subsidiabiliteit

    (148)

    Alle producenten-exporteurs of handelaren-exporteurs komen voor deze regeling in aanmerking.

    c)   Toepassing in de praktijk

    (149)

    Een in aanmerking komende exporteur kan een terugbetalingsbedrag aanvragen dat wordt berekend als percentage van de fob-waarde van de in het kader van deze regeling uitgevoerde producten. De GOI heeft terugbetalingspercentages vastgesteld voor een aantal producten, waaronder het betrokken product. Deze worden vastgesteld op basis van de gemiddelde hoeveelheid of waarde van materialen gebruikt als inputs bij de productie van een product en het gemiddelde bedrag van de op inputs betaalde rechten. Ze zijn van toepassing ongeacht of er daadwerkelijk invoerrechten zijn betaald. Het DDS-percentage voor het betrokken product bedroeg tijdens het onderzoektijdvak: 3 % van de fob-waarde tot en met 9 oktober 2012, 2,1 % tussen 10 oktober 2012 en 20 september 2013, en 1,7 % vanaf 21 september 2013.

    (150)

    Om voor de voordelen van deze regeling in aanmerking te komen, moet een onderneming exporteren. Op het moment dat de verzendingsgegevens worden ingevoerd in de douaneserver (ICEGATE) wordt aangegeven dat de uitvoer plaatsvindt onder de DDS-regeling en wordt het DDS-bedrag onherroepelijk vastgesteld. Nadat het expeditiebedrijf het Export General Manifest (EGM; algemeen manifest voor uitvoer) heeft ingediend en het douanekantoor heeft vastgesteld dat de gegevens overeenkomen met de gegevens in de ladingsbrief, is voldaan aan alle voorwaarden voor goedkeuring van de uitkering van het terugbetalingsbedrag, door rechtstreekse overmaking naar de bankrekening van de exporteur of per wissel.

    (151)

    De exporteur moet tevens bewijs voorleggen van de verwezenlijking van de uitvoer in de vorm van een Bank Realisation Certificate (BRC, bankcertificaat). Dit document mag worden voorgelegd na de uitkering van het terugbetalingsbedrag, maar de GOI vordert het uitgekeerde bedrag terug als de exporteur niet binnen een gegeven termijn het BRC indient.

    (152)

    Het terugbetalingsbedrag mag voor elk gewenst doeleinde worden gebruikt.

    (153)

    In overeenstemming met de Indiase boekhoudregels kan het terugbetalingsbedrag op transactiebasis als inkomsten worden geboekt nadat aan de uitvoerverplichting is voldaan.

    (154)

    Twee van de gecontroleerde producenten-exporteurs hebben tijdens het onderzoektijdvak van de DDS gebruik gemaakt.

    d)   Conclusies betreffende de DDS

    (155)

    In het kader van de DDS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), i), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening. Een zogenaamd terugbetalingsbedrag voor rechten vormt een financiële bijdrage door de GOI, aangezien het in de vorm van een rechtstreekse overdracht van middelen door de GOI wordt uitgekeerd. Verder verkrijgt de exporteur door het terugbetalingsbedrag een voordeel, want zijn liquiditeit wordt hierdoor verbeterd, tegen voorwaarden die niet beschikbaar zijn op de markt.

    (156)

    Het tarief voor de terugbetaling van rechten voor uitvoer wordt door de GOI per product vastgesteld. Hoewel de subsidie wordt omschreven als een terugbetaling van rechten, beschikt de regeling niet over de kenmerken van een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. De contante betalingen aan de exporteur zijn niet gekoppeld aan de feitelijke betaling van de invoerrechten op grondstoffen, en zijn geen kredietpunten voor de vereffening van invoerrechten op eerdere of toekomstige invoer van grondstoffen.

    (157)

    Dit wordt bevestigd door Circulaire nr. 24/2001 van de GOI, waarin duidelijk wordt gesteld dat „[terugbetalingspercentages voor rechten] geen verband houden met het daadwerkelijke inputverbruikspatroon en daadwerkelijke kosten opgelopen op de inputs van een bepaalde exporteur of afzonderlijke zendingen […]” en regionale autoriteiten worden geïnstrueerd dat „organisaties in het veld niet mogen aandringen op het door exporteurs overleggen van bewijs van daadwerkelijk geheven rechten op ingevoerde inputs of het uit eigen land afkomstig zijn van inputs […] bij het door hen indienen van het [terugbetalingsverzoek]”.

    (158)

    De betaling in de vorm van een rechtstreekse overdracht van middelen door de GOI na de uitvoer door exporteurs moet worden beschouwd als een rechtstreekse subsidie van de GOI die afhankelijk is van exportprestaties en wordt daarom geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen krachtens artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening.

    (159)

    Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de DDS aanleiding geeft tot compenserende maatregelen.

    e)   Berekening van de hoogte van de subsidie

    (160)

    Overeenkomstig artikel 3, lid 2, en artikel 5 van de basisverordening werd de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies berekend aan de hand van het door de ontvanger daarmee verkregen voordeel waarvan het bestaan in het onderzoektijdvak werd vastgesteld. Er werd van uitgegaan dat de ontvanger het voordeel verkreeg op het ogenblik dat een uitvoertransactie in het kader van deze regeling plaatsvond. Op dat moment is de GOI verplicht het teruggavebedrag te betalen, wat een financiële bijdrage in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), i), van de basisverordening is. Zodra de douaneautoriteiten een ladingsbrief voor de uitvoer afgeven, waarin onder meer het voor die uitvoertransactie toe te kennen bedrag aan terug te betalen rechten is vermeld, heeft de GOI geen zeggenschap meer over het al of niet toekennen van de subsidie. Gezien het bovenstaande lijkt het passend om voor de berekening van het door de DDS toegekende voordeel uit te gaan van alle bedragen aan terug te betalen rechten die in het onderzoektijdvak voor uitvoertransacties zijn verworven.

    (161)

    Overeenkomstig artikel 7, lid 2, bij de basisverordening werd het bedrag van deze subsidies omgeslagen over de totale waarde van de uitvoer van het betrokken product tijdens het onderzoektijdvak als geschikte noemer, omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd verleend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

    (162)

    Gelet op het bovenstaande werden met betrekking tot deze regeling in het onderzoektijdvak voor de twee betrokken ondernemingen subsidiepercentages vastgesteld van respectievelijk 0,24 % en 2,12 %.

    3.2.5.   Advance Authorisation Scheme („AAS”, regeling voorafgaande vergunningen)

    a)   Rechtsgrondslag

    (163)

    Deze regeling wordt uitvoerig beschreven in de punten 4.1.1 tot en met 4.1.14 van het FTP 09-14 en in de hoofdstukken 4.1 tot en met 4.30 van het HOP I 09-14.

    b)   Subsidiabiliteit

    (164)

    De AAS bestaat uit zes subregelingen, die in overweging 165 nader worden beschreven. Deze subregelingen verschillen onder meer wat de voorwaarden betreft. Producenten-exporteurs en handelaren-exporteurs die banden hebben met ondersteunende fabrikanten komen in aanmerking voor de regeling voorafgaande vergunningen voor fysieke uitvoer en voor de subregeling voorafgaande vergunningen voor jaarlijkse behoeften. Producenten-exporteurs die optreden als leverancier van de uiteindelijke exporteur komen in aanmerking voor de regeling voorafgaande vergunningen voor leveranties van halffabricaten. Hoofdcontractanten die aan de in punt 8.2 van FTP 09-14 vermelde categorieën „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” leveren, zoals de leveranciers van exportgerichte ondernemingen, komen in aanmerking voor de AAS-subregeling voor „met uitvoer gelijkgestelde verkoop”. Tot slot komen de toeleveranciers van producenten-exporteurs in aanmerking voor de voordelen die gelden voor „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” op grond van de subregelingen Advance Release Order („ARO”) en Back to Back Inland Letter of Credit (documentair krediet).

    c)   Toepassing in de praktijk

    (165)

    Voorafgaande vergunningen kunnen worden verstrekt voor:

    a)

    fysieke uitvoer: dit is de belangrijkste subregeling. In het kader van deze subregeling mogen inputs voor de vervaardiging van een bepaald exportproduct vrij van rechten worden ingevoerd. „Fysieke uitvoer” betekent in deze context dat het exportproduct het Indiase grondgebied moet verlaten. Welke producten mogen worden ingevoerd en hoeveel moet worden uitgevoerd, alsmede het soort exportproduct zijn in de vergunning vermeld;

    b)

    jaarlijkse behoefte: een dergelijke vergunning is niet gekoppeld aan een bepaald exportproduct, maar aan een ruimere groep producten (bijvoorbeeld chemische en aanverwante producten). De vergunninghouder kan — tot een zekere maximumwaarde die wordt bepaald door zijn uitvoer in het verleden — elke soort input die bij de vervaardiging van een tot deze groep behorend product wordt gebruikt, rechtenvrij invoeren. Hij kan naar believen elk product uitvoeren dat onder de productgroep valt en waarin dergelijk rechtenvrij materiaal is verwerkt;

    c)

    leveranties van halffabricaten: deze subregeling geldt wanneer twee producenten voornemens zijn één exportproduct te vervaardigen en het productieproces dus wordt opgesplitst. De producent-exporteur die het halffabricaat vervaardigt, mag inputs rechtenvrij invoeren en hiervoor kan hem een voorafgaande vergunning voor leveranties van halffabricaten worden verleend. De uiteindelijke exporteur werkt het product af en is verplicht het afgewerkte product uit te voeren;

    d)

    met uitvoer gelijkgestelde verkoop: in het kader van deze subregeling kan een hoofdcontractant vrij van rechten inputs invoeren die hij nodig heeft voor de vervaardiging van goederen die hij zal verkopen als „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” aan categorieën afnemers die vermeld zijn in punt 8.2, onder b) tot en met f), g), i) en j), van FTP 09-14. Volgens de GOI gaat het bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop om transacties waarbij de geleverde goederen het land niet verlaten. Bepaalde categorieën transacties worden beschouwd als met uitvoer gelijkgestelde verkoop op voorwaarde dat de goederen in India zijn vervaardigd; dit geldt bijvoorbeeld voor de levering van goederen aan een exportgerichte onderneming of aan een onderneming die zich in een bijzondere economische zone bevindt;

    e)

    Advance Release Order („ARO”): de houder van de voorafgaande vergunning die voornemens is inputs in het binnenland aan te kopen in plaats van deze rechtstreeks in te voeren, kan hierbij gebruikmaken van ARO's. In dat geval worden de voorafgaande vergunningen beschouwd als ARO's voor de binnenlandse leverancier bij levering van de hierin vermelde goederen. Dit geeft de binnenlandse leverancier recht op de voordelen die gelden bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop volgens punt 8.3 van FTP 09-14 (dat wil zeggen de voorafgaande vergunning voor leveranties van halffabricaten/met uitvoer gelijkgestelde verkoop, terugbetaling van rechten bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop en terugbetaling van accijnzen). Bij toepassing van de ARO-regeling worden rechten en heffingen terugbetaald aan de leverancier in plaats van aan de uiteindelijke exporteur. De terugbetaling van rechten en heffingen is zowel mogelijk voor binnenlandse als voor ingevoerde inputs;

    f)

    back to back inland letter of credit (documentair krediet): deze subregeling heeft ook betrekking op binnenlandse leveringen aan de houder van een voorafgaande vergunning. Deze kan bij een bank een binnenlands documentair krediet openen ten gunste van een binnenlandse leverancier. De bank zal op de vergunning de rechtstreekse invoer afboeken, maar slechts voor de waarde en de hoeveelheid goederen die in het binnenland worden aangekocht in plaats van ingevoerd. De binnenlandse leverancier heeft recht op de voordelen die gelden voor met uitvoer gelijkgestelde verkoop volgens punt 8.3 van het document FTP 09-14 (voorafgaande vergunning leveranties van halffabricaten/met uitvoer gelijkgestelde verkoop, terugbetaling van rechten bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop en terugbetaling van accijnzen).

    (166)

    Drie gecontroleerde ondernemingen hebben in het onderzoektijdvak in het kader van de AAS voordelen in verband met het betrokken product ontvangen. Deze ondernemingen maakten gebruik van de punten a), d) en e) van de hierboven genoemde subregelingen. Het is derhalve niet nodig na te gaan of de overige subregelingen aanleiding geven tot compenserende maatregelen.

    (167)

    Om controle door de Indiase autoriteiten mogelijk te maken, is de houder van een voorafgaande vergunning wettelijk verplicht een waarheidsgetrouwe boekhouding in een bepaalde vorm te voeren waaruit het verbruik van de rechtenvrij ingevoerde/in het binnenland aangekochte goederen blijkt (hoofdstukken 4.26 en 4.30 en aanhangsel 23 van het HOP I 09-14). Met andere woorden: hij moet een verbruiksregister bijhouden. Dit verbruiksregister moet worden gecontroleerd door een externe accountant, die een certificaat afgeeft waarin wordt verklaard dat de voorgeschreven registers en de relevante documentatie zijn onderzocht en dat de in het formaat van aanhangsel 23 verstrekte informatie in alle opzichten waarheidsgetrouw en correct is.

    (168)

    Met betrekking tot het gebruik van de AAS voor fysieke uitvoer waarnaar in overweging 165, onder a), verwezen wordt en waarvan twee gecontroleerde ondernemingen tijdens het onderzoektijdvak gebruik hebben gemaakt, legt de GOI in de vergunning de omvang en de waarde vast van de toegestane invoer en de verplichte uitvoer. Bovendien moeten de desbetreffende transacties op het moment van in- en uitvoer door overheidsambtenaren op de voorafgaande vergunning worden vermeld. Voor de hoeveelheden die in het kader van de regeling voorafgaande vergunningen mogen worden ingevoerd, baseert de GOI zich op standaard-input-output-normen („SION's”) die voor de meeste producten en ook voor het betrokken product bestaan.

    (169)

    Ingevoerde inputs zijn niet overdraagbaar en moeten voor de vervaardiging van het exportproduct worden gebruikt. De uitvoer moet plaatsvinden binnen een bepaalde termijn na de afgifte van de vergunning (24 maanden met twee mogelijke verlengingen van telkens zes maanden).

    (170)

    Uit het onderzoek is gebleken dat de verificatievoorschriften van de Indiase autoriteiten in de praktijk niet werden nageleefd.

    (171)

    Slechts één van de twee gecontroleerde ondernemingen die gebruik hebben gemaakt van deze subregeling, hield een productie- en verbruiksregister bij. Aan de hand van het verbruiksregister kon echter niet worden gecontroleerd welke inputs verbruikt werden bij de productie van het uitgevoerde product, en in welke hoeveelheden. Wat de verificatievoorschriften betreft waarnaar hierboven wordt verwezen, hebben de ondernemingen geen registratie bijgehouden waaruit aantoonbaar zou blijken dat de externe controle van het verbruiksregister heeft plaatsgevonden. Kortom, er werd geconcludeerd dat de onderzochte exporteurs niet konden aantonen dat aan de desbetreffende FTP-bepalingen was voldaan.

    (172)

    Met betrekking tot het gebruik van de AAS voor de ARO-regeling waarnaar in overweging 165, onder e), verwezen wordt, en die in het onderzoektijdvak door één gecontroleerde onderneming werd gebruikt, wordt het in het kader van deze regeling toegestane uitvoervolume bepaald als percentage van de hoeveelheid uitgevoerde eindproducten. De toegestane invoer wordt in hoeveelheden of in waarde uitgedrukt. In beide gevallen wordt het percentage dat vrij van rechten kan worden ingevoerd voor de meeste producten, met inbegrip van het betrokken product, vastgesteld aan de hand van de Standard Input-Output Norms („SIONs”). De in de voorafgaande vergunningen genoemde inputs zijn materialen die bij de productie van het uitgevoerde eindproduct zijn gebruikt.

    (173)

    De houder van de voorafgaande vergunning die voornemens is inputs in het binnenland aan te kopen in plaats van deze rechtstreeks in te voeren, kan hierbij gebruikmaken van ARO's. De voorafgaande vergunningen worden dan beschouwd als ARO's voor de leverancier bij levering van de daarin vermelde producten. Een ARO geeft de leverancier recht op de voordelen die gelden bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop, zoals de terugbetaling van rechten bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop en terugbetaling van accijnzen.

    (174)

    Uit het onderzoek is gebleken dat de verificatievoorschriften van de Indiase autoriteiten in de praktijk niet werden nageleefd.

    (175)

    Met betrekking tot het gebruik van de AAS voor met uitvoer gelijkgestelde verkoop waarnaar in overweging 165, onder d), wordt verwezen en waarvan in het onderzoektijdvak één gecontroleerde onderneming gebruik heeft gemaakt, legt de GOI in de vergunning de omvang en de waarde vast van de toegestane invoer en de verplichte uitvoer. Bovendien moeten de desbetreffende transacties op het moment van in- en uitvoer door overheidsambtenaren op de vergunning worden vermeld. Voor de hoeveelheden die in het kader van deze regeling mogen worden ingevoerd, baseert de GOI zich op SION's.

    (176)

    De uitvoer moet plaatsvinden binnen een bepaalde termijn (24 maanden met twee mogelijke verlengingen van telkens zes maanden) na de afgifte van de vergunning.

    (177)

    Er bleek geen verband te zijn tussen de ingevoerde inputs en de uitgevoerde eindproducten. Voorts is vastgesteld dat de aanvrager, hoewel dat verplicht is, het in overweging 167 vermelde verbruiksregister, dat door een externe accountant kan worden gecontroleerd, niet heeft bijgehouden. Ondanks de niet-naleving van dit voorschrift heeft aanvrager geprofiteerd van de voordelen in het kader van de AAS.

    d)   Conclusie betreffende de AAS

    (178)

    De vrijstelling van invoerrechten is een subsidie in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), en artikel 3, lid 2, bij de basisverordening: die vrijstelling is namelijk een financiële bijdrage van de GOI aangezien deze hierdoor inkomsten uit rechten derft en de onderzochte exporteurs verkrijgen er een voordeel door aangezien hun liquiditeit erdoor wordt verbeterd.

    (179)

    Alle subregelingen waarvan in dit geval gebruik werd gemaakt, zijn rechtens duidelijk afhankelijk van uitvoerprestaties en daarom worden zij geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen krachtens artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), bij de basisverordening. Een onderneming kan geen voordeel op grond van deze regeling krijgen indien zij zich niet tot uitvoer verplicht.

    (180)

    Geen van de subregelingen waarvan in dit geval gebruik werd gemaakt, kan beschouwd worden als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de voorschriften in bijlage I, onder i), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) van de basisverordening. De GOI heeft niet daadwerkelijk een verificatieregeling of procedure toegepast om na te gaan of, en in welke mate, de inputs bij de vervaardiging van het exportproduct zijn verbruikt (bijlage II, punt II.4, bij de basisverordening en, in het geval van terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs, bijlage III, punt II.2, bij de basisverordening). De SION's voor het betrokken product waren niet nauwkeurig genoeg en kunnen niet als verificatieregeling voor het werkelijke verbruik worden gebruikt omdat de GOI aan de hand van deze normen niet met voldoende nauwkeurigheid kan vaststellen hoeveel inputs verbruikt zijn bij de vervaardiging van de exportproducten. De GOI verrichtte ook geen verder onderzoek naar de werkelijk verbruikte inputs, hoewel dit normaliter vereist is als er geen effectieve verificatieregeling is (bijlage II, punt II.5, en bijlage III, punt II.3, bij de basisverordening).

    (181)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde één in de steekproef opgenomen Indiase producent-exporteur aan dat de regeling geen aanleiding mag geven tot compenserende maatregelen, aangezien de onderneming heeft voldaan aan haar wettelijke verplichting met betrekking tot de onafhankelijke audits van het verbruiksregister voor inputs en dat dit moet worden beschouwd als een toereikende controle door de GOI. Een dergelijke redenering kan niet worden geaccepteerd. De verificatie door de GOI wordt onafhankelijk van de aan de ondernemingen opgelegde verplichtingen beoordeeld. Tijdens het controlebezoek werd bevestigd dat het verificatiesysteem van de GOI niet voldoet aan de voorschriften van bijlage II, punt II.4, bij de basisverordening. Dit argument moest daarom worden afgewezen.

    (182)

    Dezelfde partij voerde aan dat het bundelen van vergunningen in India is toegestaan en dat de onderneming bij de berekening van de subsidiemarge niet mocht worden benadeeld door het gebruik van de totale waarde van de uitvoer in plaats van de waarde van het betrokken product. De wettigheid van de bundeling van vergunningen in India op zich was echter in dit verband niet relevant. Uit het onderzoek is gebleken dat er als gevolg van bundeling geen redelijke toewijzing van vergunningen in verband met PSF plaats kon vinden. Er moest bij de berekening van de subsidiemarge inderdaad worden uitgegaan van het voordeel op het niveau van de vestiging in plaats van op PSF-niveau, aangezien de gecontroleerde informatie niet kon worden gebruikt om het juiste gebruik van inputs (die worden gebruikt voor de productie van andere producten) voor uitsluitend PSF te bepalen. Dit argument moest daarom worden afgewezen.

    (183)

    De subregelingen waarnaar in overweging 165, onder a), d) en e), wordt verwezen, geven derhalve aanleiding tot compenserende maatregelen.

    e)   Berekening van de hoogte van de subsidie

    (184)

    Daar de onderzochte subsidieregelingen geen toegestane terugbetalingsregelingen voor inputs of voor vervangende inputs zijn, bestaat het tot compenserende maatregelen aanleiding gevende voordeel uit het bedrag aan kwijtgescholden invoerrechten dat in normale omstandigheden bij invoer van de inputs verschuldigd zou zijn geweest. In dit verband voorziet de basisverordening niet alleen in compenserende rechten voor een „teveel” aan kwijtgescholden rechten. Volgens artikel 3, lid 1, onder a), ii), en bijlage I, punt i), bij de basisverordening kunnen compenserende maatregelen slechts worden genomen ten aanzien van het teveel aan terugbetaalde rechten indien aan de voorwaarden van de bijlagen II en III bij de basisverordening is voldaan. Aan deze voorwaarden is in dit geval niet voldaan. Dit betekent dat, indien geen adequaat controlesysteem is aangetoond, de bovenstaande uitzondering inzake terugbetalingsregelingen niet van toepassing is en de normale regel geldt waarbij het bedrag aan niet-betaalde rechten (gederfde inkomsten) tot compenserende maatregelen aanleiding geeft, en niet alleen het beweerde teveel aan kwijtgescholden rechten. Volgens bijlage II, punt II, en bijlage III, punt II, bij de basisverordening is het niet de taak van de onderzoekende autoriteit om dit teveel aan kwijtgescholden rechten te berekenen. Integendeel, volgens artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening hoeft de onderzoekende autoriteit alleen aan te tonen dat er geen adequate verificatieregeling is.

    (185)

    De hoogte van de subsidies die in het kader van de regeling voorafgaande vergunningen aan de ondernemingen zijn toegekend, werd berekend op basis van de gederfde invoerrechten (gewone douanerechten en bijzondere aanvullende douanerechten) op de materialen die op grond van de subregeling in het onderzoektijdvak werden ingevoerd (de teller). Overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening worden kosten die moeten worden gemaakt om de subsidie te verkrijgen van de totale subsidie afgetrokken indien verzoeken daartoe gerechtvaardigd zijn. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag omgeslagen over het niveau van de uitvoer van het betrokken product tijdens het onderzoektijdvak als geschikte noemer, omdat de subsidie afhankelijk is van de uitvoerprestaties en niet werd toegekend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

    (186)

    Met betrekking tot deze regeling werd ten aanzien van de drie betrokken ondernemingen voor het onderzoektijdvak een subsidiepercentage vastgesteld van respectievelijk 0,11 %, 1,89 % en 4,31 %.

    3.2.6.   Duty Free Import Authorisation („DFIA”, vergunning voor rechtenvrije invoer)

    a)   Rechtsgrondslag

    (187)

    De DFIA wordt uitvoerig beschreven in de punten 4.2.1 tot en met 4.2.47 van het FTP 09-14 en in de paragrafen 4.31 tot en met 4.36 van het HOP I 09-14.

    b)   Subsidiabiliteit

    (188)

    Alle producenten-exporteurs of handelaren-exporteurs komen voor deze regeling in aanmerking.

    c)   Toepassing in de praktijk

    (189)

    De DFIA is een post- en pre-exportregeling die de vrijstelling van rechten op de invoer mogelijk maakt van goederen die volgens SION-normen zijn vastgesteld, maar die, in het geval van overdraagbare DFIA-vergunningen, niet noodzakelijk bij de vervaardiging van het uitgevoerde product hoeven te worden gebruikt.

    (190)

    De DFIA heeft alleen betrekking op de invoer van inputs zoals bepaald in de SION. Het recht op rechtenvrije invoer is beperkt tot de in de SION vermelde hoeveelheid en waarde, maar kan op verzoek door de regionale autoriteiten worden herzien.

    (191)

    Voor de uitvoerverplichting geldt dat minimaal 20 % waarde moet worden toegevoegd. De uitvoer kan vóór de afgifte van een DFIA-vergunning plaatsvinden, in welk geval het recht op rechtenvrije invoer wordt vastgesteld in verhouding tot de voorlopige uitvoer.

    (192)

    Zodra aan de uitvoerverplichting is voldaan, kan de exporteur verzoeken om overdraagbaarheid van de DFIA-vergunning, wat in de praktijk neerkomt op de toestemming om de licentie voor rechtenvrije invoer op de markt te verkopen.

    (193)

    Eén van de gecontroleerde producenten-exporteurs heeft in het onderzoektijdvak van de DFIA gebruik gemaakt.

    d)   Conclusie betreffende de DFIA

    (194)

    De vrijstelling van invoerheffingen is een subsidie in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening. Het is een financiële bijdrage van de GOI aangezien deze hierdoor inkomsten uit rechten derft die haar normalerwijze toekomen en zij verleent de onderzochte exporteurs een voordeel aangezien hun liquiditeit erdoor wordt verbeterd.

    (195)

    Voorts is de DFIA rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties; zij wordt daarom geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening.

    (196)

    Deze regeling kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de strikte voorschriften die zijn vastgesteld in bijlage I, onder i), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) bij de basisverordening. Meer in het bijzonder: i) de regeling maakt het mogelijk dat invoerheffingen op inputs die in het productieproces van een ander product worden verbruikt, achteraf worden terugbetaald of kwijtgescholden; ii) er is geen verificatieregeling of -procedure met behulp waarvan kan worden nagegaan of er bij de vervaardiging van het uitgevoerde product inputs zijn gebruikt en welke, en of een te groot voordeel is toegekend in de zin van bijlage I, punt i), en de bijlagen II en III van de basisverordening; en iii) de overdraagbaarheid van certificaten/vergunningen houdt in dat een exporteur aan wie een DFIA is toegekend, niet verplicht is het certificaat daadwerkelijk te gebruiken om de inputs in te voeren.

    (197)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde één in de steekproef opgenomen Indiase producent-exporteur aan dat het in India ingestelde verificatiesysteem redelijk, doeltreffend en in overeenstemming met de handelspraktijk in India is en dat de „primaire” aanleiding voor compenserende maatregelen ten gevolge van de regeling derhalve niet meer bestaat. Anders dan werd beweerd, werd er tijdens het onderzoek niet bevestigd dat het in India ingestelde verificatiesysteem het mogelijk maakt om na te gaan of er bij de vervaardiging van het uitgevoerde product inputs zijn gebruikt en welke, en of een te groot voordeel is toegekend in de zin van bijlage I, punt i), en de bijlagen II en III van de basisverordening. De producent heeft overigens niet betwist dat de regeling kan voorzien in de terugbetaling van invoerheffingen op inputs die bij de productie van een ander product worden gebruikt, en evenmin dat de overdraagbaarheid van certificaten/vergunningen suggereert dat een exporteur waaraan een DFIA is toegekend, niet verplicht is het certificaat daadwerkelijk te gebruiken voor de invoer van de inputs. Dit argument moest daarom worden afgewezen.

    e)   Berekening van de hoogte van de subsidie

    (198)

    Daar de onderzochte subsidieregelingen geen toegestane terugbetalingsregelingen voor inputs of voor vervangende inputs zijn, bestaat het tot compenserende maatregelen aanleiding gevende voordeel uit het bedrag aan kwijtgescholden invoerrechten dat in normale omstandigheden bij invoer van de inputs verschuldigd zou zijn geweest. In dit verband voorziet de basisverordening niet alleen in compenserende rechten voor een „teveel” aan kwijtgescholden rechten.

    (199)

    Volgens artikel 3, lid 1, onder a), ii), en bijlage I, punt i), bij de basisverordening kunnen compenserende maatregelen slechts worden genomen ten aanzien van het teveel aan terugbetaalde rechten indien aan de voorwaarden van de bijlagen II en III bij de basisverordening is voldaan. Aan deze voorwaarden is in dit geval niet voldaan. Dit betekent dat, indien geen adequaat controlesysteem is aangetoond, de bovenstaande uitzondering inzake terugbetalingsregelingen niet van toepassing is en de normale regel geldt waarbij het bedrag aan niet-betaalde rechten (gederfde inkomsten) tot compenserende maatregelen aanleiding geeft, en niet alleen het beweerde teveel aan kwijtgescholden rechten. Volgens bijlage II, punt II, en bijlage III, punt II, bij de basisverordening is het niet de taak van de onderzoekende autoriteit om dit teveel aan kwijtgescholden rechten te berekenen. Integendeel, volgens artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening hoeft de onderzoekende autoriteit alleen aan te tonen dat er geen adequate verificatieregeling is.

    (200)

    De hoogte van de subsidies die in het kader van de DFIA aan de ondernemingen zijn toegekend, werd berekend op basis van de gederfde invoerrechten (gewone douanerechten en bijzondere aanvullende douanerechten) op de materialen die op grond van de subregeling in het onderzoektijdvak werden ingevoerd (de teller). Overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening worden kosten die moeten worden gemaakt om de subsidie te verkrijgen van de totale subsidie afgetrokken indien verzoeken daartoe gerechtvaardigd zijn. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag omgeslagen over het niveau van de uitvoer van het betrokken product tijdens het onderzoektijdvak als geschikte noemer, omdat de subsidie afhankelijk is van de uitvoerprestaties en niet werd toegekend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

    (201)

    Met betrekking tot deze regeling werd ten aanzien van de enige betrokken onderneming voor het onderzoektijdvak een subsidiepercentage vastgesteld van 4,95 %.

    3.2.7.   Export Promotion Capital Goods Scheme („EPCGS”, regeling kapitaalgoederen voor exportbevordering)

    a)   Rechtsgrondslag

    (202)

    De EPCGS is uitvoerig beschreven in hoofdstuk 5 van FTP 09-14 en in hoofdstuk 5 van het HOP I 09-14.

    b)   Subsidiabiliteit

    (203)

    Producenten-exporteurs, handelaren-exporteurs die banden hebben met ondersteunende producenten, en dienstverleners komen voor deze regeling in aanmerking.

    c)   Toepassing in de praktijk

    (204)

    Indien een onderneming zich tot uitvoer verplicht, mag zij kapitaalgoederen (nieuwe en tweedehands kapitaalgoederen die niet ouder zijn dan tien jaar) tegen een verlaagd recht invoeren. Hiertoe geeft de GOI op aanvraag en na betaling van een vergoeding een EPCGS-vergunning af. Er geldt een verlaagd invoerrecht van 3 % voor alle kapitaalgoederen die in het kader van de regeling worden ingevoerd. Om aan de uitvoerverplichting te voldoen, moeten de ingevoerde kapitaalgoederen worden gebruikt om in een bepaalde periode een bepaalde hoeveelheid goederen voor uitvoer te vervaardigen. Op grond van FTP 09-14 kunnen kapitaalgoederen in het kader van de EPCGS rechtenvrij worden ingevoerd, maar in dat geval geldt wel een kortere termijn voor het nakomen van de uitvoerverplichting.

    (205)

    De houder van een EPCGS-vergunning mag de kapitaalgoederen ook op de binnenlandse markt kopen. In dat geval kan de binnenlandse fabrikant van de kapitaalgoederen zelf de onderdelen die nodig zijn om deze kapitaalgoederen te vervaardigen, rechtenvrij invoeren. Een andere mogelijkheid is dat de binnenlandse fabrikant voor de levering van kapitaalgoederen aan de houder van een EPCGS-vergunning gebruikmaakt van de regeling voor met uitvoer gelijkgestelde verkoop.

    (206)

    Geconstateerd werd dat drie in de steekproef opgenomen ondernemingen in het kader van de EPCGS in het onderzoektijdvak voordelen hebben ontvangen die betrekking hadden op het betrokken product.

    d)   Conclusies betreffende de EPCGS

    (207)

    In het kader van de EPCGS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening. De verlaagde rechten zijn een financiële bijdrage van de GOI, daar deze hierdoor inkomsten derft die haar anders zouden toekomen. Bovendien verkrijgt de exporteur door deze rechtenverlaging een voordeel omdat de liquiditeit van de onderneming hierdoor verbetert.

    (208)

    Voorts is de EPCGS rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties, aangezien vergunningen in het kader van deze regeling niet kunnen worden verkregen zonder zich tot uitvoer te verplichten. Daarom wordt deze regeling geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen overeenkomstig artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening.

    (209)

    De EPCGS kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Kapitaalgoederen vallen niet onder deze toelaatbare regelingen, zoals bepaald in bijlage I, punt i), bij de basisverordening, omdat zij niet worden verbruikt bij de vervaardiging van het exportproduct.

    e)   Berekening van de hoogte van de subsidie

    (210)

    De hoogte van de subsidie werd overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening berekend door de niet-betaalde douanerechten op ingevoerde kapitaalgoederen te spreiden over een tijdvak dat overeenstemt met de normale afschrijvingstermijn voor die kapitaalgoederen in de betrokken bedrijfstak. Het bedrag van de subsidie voor het onderzoektijdvak werd vervolgens berekend door het bedrag van de niet-betaalde douanerechten te delen door de afschrijvingstermijn. Het aldus berekende bedrag dat aan het onderzoektijdvak is toe te rekenen, werd gecorrigeerd door de toevoeging van de rente over dit tijdvak om het volledige voordeel in die periode vast te stellen. Het commerciële rentetarief dat in India tijdens het onderzoektijdvak gold, werd daarvoor geschikt geacht. Indien verzoeken daartoe gerechtvaardigd waren, werden de kosten die moesten worden gemaakt om de subsidie te verkrijgen overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening, waarna het subsidiebedrag als teller van de breuk diende.

    (211)

    Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag omgeslagen over de passende waarde van de uitvoer in het onderzoektijdvak als noemer, omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd toegekend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

    (212)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen hebben twee in de steekproef opgenomen Indiase producenten-exporteurs verzocht om een herziening van de berekening van het subsidiebedrag. Zij voerden aan dat een EPCG-licentie ongeldig kan worden verklaard, waardoor kapitaalgoederen binnenlands moeten worden aangekocht en centrale accijnzen van toepassing worden. In dit verband is echter niet expliciet verwezen naar de specifieke ongeldige certificaten. Bovendien werd dit punt niet aangevoerd tijdens het onderzoek, toen dit argument op de juiste manier gecontroleerd had kunnen worden. In elk geval was de vaststelling van de hoogte van de subsidie gebaseerd op de administratie van de in het kader van deze regeling door de gecontroleerde onderneming gekochte inputs. Dit argument moest daarom worden afgewezen.

    (213)

    De subsidiepercentages die in het kader van deze regeling in het onderzoektijdvak voor de drie betrokken ondernemingen werden vastgesteld, bedroegen respectievelijk 0,37 %, 0,40 % en 0,46 %.

    3.2.8.   Pakket stimuleringsmaatregelen

    f)   Rechtsgrondslag

    (214)

    Om ondernemingen aan te moedigen zich in minder ontwikkelde gebieden van Maharashtra te vestigen, verleent de overheid van deze deelstaat in het kader van het „pakket stimuleringsmaatregelen” sedert 1964 voordelen aan nieuwe fabrieken die zich in deze gebieden vestigen. De regeling is sinds de invoering ervan verscheidene malen gewijzigd en de versies die voor het onderhavige onderzoek relevant zijn, zijn die van 2001 en 2007. Het pakket stimuleringsmaatregelen van 2001 dateert van 31 maart 2001 en staat bekend als Resolutie nr. IDL-1021/(CR-73)/IND-8. Het pakket stimuleringsmaatregelen van 2007 dateert van 30 maart 2007 en staat bekend als Resolutie nr. PSI-1707/(CR-50)/IND-8.

    g)   Subsidiabiliteit

    (215)

    In bovengenoemde resoluties worden de categorieën industrieën en ondernemingen opgesomd die in aanmerking komen voor stimuleringsmaatregelen.

    h)   Toepassing in de praktijk

    (216)

    Om de verspreiding van de industrieën naar minder ontwikkelde gebieden aan te moedigen, heeft de regering van Maharashtra een pakket stimuleringsmaatregelen vastgesteld voor nieuwe/in ontwikkeling zijnde bedrijfseenheden die zijn opgericht in de ontwikkelingsregio van de staat Maharashtra. Voor de uitvoering van de regeling worden in bijlage I bij de resolutie de gebieden van de staat die in aanmerking komen voor stimuleringsmaatregelen aangeduid. Er kan echter geen aanvraag om in aanmerking te komen voor de stimuleringsmaatregelen uit hoofde van de regeling van 2007 worden ingediend, tenzij een stimuleringscertificaat in het kader van de regeling van 2007 is afgegeven en de begunstigde heeft voldaan aan de bepalingen/voorwaarden van dat certificaat. Het stimuleringscertificaat wordt door het uitvoeringsagentschap (overheidsinstantie) afgegeven vanaf de dag van het begin van de commerciële productie van de begunstigde (ook wel de in aanmerking komende eenheid genoemd).

    (217)

    Het PSI bestaat uit diverse subregelingen, waarvan de volgende twee tijdens het onderzoektijdvak voordelen hebben verleend aan twee gecontroleerde producenten-exporteurs:

    regeling vrijstelling elektriciteitsheffing (EDE);

    stimuleringssubsidie voor de industrie (IPS).

    (218)

    Er wordt gedurende een in de subsidiabiliteitscertificaat gespecificeerde periode een vrijstelling van de elektriciteitsheffing (EDE) verleend aan daarvoor in aanmerking komende nieuwe eenheden die in bepaalde gebieden zijn opgericht. In de onderhavige zaak zijn de twee betrokken producenten-exporteurs voor respectievelijk negen en zeven jaar vrijgesteld van de betaling van de elektriciteitsheffing. In de andere delen van de staat zijn ook 100 % exportgerichte bedrijven, informatietechnologiebedrijven en biotechnologiebedrijven gedurende een periode van tien jaar vrijgesteld van de betaling van de elektriciteitsheffing.

    (219)

    Bij het onderzoek werd vastgesteld dat één in Maharashtra gevestigde producent-exporteur in het onderzoektijdvak heeft geprofiteerd van de subregeling voor de vrijstelling van de elektriciteitsheffing.

    (220)

    De begunstigde heeft in het kader van de IPS-subregeling recht op een subsidie van tussen 75 % en 100 % van het bedrag van de subsidiabele investeringen, verminderd met het bedrag aan voordelen die zijn ontvangen uit de andere subregelingen van de PSI-regeling, zoals de EDE. Het voordeel wordt verleend gedurende een bepaalde periode die is vastgesteld in het subsidiabiliteitscertificaat en kan niet meer bedragen dan het bedrag van de btw die in dezelfde periode aan de staat van Maharashtra is betaald. De subsidiabele investeringen zijn kapitaaluitgaven voor gebouwen, installaties en machines.

    (221)

    Bij het onderzoek werd vastgesteld dat twee in Maharashtra gevestigde producenten-exporteurs geprofiteerd hebben van de IPS-subregeling.

    (222)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen voerden twee in de steekproef opgenomen Indiase producenten-exporteurs aan dat de door de overheid van Maharashtra aangeboden IPS-subregeling niet van toepassing is op de stadia van vervaardiging, productie of uitvoer van PSF, hetzij direct of indirect, en dat het voordeel afhankelijk is van het bedrag aan binnenlandse belasting dat is betaald. Zij voerden verder aan dat het doel van de regeling niet is om uitkeringen te verstrekken aan producenten-exporteurs, maar om kosten te compenseren die verband houden met de achterstand van de regio en dat de regeling derhalve geen aanleiding tot compenserende maatregelen kan geven. Bovendien voerden zij aan dat de regeling moet worden beschouwd als een kapitaalsubsidie in plaats van een terugkerende subsidie en dat het totaal ontvangen voordeel moet worden gespreid over de normale afschrijvingsperiode van het gesubsidieerde kapitaal. In dit verband is, zoals in overweging 220 is uiteengezet, uit het onderzoek gebleken dat de subsidie met betrekking tot subsidiabele investeringen zoals uitgaven voor gebouwen, installaties en machines, op jaarbasis wordt uitbetaald. Dergelijke investeringen houden rechtstreeks verband met PSF. Het enkele feit dat het jaarlijkse bedrag dat kan worden aangevraagd, wordt begrensd door het bedrag van de binnenlandse belastingen die in dezelfde periode aan de overheid van Maharashtra worden betaald, heeft geen invloed op het feit dat de jaarlijkse uitkering van de overheid van Maharashtra een financiële bijdrage van de GOI vormt die een voordeel voor de onderzochte producenten-exporteurs oplevert. Ten slotte heeft de op jaarbasis toegekende subsidie niet het kenmerk van een kapitaalsubsidie, ook als een investering in kapitaalgoederen aan een dergelijke betaling ten grondslag ligt. Dit argument moest daarom worden afgewezen.

    i)   Conclusie inzake de vrijstelling van de elektriciteitsheffing (EDE) en de IPS-subregeling

    (223)

    Beide subregelingen zijn subsidies in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), i), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening, aangezien zij een financiële bijdrage van de GOI zijn waardoor de onderzochte exporteurs een voordeel hebben verkregen.

    (224)

    De subsidiesubregelingen zijn specifiek in de zin van artikel 4, lid 3, van de basisverordening aangezien de wetgeving op grond waarvan de subsidieverlenende autoriteit opereert, zelf de toegang tot deze regeling heeft gelimiteerd tot een beperkt aantal ondernemingen in een bepaalde geografische regio.

    (225)

    Deze subsidie wordt bijgevolg geacht aanleiding te geven tot compenserende maatregelen.

    j)   Berekening van de hoogte van de subsidie

    (226)

    Overeenkomstig artikel 3, lid 2, en artikel 5 van de basisverordening wordt het bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie berekend op basis van het aan de ontvanger verleende voordeel met betrekking tot het betrokken product, dat tijdens het onderzoektijdvak bleek te bestaan. Dit bedrag (de teller) is omgeslagen over de totale omzet van het betrokken product van de producent-exporteur tijdens het onderzoektijdvak omdat de subsidie niet afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend, overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening.

    (227)

    Het subsidiepercentage dat met betrekking tot de EDE-subregeling is vastgesteld, bedroeg voor de enige onderneming die van dit voordeel profiteerde 0,31 %.

    (228)

    De subsidiepercentages die met betrekking tot de IPS-subregeling voor de betrokken ondernemingen werden vastgesteld, bedroegen in het onderzoektijdvak respectievelijk 1,03 % en 1,91 %.

    3.2.9.   Hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies

    (229)

    Op basis van de bevindingen blijkt het totale tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidiebedrag voor de gecontroleerde producenten-exporteurs, zoals samengevat in de onderstaande tabel, tussen 4,16 % en 7,65 % ad valorem te bedragen.

    Tabel 1

    Bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies — India

    (in %)

    Regeling

    FMS

    FPS

    DDS

    AAS

    DFIA

    EPCGS

    PSI/EDE

    PSI/IPS

    Totaal

    Onderneming

    Bombay Dyeing and Manufac-turing Co. Ltd

    0,42

    1,77

    0,31

    1,91

    4,41

    Ganesha Ecosphere Ltd

    1,95

    0,24

    0,11

    4,95

    0,40

    7,65

    Indo Rama Synthetics Ltd

    0,15

    1,75

    1,89

    0,37

    1,03

    5,19

    Polyfibre Industries Pvt. Ltd

    0,19

    1,85

    2,12

    4,16

    Reliance Industries Limited

    0,63

    1,59

    4,31

    0,46

    6,99

    3.3.   VIETNAM

    3.3.1.   Algemeen

    (230)

    Op grond van de informatie uit de klacht en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie werden de volgende regelingen in het kader waarvan de Vietnamese overheid subsidies zou hebben verleend, onderzocht:

    A.

    verstrekking van preferentiële leningen door de overheid aan de PSF-bedrijfstak door banken in staatseigendom alsmede het door de overheid toevertrouwen van functies aan particuliere banken en het hen daarmee belasten, alsook verstrekking van rentesubsidie;

    B.

    verstrekking van goederen en diensten aan de PSF-bedrijfstak door staatsondernemingen tegen een ontoereikende prijs;

    C.

    verstrekking door de overheid van grond en grondgebruiksrechten tegen een ontoereikende prijs, en andere aan grond gerelateerde voordelen;

    D.

    programma's voor vrijstellingen en verminderingen van directe belastingen;

    E.

    programma's betreffende indirecte belastingen en invoerrechten;

    F.

    versnelde afschrijving van vaste activa;

    G.

    andere subsidieprogramma's, met inbegrip van regelingen van nationale, regionale en lokale overheden.

    (231)

    De Commissie heeft alle in de klacht genoemde regelingen onderzocht. Voor elke regeling werd onderzocht of er, overeenkomstig de bepalingen van artikel 3 van de basisverordening, een financiële bijdrage van de GOV en een aan de producenten-exporteurs verleend voordeel konden worden vastgesteld. Uit het onderzoek bleek dat in de onderhavige zaak alle voordelen die zijn vastgesteld voor de onderzochte regelingen onder de toepasselijke de-minimisdrempel van artikel 14, lid 5, van de basisverordening (4) liggen. Derhalve wordt het niet noodzakelijk geacht om te analyseren of er aanleiding was compenserende maatregelen in te stellen voor individuele regelingen.

    (232)

    Ten behoeve van de duidelijkheid en de transparantie worden de bijzonderheden van de regelingen en de bijbehorende subsidiepercentages voor individuele ondernemingen echter hieronder vermeld, ongeacht of de subsidies al dan niet worden geacht aanleiding te geven tot compenserende maatregelen. Het voordeel werd overeenkomstig artikel 6 van de basisverordening berekend.

    3.3.2.   Specifieke subsidieregelingen

    Subsidieregelingen die in het onderzoektijdvak niet door de Vietnamese producenten-exporteurs werden gebruikt

    (233)

    Tijdens het onderzoek bleek dat de volgende regelingen niet door de Vietnamese producenten-exporteurs werden gebruikt:

    a)

    verstrekking van goederen en diensten aan de PSF-bedrijfstak door staatsondernemingen tegen een ontoereikende prijs;

    b)

    versnelde afschrijving van vaste activa;

    c)

    andere subsidieprogramma's, met inbegrip van regelingen van nationale, regionale en lokale overheden.

    (234)

    Ten aanzien van de verstrekking door de overheid van goederen aan de PSF-bedrijfstak door ondernemingen in overheidsbezit, werd in de aanklacht beschreven dat PTA/MEG, dat als belangrijkste grondstof voor de productie van PSF kan dienen, tegen gesubsidieerde prijzen aan de Vietnamese producenten werd verstrekt. Uit het onderzoek is echter gebleken dat geen van de onderzochte producenten-exporteurs PTA/MEG als grondstof gebruikten, maar dat zij in plaats daarvan gerecycleerde PET-flessen of van gerecycleerde PET-flessen vervaardigde vlokken gebruikten.

    (235)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft de klager opgemerkt dat de Commissie slechts voor één regeling een gedeeltelijke analyse heeft verstrekt, namelijk de verstrekking van PTA/MEG tegen gesubsidieerde prijzen. Met betrekking tot dit programma stelde de klager dat de manier waarop de steekproef is samengesteld en het feit dat belangrijke producenten van PSF in Vietnam niet in het onderzoek waren opgenomen, de bepaling van subsidiëring voor dit programma heeft beïnvloed. De klager heeft ook andere vermeende subsidieregelingen in Vietnam genoemd, waarover in de klacht informatie werd verstrekt.

    (236)

    Zoals de Commissie heeft uiteengezet in de overwegingen 32, 33, 34 en 42, was er voor Vietnam geen steekproef nodig, aangezien alle Vietnamese exporteurs-producenten zich bereid verklaarden om mee te werken, en de antwoorden van de drie medewerkende producenten bestreken meer dan 99 % van de invoer uit Vietnam. Derhalve zijn de argumenten van de klager met betrekking tot de steekproef niet van belang voor de bevindingen van het onderzoek. Daarnaast is het feit dat er andere grote producenten van PSF in Vietnam zijn, op zich geen reden om de representativiteit van de medewerkende producenten-exporteurs in twijfel te trekken. De Commissie bevestigt dat zij informatie heeft ingewonnen en vragen heeft gesteld over alle vermeende subsidies die in de klacht werden genoemd, met inbegrip van de regelingen die door de klager zijn genoemd in zijn opmerkingen naar aanleiding van de mededeling van feiten en overwegingen, maar deze programma's bleken niet te zijn gebruikt door de medewerkende exporteurs. De Commissie heeft nadere gegevens verstrekt betreffende de verstrekking van PTA/MEG, aangezien dit programma een belangrijk argument was in de klacht en mogelijk een belangrijke tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie was.

    Subsidieregelingen die in het onderzoektijdvak door de onderzochte Vietnamese producenten-exporteurs werden gebruikt

    (237)

    De onderstaande regelingen bleken tijdens het onderzoektijdvak door de onderzochte Vietnamese producenten-exporteurs te zijn gebruikt.

    3.3.3.   Preferentiële leningen

    3.3.3.1.   Rentesubsidie na de investeringen door Vietnam Development Bank

    (238)

    De Vietnam Development Bank („VDB”) is een beleidsbank in staatsbezit die in 2006 is opgericht krachtens Besluit nr. 108/2006/QD-TTg voor de uitvoering van het beleid inzake investeringskrediet en exportkrediet. In het onderzoektijdvak beheerde de VDB een programma voor rentesubsidie op sommige leningen van commerciële banken. Binnen dit kader hebben de ondernemingen van de Thai Binh-groep contracten gesloten met de VDB ter ondersteuning van leningen van de BIDV en de Vietcom Bank.

    (239)

    De wettelijke basis voor het programma is Decreet nr. 75/2011/ND-CP van 30 augustus 2011, dat Decreet nr. 151/2006/ND-CP, Decreet nr. 106/2008/ND-CP en Decreet nr. 106/2004 ND-CP vervangt. Op contracten die vóór de toepassing van Decreet nr.75/2011 zijn afgesloten, zijn de eerdere decreten van toepassing.

    (240)

    Het voordeel van dit programma is gelijk aan het verschil tussen de rentetarieven die de VDB aanbiedt en de rentetarieven van commerciële banken die van toepassing zijn op de leningen aan deze twee ondernemingen. Het programma is van toepassing op de leningen van commerciële banken op lange en middellange termijn ter financiering van investeringsprojecten.

    (241)

    Het voordeel in het kader van deze regeling lag tussen 0 % en 0,28 %.

    3.3.3.2.   Leningen met lage rentes die worden verstrekt door handelsbanken in staatsbezit

    (242)

    Uit het onderzoek is gebleken dat een aanzienlijk deel van de banksector in Vietnam in handen van de staat is; Bijna 50 % van de leningen in de Vietnamese economie in het onderzoektijdvak werd verstrekt door een van de vijf grote staatsbanken (5). Er zijn beperkingen op eigendom door buitenlanders van in Vietnam gevestigde banken (6). Commerciële banken hebben instructies om rentesubsidies te bieden aan bedrijven (7). De staatsbank van Vietnam bepaalt de maximale rente die commerciële banken in rekening kunnen brengen voor leningen aan sommige entiteiten (8). Uit informatie in het dossier blijkt dat de commerciële banken in staatsbezit een lagere rente bieden dan andere banken.

    (243)

    Een aantal wetten in Vietnam betreffende het bankwezen en leningen verwijzen naar preferentiële leningen. Verordening nr. 1627 uit 2001 verwijst bijvoorbeeld naar leningen aan klanten voor wie het preferentiële kredietbeleid geldt (artikelen 20 en 26), terwijl de Wet inzake kredietinstellingen verwijst naar concessionele kredieten (artikel 27).

    (244)

    De hoogte van de subsidie wordt berekend aan de hand van het in het onderzoektijdvak aan de ontvangers toegekende voordeel. Overeenkomstig artikel 6, onder b), van de basisverordening wordt het aan de ontvangers toegekende voordeel geacht het verschil te zijn tussen het bedrag dat de onderneming betaalt voor de preferentiële lening en het bedrag dat de onderneming zou betalen voor een vergelijkbare commerciële lening die zij op de markt zou kunnen verkrijgen.

    (245)

    De in de overwegingen 242 en 243 beschreven informatie wijst op aanzienlijke verstoringen in de Vietnamese financiële sector. Daarom heeft de Commissie voor de berekening van het voordeel uit preferentiële leningen gebruik gemaakt van een externe benchmark. Zoals vermeld in overweging 231, doet dit geen afbreuk aan de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie die voortvloeit uit het verstrekken van preferentiële leningen. Ook gezien de minimale subsidiëring heeft de Commissie geen definitieve conclusies getrokken over de vraag of de betrokken banken overheidsinstanties zijn en of de beoordeling van het kredietrisico door de banken voldoende is.

    (246)

    De externe benchmark was alleen nodig met betrekking tot leningen in VND, aangezien er geen bewijs is gevonden dat leningen in USD werden gesubsidieerd. Van de medewerkende ondernemingen heeft alleen de Thai Binh-groep leningen in VND ontvangen. De benchmark is berekend aan de hand van de meest recente (2012) rentetarieven voor leningen van 48 lagere midden-inkomenslanden (bbp). Deze landen zijn uitgekozen omdat zij een vergelijkbaar bbp hadden als Vietnam. Om de reële rentetarieven te verkrijgen werden deze percentages vervolgens gecorrigeerd voor de inflatie in het onderzoektijdvak en er werd een gemiddelde voor de 48 landen berekend voor die landen waarvoor gegevens beschikbaar waren. De bron voor de rentetarieven en inflatiepercentages voor de landen was de Wereldbank. Het gemiddelde reële rentepercentage voor deze lagere midden-inkomenslanden bedroeg in het onderzoektijdvak 8,23 %. Deze benchmark werd vergeleken met de aan de inflatie aangepaste rentetarieven voor alle leningen in VND aan de onderzochte ondernemingen.

    (247)

    De voordelen in het kader van dit programma lagen tussen 0 % en 1,34 %.

    (248)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft de GOV de conclusies over de verstoringen van de Vietnamese financieel systeem betwist en aangevoerd dat de Commissie had moeten beoordelen of de commerciële banken in staatsbezit overheidsinstanties zijn en of de door hen uitgevoerde kredietrisicobeoordeling voldoende is. Volgens de GOV zou deze analyse invloed hebben gehad op de conclusie over het bestaan van een financiële bijdrage en het gebruik van een externe benchmark om het door dit programma verleende voordeel vast te stellen.

    (249)

    Zoals vermeld in de overwegingen 242 en 243, blijkt uit de informatie en het bewijsmateriaal die tijdens het onderzoek zijn verzameld dat er aanzienlijke verstoringen zijn in het Vietnamese bankstelsel. Vanwege deze verstoringen moet volgens de basisverordening een externe benchmark worden toegepast om het bedrag van het voordeel (indien van toepassing) te bepalen. Aangezien de voordelen voor de Vietnamese producenten-exporteurs minimaal zijn, acht de Commissie het niet nodig om na te gaan of de banken overheidsinstanties zijn en/of de risicobeoordeling voldoende is, zoals uiteengezet in de overwegingen 231 en 232.

    3.3.4.   Verlening van grondgebruiksrechten

    (250)

    Aan beide medewerkende exporteurs-producenten werden grondgebruiksrechten in speciale industriële zones toegewezen. Hoewel de Thai Binh-groep het grondgebruiksrecht rechtstreeks van de staat verkreeg, werd de grond aan de Vietnam New Century Polyester Fibre Co Ltd („VNC”) onderverhuurd via een onderneming die gedeeltelijk eigendom van de staat is.

    (251)

    De Thai Binh-groep heeft drie stukken grond in het industriegebied. In het onderzoektijdvak was de groep voor twee percelen volledig vrijgesteld van de betaling van huur. De vrijstelling werd toegekend op grond van Decreet nr. 121/2010/ND-CP en Decreet nr. 142 /2005/ND-CP. De groep heeft de huur voor het derde stuk grond evenmin betaald, aangezien het administratieve proces voor de aanvraag van de vrijstelling nog gaande is. De vrijgestelde huren zijn aanzienlijk lager dan de huren die de groep betaalt voor andere vergelijkbare percelen in de onmiddellijke nabijheid van het industriegebied en lijken ver onder de normale grondprijzen in de regio te liggen.

    (252)

    De VNC kreeg geen volledige vrijstelling van grondgebruiksrechten, maar het was duidelijk dat de onderneming in het onderzoektijdvak een voordeel genoot. De VNC heeft drie percelen in onderhuur via een onderneming die gedeeltelijk in handen van de staat is. Volgens de VOC zijn dit transacties tussen particuliere partijen, maar de informatie in het dossier is in tegenspraak met deze bewering. In de investeringsvergunning van de VNC is het pachten van grond opgenomen als een preferentieel voordeel. Volgens de vergunning verplicht het volkscomité van Quang Ninh de VNC om de grond van deze onderneming te huren. Daarnaast is volgens de oorspronkelijke overeenkomst tussen de lokale autoriteit en de onderneming die gedeeltelijk in handen van de staat is en het perceel grond aan de VNC verhuurt, de latere overdracht van de grond slechts mogelijk onder bepaalde door de plaatselijke bevoegde autoriteit vastgestelde voorwaarden. Hieruit blijkt dat de staat betrokken is bij de transactie tussen de twee partijen.

    (253)

    Om het voordeel te beoordelen, vergeleek de Commissie de lage grondprijzen met betrekking tot transacties in de industriegebieden met een referentieprijs voor vergelijkbare grond. Uit het onderzoek bleek dat er aanwijzingen zijn dat de grondmarkt in Vietnam lijkt te worden gereguleerd en wordt verstoord door interventie van de overheid, aangezien er sprake is van een vrijstelling of een preferentiële prijs voor grondgebruiksrechten voor grond in aangewezen industriële zones en/of bedrijfsectoren die de overheid stimuleert. In dit specifieke geval heeft de Commissie een transactie van grondgebruiksrechten met een voldoende betrouwbare karakter gevonden, omdat de betrokken grond buiten een gestimuleerde zone is gelegen en de betrokken onderneming actief is in een sector die geen verband houdt met PSF en niet onder het stimuleringsbeleid van de overheid valt. De prijzen voor deze transactie zijn — ongeacht een eventuele conclusie over de algemene situatie van de grondmarkt in Vietnam — als benchmark gebruikt voor de vaststelling van het voordeel.

    (254)

    De voordelen in het kader van deze regeling lagen tussen 0,17 % en 0,37 %.

    3.3.5.   Programma's voor vrijstelling en vermindering van directe belastingen

    (255)

    Beide medewerkende producenten-exporteurs hebben op basis van in hun investeringsvergunning opgenomen vrijstellingen van verschillende directe belastingverlagingen geprofiteerd. De rechtsgrondslag voor deze vrijstellingen is vastgelegd in Decreet nr. 164/2003/ND-CP, zoals vervangen door Decreten nr. 152/2004/ND-CP en nr. 149/2005/ND-CP, Circulaire nr. 140/2012, Besluit nr. 164/2003/ND-CP, zoals gewijzigd en aangevuld bij Besluit nr. 152/204/ND-CP inzake de vrijstelling van rechten en btw voor de invoer van machines.

    (256)

    Op grond van de bovengenoemde wetgeving kunnen er directe belastingvrijstellingen en -verlagingen worden verleend, onder meer aan ondernemingen in speciale industriële zones/parken, ondernemingen die een groot aantal werknemers in dienst hebben, of ondernemingen die in bepaalde sectoren van de economie actief zijn.

    (257)

    De hoogte van de subsidie wordt berekend aan de hand van het in het onderzoektijdvak aan de ontvangers toegekende voordeel. Dat voordeel wordt geacht te bestaan uit de in totaal verschuldigde belasting volgens het normale belastingtarief na aftrek van wat volgens het verlaagde preferentiële belastingtarief is betaald, of uit het bedrag aan volledig kwijtgescholden belasting. De als subsidie beschouwde bedragen zijn gebaseerd op de recentste jaarlijkse belastingaangiften. Het subsidiebedrag werd toegekend aan de gehele onderneming en uitgedrukt als een percentage van de cif-waarde van de uitvoer naar de Unie.

    (258)

    De voordelen in het kader van deze regeling lagen tussen 0,11 % en 0,36 %.

    3.3.6.   Vrijstelling van douanerechten op ingevoerde grondstoffen

    (259)

    Beide medewerkende producenten/exporteurs werden in het onderzoektijdvak vrijgesteld van de betaling van douanerechten op ingevoerde grondstoffen. De juridische grondslag voor de vrijstelling is de Wet inzake de Belasting op Invoer en Uitvoer nr. 45/2005/QH11, die ten uitvoer is gelegd door Decreet nr. 87/2010/ND-CP. De regels voor het systeem en de procedures betreffende inspecties zijn vastgelegd in circulaire 194/2010TT.

    (260)

    De GOV vermeldde in haar antwoord op de vragenlijst dat zij een regeling voor terugbetaling/schorsing van rechten hanteert. Volgens de wetgeving geldt de vrijstelling voor ingevoerde grondstoffen die worden verbruikt bij de productie van de uitgevoerde producten. De rechten kunnen worden terugbetaald aan de hand van de verhouding van de hoeveelheid ingevoerde grondstoffen die is gebruikt in het uitgevoerde eindproduct.

    (261)

    De twee medewerkende producenten-exporteurs bleken tijdens het onderzoektijdvak geen economische voordelen te hebben verkregen in het kader van deze regeling. Hoewel zij waren vrijgesteld van de betaling van invoerrechten op grondstoffen werd in het onderzoektijdvak geen te hoge kwijtschelding geconstateerd. Beide ondernemingen verkochten relatief geringe hoeveelheden van het betrokken product in hun eigen land. Bovendien betrokken zij een aanzienlijk deel van de belangrijkste grondstoffen op de binnenlandse markt, omdat de ingevoerde hoeveelheden niet voldoende waren voor de productie van het uitgevoerde betrokken product.

    (262)

    In het licht van het bovenstaande werd het niet nodig geacht om te concluderen of de gemelde terugbetalingsregeling in overeenstemming is met de WTO-regels en de bepalingen van bijlage II en bijlage III van de basisverordening.

    (263)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft de GOV de bevindingen van de Commissie over dit programma erkend. De GOV wenste echter eveneens te benadrukken dat de Vietnamese terugbetalingsregeling, ondanks het ontbreken van conclusies over dit punt, volledig in overeenstemming is met de bepalingen van bijlage II en bijlage III van de basisverordening. De Commissie neemt nota van het standpunt van de GOV. Aangezien de voordelen voor de Vietnamese producenten/exporteurs echter minimaal zijn, herhaalt de Commissie haar reeds in de overwegingen 231 en 232 uiteengezette standpunt, dat zij het in het kader van dit onderzoek niet nodig acht om na te gaan of de terugbetalingsregeling in overeenstemming is met de voorschriften in bijlage II en bijlage III van de basisverordening.

    3.3.7.   Vrijstelling van douanerechten op ingevoerde machines

    (264)

    Beide medewerkende producenten-exporteurs werden in het onderzoektijdvak vrijgesteld van de betaling van douanerechten en btw op ingevoerde machines. De juridische grondslag voor de vrijstelling is de Wet inzake de Belasting op Invoer en Uitvoer nr. 45/2005/QH11, die ten uitvoer is gelegd door Decreet nr. 87/2010/ND-CP. De regels voor het systeem en de procedures betreffende inspecties zijn vastgelegd in decreet 154./2005/N-CP van de regering en de circulaires 194/2010TT en 117/2011.

    (265)

    De ondernemingen werd gevraagd om verslag te doen van de invoer van machines gedurende een periode van tien jaar. Hoewel het duidelijk was dat de medewerkende producenten-exporteurs in het kader van deze regeling voordelen hebben ontvangen, waren deze slechts gering. Dit komt doordat de invoer van machines door de ondernemingen nauwelijks van belang was in verhouding tot de omzet van de verkoop van PSF in de Unie. Ook werden eventuele voordelen afgezwakt, omdat de machines over een aantal jaren (gewoonlijk tien) werden afgeschreven en dat daarom het voordeel in het onderzoektijdvak overeenkomstig werd verminderd.

    (266)

    De voordelen in het kader van deze regeling lagen tussen 0,08 % en 0,1 %.

    3.3.8.   Hoogte van de subsidies

    (267)

    De subsidies overeenkomstig de antisubsidiebasisverordening bedroegen voor de Vietnamese producenten-exporteurs tussen 0,6 % en 2,31 % van de waarde. De voor het gehele land geldende subsidiemarge is het gewogen gemiddelde van de twee bovenstaande marges, d.w.z. 1,25 %. De hierboven beschreven subsidiebedragen werden toegerekend aan de gehele onderneming en uitgedrukt als een percentage van de cif-waarde van de uitvoer naar de Unie.

    (268)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde klager aan dat het onduidelijk was hoe de Commissie deze bandbreedte van de subsidiemarge had berekend en waarom de Commissie niet het hogere einde van deze marges had genomen, die hoger zouden zijn dan de minimale dumpingmarge. Zoals uiteengezet in de vorige overweging, varieert het bereik van de totale geaggregeerde subsidies voor de Vietnamese producenten/exporteurs van een minimum van 0,6 % tot een maximum van 2,31 % van de waarde. De berekening van het gewogen gemiddelde van deze bandbreedte leidt tot een gemiddelde subsidiemarge voor het land van 1,25 %, wat minder is dan de de-minimisdrempel. Dit is de methode die steeds wordt gebruikt voor de berekening van de gemiddelde subsidiemarge per land, overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van de basisverordening.

    3.3.9.   Conclusie over Vietnam

    (269)

    Voor Vietnam bedraagt het subsidiepercentage voor het hele land 1,25 %. Aangezien deze marge minimaal is, werd geconcludeerd dat het onderzoek met betrekking tot invoer van oorsprong uit Vietnam overeenkomstig artikel 14, lid 3, van de basisverordening moet worden beëindigd.

    4.   SCHADE

    4.1.   DEFINITIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE EN DE PRODUCTIE IN DE UNIE

    (270)

    Het soortgelijke product werd tijdens het onderzoektijdvak door 18 producenten van de Unie vervaardigd. Zij vormen de „bedrijfstak van de Unie” in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

    (271)

    De totale productie in de Unie tijdens het onderzoektijdvak werd vastgesteld op ongeveer 401 000 ton. De Commissie heeft het cijfer vastgesteld op basis van alle beschikbare informatie over de bedrijfstak van de Unie, zoals gecontroleerde productiecijfers van de in de steekproef opgenomen medewerkende producenten in de Unie en door de klager verstrekte cijfers. Zoals in overweging 10 is vermeld, werd een steekproef van vier producenten in de Unie samengesteld, die 54 % van de totale productie van het soortgelijke product in de Unie vertegenwoordigden.

    4.2.   VERBRUIK IN DE UNIE

    (272)

    De Commissie stelde het verbruik in de Unie vast op basis van het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie aan de hand van de gegevens die door de klager waren verstrekt en van de invoer uit derde landen, gebaseerd op gegevens van Eurostat.

    (273)

    Het verbruik in de Unie ontwikkelde zich als volgt:

    Tabel 2

    Verbruik in de Unie (ton)

     

    2010

    2011

    2012

    Onderzoektijdvak

    Totaal verbruik in de Unie (ton)

    838 397

    869 025

    837 066

    890 992

    Index

    100

    104

    100

    106

    Bron: Klacht, Eurostat.

    (274)

    Het verbruik in de Unie bereikte in 2011, na de stijging van de katoenprijzen als gevolg van de moeilijkheden met betrekking tot de katoenoogst in 2010, een piek. Het gevolg was een toename van de vraag naar PSF, als vervanging voor katoen, maar deze daalde weer in het daaropvolgende jaar. In het onderzoektijdvak werd een stijging van 6 % van het verbruik in de Unie geconstateerd.

    4.3.   INVOER UIT DE BETROKKEN LANDEN

    4.3.1.   Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer uit de betrokken landen

    (275)

    De Commissie onderzocht of de invoer van PSF uit de betrokken landen cumulatief moest worden beoordeeld overeenkomstig artikel 8, lid 3, van de basisverordening.

    (276)

    De subsidiemarge die is vastgesteld voor de invoer uit de VRC en Vietnam lag beneden de de-minimisdrempel van artikel 8, lid 3, onder a), van de basisverordening.

    (277)

    Daarom is niet voldaan aan de voorwaarden voor een cumulatie en de oorzakelijkheidsanalyse is derhalve beperkt tot de gevolgen van de invoer uit India.

    4.3.2.   Omvang en marktaandeel van de invoer uit India

    (278)

    De Commissie stelde het invoervolume vast op basis van gegevens van Eurostat. Het marktaandeel van de invoer werd vastgesteld op basis van de omvang van de invoer uit India ten opzichte van het totale verbruik in de Unie (dit laatste wordt bepaald door alle verkoop in de Unie door producenten in de Unie, op te tellen bij alle invoer van PSF in de Unie).

    (279)

    De invoer uit India in de Unie ontwikkelde zich als volgt:

    Tabel 3

    Invoervolume (ton) en marktaandeel

     

    2010

    2011

    2012

    Onderzoektijdvak

    Invoervolume uit India (ton)

    51 258

    59 161

    63 191

    60 852

    Index

    100

    115

    123

    119

    Marktaandeel

    6,1 %

    6,8 %

    7,5 %

    6,8 %

    Index

    100

    111

    123

    112

    Bron: Eurostat.

    (280)

    In het algemeen bleef de invoer uit India vrij stabiel, met een marktaandeel tussen 6 % en 7,5 % tijdens de beoordelingsperiode.

    4.3.3.   Prijzen van het uit India ingevoerde product en prijsonderbieding

    (281)

    De Commissie stelde de prijzen van de invoer vast op basis van gegevens van Eurostat en gecontroleerde gegevens van medewerkende exporteurs. De prijsonderbieding voor de invoer werd vastgesteld op basis van de gecontroleerde gegevens van de medewerkende exporteurs en de medewerkende producenten in de Unie.

    (282)

    De gemiddelde prijs van de invoer in de Unie vanuit India ontwikkelde zich als volgt:

    Tabel 4

    Invoerprijzen (EUR/ton)

     

    2010

    2011

    2012

    Onderzoektijdvak

    India

    1 025

    1 368

    1 239

    1 212

    Index

    100

    134

    121

    118

    Bron: Eurostat en gecontroleerde gegevens van medewerkende exporteurs.

    (283)

    Voor het jaar 2011 — het jaar van de eerder genoemde katoencrisis — werd een prijsstijging van PSF geconstateerd. In de jaren daarna daalden de prijzen, maar zijn bleven hoger dan de prijs die in 2010 werd waargenomen. In het onderzoektijdvak was de prijs 18 % hoger dan de prijs van PSF in 2010.

    (284)

    De Commissie stelde de prijsonderbieding tijdens het onderzoektijdvak vast aan de hand van een vergelijking van de gewogen gemiddelde totale invoerprijzen per productsoort van de invoer van de in de steekproef opgenomen Indiase producenten aan de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie, met de nodige correcties voor douanerechten en kosten na invoer, met de gewogen gemiddelde verkoopprijzen van dezelfde productsoorten die de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in rekening brengen aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie, af fabriek.

    (285)

    De prijzen werden per productsoort vergeleken voor transacties in hetzelfde handelsstadium, zo nodig na correctie, en met aftrek van kortingen en rabatten. Het resultaat van de vergelijking werd uitgedrukt als een percentage van de omzet van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie tijdens het onderzoektijdvak. Daaruit bleek een gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge door de invoer uit India op de markt van de Unie tussen 4,1 % en 43,7 %.

    4.4.   ECONOMISCHE SITUATIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE

    4.4.1.   Algemene opmerkingen

    (286)

    Overeenkomstig artikel 8, lid 4, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met subsidiëring voor de bedrijfstak van de Unie een beoordeling van alle economische factoren die tijdens de beoordelingsperiode van invloed waren op de situatie van de bedrijfstak van de Unie.

    (287)

    Zoals in overweging 10 is vermeld, werd voor het onderzoek naar mogelijke door de bedrijfstak van de Unie geleden schade gebruik gemaakt van een steekproef.

    (288)

    Voor de schadeanalyse heeft de Commissie onderscheid gemaakt tussen macro- en micro-economische schade-indicatoren. De Commissie heeft de macro-economische indicatoren beoordeeld op basis van de gegevens in de klacht, door de klager verstrekte aanvullende informatie en gegevens van Eurostat. Deze gegevens hadden betrekking op alle producenten in de Unie. De Commissie heeft de micro-economische indicatoren beoordeeld op basis van de naar behoren gecontroleerde gegevens in de antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Beide reeksen gegevens bleken representatief te zijn voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie.

    (289)

    De macro-economische indicatoren zijn: productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, verkoopvolume, marktaandeel, groei, werkgelegenheid en productiviteit.

    (290)

    De micro-economische indicatoren zijn: gemiddelde eenheidsprijzen, kosten per eenheid, arbeidskosten, voorraden, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken.

    4.4.2.   Macro-economische indicatoren

    4.4.2.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

    (291)

    De totale productie in de Unie, de productiecapaciteit en de bezettingsgraad ontwikkelden zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt:

    Tabel 5

    Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

     

    2010

    2011

    2012

    Onderzoektijdvak

    Productievolume (ton)

    362 195

    355 240

    361 159

    401 119

    Index

    100

    98

    100

    111

    Productiecapaciteit (ton)

    492 059

    451 310

    468 115

    466 744

    Index

    100

    92

    95

    95

    Bezettingsgraad

    73,6 %

    78,7 %

    77,2 %

    85,9 %

    Index

    100

    107

    105

    117

    Bron: Klager (CIRFS).

    (292)

    Het productievolume steeg in de beoordelingsperiode met 11 %. Deze stijging deed zich enkel in het onderzoektijdvak voor (dat de recentste 12 maanden van de beoordelingsperiode bestrijkt). In het deel van de beoordelingsperiode voorafgaand aan het onderzoektijdvak (2011 en 2012) daalde of stagneerde het productievolume van de bedrijfstak van de Unie.

    (293)

    De productiecapaciteit ondervond daarentegen een neerwaartse trend, met een daling van 5 % in het onderzoektijdvak. In combinatie met de stijgende trend van het productievolume, zoals beschreven in overweging 292, nam de bezettingsgraad met 17 % toe. Er moet worden benadrukt dat de bezettingsgraad in 2010, die wordt gebruikt als basis voor de trendanalyse, laag was voor een kapitaalintensieve bedrijfstak als de PSF-bedrijfstak en dat de bezettingsgraad tijdens het onderzoektijdvak 85,9 % was.

    4.4.2.2.   Verkoopvolume en marktaandeel

    (294)

    De omvang van de verkoop en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

    Tabel 6

    Verkoopvolume en marktaandeel

     

    2010

    2011

    2012

    Onderzoektijdvak

    Totaal verkoopvolume op de markt van de Unie (ton)

    379 840

    366 341

    344 134

    358 130

    Index

    100

    96

    91

    94

    Marktaandeel

    45,3 %

    42,2 %

    41,1 %

    40,2 %

    Index

    100

    93

    91

    89

    Bron: Eurostat, klager (CIRFS).

    (295)

    De omvang van de verkoop op de markt van de Unie nam in 2011 en 2012 af, maar herstelde zich in het onderzoektijdvak licht. Over het geheel genomen werd er ten opzichte van de in 2010 verkochte hoeveelheden echter nog altijd een daling van 6 % geconstateerd.

    (296)

    Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie daalde tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk. De grootste daling van het marktaandeel vond plaats in 2011, maar de neerwaartse trend zette zich in 2012 en in het onderzoektijdvak voort, wat tijdens de beoordelingsperiode in een algeheel verlies van marktaandeel van 11 % resulteerde.

    4.4.2.3.   Groei

    (297)

    Ondanks de bescheiden groei van het verbruik in de Unie tijdens de beoordelingsperiode (met 6 %) en de toename van de omvang van de productie van de producenten in de Unie (met 11 %), daalde de verkoop van de producenten in de Unie met 6 %.

    4.4.2.4.   Werkgelegenheid en productiviteit

    (298)

    De werkgelegenheid en de productiviteit lieten tijdens de beoordelingsperiode de volgende ontwikkeling zien:

    Tabel 7

    Werkgelegenheid en productiviteit

     

    2010

    2011

    2012

    Onderzoektijdvak

    Aantal werknemers

    1 914

    1 935

    2 000

    2 036

    Index

    100

    101

    105

    106

    Productiviteit (ton/werknemer)

    189,3

    183,6

    180,6

    197,0

    Index

    100

    97

    95

    104

    Bron: Klager (CIRFS).

    (299)

    Het aantal werknemers steeg gedurende de beoordelingsperiode gestaag (stijging van 6 %), en viel samen met een verhoging van de productie, zoals uiteengezet in overweging 292.

    (300)

    De productiviteit daalde in 2011 en 2012, aangezien het aantal werknemers in die periode groeide terwijl de productievolumes daalden. Over het geheel werd tijdens de beoordelingsperiode een stijging van 4 % waargenomen.

    4.4.3.   Micro-economische indicatoren

    4.4.3.1.   Prijzen en factoren die de prijzen beïnvloeden

    (301)

    De gemiddelde verkoopprijzen per eenheid van de in de steekproef opgenomen producenten aan niet-verbonden afnemers ontwikkelde zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

    Tabel 8

    Verkoopprijs per eenheid in de Unie

     

    2010

    2011

    2012

    Onderzoektijdvak

    Gemiddelde verkoopprijs per eenheid in de Unie op de totale markt (EUR/ton)

    1 283

    1 608

    1 509

    1 489

    Index

    100

    125

    118

    116

    Productiekosten per eenheid (EUR/ton)

    1 453

    1 666

    1 629

    1 542

    Index

    100

    115

    112

    106

    Bron: Gecontroleerde gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

    (302)

    De grootste stijging van de verkoopprijs in de Unie werd waargenomen in 2011, toen de prijs van het betrokken product 25 % hoger was dan de gemiddelde prijs in 2010. Dit was het gevolg van de katoencrisis in 2011, toen katoen vanwege de teleurstellende oogst in 2010 schaars was en de vraag naar PSF als vervangend product voor katoen steeg. Over het geheel genomen stegen de verkoopprijzen in de Unie tijdens de beoordelingsperiode met 16 %.

    (303)

    De productiekosten per eenheid namen tijdens de beoordelingsperiode toe, met een uitschieter van 15 % in 2011 vanwege een stijging van de aardolieprijs — een belangrijke kostenfactor — dat jaar. De productiekosten per eenheid stegen tijdens de beoordelingsperiode in totaal met 6 %.

    4.4.3.2.   Loonkosten

    (304)

    De gemiddelde loonkosten van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

    Tabel 9

    Gemiddelde loonkosten per werknemer

     

    2010

    2011

    2012

    Onderzoektijdvak

    Gemiddelde arbeidskosten per werknemer (in EUR)

    31 561

    31 080

    31 661

    32 356

    Index

    100

    98

    100

    103

    Bron: Gecontroleerde gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

    (305)

    De gemiddelde arbeidskosten per werknemer daalden in 2011 en namen in de daaropvolgende jaren iets toe. In de beoordelingsperiode werd een toename van 3 % waargenomen.

    4.4.3.3.   Voorraden

    (306)

    De voorraden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

    Tabel 10

    Voorraden

     

    2010

    2011

    2012

    Onderzoektijdvak

    Eindvoorraden (ton)

    15 731

    16 400

    15 039

    19 108

    Index

    100

    104

    96

    121

    Eindvoorraden uitgedrukt als percentage van de productie

    7,3 %

    7,8 %

    7,1 %

    8,8 %

    Index

    100

    107

    97

    120

    Bron: Gecontroleerde gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

    (307)

    Met uitzondering van 2012 stegen de eindvoorraden, hetgeen in het onderzoektijdvak resulteerde in een algehele stijging van 21 %. Dit komt overeen met de stijging van het productievolume (totale stijging van 11 %), terwijl het verkoopvolume tijdens de beoordelingsperiode daalde (in totaal met 6 %). Deze tendensen werden ook weerspiegeld door de eindvoorraden uitgedrukt als percentage van de productie.

    4.4.3.4.   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

    (308)

    De winstgevendheid, kasstroom, investeringen en het rendement van investeringen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie lieten tijdens de beoordelingsperiode de volgende ontwikkeling zien:

    Tabel 11

    Winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen

     

    2010

    2011

    2012

    Onderzoektijdvak

    Winstgevendheid van de verkoop in de Unie aan niet-verbonden afnemers (% van omzet)

    – 5,4 %

    1,0 %

    – 0,8 %

    0,3 %

    Index

    – 100

    18

    – 14

    5

    Kasstroom (EUR)

    – 12 068 770

    12 017 353

    13 048 405

    10 725 084

    Index

    – 100

    100

    108

    89

    Investeringen (EUR)

    5 240 603

    7 671 607

    4 488 296

    4 145 991

    Index

    100

    146

    86

    79

    Rendement van de investeringen

    – 25,1 %

    5,5 %

    – 4,5 %

    1,5 %

    Index

    – 100

    22

    – 18

    6

    Bron: Gecontroleerde gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

    (309)

    De Commissie stelde de winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie vast door de nettowinst vóór belastingen van de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers in de Unie uit te drukken als percentage van de omzet. De winstmarges schommelden tijdens de beoordelingsperiode. Over het geheel genomen verbeterde de winstgevendheid van aanzienlijke verliezen in 2010 naar kostendekkend in het onderzoektijdvak.

    (310)

    De netto kasstroom is het vermogen van de bedrijfstak van de Unie om zijn activiteiten zelf te financieren. De tendens van de nettokasstroom heeft zich tijdens de beoordelingsperiode positief ontwikkeld.

    (311)

    De investeringen bereikten een piek in 2011, met een stijging van 46 % in vergelijking met de investeringen in 2010, maar vertoonden in de daaropvolgende jaren een neerwaartse tendens. Tijdens de beoordelingsperiode daalden de investeringen met 21 %.

    (312)

    Het rendement van investeringen is de winst in procenten van de nettoboekwaarde van de investeringen. Het ontwikkelde zich tijdens de beoordelingsperiode positief.

    (313)

    Geen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie meldde moeilijkheden bij het aantrekken van kapitaal tijdens de beoordelingsperiode.

    4.4.4.   Conclusie over schade

    (314)

    De invoer uit India bleef stabiel (met een marktaandeel tussen 6 % en 7 % in de beoordelingsperiode). Er was sprake van aanzienlijke prijsonderbieding (tot 43,7 %).

    (315)

    De meeste schade-indicatoren verbeterden. De winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie steeg met bijna 6 procentpunten, maar de gemiddelde winstmarge lag in het onderzoektijdvak nog steeds op het onbevredigende niveau van 0,3 %, wat net kostendekkend was. De bezettingsgraad nam toe van 74 % tot 86 %. Dit was echter het resultaat van een toename van de productie van de Unie en de afname van de capaciteit van de Unie. De gemiddelde verkoopprijzen in de Unie bereikten in 2011 een piek als gevolg van de sterke stijging van de katoen- en olieprijzen. Over het geheel genomen stegen de gemiddelde verkoopprijzen in de beoordelingsperiode met 16 %. Het rendement van de investeringen en de kasstroom lieten een positieve ontwikkeling zien. In de beoordelingsperiode steeg de werkgelegenheid eveneens. Er werden derhalve tekenen van herstel waargenomen hoewel de bedrijfstak van de Unie nog altijd schade ondervond.

    (316)

    De volgende schade-indicatoren lieten tijdens de beoordelingsperiode een negatieve ontwikkeling zien: de producenten van de Unie zagen hun marktaandeel in de Unie van 45,3 % naar 40,2 % dalen, aangezien het verkoopvolume in de Unie met 6 % daalde. Met uitzondering van 2011 namen de totale investeringen af. De capaciteit, zoals bedoeld in overweging 293, daalde tijdens de beoordelingsperiode met 5 %.

    (317)

    Over het geheel genomen ondervindt de bedrijfstak van de Unie nog steeds schade, hoewel de situatie de afgelopen jaren duidelijk is verbeterd. Op basis van het bovenstaande heeft de Commissie geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 8, lid 4, van de basisverordening.

    (318)

    Naar aanleiding van de mededeling van feiten en overwegingen heeft de klager aangevoerd dat de stabiliteit van het Indiase marktaandeel in de Unie het gevolg van aanzienlijke subsidiëring is. De Commissie heeft inderdaad tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies geconstateerd (zie overweging 229), maar er kon geen oorzakelijk verband worden vastgesteld met de door de bedrijfstak van de Unie ondervonden schade (zie de overwegingen 319 tot en met 323).

    5.   OORZAKELIJK VERBAND

    (319)

    Overeenkomstig artikel 8, lid 5, van de basisverordening werd nagegaan of de bedrijfstak van de Unie door de invoer met subsidie uit India aanmerkelijke schade heeft geleden. Overeenkomstig artikel 8, lid 6, van de basisverordening werd ook nagegaan of de bedrijfstak van de Unie tegelijkertijd door andere bekende factoren aanmerkelijke schade heeft geleden. De Commissie heeft ervoor gezorgd dat elke mogelijke schade door andere factoren dan de invoer van gesubsidieerde producten uit India niet werd toegeschreven aan de gesubsidieerde invoer. Deze factoren zijn de invoer uit andere derde landen, de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie en het verbruik.

    5.1.   GEVOLGEN VAN DE INVOER MET SUBSIDIËRING

    (320)

    Gezien de vaststelling van subsidiëring ten aanzien van de VRC en Vietnam (zie de overwegingen 76 en 231), is niet aan de voorwaarden voor cumulatie voldaan. De analyse van het oorzakelijk verband is derhalve beperkt tot de gevolgen van de invoer uit India.

    (321)

    Tijdens de beoordelingsperiode daalde het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie van 45,3 % tot 40,2 %, terwijl het marktaandeel van de invoer uit India vrijwel stabiel bleef (tussen 6 % en 7 %). Het verbruik nam tijdens de beoordelingsperiode met 6 % toe. De bedrijfstak van de Unie was derhalve niet in staat om te profiteren van deze groei, maar dit kan niet worden toegeschreven aan het Indiase marktaandeel, dat stabiel bleef.

    (322)

    De gemiddelde prijzen voor PSF uit India volgens Eurostat waren lager dan de gemiddelde prijzen voor de meeste andere landen, maar het is belangrijk op te merken dat er grote verschillen bestaan ten aanzien van kwaliteit en productsoorten. In elk geval bleek uit nauwkeurig onderzoek per soort dat er sprake was van een aanzienlijke prijsonderbieding met betrekking tot de invoer uit India.

    (323)

    Ondanks de aanzienlijke onderbieding kan niet worden geconcludeerd dat de invoer uit India tot de schade heeft geleid. De daling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie (min 5,1 procentpunt) kan niet worden toegeschreven aan de ontwikkeling van het Indiase invoervolume, aangezien het Indiase marktaandeel tamelijk stabiel is gebleven (stijging van slechts 0,7 procentpunten tijdens de beoordelingsperiode). Bovendien zijn de gemiddelde prijzen van de invoer uit India in de beoordelingsperiode met 18 % gestegen. De prijzen van de invoer uit India lijken niet tot een neerwaartse prijsdruk te hebben geleid, aangezien de financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode aanzienlijk verbeterde, hoewel zij in het onderzoektijdvak nog steeds schade ondervond.

    5.2.   GEVOLGEN VAN ANDERE FACTOREN

    5.2.1.   Invoer uit derde landen

    (324)

    De omvang van de invoer uit derde landen liet tijdens de beoordelingsperiode de volgende ontwikkeling zien:

    Tabel 12

    Invoer uit derde landen

    Land

     

    2010

    2011

    2012

    Onderzoektijdvak

    Republiek Korea

    Volume (ton)

    129 918

    165 365

    163 540

    181 540

     

    Index

    100

    127

    126

    140

     

    Marktaandeel

    15,5 %

    19,0 %

    19,5 %

    20,4 %

     

    Index

    100

    123

    126

    131

     

    Gemiddelde prijs (EUR/ton)

    1 116

    1 367

    1 361

    1 300

     

    Index

    100

    123

    122

    116

    Taiwan

    Volume (ton)

    121 656

    108 645

    100 072

    92 423

     

    Index

    100

    89

    82

    76

     

    Marktaandeel

    14,5 %

    12,5 %

    12,0 %

    10,4 %

     

    Index

    100

    86

    82

    71

     

    Gemiddelde prijs (EUR/ton)

    1 131

    1 416

    1 383

    1 369

     

    Index

    100

    125

    122

    121

    VRC

    Volume (ton)

    5 198

    8 980

    23 209

    44 651

     

    Index

    100

    173

    446

    859

     

    Marktaandeel

    0,6 %

    1,0 %

    2,8 %

    5,0 %

     

    Index

    100

    167

    447

    808

     

    Gemiddelde prijs (EUR/ton)

    1 065

    1 279

    1 265

    1 209

     

    Index

    100

    120

    119

    113

    Turkije

    Volume (ton)

    32 921

    29 969

    34 303

    36 908

     

    Index

    100

    91

    104

    112

     

    Marktaandeel

    3,9 %

    3,4 %

    4,1 %

    4,1 %

     

    Index

    100

    88

    104

    105

     

    Gemiddelde prijs (EUR/ton)

    1 133

    1 466

    1 383

    1 382

     

    Index

    100

    129

    122

    122

    Vietnam

    Volume (ton)

    24 884

    25 487

    26 410

    29 717

     

    Index

    100

    102

    106

    119

     

    Marktaandeel

    3,0 %

    2,9 %

    3,2 %

    3,3 %

     

    Index

    100

    99

    106

    112

     

    Gemiddelde prijs (EUR/ton)

    978

    1 182

    1 175

    1 096

     

    Index

    100

    121

    120

    112

    Indonesië

    Volume (ton)

    25 902

    30 285

    24 032

    24 699

     

    Index

    100

    117

    93

    95

     

    Marktaandeel

    3,1 %

    3,5 %

    2,9 %

    2,8 %

     

    Index

    100

    113

    93

    90

     

    Gemiddelde prijs

    1 055

    1 329

    1 267

    1 167

     

    Index

    100

    126

    120

    111

    Thailand

    Volume (ton)

    17 548

    23 510

    17 103

    18 952

     

    Index

    100

    134

    97

    108

     

    Marktaandeel

    2,1 %

    2,7 %

    2,0 %

    2,1 %

     

    Index

    100

    129

    98

    102

     

    Gemiddelde prijs (EUR/ton)

    1 140

    1 449

    1 310

    1 298

     

    Index

    100

    127

    115

    114

    Overige invoer

    Volume (ton)

    49 272

    51 282

    41 074

    43 120

     

    Index

    100

    104

    83

    88

     

    Marktaandeel

    5,9 %

    5,9 %

    4,9 %

    4,8 %

     

    Index

    100

    100

    83

    82

     

    Gemiddelde prijs (EUR/ton)

    1 323

    1 681

    1 603

    1 532

     

    Index

    100

    127

    121

    116

    Bron: Eurostat.

    (325)

    Het grootste deel van de invoer (181 540 ton, wat overeenkomt met een marktaandeel van 20,4 % in het onderzoektijdvak) was afkomstig uit de Republiek Korea; het marktaandeel van de Republiek Korea steeg in de beoordelingsperiode met 4,9 procentpunten. De tweede grootste exporteur naar de Unie is Taiwan. Hoewel de invoer uit Taiwan in de beoordelingsperiode is gedaald (min 4,1 procentpunten), had Taiwan in het onderzoektijdvak nog steeds een marktaandeel van 10,4 %. De op drie na grootste exporteur (na India, de op twee na grootste) is de VRC, waarvan het marktaandeel met 4,4 procentpunten steeg tot een niveau van 5 %. De invoer uit andere derde landen is kleiner dan die uit India, hoewel er ook aanzienlijke hoeveelheden PSF worden ingevoerd uit Turkije, Vietnam, Indonesië en Thailand (alle vier hebben een relatief stabiel marktaandeel). De totale invoer uit Turkije, Vietnam, Indonesië en Thailand vertegenwoordigde een marktaandeel van circa 12 % (12,4 % in het onderzoektijdvak).

    (326)

    Er moet met name worden gewezen op de toename van de invoer uit de Republiek Korea. De invoer uit Korea bedroeg in het onderzoektijdvak het drievoudige van de invoervolumes uit India. De invoer groeide in de beoordelingsperiode met 40 % en het marktaandeel groeide met 4,9 procentpunten tot 20,4 %. Ook de invoer uit de VRC groeide sterk, namelijk met meer dan 700 % qua volume oftewel 4,4 procentpunten qua marktaandeel. Ook bij de invoer uit de VRC was sprake van een aanzienlijke onderbieding van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie.

    (327)

    Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat, indien de bedrijfstak van de Unie schade heeft ondervonden invoer, dit eerder te wijten was aan de invoer uit andere landen dan India.

    (328)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft de klager opgemerkt dat de Commissie geen nader onderzoek heeft gedaan naar de uitvoerprijzen van de VRC en Vietnam. Er wordt aan herinnerd dat de geconstateerde subsidiemarges voor zowel de VRC als Vietnam minimaal bleken te zijn. De Commissie heeft de uitvoerprijzen voor die twee landen daarom tijdens de analyse van het oorzakelijk verband onderzocht rekening houdend met de invloed van andere factoren, en geen cumulatieve beoordeling uitgevoerd van de invoer uit de drie bij deze procedure betrokken landen, omdat werd vastgesteld dat de in de VRC en Vietnam geconstateerde subsidies minimaal waren, zoals uiteengezet in de overwegingen 275 tot en met 277.

    (329)

    De klager heeft opmerkingen gemaakt over de gemiddelde prijs van de invoer uit Korea en over de (lichte) stijging van het invoervolume tussen 2011 en 2012. In het licht van de algemene toename van het volume en het marktaandeel van de invoer uit Korea tijdens de beoordelingsperiode en de gemiddeld lagere prijzen dan de gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie, handhaaft de Commissie haar oordeel dat de Koreaanse invoer een relevante andere factor is in de analyse van het oorzakelijk verband.

    (330)

    Ook verwees de klager naar de gemiddelde uitvoerprijzen van de drie oorspronkelijk bij deze procedure betrokken landen en die van Korea en Taiwan voor de periode van januari tot en met juli 2014. Dit valt echter buiten de betrokken periode van 2010 tot het einde van het onderzoektijdvak. De opmerking wordt daarom afgewezen.

    5.2.2.   Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie

    (331)

    De hoeveelheid en gemiddelde waarde van de uitvoer van de bedrijfstak van de Unie ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

    Tabel 13

    Uitvoerprestaties van producenten in de Unie

     

    2010

    2011

    2012

    Onderzoektijdvak

    Exportvolume (ton)

    31 158

    32 204

    41 279

    36 149

    Index

    100

    103

    132

    116

    Gemiddelde prijs (EUR/ton)

    1 760

    1 945

    1 924

    1 962

    Index

    100

    111

    109

    112

    Bron:

    Volume: klager (CIRFS).

    Waarde: gecontroleerde gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

    (332)

    De bedrijfstak van de Unie verkoopt buiten de EU voornamelijk speciale PSF, hetgeen verklaart waarom er op deze markten een hogere gemiddelde verkoopprijs werd waargenomen.

    (333)

    De omvang van de uitvoer van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie is tijdens de beoordelingsperiode met 30 % gestegen; het hoogste niveau werd bereikt in 2012. De gemiddelde verkoopprijzen stegen in 2011 en bleven daarna tot aan het onderzoektijdvak op een stabiel niveau.

    (334)

    Ondanks de goede uitvoerprestaties van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, waren de absolute uitvoervolumes relatief klein in vergelijking met de omvang van de verkoop in de Unie. De invloed ervan was derhalve onvoldoende om de schade en de daaruit voortvloeiende moeilijkheden op de binnenlandse markt van de Unie te compenseren.

    5.2.3.   Verbruik

    (335)

    De markt van de Unie voor PSF bedroeg in 2010 838 397 ton en in het onderzoektijdvak 890 992 ton. Dit suggereert dat de markt in de beoordelingsperiode met 6 % is gegroeid. Met andere woorden, er was geen daling van de vraag die bijgedragen zou kunnen hebben tot de door de bedrijfstak van de Unie ondervonden schade.

    5.2.4.   Economische crisis

    (336)

    Een gebruikersorganisatie, de kamer van koophandel van één van de betrokken landen en een overheidsinstantie hebben opgemerkt dat de schade werd veroorzaakt door de economische crisis. Dit argument gaat niet op, aangezien de markt voor PSF in de Unie met 6 % groeide en de gemiddelde verkoopprijs in de Unie met 16 % steeg.

    (337)

    De kamer van koophandel merkte tevens op dat de vraag naar speciale PSF ten gevolge van de economische crisis daalde, terwijl de vraag naar normale PSF toenam. Er wordt echter aan herinnerd dat speciale PSF en normale PSF dezelfde fysische en chemische eigenschappen hebben en dat het eindgebruik ervan vrijwel hetzelfde is. De Commissie erkent dat niet alle productsoorten onderling uitwisselbaar zijn, maar in eerdere onderzoeken en in het huidige onderzoek werd vastgesteld dat de verschillende productsoorten ten minste voor een deel onderling uitwisselbaar zijn en ten minste voor een deel dezelfde gebruiksdoeleinden hebben. Dit argument wordt derhalve afgewezen.

    5.2.5.   Hoge bezettingsgraad

    (338)

    Een overheidsinstantie heeft aangevoerd dat de schade in de vorm van verlies van marktaandeel gelet op de hoge bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Unie, niet door de invoer van gesubsidieerde producten kon zijn veroorzaakt. De bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Unie is inderdaad gestegen in de beoordelingsperiode, maar kwam op geen enkel moment dicht bij de grenzen van de beschikbare capaciteit. Toen het hoogste niveau bereikt werd, namelijk in het onderzoektijdvak, bedroeg de bezettingsgraad 85,9 %. Dit biedt een ruime marge voor verdere verhoging van de productie. Aangezien de omvang van de verkoop in de Unie door producenten in de Unie geen gelijke tred hield met de opwaartse tendens van het verbruik, wordt het verlies aan marktaandeel nog steeds als één van de indicatoren voor de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade beschouwd.

    5.3.   CONCLUSIE INZAKE HET OORZAKELIJK VERBAND

    (339)

    Op basis van het bovenstaande is de Commissie van oordeel dat het niet mogelijk is een oorzakelijk verband vast te stellen tussen de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade en de invoer met subsidiëring uit India. Deze conclusie is in de eerste plaats gebaseerd op het relatief geringe en slechts licht groeiende marktaandeel van de invoer uit India (van 6,1 % naar 6,8 %), ten opzichte van een veel groter, maar nog steeds aanzienlijk dalend marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie (van 45,3 % naar 40,2 %). Ten tweede was de invoer uit een aantal andere landen (Zuid-Korea, Taiwan, de VRC) omvangrijker en/of nam sterker toe; ook al heeft de invoer bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade, moet deze situatie derhalve eerder aan de invoer uit die landen worden toegeschreven dan aan de invoer uit India (zie de overwegingen 325 tot en met 327).

    (340)

    Het causale verband in de zin van artikel 8, lid 5, en artikel 8, lid 6, van de basisverordening tussen de invoer met subsidiëring uit India en de aanzienlijke schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden, kan bijgevolg niet worden vastgesteld.

    6.   CONCLUSIE

    (341)

    De procedure moet bijgevolg worden beëindigd, aangezien werd geconstateerd dat de subsidies in de VRC en Vietnam minimaal waren en er geen duidelijk oorzakelijk verband bestaat tussen de schade en de subsidie wat de invoer van oorsprong uit India betreft.

    (342)

    Het bij artikel 25, lid 1, van de basisverordening ingestelde comité heeft geen advies uitgebracht,

    HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

    Artikel 1

    De antisubsidieprocedure betreffende de invoer van synthetische stapelvezels van polyesters, niet gekaard, niet gekamd, noch op andere wijze bewerkt met het oog op het spinnen, ingedeeld onder GN-code 5503 20 00 en van oorsprong uit de Volksrepubliek China, India en Vietnam wordt hierbij beëindigd.

    Artikel 2

    Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Gedaan te Brussel, 16 december 2014.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    Jean-Claude JUNCKER


    (1)  PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93.

    (2)  Bericht van inleiding van een antisubsidieprocedure betreffende de invoer van stapelvezels van polyester van oorsprong uit de Volksrepubliek China, India en Vietnam (PB C 372 van 19.12.2013, blz. 31).

    (3)  Voor de toepassing van artikel 14, lid 5, wordt een land als ontwikkelingsland beschouwd indien het is opgenomen in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 978/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 732/2008 van de Raad (PB L 303 van 31.10.2012, blz. 1).

    (4)  Zie voetnoot 3.

    (5)  Bank for Agriculture and Rural Development, Vietnam Foreign Commercial Bank, Industrial and Commercial Bank, Bank for Investment and Development of Vietnam en Mekong Housing Bank.

    (6)  Artikel 4 van Decreet nr. 69/2007/ ND-CP.

    (7)  Artikelen 2 en 3 en artikel 4, onder a), van Besluit nr. 443/QD-TTf van 4 april 2009.

    (8)  Bijvoorbeeld Circulaire nr. 102013/TT-NHNN, artikel 1, lid 2, onder b), c) en d).


    Top