This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32023R2772
Commission Delegated Regulation (EU) 2023/2772 of 31 July 2023 supplementing Directive 2013/34/EU of the European Parliament and of the Council as regards sustainability reporting standards
Gedelegeerde Verordening (EU) 2023/2772 van de Commissie van 31 juli 2023 tot aanvulling van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft standaarden voor duurzaamheidsrapportage
Gedelegeerde Verordening (EU) 2023/2772 van de Commissie van 31 juli 2023 tot aanvulling van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft standaarden voor duurzaamheidsrapportage
C/2023/5303
PB L, 2023/2772, 22.12.2023, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2023/2772/oj (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
In force: This act has been changed. Current consolidated version: 22/12/2023
Publicatieblad |
NL Serie L |
2023/2772 |
22.12.2023 |
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2023/2772 VAN DE COMMISSIE
van 31 juli 2023
tot aanvulling van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft standaarden voor duurzaamheidsrapportage
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (1), en met name artikel 29 ter, lid 1, eerste alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 2013/34/EU, gewijzigd door Richtlijn (EU) 2022/2464 van het Europees Parlement en de Raad (2), schrijft voor dat grote ondernemingen en beursgenoteerde kleine en middelgrote ondernemingen waarvan de effecten zijn toegelaten tot de handel op de gereglementeerde EU-markten, alsmede moederondernemingen van een grote groep, in een specifiek deel van hun bestuursverslag of geconsolideerd bestuursverslag de informatie opnemen die nodig is om inzicht te krijgen in de effecten van de ondernemingen op duurzaamheidskwesties, alsmede informatie die nodig is om inzicht te krijgen in de wijze waarop duurzaamheidskwesties van invloed zijn op de ontwikkeling, prestaties en positie van de onderneming. Ondernemingen moeten deze informatie overeenkomstig standaarden voor duurzaamheidsrapportage opstellen vanaf het in artikel 5, lid 2, van Verordening (EU) 2022/2464 voor elke categorie onderneming vermelde boekjaar. |
(2) |
De Commissie moet tegen 30 juni 2023 een eerste reeks standaarden vaststellen die specificeren welke informatie ondernemingen overeenkomstig artikel 19 bis, leden 1 en 2, en artikel 29 bis, leden 1 en 2, van die richtlijn moeten rapporteren en die ten minste de informatie omvat die financiële-marktdeelnemers nodig hebben om te kunnen voldoen aan de openbaarmakingsverplichtingen van Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad (3). |
(3) |
De Commissie heeft rekening gehouden met het door EFRAG verstrekte technische advies. Het onafhankelijke technische advies van EFRAG voldoet aan de criteria vastgesteld in artikel 49, lid 3 ter, eerste, tweede en derde alinea, van Richtlijn 2013/34/EU. Om evenredigheid te borgen en om de correcte toepassing van de standaarden door ondernemingen te bevorderen, heeft de Commissie aan het technische advies van EFRAG aanpassingen aangebracht wat betreft de benadering van materialiteit, de infasering van bepaalde vereisten, de omzetting van bepaalde vereisten in vrijwillige datapunten, de invoering van flexibiliteit voor een aantal rapportage-eisen, de invoering van technische aanpassingen om coherentie met het wetgevingskader van de EU en een grote mate van internationale normeringsinitiatieven te verzekeren, alsmede redactionele aanpassingen. |
(4) |
Deze standaarden voor duurzaamheidsrapportage voldoen aan de vereisten van artikel 29 ter van Richtlijn 2013/34/EU. |
(5) |
Bijgevolg moeten gemeenschappelijke standaarden voor duurzaamheidsrapportage worden vastgesteld. |
(6) |
Overeenkomstig artikel 29 ter, lid 1, vierde alinea, van Richtlijn 2013/34/EU mag deze verordening niet eerder in werking treden dan vier maanden na de vaststelling ervan door de Commissie. Aangezien artikel 5, lid 2, van Richtlijn (EU) 2022/2464 voorschrijft dat bepaalde categorieën ondernemingen deze standaarden voor duurzaamheidsrapportage toepassen voor boekjaren die op of na 1 januari 2024 beginnen, moet deze verordening in werking treden op de derde dag volgende op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. |
(7) |
Overeenkomstig artikel 49, lid 3 ter, vierde alinea, van Richtlijn 2013/34/EU heeft de Commissie de in artikel 24 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (4) bedoelde deskundigengroep van de lidstaten inzake duurzame financiering samen met het in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad (5) bedoelde regelgevend comité voor financiële verslaggeving geraadpleegd. Overeenkomstig artikel 49, lid 3 ter, vijfde alinea, van Richtlijn 2013/34/EU heeft de Commissie de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA), de Europese Bankautoriteit (EBA) en de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (Eiopa) om advies verzocht, en met name wat betreft de samenhang ervan met Verordening (EU) 2019/2088 en de op grond van die verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen. Overeenkomstig artikel 49, lid 3 ter, zesde alinea, van Richtlijn 2013/34/EU heeft de Commissie ook het Europees Milieuagentschap, het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, de Europese Centrale Bank, het Comité van Europese auditorstoezichthouders en het krachtens artikel 20 van Verordening (EU) 2020/852 opgerichte platform voor duurzame financiën geraadpleegd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Onderwerp
De standaarden voor duurzaamheidsrapportage die ondernemingen moeten gebruiken voor hun duurzaamheidsrapportage overeenkomstig de artikelen 19 bis en 29 bis van Richtlijn 2013/34/EU volgens het in artikel 5, lid 2, van Richtlijn (EU) 2022/2464 vastgestelde tijdschema, zijn opgenomen in de bijlagen I en II bij deze verordening.
Artikel 2
Inwerkingtreding en toepassing
Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing vanaf 1 januari 2024 voor boekjaren die beginnen op of na 1 januari 2024.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 31 juli 2023.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
(1) PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19.
(2) Richtlijn (EU) 2022/2464 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 537/2014, Richtlijn 2004/109/EG, Richtlijn 2006/43/EG en Richtlijn 2013/34/EU, met betrekking tot duurzaamheidsrapportering door ondernemingen (PB L 322 van 16.12.2022, blz. 15).
(3) Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector (PB L 317 van 9.12.2019, blz. 1).
(4) Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).
(5) Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1).
BIJLAGE I
EUROPEAN SUSTAINABILITY REPORTING STANDARDS (ESRS)
ESRS 1 |
Algemene vereisten |
ESRS 2 |
Algemene toelichtingen |
ESRS E1 |
Klimaatverandering |
ESRS E2 |
Verontreiniging |
ESRS E3 |
Water en mariene hulpbronnen |
ESRS E4 |
Biodiversiteit en ecosystemen |
ESRS E5 |
Materiaalgebruik en circulaire economie |
ESRS S1 |
Eigen personeel |
ESRS S2 |
Werknemers in de waardeketen |
ESRS S3 |
Getroffen gemeenschappen |
ESRS S4 |
Consumenten en eindgebruikers |
ESRS G1 |
Zakelijk gedrag |
ESRS 1
ALGEMENE VEREISTEN
INHOUDSOPGAVE
Doelstelling
1. |
Categorieën ESRS-standaarden, rapportagebieden en redactionele normen |
1.1 |
Categorieën ESRS-standaarden |
1.2 |
Rapportagebieden en inhoudelijke minimumrapportage-eisen over beleid, maatregelen, doelen en maatstaven |
1.3 |
Algemene conventies over inhoud en opmaak |
2. |
Kwalitatieve kenmerken van informatie |
3. |
Dubbele materialiteit als grondslag voor duurzaamheidsrapportage |
3.1 |
Stakeholders en hun rol bij de materialiteitsanalyse |
3.2 |
Materiële thema’s en materialiteit van informatie |
3.3 |
Dubbele materialiteit |
3.4 |
Impact-materialiteit |
3.5 |
Financiële materialiteit |
3.6 |
Materiële impacts of risico’s voortkomend uit maatregelen om op duurzaamheidsthema’s te acteren |
3.7 |
Mate van uitsplitsing |
4. |
Due diligence |
5. |
Waardeketen |
5.1 |
Rapporterende onderneming en waardeketen |
5.2 |
Schatting aan de hand van sectorgemiddelden en indirecte maatstaven |
6. |
Tijdshorizonten |
6.1 |
Rapportageperiode |
6.2 |
Verbanden tussen verleden, heden en toekomst |
6.3 |
Voortgangsrapportage ten opzichte van het basisjaar |
6.4 |
Definitie van korte, middellange en lange termijn voor rapportagedoeleinden |
7 |
Opstelling en presentatie van duurzaamheidsinformatie |
7.1 |
Presentatie van vergelijkende informatie |
7.2 |
Bronnen van schattingsonzekerheden en onzekere uitkomsten |
7.3 |
Actualiseren van rapportage over gebeurtenissen na het einde van de verslagperiode |
7.4 |
Wijzigingen in de opstelling of presentatie van duurzaamheidsinformatie |
7.5 |
Rapportagefouten in voorgaande perioden |
7.6 |
Geconsolideerde rapportage en vrijstelling voor dochterondernemingen |
7.7 |
Gerubriceerde en gevoelige informatie, en informatie over intellectueel eigendom, knowhow of resultaten van innovatie |
7.8 |
Rapportage over kansen |
8. |
Structuur van de duurzaamheidsverklaring |
8.1 |
Algemeen presentatievereiste |
8.2 |
Inhoud en structuur van de duurzaamheidsverklaring |
9. |
Verbanden met andere delen van bedrijfsrapportage en daarmee samenhangende informatie |
9.1 |
Opname door middel van verwijzingen |
9.2 |
Verbonden informatie en verbanden met de jaarrekening |
10. |
Overgangsbepalingen |
10.1 |
Overgangsbepaling betreffende entiteitspecifieke rapportage |
10.2 |
Overgangsbepaling betreffende hoofdstuk 5 “Waardeketen” |
10.3 |
Overgangsbepaling betreffende afdeling 7.1 “Presentatie van vergelijkende informatie” |
10.4 |
Overgangsbepaling: Lijst van Rapportage-eisen die worden ingefaseerd |
Bijlage A: |
Toepassingsvoorschriften |
– |
Entiteitspecifieke rapportage |
– |
Dubbele materialiteit |
– |
Schatting aan de hand van sectorgemiddelden en indirecte maatstaven |
– |
Inhoud en structuur van de duurzaamheidsverklaring |
Bijlage B: |
Kwalitatieve kenmerken van informatie |
Bijlage C: |
Lijst van ingefaseerde Rapportage-eisen |
Bijlage D: |
Structuur van de ESRS-duurzaamheidsverklaring |
Bijlage E: |
Beslisboom voor het opnemen van te rapporteren informatie |
Bijlage F: |
Voorbeeld van de structuur van de ESRS-duurzaamheidsverklaring |
Bijlage G: |
Voorbeeld van opname door middel van verwijzingen |
Doelstelling
1. |
European Sustainability Reporting Standards (“ESRS”) hebben tot doel te bepalen welke duurzaamheidsinformatie een onderneming moet rapporteren overeenkomstig Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (1), gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2022/2464 van het Europees Parlement en de Raad (2). Rapportage overeenkomstig ESRS ontslaat ondernemingen niet van andere verplichtingen die in Unierecht zijn vastgelegd. |
2. |
Meer bepaald leggen ESRS vast welke informatie een onderneming moet rapporteren over haar materiële impacts, risico’s en kansen met betrekking tot duurzaamheidsthema’s op milieu-, sociaal- en governancegebied. Onder ESRS hoeven ondernemingen geen informatie te rapporteren over milieu-, sociale en governancethema’s (ESG-thema’s) die in ESRS aan bod komen wanneer de onderneming het betrokken thema als “niet materieel” heeft beoordeeld (zie Bijlage E van deze standaard “Beslisboom voor het opnemen van te rapporteren informatie”). Dankzij de informatie die overeenkomstig ESRS wordt gerapporteerd, kunnen gebruikers van de duurzaamheidsverklaring inzicht krijgen in de materiële impacts van de onderneming op mens en milieu en in de materiële effecten van duurzaamheidsthema’s op de ontwikkeling, prestaties en positie van de onderneming. |
3. |
Doelstelling van deze standaard (ESRS 1) is inzicht te geven in de opbouw van ESRS, de redactionele normen en gebruikte basisconcepten, en de algemene vereisten voor het opstellen en presenteren van duurzaamheidsinformatie overeenkomstig Richtlijn 2013/34/EU, gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2022/2464. |
1. Categorieën ESRS-standaarden, rapportagebieden en redactionele normen
1.1 Categorieën ESRS-standaarden
4. |
Er zijn drie categorieën ESRS:
Dwarsdoorsnijdende standaarden en thematische standaarden zijn sector-agnostisch, d.w.z. zij gelden voor alle ondernemingen, ongeacht de sector(en) waarin de onderneming actief is. |
5. |
De dwarsdoorsnijdende standaarden ESRS 1 Algemene vereisten en ESRS 2 Algemene toelichtingen betreffen de duurzaamheidsthema’s die aan bod komen in thematische standaarden en sectorspecifieke standaarden. |
6. |
Deze standaard (ESRS 1) beschrijft de architectuur van ESRS-standaarden, licht redactionele normen en basisconcepten toe en geeft algemene vereisten voor het opstellen en presenteren van duurzaamheidsinformatie. |
7. |
ESRS 2 bepaalt Rapportage-eisen voor de informatie die de onderneming voor alle materiële duurzaamheidsthema’s op een algemeen niveau moet verschaffen over de rapportagegebieden governance, strategie, impact-, risico- en kansenbeheer en maatstaven en doelen. |
8. |
Thematische ESRS behandelen een duurzaamheidsthema en zijn onderverdeeld in thema’s en subthema’s (en, waar nodig, ook sub-sub-thema’s). De tabel in Toepassingsvoorschrift 16 (TV 16) bij deze standaard geeft een overzicht van deze duurzaamheidsthema’s, -subthema’s en -sub-subthema’s (tezamen: “duurzaamheidsthema’s”) die in thematische ESRS aan bod komen. |
9. |
Thematische ESRS kunnen specifieke vereisten bevatten die de algemene Rapportage-eisen van ESRS 2 aanvullen. ESRS 2, Bijlage C Rapportage-/Toepassingsvoorschriften in thematische ESRS die samen met ESRS 2 Algemene toelichtingen van toepassing zijn bevat een lijst van de aanvullende vereisten in thematische ESRS die de onderneming moet toepassen samen met de algemene rapportage-eisen van ESRS 2. |
10. |
Sectorspecifieke standaarden zijn van toepassing op alle ondernemingen binnen een sector. Zij behandelen impacts, risico’s en kansen die waarschijnlijk materieel zullen zijn voor alle ondernemingen in een bepaalde sector en die niet, of onvoldoende, aan bod komen in thematische standaarden. In sectorspecifieke standaarden komen meerdere thema’s aan bod en zij behandelen de thema’s die het meest relevant zijn voor de betrokken sector. Sectorspecifieke standaarden zorgen voor een hoge mate van vergelijkbaarheid. |
11. |
Naast de rapportage-eisen die in de drie categorieën ESRS zijn vastgesteld, verschaft de onderneming, wanneer zij tot de conclusie komt dat impacts, risico’s of kansen die niet of onvoldoende fijnmazig aan bod komen in een ESRS, maar die materieel zijn als gevolg van haar specifieke feiten en omstandigheden, additionele entiteitspecifieke rapportage zodat gebruikers inzicht krijgen in de duurzaamheidsimpacts, -risico’s of -kansen van de onderneming. De toepassingsvoorschriften TV 1 tot en met TV 5 bieden verdere houvast voor entiteitspecifieke rapportage. |
1.2 Rapportagebieden en inhoudelijke minimumrapportage-eisen over beleid, maatregelen, doelen en maatstaven
12. |
De Rapportage-eisen in ESRS 2, in de thematische ESRS en in sectorspecifieke ESRS bestrijken de volgende rapportagegebieden:
|
13. |
ESRS 2 bevat:
De minimumrapportage-eisen voor beleid, maatregelen, maatstaven en doelen worden door de onderneming toegepast samen met de overeenkomstige rapportage-eisen in thematische en sectorspecifieke ESRS. |
1.3 Redactionele normen
14. |
In alle ESRS worden:
Deze beide termen worden samen “impacts, risico’s en kansen” (IRO’s) genoemd. Zij geven het perspectief van “ dubbele materialiteit ” van ESRS weer dat in afdeling 3 wordt beschreven. |
15. |
In alle ESRS zijn de termen die worden gedefinieerd in de lijst met begrippen (bijlage II), vet en cursief gedrukt, behalve wanneer een gedefinieerde term meer dan eens in dezelfde alinea wordt gebruikt. |
16. |
ESRS structureren de informatie die op grond van openbaarmakingsvereisten (“Rapportage-eisen”) moet worden gerapporteerd. Iedere rapportage-eis bestaat uit een of meer afzonderlijke datapunten. Met de term “datapunt” kan ook een narratief subelement van een Rapportage-eis bedoeld zijn. |
17. |
Naast Rapportage-eisen bevatten de meeste ESRS ook Toepassingsvoorschriften. Toepassingsvoorschriften onderbouwen de toepassing van Rapportage-eisen en hebben dezelfde status als de overige delen van een ESRS. |
18. |
In de ESRS worden de volgende termen gebruikt om een onderscheid te maken tussen de verschillende mate van verplichting voor de onderneming om informatie te rapporteren:
Daarnaast wordt in ESRS de term “houdt rekening met” gebruikt wanneer het gaat over thema’s, hulpbronnen of methodologieën waarvan wordt verwacht dat de onderneming (in voorkomend geval) daarmee rekening houdt of deze gebruikt bij het opstellen van een bepaalde rapportage. |
2. Kwalitatieve kenmerken van informatie
19. |
Bij het opstellen van haar duurzaamheidsverklaring past de onderneming het volgende toe:
|
20. |
Deze kwalitatieve kenmerken van informatie worden gedefinieerd en beschreven in bijlage B bij deze standaard. |
3. Dubbele materialiteit als grondslag voor duurzaamheidsrapportage
21. |
De onderneming rapporteert over duurzaamheidsthema’s op basis van het beginsel van “dubbele materialiteit” zoals dat in dit hoofdstuk wordt gedefinieerd en toegelicht. |
3.1 Stakeholders en hun rol bij de materialiteitsanalyse
22. |
Stakeholders zijn partijen die op de onderneming van invloed kunnen zijn of op wie de onderneming van invloed kan zijn. Er zijn twee grote groepen stakeholders:
|
23. |
Sommige, maar niet alle stakeholders behoren misschien tot de beide in alinea 22 gedefinieerde groepen. |
24. |
Het betrekken van de getroffen stakeholders is van cruciaal belang voor het doorlopende due-diligenceproces van de onderneming (zie hoofdstuk 4 Due diligence) en de materialiteitsanalyse op het gebied van duurzaamheid. Dit omvat de processen van de onderneming voor het in kaart brengen en beoordelen van daadwerkelijke en potentiële negatieve impacts, die dan worden meegenomen in de analyse om de materiële impacts te identificeren ten behoeve van de duurzaamheidsverslaggeving (“duurzaamheidsrapportage”) (zie afdeling 3.4 van deze standaard). |
3.2 Materiële thema’s en materialiteit van informatie
25. |
De onderneming moet een materialiteitsanalyse uitvoeren (zie de afdelingen 3.4 Impact-materialiteit en 3.5 Financiële materialiteit) om de te rapporteren materiële impacts, risico’s en kansen in kaart te brengen. |
26. |
De materialiteitsanalyse is het uitgangspunt voor duurzaamheidsrapportage op grond van ESRS. IRO-1 in afdeling 4.1 van ESRS 2 bevat algemene rapportage-eisen over het proces van de onderneming om impacts, risico’s en kansen in kaart te brengen en de materialiteit daarvan te analyseren. ESRS 2 SBM-3 bevat algemene rapportage-eisen voor de materiële impacts, risico’s en kansen zoals die blijken uit de materialiteitsanalyse van de onderneming. |
27. |
De Toepassingsvoorschriften in bijlage A bij deze standaard bevatten een lijst van duurzaamheidsthema’s die aan bod komen in thematische ESRS, ingedeeld volgens thema, subthema en sub-subthema. Deze moeten de materialiteitsanalyse onderbouwen. Bijlage E Beslisboom voor het opnemen van te rapporteren informatie bij deze standaard illustreert de in deze afdeling beschreven materialiteitsanalyse. |
28. |
Een duurzaamheidsthema is “materieel” wanneer het voldoet aan de criteria die zijn bepaald voor impact-materialiteit (zie afdeling 3.4 van deze standaard) of voor financiële materialiteit (zie afdeling 3.5 van deze standaard), of voor beiden. |
29. |
Ongeacht de uitkomst van haar materialiteitsanalyse rapporteert de onderneming steeds de informatie voorgeschreven door: ESRS 2 Algemene toelichtingen (d.w.z. alle Rapportage-eisen en datapunten vermeld in ESRS 2) en de Rapportage-eisen (met inbegrip van de betrokken datapunten) in thematische ESRS met betrekking tot Rapportage-eis IRO-1 Beschrijving van de processen om materiële verontreinigingsimpacts, -risico’s en -kansen in kaart te brengen en te analyseren, zoals vermeld in ESRS 2 Bijlage C Rapportage-/Toepassingsvoorschriften in thematische ESRS die samen met ESRS 2 Algemene toelichtingen van toepassing zijn. |
30. |
Wanneer de onderneming, na haar materialiteitsanalyse, tot de conclusie komt dat een duurzaamheidsthema waarvoor ESRS 2 IRO-1, IRO-2 en SBM-3 rapportage-eisen hebben vastgesteld, materieel is, doet zij het volgende:
|
31. |
De binnen een Rapportage-eis (met inbegrip van de betrokken datapunten) of binnen entiteitspecifieke rapportage voorgeschreven toepasselijke informatie, wordt gerapporteerd wanneer de onderneming deze informatie, in het kader van haar analyse van materiële informatie, relevant acht uit een of meer van de volgende perspectieven:
|
32. |
Indien de onderneming tot de conclusie komt dat klimaatverandering geen materieel thema is – en zij dus alle Rapportage-eisen in ESRS E1 Klimaatverandering weglaat –, verschaft zij een nadere toelichting bij de conclusies van haar materialiteitsanalyse op het punt van klimaatverandering (zie ESRS 2 IRO-2 Rapportage-eisen in ESRS opgenomen in de duurzaamheidsverklaring van de onderneming), met inbegrip van een prospectieve analyse van de omstandigheden die de onderneming tot de conclusie zouden kunnen brengen dat klimaatverandering in de toekomst materieel is. Indien de onderneming tot de conclusie komt dat een ander thema dan klimaatverandering niet materieel is – en zij dus alle Rapportage-eisen in de betrokken thematische ESRS weglaat –, kan zij de conclusies van haar materialiteitsanalyse voor dat thema kort toelichten. |
33. |
Wanneer de onderneming informatie rapporteert over beleid, maatregelen en doelen met betrekking tot een duurzaamheidsthema dat als materieel is beoordeeld, neemt zij de informatie op die wordt voorgeschreven door alle Rapportage-eisen en datapunten in de thematische en sectorspecifieke ESRS met betrekking tot dat thema en in de overeenkomstige Minimumrapportage-eis voor beleid, maatregelen en doelen zoals voorgeschreven door ESRS 2. Indien de onderneming niet de informatie voor beleid, maatregelen en doelen kan rapporteren die wordt voorgeschreven door hetzij de Rapportage-eisen en datapunten in de thematische of sectorspecifieke ESRS, hetzij de Minimumrapportage-eisen in ESRS 2 over beleid, maatregelen en doelen, omdat zij het betrokken beleid niet heeft aangenomen, de betrokken maatregelen niet heeft uitgerold of de betrokken doelen niet heeft bepaald, vermeldt zij dit. Zij kan ook rapporteren binnen welk tijdsbestek zij voornemens is over dit beleid en deze maatregelen en doelen te beschikken. |
34. |
Wanneer de onderneming informatie rapporteert over maatstaven voor een materieel duurzaamheidsthema volgens de afdeling “Maatstaven en doelen” van de betrokken thematische ESRS, doet zij het volgende;
|
35. |
Indien de onderneming de informatie weglaat die wordt voorgeschreven door een datapunt dat voortkomt uit andere EU-wetgeving vermeld in bijlage B bij ESRS 2, vermeldt zij uitdrukkelijk dat de betrokken informatie “niet materieel” is. |
36. |
De onderneming bepaalt hoe zij criteria, met inbegrip van passende drempelwaarden, toepast om uit te maken:
|
3.3 Dubbele materialiteit
37. |
Dubbele materialiteit heeft twee dimensies: impact-materialiteit en financiële materialiteit. Tenzij anders vermeld, wordt met de termen “materieel” en “materialiteit” in alle ESRS de dubbele materialiteit bedoeld. |
38. |
Analyses van impact-materialiteit en financiële materialiteit hangen onderling samen en er moet rekening worden gehouden met het feit dat deze beide dimensies onderling samenhangen. Algemeen gesproken is het uitgangspunt de analyse van de impacts, hoewel er ook materiële risico’s en kansen kunnen zijn die geen verband houden met de impacts van de onderneming. Een duurzaamheidsimpact kan financieel materieel zijn van bij het begin of kan financieel materieel worden, wanneer redelijkerwijs zou mogen worden verwacht dat die impact voor de onderneming op korte, middellange en lange termijn van invloed is op haar financiële positie, financiële prestaties, kasstromen, haar toegang tot financiering. Impacts komen in beeld komen door de benadering uit oogpunt van impact-materialiteit, ongeacht of zij financieel materieel zijn. |
39. |
Bij het in kaart brengen en beoordelen van de impacts, risico’s en kansen binnen de waardeketen van de onderneming om de materialiteit ervan te bepalen, kijkt de onderneming vooral naar sectoren waar deze impacts, risico’s en kansen zich, gelet op de aard van de activiteiten, zakelijke relaties, geografische dimensies of andere betrokken factoren, naar verwachting zullen voordoen. |
40. |
De onderneming gaat na hoe zij wordt geraakt door haar afhankelijkheden van de beschikbaarheid van natuurlijke, menselijke en sociale hulpbronnen tegen passende prijzen en van passende kwaliteit, ongeacht haar mogelijke impacts op die hulpbronnen. |
41. |
De belangrijkste impacts, risico’s en kansen van een onderneming worden geacht dezelfde te zijn als de materiële impacts, risico’s en kansen die in beeld zijn gekomen op basis van het beginsel van “dubbele materialiteit” – en die dus worden gerapporteerd in haar duurzaamheidsverklaring. |
42. |
De onderneming past de criteria uit de afdelingen 3.4 en 3.5 van deze standaard toe, met gebruikmaking van passende kwantitatieve en/of kwalitatieve drempelwaarden. Passende drempelwaarden zijn noodzakelijk om te bepalen welke impacts, risico’s en kansen door de onderneming als materieel worden geïdentificeerd en behandeld en om te bepalen welke duurzaamheidsthema’s materieel zijn voor rapportagedoeleinden. Sommige bestaande standaarden en kaders gebruiken de term “meest significante impacts” wanneer zij het hebben over de drempel die wordt gebruikt om de impacts te identificeren die in ESRS als “materiële impacts” worden beschreven. |
3.4 Impact-materialiteit
43. |
Een duurzaamheidsthema is materieel uit oogpunt van impact wanneer het betrekking heeft op de materiële, daadwerkelijke of potentiële, positieve of negatieve impacts van de onderneming op mens of milieu op korte, middellange en lange termijn. Impacts omvatten impacts die verband houden met de eigen activiteiten en upstream- en downstreamwaardeketen van de onderneming, onder meer via haar producten en diensten, alsmede via haar zakelijke relaties. Zakelijke relaties omvatten relaties in de upstream- en downstreamwaardeketen van de onderneming en zijn niet beperkt tot directe contractuele relaties. |
44. |
In dit verband omvatten impacts op mens of milieu impacts met betrekking tot ESG-thema’s. |
45. |
De materialiteitsanalyse van een negatieve impact wordt geschraagd door het due-diligenceproces zoals dat is vastgelegd in de internationale instrumenten van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. Voor daadwerkelijke negatieve impacts is de materialiteit gebaseerd op de ernst van de impact, terwijl deze voor potentiële negatieve impacts gebaseerd is op de ernst en de waarschijnlijkheid van de impact. De ernst is gebaseerd op de volgende factoren:
In het geval van een potentiële negatieve impact op mensenrechten gaat de ernst van de impact voor op de waarschijnlijkheid ervan. |
46. |
Voor positieve impacts is materialiteit gebaseerd op:
|
3.5 Financiële materialiteit
47. |
De reikwijdte van financiële materialiteit voor duurzaamheidsrapportage is een uitbreiding van de reikwijdte van materialiteit gebruikt bij het beantwoorden van de vraag welke informatie in de jaarrekening van de onderneming moet worden opgenomen. |
48. |
De financiële materialiteitsanalyse stemt overeen met het identificeren van informatie die als materieel wordt beschouwd voor primaire gebruikers van financiële verslaggeving voor algemeen gebruik bij het nemen van beslissingen met betrekking tot het verschaffen van middelen aan de entiteit. Met name wordt informatie als materieel voor primaire gebruikers van financiële verslaggeving voor algemeen gebruik beschouwd indien redelijkerwijze mag worden verwacht dat weglating, onjuiste weergave of versluiering daarvan van invloed zal zijn op beslissingen die deze gebruikers nemen op basis van de duurzaamheidsverklaring van de onderneming. |
49. |
Een duurzaamheidsthema is uit financieel oogpunt materieel indien het aanleiding geeft, of redelijkerwijze mag worden verwacht dat het aanleiding kan geven, tot materiële financiële effecten op de onderneming. Dit is het geval wanneer een duurzaamheidsthema risico’s of kansen genereert die voor de onderneming op korte, middellange en lange termijn materiële invloed hebben (of redelijkerwijze zouden kunnen hebben) op haar ontwikkeling, financiële positie, financiële prestaties, kasstromen, toegang tot financiering of kapitaalkosten. Risico’s en kansen kunnen voortkomen uit gebeurtenissen uit het verleden of in de toekomst. De financiële materialiteit van een duurzaamheidsthema blijft niet beperkt tot thema’s waarover de onderneming de volledige controle heeft, maar omvat ook informatie over materiële risico’s en kansen die zijn toe te schrijven aan zakelijke relaties buiten de voor het opstellen van jaarrekeningen gebruikte consolidatiekring. |
50. |
Afhankelijkheden van natuurlijke en sociale hulpbronnen zijn bronnen van financiële risico’s of kansen. Afhankelijkheden kunnen op twee mogelijke wijzen effecten hebben:
|
51. |
De materialiteit van risico’s en kansen wordt geanalyseerd op basis van een combinatie van de kans dat de financiële effecten optreden en de potentiële omvang daarvan. |
3.6 Materiële impacts of risico’s voortkomend uit maatregelen om op duurzaamheidsthema’s te acteren
52. |
De materialiteitsanalyse van de onderneming kan leiden tot de identificatie van situaties waarin haar maatregelen om op bepaalde impacts of risico’s te acteren, of om bepaalde kansen met betrekking tot een duurzaamheidsthema te benutten, materiële negatieve impacts kunnen hebben of materiële risico’s kunnen veroorzaken met betrekking tot een of meer andere duurzaamheidsthema’s. Bijvoorbeeld:
|
53. |
In dergelijke omstandigheden:
|
3.7 Mate van uitsplitsing
54. |
Wanneer zulks voor een goed begrip van haar materiële impacts, risico’s en kansen noodzakelijk is, splitst de onderneming de gerapporteerde informatie uit:
|
55. |
Om voor de rapportage de passende mate van uitsplitsing te bepalen, houdt de onderneming rekening met de uitsplitsing waarvoor in haar materialiteitsanalyse is gekozen. Afhankelijk van de specifieke feiten en omstandigheden van de onderneming, kan een uitsplitsing naar dochteronderneming noodzakelijk zijn. |
56. |
Wanneer data van verschillende niveaus, of meerdere locaties binnen een niveau, worden geaggregeerd, ziet de onderneming erop toe dat deze aggregatie het specifieke karakter en de context die voor de interpretatie van de informatie noodzakelijk zijn, niet versluiert. De onderneming aggregeert geen materiële posten die van karakter verschillen. |
57. |
Wanneer de onderneming informatie uitgesplitst naar sector presenteert, hanteert zij de ESRS-sectorindeling uitgewerkt in een overeenkomstig artikel 29 ter, lid 1, derde alinea, punt ii), van Richtlijn 2013/34/EU vast te stellen gedelegeerde handeling van de Commissie. Wanneer een thematische of sectorspecifieke ESRS voorschrijft dat een specifieke mate van uitsplitsing wordt gehanteerd bij het opstellen van een specifiek informatie-element, heeft het vereiste in de thematische of sectorspecifieke ESRS voorrang. |
4. Due diligence
58. |
De uitkomst van het duurzaamheids-due-diligence-proces van de onderneming (in de hierna vermelde internationale instrumenten “due diligence” genoemd) onderbouwt de beoordeling die de onderneming van haar materiële impacts, risico’s en kansen maakt. ESRS leggen geen gedragsvoorschriften op met betrekking tot due diligence; evenmin breiden zij de rol van bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen uit of wijzigen zij deze met betrekking tot het uitvoeren van due diligence. |
59. |
Due diligence is het proces waarbij ondernemingen daadwerkelijke en potentiële negatieve impacts in kaart brengen, voorkomen en mitigeren, en zij verantwoorden hoe zij acteren op die impacts van hun activiteiten op mens en milieu. Deze omvatten negatieve impacts die verband houden met de eigen activiteiten en upstream- en downstreamwaardeketen van de onderneming, onder meer via haar producten of diensten, alsmede via haar zakelijke relaties. Due diligence is een doorlopende praktijk die inspeelt op en aanleiding kan geven tot veranderingen in strategie, businessmodel, activiteiten, zakelijke relaties, bedrijfsactiviteiten, inkoop- en verkoopcontext van de onderneming. Dit proces wordt beschreven in de internationale instrumenten van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. |
60. |
Deze internationale instrumenten identificeren een aantal stappen in het due-diligenceproces, zoals het in kaart brengen en beoordelen van negatieve impacts die verband houden met de eigen activiteiten en upstream- en downstreamwaardeketen van de onderneming, onder meer via haar producten of diensten, alsmede via haar zakelijke relaties. Wanneer de onderneming alle impacts niet in een keer kan aanpakken, biedt het due-diligenceproces ruimte om actie te prioriteren op basis van de ernst en waarschijnlijkheid van de impacts. Precies dit aspect van het due-diligenceproces onderbouwt de beoordeling van materiële impacts (zie afdeling 3.4 van deze standaard). Het in kaart brengen van materiële impacts helpt ook om materiële duurzaamheidsrisico’s en -kansen in kaart te brengen, die vaak een uitvloeisel zijn van die impacts. |
61. |
De kernbestanddelen van due diligence komen direct tot uiting in Rapportage-eisen beschreven in ESRS 2 en in de thematische ESRS, zoals uit het volgende mag blijken:
|
5. Waardeketen
5.1 Rapporterende onderneming en waardeketen
62. |
Voor de duurzaamheidsverklaring is de rapporterende onderneming dezelfde als voor de jaarrekening. Indien de rapporterende onderneming bijvoorbeeld een moedermaatschappij is die geconsolideerde jaarrekeningen moet opstellen, zal de duurzaamheidsverklaring de groep betreffen. Dit vereiste is niet van toepassing wanneer de rapporterende onderneming geen jaarrekening hoeft op te stellen of wanneer de rapporterende onderneming geconsolideerde duurzaamheidsrapportage opstelt overeenkomstig artikel 48 decies van Richtlijn 2013/34/EU. |
63. |
De informatie die in de duurzaamheidsverklaring over de rapporterende onderneming wordt verschaft, wordt uitgebreid zodat deze ook informatie bevat over de materiële impacts, risico’s en kansen die aan de onderneming verbonden zijn via haar directe en indirecte zakelijke relaties binnen de upstream- en/of downstreamwaardeketen (“informatie over de waardeketen”). Bij het verschaffen van de informatie over de rapporterende onderneming neemt de onderneming materiële impacts, risico’s en kansen op die verbonden zijn aan haar upstream- en downstreamwaardeketen:
|
64. |
Alinea 63 eist geen informatie over iedere speler binnen de waardeketen, maar alleen dat materiële informatie over de upstream- en downstreamwaardeketen wordt opgenomen. Verschillende duurzaamheidsthema’s kunnen materieel zijn voor verschillende onderdelen van de upstream- en downstreamwaardeketen van de onderneming. De informatie wordt uitgebreid zodat deze ook informatie over de waardeketen omvat, weliswaar alleen over de delen van de waardeketen die voor het thema materieel zijn. |
65. |
De onderneming neemt materiële informatie over de waardeketen op wanneer dit noodzakelijk is om:
|
66. |
Om te bepalen op welk niveau binnen haar eigen activiteiten en haar upstream- en downstreamwaardeketen een materieel duurzaamheidsthema speelt, maakt de onderneming gebruik van haar beoordeling van impacts, risico’s en kansen aan de hand van het beginsel van “dubbele materialiteit” (zie hoofdstuk 3 van deze standaard). |
67. |
Wanneer geassocieerde deelnemingen of joint ventures die administratief worden verwerkt volgens de vermogensmutatiemethode of proportioneel worden geconsolideerd in de jaarrekening, onderdeel zijn van de waardeketen van de onderneming (bv. leveranciers), neemt de onderneming informatie over die geassocieerde deelnemingen of joint ventures op, overeenkomstig alinea 63 in overeenstemming met de benadering gehanteerd voor de overige zakelijke relaties binnen de waardeketen. In dat geval zijn, bij het bepalen van de impactmaatstaven, de data van de geassocieerde deelneming of joint venture niet beperkt tot het gehouden aandeel in het eigen vermogen, maar wordt daarmee rekening gehouden op basis van de impacts die verband houden met de producten en diensten van de onderneming via haar zakelijke relaties. |
5.2 Schatting aan de hand van sectorgemiddelden en indirecte maatstaven
68. |
De mogelijkheden van de onderneming om de nodige informatie over de upstream- en downstreamwaardeketen te verzamelen, kan verschillen afhankelijk van diverse factoren, zoals de contractuele regelingen van de onderneming, de mate van zeggenschap die zij uitoefent over de activiteiten buiten de consolidatiekring, en haar kopersmacht. Wanneer de onderneming niet in staat is controle uit te oefenen over de activiteiten van haar upstream- en/of downstreamwaardeketen en haar zakelijke relaties, kan het verzamelen van informatie over de waardeketen een grotere uitdaging zijn. |
69. |
In sommige omstandigheden kan het zijn dat de onderneming na alle redelijkerwijs te verwachten inspanningen niet de informatie kan verzamelen over haar upstream- en downstreamwaardeketen zoals voorgeschreven door alinea 63. In die omstandigheden schat de onderneming de informatie die over haar upstream- en downstreamwaardeketen moet worden gerapporteerd, daarbij gebruikmakend van alle redelijke en gefundeerde informatie, zoals data over sectorgemiddelden en indirecte maatstaven (“proxies”). |
70. |
Informatie verzamelen over de waardeketen kan ook een uitdaging zijn voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) en andere entiteiten binnen de upstream- en/of downstreamwaardeketen die niet onder de scope vallen van de duurzaamheidsrapportage voorgeschreven door de artikelen 19 bis en 29 bis van Richtlijn 2013/34/EU (zie ESRS 2 BP-2 Rapportage met betrekking tot specifieke omstandigheden). |
71. |
Wat beleid, maatregelen en doelen betreft, omvat de rapportage van de onderneming informatie over de upstream- en/of downstreamwaardeketen voor zover bij die beleidslijnen, maatregelen en doelen spelers binnen de waardeketen betrokken zijn. Wat maatstaven betreft, is het voor de onderneming in vele gevallen, en met name voor milieuthema’s waarvoor er indirecte maatstaven beschikbaar zijn, mogelijk de rapportage-eisen na te komen zonder dat data hoeven te worden verzameld bij de spelers binnen haar upstream- en downstreamwaardeketen, en met name het mkb, bijvoorbeeld bij het berekenen van de scope 3-emissies van de onderneming. |
72. |
Het integreren van schattingen die gemaakt zijn aan de hand van data over sectorgemiddelden of andere indirecte maatstaven, mag geen informatie opleveren die niet aan de kwalitatieve kenmerken van informatie voldoet (zie hoofdstuk 2 en afdeling 7.2 Bronnen van schattingsonzekerheden en onzekere uitkomsten van deze standaard). |
6. Tijdshorizonten
6.1 Rapportageperiode
73. |
De rapportageperiode voor de duurzaamheidsverklaring van de onderneming is in overeenstemming met die van haar jaarrekening. |
6.2 Verbanden tussen verleden, heden en toekomst
74. |
De onderneming legt in haar duurzaamheidsverklaring de nodige verbanden tussen retrospectieve en prospectieve informatie (voor zover relevant), om bij te dragen aan een helder inzicht in de vraag hoe historische informatie zich verhoudt tot prospectieve informatie. |
6.3 Voortgangsrapportage ten opzichte van het basisjaar
75. |
Een basisjaar is de historische referentiedatum of -periode waarvoor er informatie beschikbaar is en waarmee latere informatie in de tijd kan worden vergeleken. |
76. |
Bij de rapportage over de ontwikkelingen en voortgang in de richting van een doelstelling presenteert de onderneming vergelijkende informatie ten opzichte van het basisjaar over bedragen die in de lopende periode worden gerapporteerd, tenzij de betrokken Rapportage-eis al bepaalt hoe voortgang wordt gerapporteerd. De onderneming kan ook historische informatie opnemen over mijlpalen behaald tussen het basisjaar en de rapportageperiode, wanneer dit relevante informatie is. |
6.4 Definitie van korte, middellange en lange termijn voor rapportagedoeleinden
77. |
Bij het opstellen van haar duurzaamheidsverklaring hanteert de onderneming de volgende tijdsintervallen als het einde van de rapportageperiode:
|
78. |
De onderneming hanteert voor de lange tijdshorizon een verdere uitsplitsing wanneer impacts of maatregelen worden verwacht in een periode langer dan vijf jaar, indien zulks noodzakelijk is om gebruikers van duurzaamheidsverklaringen relevante informatie te verschaffen. |
79. |
Indien verschillende definities van middellange of lange tijdshorizonten vereist zijn voor te rapporteren specifieke informatie in andere ESRS, hebben de definities in die ESRS voorrang. |
80. |
In sommige omstandigheden kan het gebruik van de middellange of lange tijdshorizonten zoals gedefinieerd in alinea 77 niet-relevante informatie opleveren, omdat de onderneming een verschillende definitie hanteert voor i) haar processen om materiële impacts, risico’s en kansen te identificeren en te beheersen, of ii) voor het vaststellen van haar maatregelen en het vastleggen van doelen. Deze omstandigheden kunnen te wijten zijn aan bedrijfstakspecifieke kenmerken, zoals kasstromen en conjunctuurcycli, de verwachte duur van kapitaalinvesteringen, de tijdshorizonten die de gebruikers van duurzaamheidsverklaringen hanteren bij hun beoordelingen of de planninghorizonten die doorgaans in de bedrijfstak van de onderneming bij besluitvorming worden gebruikt. In die omstandigheden kan de onderneming voor een andere definitie van middellange en/of lange tijdshorizonten kiezen (zie ESRS 2 BP-2, alinea 9). |
81. |
Wanneer in ESRS sprake is van “korte termijn”, “middellange termijn” en “lange termijn” wordt daarmee de tijdshorizont bedoeld zoals de onderneming die overeenkomstig de alinea’s 77 tot en met 80 heeft vastgesteld. |
7. Opstelling en presentatie van duurzaamheidsinformatie
82. |
Dit hoofdstuk bevat algemene vereisten die van toepassing zijn bij het opstellen en presenteren van duurzaamheidsinformatie. |
7.1 Presentatie van vergelijkende informatie
83. |
De onderneming rapporteert ten aanzien van de voorafgaande periode vergelijkende informatie voor alle in de lopende periode gerapporteerde kwantitatieve maatstaven en geldbedragen. Wanneer dat relevant is om inzicht te krijgen in de duurzaamheidsverklaring van de lopende periode, verschaft de onderneming ook vergelijkende informatie voor narratieve rapportage. |
84. |
Wanneer de onderneming vergelijkende informatie rapporteert die verschilt van de informatie gerapporteerd in de vorige periode, rapporteert zij:
|
85. |
Soms is het praktisch niet haalbaar om vergelijkende informatie voor een of meer voorgaande perioden aan te passen zodat deze kan worden vergeleken met informatie over de lopende periode. Het kan bijvoorbeeld zijn dat data in de voorgaande periode(n) niet op een zodanige manier zijn verzameld dat deze de mogelijkheid bieden voor ofwel retroactieve toepassing van een nieuwe definitie van een maatstaf of doelstelling, ofwel retroactieve aanpassing om een fout in een voorgaande periode te corrigeren. Het kan ook praktisch niet haalbaar zijn om de informatie opnieuw samen te stellen (zie ESRS 2 BP-2). Wanneer het praktisch niet haalbaar is om vergelijkende informatie voor een of meer voorgaande perioden aan te passen, vermeldt de onderneming dit feit. |
86. |
Wanneer een ESRS voorschrijft dat de onderneming voor een maatstaf of datapunt meer dan één vergelijkende periode presenteert, hebben de vereisten van die ESRS voorrang. |
7.2 Bronnen van schattingsonzekerheden en onzekere uitkomsten
87. |
Wanneer kwantitatieve maatstaven en geldbedragen, met inbegrip van informatie over de upstream- en downstreamwaardeketen (zie hoofdstuk 5 van deze standaard), niet direct kunnen worden gemeten en alleen kunnen worden geschat, kan meetonzekerheid ontstaan. |
88. |
Een onderneming rapporteert informatie waarmee gebruikers inzicht kunnen krijgen in de meest significante onzekerheden die van invloed zijn op de kwantitatieve maatstaven en geldbedragen die in haar duurzaamheidsverklaring worden gerapporteerd. |
89. |
Het gebruik van redelijke aannames en schattingen, met inbegrip van scenario- of gevoeligheidsanalyses, is een essentieel onderdeel van de uitwerking van duurzaamheidsinformatie en doet niets af aan de bruikbaarheid van die informatie, mits de aannames en schattingen nauwkeurig worden beschreven en toegelicht. Zelfs een hoge mate van meetonzekerheid hoeft niet noodzakelijk te betekenen dat die aanname of schatting geen nuttige informatie oplevert of niet voldoet aan de kwalitatieve kenmerken van informatie (zie bijlage B bij deze standaard). |
90. |
Data en aannames die bij het opstellen van de duurzaamheidsverklaring worden gebruikt, zijn voor zover mogelijk consistent zijn met de overeenkomstige financiële data en aannames die in de jaarrekening van de onderneming worden gebruikt. |
91. |
Sommige ESRS schrijven voor dat informatie wordt gerapporteerd, zoals toelichtingen over mogelijke toekomstige gebeurtenissen met een onzekere uitkomst. Bij het beoordelen van de vraag of informatie over die mogelijke toekomstige gebeurtenissen materieel is, laat de onderneming zich leiden door de criteria in hoofdstuk 3 van deze standaard en houdt zij rekening met:
|
92. |
Bij het beoordelen van de mogelijke uitkomsten houdt de onderneming rekening met alle relevante feiten en omstandigheden, met inbegrip van informatie over weinig waarschijnlijke, maar impactvolle uitkomsten die, wanneer deze zich samen voordoen, materieel kunnen worden. De onderneming kan bijvoorbeeld zijn blootgesteld aan diverse impacts of risico’s, die elk hetzelfde soort ontwrichting kunnen veroorzaken, zoals ontwrichtingen van de toeleveringsketen van de onderneming. Informatie over een individuele bron van risico is misschien niet materieel indien het weinig waarschijnlijk is dat door die bron ontwrichting zal optreden. Informatie over het geaggregeerde risico op ontwrichting van de toeleveringsketen door alle bronnen kan echter wel materieel zijn (zie ESRS 2 BP-2). |
7.3 Actualiseren van rapportage over gebeurtenissen na het einde van de verslagperiode
93. |
In sommige gevallen ontvangt de onderneming misschien informatie na de verslagperiode, maar voordat het bestuursverslag wordt goedgekeurd voor publicatie. Indien die informatie bewijzen of inzichten verschaft over omstandigheden aan het eind van de periode, actualiseert de onderneming, in voorkomend geval, schattingen en duurzaamheidsrapportage in het licht van de nieuwe informatie. |
94. |
Wanneer die informatie bewijzen of inzichten verschaft voor materiële transacties, andere gebeurtenissen en omstandigheden die zich voordoen na het einde van de verslagperiode, geeft de onderneming, in voorkomend geval, narratieve informatie met vermelding van het bestaan, de aard en mogelijke gevolgen van deze gebeurtenissen die zich voordoen na het einde van het jaar. |
7.4 Wijzigingen in de opstelling of presentatie van duurzaamheidsinformatie
95. |
De vaststelling en berekening van maatstaven, met inbegrip van maatstaven om doelen te bepalen en de voortgang in de richting van die doelen te monitoren, is consistent in de tijd. Tenzij zulks praktisch niet haalbaar is (zie ESRS 2 BP-2), verschaft de onderneming aangepaste vergelijkende cijfers wanneer zij:
|
7.5 Rapportagefouten in voorgaande perioden
96. |
De onderneming corrigeert materiële fouten voor voorgaande perioden door de gerapporteerde vergelijkende bedragen voor de voorgaande periode(n) aan te passen, tenzij zulks praktisch niet haalbaar is. Dit vereiste geldt niet voor rapportageperiodes voorafgaand aan het eerste jaar van toepassing van ESRS door de onderneming. |
97. |
Fouten in voorgaande perioden zijn weglatingen uit of onjuiste weergaven in de duurzaamheidsverklaring van de onderneming voor een of meer voorgaande perioden. Dit soort fouten kan voortkomen uit het niet of verkeerd gebruiken van betrouwbare informatie:
|
98. |
Bij dergelijke fouten kan het onder meer gaan om de gevolgen van rekenfouten, fouten bij de toepassing van de definities voor maatstaven of doelen, vergissingen of de verkeerde interpretatie van feiten, en fraude. |
99. |
Potentiële fouten met betrekking tot de verslagperiode die in deze periode worden ontdekt, worden gecorrigeerd voordat het bestuursverslag voor publicatie wordt goedgekeurd. Materiële fouten worden echter soms pas in een latere periode ontdekt. |
100. |
Wanneer het praktisch niet haalbaar is om het effect van een fout op alle voorgaande gepresenteerde perioden te bepalen, past de entiteit de vergelijkende informatie aan om de fout te corrigeren vanaf het vroegste tijdstip waarop dit praktisch haalbaar is. Bij het corrigeren van rapportages voor een voorgaande periode maakt de onderneming geen gebruik van kennis achteraf, noch bij het maken van aannames over de voornemens die het management in een voorgaande periode zou hebben gehad, noch bij het schatten van de bedragen die in een voorgaande periode zijn gerapporteerd. Dit vereiste geldt voor de correctie van zowel retrospectieve als prospectieve rapportage. |
101. |
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de correctie van fouten en schattingswijzigingen. Schattingen moeten misschien worden herzien zodra meer informatie bekend raakt (zie ESRS 2 BP-2). |
7.6 Geconsolideerde rapportage en vrijstelling voor dochterondernemingen
102. |
Wanneer de onderneming op geconsolideerd niveau rapporteert, voert zij haar beoordeling van materiële impacts, risico’s en kansen uit voor de volledige geconsolideerde groep, ongeacht haar juridische groepsstructuur. Zij ziet erop toe dat alle dochterondernemingen zodanig aan bod komen dat materiële impacts, risico’s en kansen onbevooroordeeld kunnen worden geïdentificeerd. Criteria en drempelwaarden om een impact, risico of kans als materieel te beoordelen, worden vastgesteld op basis van hoofdstuk 3 van deze standaard. |
103. |
Wanneer de onderneming aanzienlijke verschillen constateert tussen materiële impacts, risico’s of kansen op groepsniveau en materiële impacts, risico’s of kansen van een of meer van haar dochterondernemingen, verschaft zij, in voorkomend geval, een adequate beschrijving van de impacts, risico’s en kansen van de betrokken dochteronderneming(en). |
104. |
De onderneming kan bij het beoordelen van de vraag of de verschillen tussen materiële impacts, risico’s of kansen op groepsniveau en materiële impacts, risico’s of kansen van een of meer van haar dochterondernemingen significant zijn, rekening houden met uiteenlopende omstandigheden, zoals de vraag of de dochteronderneming(en) actief is (zijn) in een andere sector dan de rest van de groep, of de omstandigheden die aan bod komen in afdeling 3.7 Mate van uitsplitsing. |
7.7 Gerubriceerde en gevoelige informatie, en informatie over intellectueel eigendom, knowhow of resultaten van innovatie
105. |
De onderneming hoeft geen gerubriceerde informatie of gevoelige informatie te rapporteren, zelfs als die informatie als materieel wordt beschouwd. |
106. |
Wanneer de onderneming rapporteert over haar strategie, plannen en maatregelen, kan zij, wanneer een specifiek informatie-element dat intellectueel eigendom, knowhow of de resultaten van innovatie vormt en van belang is voor het behalen van de doelstelling van een Rapportage-eis, die specifieke informatie toch weglaten indien:
|
107. |
Indien de onderneming gerubriceerde informatie of gevoelige informatie, of een specifiek informatie-element dat intellectueel eigendom, knowhow of de resultaten van innovatie vormt, weglaat omdat die informatie aan de criteria in de vorige alinea voldoet, voldoet de onderneming aan de betrokken rapportage-eis wanneer zij alle overige vereiste informatie rapporteert. |
108. |
De onderneming levert alle redelijke inspanningen om te voorkomen dat, afgezien van de weglating van de gerubriceerde informatie of gevoelige informatie, of het specifieke informatie-element dat intellectueel eigendom, knowhow of de resultaten van innovatie vormt, de algehele relevantie van de betrokken rapportage in het gedrang komt. |
7.8 Rapportage over kansen
109. |
Bij het rapporteren over kansen bestaat de informatie uit beschrijvende informatie die de lezer in staat stelt inzicht te krijgen in de kans voor de onderneming of de gehele bedrijfstak. Bij het rapporteren over kansen houdt de onderneming rekening met de materialiteit van de te rapporteren informatie. In dat verband houdt zij onder meer rekening met de volgende factoren:
|
8. Structuur van de duurzaamheidsverklaring
110. |
Dit hoofdstuk dient als de grondslag om in het bestuursverslag van de onderneming de informatie over duurzaamheidsthema’s te presenteren die in overeenstemming met de artikelen 19 bis en 29 bis van Richtlijn 2013/34/EU is opgesteld (d.w.z. de duurzaamheidsverklaring). Die informatie wordt in een apart onderdeel van het bestuursverslag gepresenteerd dat als de duurzaamheidsverklaring wordt geïdentificeerd. Bijlage G Voorbeeld van de structuur van een ESRS-duurzaamheidsverklaring bij deze standaard bevat ter illustratie een voorbeeld van een duurzaamheidsverklaring die is gestructureerd volgens de vereisten van dit hoofdstuk. |
8.1 Algemeen presentatievereiste
111. |
Duurzaamheidsinformatie wordt gepresenteerd:
|
8.2 Inhoud en structuur van de duurzaamheidsverklaring
112. |
Afgezien van de mogelijkheid om informatie op te nemen overeenkomstig afdeling 9.1 Opname door middel van verwijzingen van deze standaard, rapporteert de onderneming alle toepasselijke rapportages die door ESRS zijn voorgeschreven op grond van hoofdstuk 1 deze standaard, in één afdeling van het bestuursverslag. |
113. |
De onderneming neemt in haar duurzaamheidsverklaring de rapportages op overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (8) en de gedelegeerde verordeningen van de Commissie tot nadere bepaling van de inhoud en andere aspecten van die rapportage. De onderneming ziet erop toe dat deze te rapporteren informatie afzonderlijk te identificeren is binnen de duurzaamheidsverklaring. De rapportage met betrekking tot elk van de milieudoelstellingen die in de Taxonomieverordening zijn afgebakend, wordt gepresenteerd in een duidelijk te identificeren deel van de milieuafdeling van de duurzaamheidsverklaring. Op die rapportage zijn de bepalingen van ESRS niet van toepassing, met uitzondering van deze alinea en de eerste zin van alinea 115 van deze standaard. |
114. |
Wanneer de onderneming in haar duurzaamheidsverklaring additionele rapportage opneemt die voortkomt uit i) andere wetgeving die de onderneming verplicht duurzaamheidsinformatie te verschaffen, of ii) algemeen aanvaarde standaarden en kaders voor duurzaamheidsrapportage, met inbegrip van niet-bindende en sectorale handreikingen, die worden gepubliceerd door andere normerende instanties (zoals technisch materiaal gepubliceerd door de International Sustainability Standards Board (ISSB) of het Global Reporting Initiative (GRI)), moeten die rapportages:
|
115. |
De onderneming structureert haar duurzaamheidsverklaring in vier delen, in deze volgorde: algemene informatie, milieu-informatie (met inbegrip van rapportage overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852), sociale informatie en governance-informatie. Met inachtneming van het bepaalde in afdeling 3.6 Materiële impacts of risico’s voortkomend uit maatregelen om op duurzaamheidsthema’s te acteren van deze standaard kan de onderneming, wanneer informatie in een deel ook informatie bevat die in een ander deel moet worden gerapporteerd, in dat ene deel verwijzen naar de informatie gepresenteerd in het andere deel, om zo overlappingen te vermijden. De onderneming kan de gedetailleerde structuur toepassen zoals die in bijlage F bij deze standaard wordt geïllustreerd. |
116. |
De rapportage die wordt voorgeschreven door sectorspecifieke ESRS, wordt gegroepeerd per rapportagebied en, in voorkomend geval, per duurzaamheidsthema. Zij wordt gepresenteerd samen met de op grond van ESRS 2 en de overeenkomstige thematische ESRS te rapporteren informatie. |
117. |
Wanneer de onderneming materiële entiteitspecifieke rapportage ontwikkelt overeenkomstig alinea 11, rapporteert zij die informatie samen met de meest relevante sector-agnostische en sectorspecifieke rapportages. |
9. Verbanden met andere delen van bedrijfsrapportage en daarmee samenhangende informatie
118. |
De onderneming verschaft informatie die gebruikers van haar duurzaamheidsverklaring in staat stelt inzicht te krijgen in de verbanden tussen de verschillende informatie-elementen in de verklaring, en de verbanden tussen de informatie in de duurzaamheidsverklaring en andere informatie die de onderneming rapporteert in andere onderdelen van haar bedrijfsrapportage. |
9.1 Opname door middel van verwijzingen
119. |
Mits aan de voorwaarden van alinea 120 is voldaan, kan informatie die wordt voorgeschreven door een Rapportage-eis van een ESRS (met inbegrip van een door een Rapportage-eis voorgeschreven specifiek datapunt), in de duurzaamheidsverklaring worden opgenomen door te verwijzen naar:
|
120. |
De onderneming kan informatie opnemen door te verwijzen naar de documenten (of delen van de documenten) vermeld in alinea 119, mits de door middel van verwijzing opgenomen te rapporteren informatie:
|
121. |
Mits aan de voorwaarden uit alinea 120 is voldaan, kan informatie die wordt voorgeschreven door een Rapportage-eis van een ESRS (met inbegrip van een specifiek datapunt voorgeschreven door een Rapportage-eis) in de duurzaamheidsverklaring worden opgenomen door middel van verwijzing naar het verslag van de onderneming dat is opgesteld overeenkomstig het EU-milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) van Verordening (EG) nr. 1221/2009 (12). In dat geval ziet de onderneming erop toe dat de door middel van verwijzing opgenomen informatie wordt geproduceerd op dezelfde basis als die welke voor het opstellen van ESRS-informatie wordt gebruikt, met inbegrip van de consolidatiekring en de behandeling van informatie over de waardeketen. |
122. |
Bij het opstellen van haar duurzaamheidsverklaring waarin informatie wordt opgenomen door middel van verwijzing, houdt de onderneming rekening met de algehele coherentie van de gerapporteerde informatie en ziet zij erop toe dat de opname door middel van verwijzing geen afbreuk doet aan de leesbaarheid van de duurzaamheidsverklaring. Bijlage G Voorbeeld van opname door middel van verwijzing bij deze standaard bevat ter illustratie een voorbeeld van opname door middel van verwijzing (zie ESRS 2 BP-2). |
9.2 Verbonden informatie en verbanden met de jaarrekening
123. |
De onderneming beschrijft de relaties tussen de verschillende soorten informatie. Daarbij is het misschien nodig om narratieve informatie over governance, strategie en risicobeheersing te koppelen aan daarmee samenhangende maatstaven en doelen. Zo moet de onderneming, wanneer zij bijvoorbeeld verbonden informatie verschaft, misschien toelichten wat het (waarschijnlijke) effect van haar strategie is op haar jaarrekening of haar financiële plannen, of toelichten hoe haar strategie zich verhoudt tot maatstaven en doelen die worden gebruikt om de gemaakte voortgang af te zetten tegen prestaties. Voorts moet de onderneming misschien toelichten hoe haar gebruik van natuurlijke hulpbronnen en veranderingen binnen haar toeleveringsketen haar materiële impacts, risico’s en kansen kan vergroten, veranderen of verminderen. Misschien moet zij deze informatie in verband brengen met informatie over actuele of beoogde financiële effecten op haar productiekosten, op haar strategische respons om die impacts of risico’s te mitigeren, en op haar daarmee samenhangende investeringen in nieuwe activa. De onderneming moet misschien ook narratieve informatie in verband brengen met de betrokken maatstaven en doelen en met informatie in de jaarrekening. Informatie die verbanden beschrijft, is helder en beknopt. |
124. |
Wanneer de duurzaamheidsverklaring geldbedragen of andere kwantitatieve datapunten bevat die een drempelwaarde van materialiteit overschrijden en die in de jaarrekening worden gepresenteerd (direct verband tussen informatie verschaft in de duurzaamheidsverklaring en informatie verschaft in de jaarrekening), neemt de onderneming een verwijzing op naar de betrokken alinea van haar jaarrekening waar de desbetreffende informatie te vinden is. |
125. |
De duurzaamheidsverklaring kan geldbedragen of andere kwantitatieve datapunten bevatten die een drempelwaarde van materialiteit overschrijden en die hetzij een aggregatie van, hetzij een deel van, geldbedragen of kwantitatieve data zijn die in de jaarrekening worden gepresenteerd (indirect verband tussen informatie gerapporteerd in de duurzaamheidsverklaring en informatie verschaft in de jaarrekening). In dat geval licht de onderneming toe hoe deze bedragen of datapunten in de duurzaamheidsverklaring zich verhouden tot de meest relevante bedragen die in de jaarrekening worden gepresenteerd. Deze rapportage omvat dan een verwijzing naar de post en/of de betrokken alinea’s van haar jaarrekening waar de overeenkomstige informatie te vinden is. In voorkomend geval kan een aansluiting worden gegeven; deze kan in tabelvorm worden gepresenteerd. |
126. |
In het geval van informatie die niet onder de alinea’s 124 en 125 valt, verklaart de onderneming, op basis van een drempelwaarde van materialiteit, dat in haar duurzaamheidsverklaring opgenomen significante data, aannames en kwalitatieve informatie consistent zijn met de overeenkomstige data, aannames en kwalitatieve informatie die in de jaarrekening zijn opgenomen. Dit kan het geval zijn wanneer de duurzaamheidsverklaring het volgende bevat:
|
127. |
De in alinea 126 verlangde consistentie betreft het niveau van een individueel datapunt en omvat een verwijzing naar de betrokken post of alinea in de toelichtingen bij de jaarrekening. Wanneer significante data, aannames en kwalitatieve informatie niet consistent zijn, vermeldt de onderneming dit feit en licht zij de redenen daarvoor toe. |
128. |
Voorbeelden van posten waarvoor de toelichting uit alinea 126 vereist is, zijn de volgende situaties:
|
129. |
Thematische en sectorspecifieke ESRS kunnen eisen bevatten inzake het opnemen van aansluitingen of het illustreren van de consistentie van data en aannames voor specifieke Rapportage-eisen. In dat geval hebben de vereisten in die ESRS voorrang. |
10 Overgangsbepalingen
10.1 Overgangsbepaling betreffende entiteitspecifieke rapportage
130. |
De mate waarin duurzaamheidsthema’s door ESRS worden behandeld, zal naar verwachting verder evolueren naar mate verdere Rapportage-eisen worden ontwikkeld. De behoefte aan entiteitspecifieke rapportage zal dus waarschijnlijk op termijn afnemen, met name doordat in de toekomst sectorspecifieke standaarden worden goedgekeurd. |
131. |
Wanneer de onderneming haar entiteitspecifieke rapportage afbakent, kan zij kiezen voor overgangsmaatregelen bij het opstellen van informatie in de eerste drie jaarlijkse duurzaamheidsverklaringen. In dat geval kan haar prioriteit gaan naar:
|
10.2 Overgangsbepaling betreffende hoofdstuk 5 “Waardeketen”
132. |
Gedurende de eerste drie jaar van haar duurzaamheidsrapportage volgens de ESRS legt de onderneming, indien niet alle vereiste informatie over haar upstream- en downstreamwaardeketen beschikbaar is, uit welke inspanningen zijn geleverd om de nodige informatie over haar upstream- en downstreamwaardeketen te verzamelen, waarom niet alle nodige informatie kon worden verzameld en welke plannen zij heeft om in de toekomst de nodige informatie te verzamelen. |
133. |
Gedurende de eerste drie jaar van haar duurzaamheidsrapportage volgens de ESRS, doet de onderneming, om rekening te houden met de moeilijkheden die ondernemingen kunnen ondervinden bij het verzamelen van informatie bij spelers binnen hun waardeketen en om de lasten voor mkb-bedrijven die onderdeel zijn van de waardeketen, te beperken, het volgende:
|
134. |
De alinea’s 132 en 133 zijn van toepassing, ongeacht of de betrokken speler binnen de waardeketen een mkb-bedrijf is. |
135. |
Vanaf het vierde jaar van haar rapportage volgens de ESRS neemt de onderneming overeenkomstig alinea 63 informatie over de upstream- en/of downstreamwaardeketen op. In dit verband gaat de informatie die op grond van ESRS bij mkb-bedrijven in de upstream- en/of downstreamwaardeketen moet worden verzameld, niet verder dan de inhoud van de toekomstige ESRS-standaard voor beursgenoteerde mkb-bedrijven. |
10.3 Overgangsbepaling betreffende afdeling 7.1 “Presentatie van vergelijkende informatie”
136. |
Om de eerste toepassing van deze standaard te vergemakkelijken, hoeft de onderneming de vergelijkende informatie die wordt voorgeschreven door afdeling 7.1 Presentatie van vergelijkende informatie, niet te rapporteren in het eerste jaar dat de duurzaamheidsverklaring volgens de ESRS wordt opgesteld. Wat betreft rapportage-eisen vermeld in Bijlage C Lijst van ingefaseerde Rapportage-eisen, deze overgangsbepaling is van toepassing op het eerste jaar van de verplichte toepassing van de ingefaseerde rapportage-eis. |
10.4 Overgangsbepaling: Lijst van Rapportage-eisen die worden ingefaseerd
137. |
Bijlage C Lijst van ingefaseerde Rapportage-eisen in deze standaard legt bepalingen vast voor het infaseren van Rapportage-eisen of datapunten van Rapportage-eisen in ESRS die kunnen worden weggelaten of die niet van toepassing zijn in het (de) eerste jaar (jaren) waarin de duurzaamheidsverklaring volgens de ESRS wordt opgesteld. |
Bijlage A
Toepassingsvoorschriften
Deze bijlage maakt integrerend deel uit van ESRS 1 en heeft dezelfde status als de overige delen van deze standaard.
Entiteitspecifieke rapportage
TV 1. |
De entiteitspecifieke rapportage stelt gebruikers in staat inzicht te verwerven in de impacts, risico’s en kansen van de onderneming met betrekking tot milieu-, sociale of governancekwesties. |
TV 2. |
Bij het uitwerken van entiteitspecifieke rapportage ziet de onderneming erop toe dat:
|
TV 3. |
Om te bepalen in hoeverre het nuttig is maatstaven op te nemen in haar entiteitspecifieke rapportage, gaat de onderneming na of:
|
TV 4. |
Bij het uitwerken van haar entiteitspecifieke rapportage vergewist de onderneming zich zorgvuldig van:
|
TV 5. |
Verdere handvatten voor het ontwikkelen van entiteitspecifieke rapportage zijn te vinden door te kijken naar de informatie die moet worden verschaft op grond van thematische ESRS die over vergelijkbare duurzaamheidsthema’s gaan. |
Dubbele materialiteit
Stakeholders en hun rol bij de materialiteitsanalyse
TV 6. |
Naast de in alinea 22 vermelde categorieën stakeholders zijn gebruikelijke categorieën stakeholders: werknemers en andere medewerkers, leveranciers, consumenten, klanten, eindgebruikers, lokale gemeenschappen en personen in kwetsbare situaties, en overheidsinstanties, zoals regelgevers, toezichthouders en centrale banken. |
TV 7. |
De natuur kan als een “stille”stakeholder worden beschouwd. In dit geval kunnen ecologische data en data over de instandhouding van soorten de materialiteitsanalyse van de onderneming onderbouwen. |
TV 8. |
In de materialiteitsanalyse wordt de dialoog met getroffen stakeholders meegenomen. De onderneming kan, naast gebruikers van duurzaamheidsrapportage en andere deskundigen, getroffen stakeholders of hun vertegenwoordigers (zoals werknemers of vakbonden) betrekken om input of feedback te geven over haar conclusies ten aanzien van haar materiële impacts, risico’s en kansen. |
Analyse van de impact-materialiteit
TV 9. |
Bij de analyse van de impact-materialiteit en het bepalen van de te rapporteren materiële thema’s houdt de onderneming rekening met de volgende drie stappen:
|
Kenmerken van de ernst
TV 10. |
De ernst wordt bepaald door de volgende factoren:
|
TV 11. |
Een of meer van de drie kenmerken (schaal, reikwijdte en onomkeerbaar karakter) kan ervoor zorgen dat een negatieve impact ernstig is. In het geval van een potentiële negatieve impact op mensenrechten gaat de ernst van de impact voor op de waarschijnlijkheid ervan. |
Met de onderneming verband houdende impacts
TV 12. |
Twee voorbeelden:
|
Analyse van de financiële materialiteit
TV 13. |
Hier volgen enkele voorbeelden die laten zien hoe impacts en afhankelijkheden bronnen van risico’s of kansen zijn:
|
TV 14. |
Het in kaart brengen van risico’s of kansen die voor de onderneming op korte, middellange en lange termijn invloed hebben (of redelijkerwijs zouden kunnen hebben) op haar financiële positie, financiële prestaties, kasstromen, toegang tot financiering of kapitaalkosten, is het uitgangspunt voor de analyse van de financiële materialiteit. In dit verband houdt de onderneming rekening met:
|
TV 15. |
Zodra de onderneming haar risico’s en kansen in kaart heeft gebracht, bepaalt zij welke daarvan materieel zijn voor rapportage. Deze keuze is gebaseerd op een combinatie van i) de waarschijnlijkheid dat deze risico’s en kansen zullen optreden, en ii) de potentiële omvang van financiële effecten bepaald op basis van passende drempelwaarden. In deze stap houdt zij rekening met de bijdrage van die risico’s en kansen aan financiële effecten op korte, middellange en lange termijn, gebaseerd op:
|
In de materialiteitsanalyse op te nemen duurzaamheidsthema’s
TV 16. |
Bij het uitvoeren van haar materialiteitsanalyse houdt de onderneming rekening met de onderstaande lijst van duurzaamheidsthema’s die in de thematische ESRS worden behandeld. Wanneer, als gevolg van de materialiteitsanalyse van de onderneming (zie ESRS 2 IRO-1), een bepaald duurzaamheidsthema in deze lijst als materieel wordt beoordeeld, rapporteert de onderneming overeenkomstig de betrokken Rapportage-eisen van de desbetreffende thematische ESRS. Het gebruik van deze lijst kan het proces van het bepalen van materiële thema’s niet vervangen. Deze lijst is een instrument om de onderneming te helpen bij haar materialiteitsanalyse. De onderneming moet nog steeds met haar eigen specifieke omstandigheden rekening houden om te bepalen welke thema’s voor haar materieel zijn. Ook moet de onderneming, waar nodig, entiteitspecifieke rapportage ontwikkelen voor materiële impacts, risico’s en kansen die niet aan bod komen in ESRS, zoals beschreven in alinea 11 van deze standaard.
|
Schatting aan de hand van sectorgemiddelden en indirecte maatstaven
TV 17. |
Wanneer de onderneming, ondanks redelijke inspanningen, door alinea 63 voorgeschreven informatie over de upstream- en downstreamwaardeketen niet kan verzamelen, maakt zij een schatting van de te rapporteren informatie aan de hand van alle redelijke en gefundeerde informatie die op de rapportagedatum en zonder ongerechtvaardigde kosten of inspanningen voor de onderneming beschikbaar is. Dit omvat, maar is niet beperkt tot, interne en externe informatie, zoals data uit indirecte bronnen, data over sectorgemiddelden, analyses van steekproeven, marktdata en data van peergroepen, andere indirecte maatstaven (“proxies”) of spend-based data. |
Inhoud en structuur van de duurzaamheidsverklaring
TV 18. |
Ter illustratie van alinea 115 in afdeling 8.2 Inhoud en structuur van de duurzaamheidsverklaring van deze standaard, kan de onderneming die milieu- en sociale thema’s binnen hetzelfde beleid behandelt, gebruikmaken van kruisverwijzingen. Dit betekent dat de onderneming over haar beleid kan rapporteren in de milieu-informatie die zij verschaft en daarbij kruisverwijzingen naar de betrokken sociale rapportage kan gebruiken, of omgekeerd. Geconsolideerde presentatie van beleid voor verschillende thema’s is toegestaan. |
Bijlage B
Kwalitatieve kenmerken van informatie
Deze bijlage maakt integrerend deel uit van ESRS 1 en heeft dezelfde status als de overige delen van deze standaard. In deze bijlage worden de kwalitatieve kenmerken bepaald waaraan de informatie moet voldoen die wordt gepresenteerd in de duurzaamheidsverklaring die overeenkomstig ESRS worden opgesteld.
Relevantie
KK 1. |
Duurzaamheidsinformatie is relevant wanneer deze een verschil kan maken bij de beslissingen van gebruikers in een benadering van “dubbele materialiteit” (zie hoofdstuk 3 van deze standaard). |
KK 2. |
Informatie kan een verschil maken bij een beslissing, zelfs indien sommige gebruikers ervoor kiezen om daarvan geen gebruik te maken of daarvan reeds kennis hebben uit andere bronnen. Duurzaamheidsinformatie kan een impact hebben op beslissingen van gebruikers indien deze informatie voorspellende waarde, bevestigende waarde of beide heeft. Informatie heeft voorspellende waarde indien deze kan worden gebruikt als input voor processen waarmee gebruikers toekomstige uitkomsten voorspellen. Duurzaamheidsinformatie hoeft geen voorspelling of prognose te zijn om voorspellende waarde te hebben, maar heeft juist voorspellende waarde indien gebruikers die benutten om hun eigen voorspellingen te doen. |
KK 3. |
Informatie heeft bevestigende waarde indien deze feedback geeft (bevestigt of verandert) over eerdere evaluaties. |
KK 4. |
Materialiteit is een entiteitspecifiek aspect van relevantie dat gebaseerd is op de aard of omvang, of beide, van de posten waarop de informatie betrekking heeft, zoals beoordeeld in de context van de duurzaamheidsrapportage van de onderneming (zie hoofdstuk 3 van deze standaard). |
Getrouwe weergave
KK 5. |
Wil informatie nuttig zijn, dan moet zij niet alleen relevante verschijnselen weergeven, maar ook een getrouwe weergave zijn van het wezen van de verschijnselen die zij beoogt weer te geven. Getrouwe weergave vereist dat informatie i) volledig, ii) onpartijdig (neutraal) en iii) nauwkeurig is. |
KK 6. |
Een volledig beeld van een impact, risico of kans bevat alle materiële informatie die de gebruikers nodig hebben om die impact, dat risico of die kans te begrijpen. Daarbij gaat het onder meer om de vraag hoe de onderneming haar strategie, risicobeheersing en governance heeft aangepast in reactie op die impact, dat risico of die kans, alsmede om de maatstaven die zijn geïdentificeerd om doelen vast te stellen en prestaties te meten. |
KK 7. |
Een onpartijdig beeld is zonder vooringenomenheid bij de selectie of verschaffing van informatie. Informatie is onpartijdig indien deze niet tendentieus of gewogen is, meer of minder nadruk krijgt of op een andere wijze wordt gemanipuleerd om de kans te vergroten dat de gebruikers die informatie gunstig of ongunstig zullen onthalen. Informatie is ook evenwichtig, zodat zij gunstige/positieve en ongunstige/negatieve aspecten bestrijkt. Zowel negatieve en positieve materiële impacts uit oogpunt van impact-materialiteit als materiële risico’s en kansen uit oogpunt van financiële materialiteit moeten evenveel aandacht krijgen. Om een onpartijdig beeld te geven, behandelt informatie over duurzaamheidsambities, zoals doelen of plannen, zowel ambities als factoren die de onderneming kunnen beletten deze ambities waar te maken. |
KK 8. |
Onpartijdigheid berust op het in acht nemen van voorzichtigheid, d.w.z. de nodige behoedzaamheid aan de dag leggen wanneer onder onzekere omstandigheden oordelen worden gevormd. Informatie wordt niet verrekend of gecompenseerd om deze onpartijdig te maken. Het voorzichtigheidbeginsel betekent dat kansen niet worden overschat en risico’s niet onderschat. Evenmin biedt het voorzichtigheidsbeginsel de mogelijkheid om kansen te onderschatten of risico’s te overschatten. De onderneming kan, naast brutowaarden, netto-informatie presenteren indien de gepresenteerde informatie geen relevante informatie versluiert en een duidelijke toelichting bevat over de effecten van de verrekening en de redenen voor de verrekening. |
KK 9. |
Informatie kan nauwkeurig zijn zonder in alle opzichten volkomen nauwkeurig te zijn. Nauwkeurige informatie betekent dat de onderneming alle passende processen en interne controles heeft doorlopen om materiële fouten of materiële onjuiste weergaven te voorkomen. Schattingen worden dus gepresenteerd met een duidelijke beklemtoning van hun mogelijke beperkingen en daarmee samenhangende onzekerheid (zie afdeling 7.2 van deze standaard). Hoeveel precisie daarbij nodig en haalbaar is, en de factoren die informatie nauwkeurig maken, hangt af van de aard van de informatie en de aard van de thema’s waarover die gaat. Om nauwkeurig te zijn is het bijvoorbeeld nodig dat:
|
Vergelijkbaarheid
KK 10. |
Duurzaamheidsinformatie is vergelijkbaar wanneer deze kan worden vergeleken met informatie die de onderneming in voorgaande perioden heeft verschaft, en kan worden vergeleken met informatie verschaft door andere ondernemingen, en met name ondernemingen met vergelijkbare activiteiten of die binnen dezelfde bedrijfstak actief zijn. Als vergelijkingspunt kan een doel, een nulmeting, een sectorale benchmark, vergelijkbare informatie van andere ondernemingen of van een internationaal erkende organisatie enz. dienen. |
KK 11. |
Consistentie houdt verband met, maar is niet hetzelfde als vergelijkbaarheid. Met consistentie wordt bedoeld dat de onderneming en andere ondernemingen, van periode op periode, dezelfde benaderingen of methoden gebruiken voor hetzelfde duurzaamheidsthema. Consistentie helpt de doelstelling van vergelijkbaarheid te bereiken. |
KK 12. |
Vergelijkbaarheid betekent niet uniformiteit. Wil informatie vergelijkbaar zijn, dan moeten gelijke bestanddelen er gelijk uitzien en verschillende bestanddelen verschillend. Vergelijkbaarheid van duurzaamheidsinformatie wordt niet versterkt door ongelijke dingen er gelijk te laten uitzien, net zomin als door gelijke dingen er verschillend te laten uitzien. |
Controleerbaarheid
KK 13. |
Controleerbaarheid helpt om gebruikers vertrouwen te geven dat informatie volledig, onpartijdig en nauwkeurig is. Duurzaamheidsinformatie is controleerbaar indien het mogelijk is die informatie zelf, of de gebruikte input waarvan deze is afgeleid, te bevestigen. |
KK 14. |
Controleerbaarheid betekent dat diverse goed geïnformeerde en onafhankelijke waarnemers een consensus zouden kunnen bereiken, al is dat niet noodzakelijk volledige overeenstemming, dat een bepaald beeld een getrouwe weergave geeft. Duurzaamheidsinformatie wordt op zodanige wijze verschaft dat de controleerbaarheid ervan wordt versterkt, door bijvoorbeeld:
|
KK 15. |
Sommige duurzaamheidsinformatie zal de vorm hebben van toelichtingen of prospectieve informatie. Die rapportage kan gefundeerd zijn doordat zij op feitelijke basis een getrouwe weergave geeft van bijvoorbeeld de strategieën, plannen en risicoanalyses van de onderneming. Om gebruikers te helpen beslissen of zij die informatie gebruiken, geeft de onderneming een beschrijving van de onderliggende aannames en methodes voor het produceren van de informatie, alsmede van andere factoren waaruit blijkt dat deze informatie een weergave is van de daadwerkelijke plannen of beslissingen van de onderneming. |
Begrijpelijkheid
KK 16. |
Duurzaamheidsinformatie is begrijpelijk wanneer zij helder en beknopt is. Dankzij begrijpelijke informatie moet iedere goed geïnformeerde gebruiker de gecommuniceerde informatie gemakkelijk kunnen begrijpen. |
KK 17. |
Wil duurzaamheidsrapportage beknopt zijn, dan moet zij a) generieke “boilerplate”-informatie, die niet specifiek is voor de onderneming, vermijden; b) onnodige verdubbeling van informatie vermijden, met inbegrip van informatie die ook in de jaarrekening wordt verschaft; en c) heldere taal en goed gestructureerde zinnen en alinea’s gebruiken. Beknopte rapportage omvat uitsluitend materiële informatie. Aanvullende informatie die overeenkomstig alinea 113 wordt gepresenteerd, wordt zodanig verschaft dat versluiering van materiële informatie wordt vermeden. |
KK 18. |
Helderheid kan worden versterkt door een onderscheid te maken tussen informatie over ontwikkelingen tijdens de rapportageperiode en “stabiele” informatie die betrekkelijk onveranderd blijft tussen twee perioden. Dit kan gebeuren door bijvoorbeeld de aspecten van de duurzaamheidsgovernance van de onderneming en haar riscobeheersingsprocessen die sinds de voorgaande rapportageperiode gewijzigd zijn, apart te beschrijven van de aspecten en processen die ongewijzigd zijn gebleven. |
KK 19. |
De volledigheid, helderheid en vergelijkbaarheid van duurzaamheidsrapportage berust telkens op het feit dat informatie wordt gepresenteerd als een coherent geheel. Wil duurzaamheidsrapportage coherent zijn, dan moet deze zodanig worden gepresenteerd dat deze de context en de verbanden tussen de betrokken informatie verklaart. Coherentie vereist ook dat de onderneming informatie op zodanige wijze verschaft dat gebruikers in staat zijn verbanden te leggen tussen duurzaamheidsimpacts, -risico’s en -kansen van de onderneming en informatie in de jaarrekening van de onderneming. |
KK 20. |
Indien in de jaarrekening besproken duurzaamheidsrisico’s en -kansen implicaties hebben voor de duurzaamheidsrapportage, neemt de onderneming in de duurzaamheidsverklaring de informatie op die gebruikers nodig hebben om die implicaties te beoordelen, en presenteert zij de nodige verbanden met de jaarrekening (zie hoofdstuk 9 van deze standaard). Het niveau van informatie, fijnmazigheid en techniciteit wordt afgestemd op de behoeften en verwachtingen van gebruikers. Afkortingen worden vermeden en de meeteenheden worden gedefinieerd en toegelicht. |
Bijlage C
Lijst van ingefaseerde Rapportage-eisen
Deze bijlage maakt integrerend deel uit van ESRS 1 en heeft dezelfde status als de overige delen van deze standaard.
ESRS |
Rapportage-eis |
Volledige naam van de Rapportage-eis |
Datum infasering of ingangsdatum (incl. eerste jaar) |
ESRS 2 |
SBM-1 |
Strategie, businessmodel en waardeketen |
De onderneming rapporteert de informatie voorgeschreven door ESRS 2 SBM-1 alinea 40(b) (uitsplitsing totale opbrengsten naar significante ESRS-sector) en alinea 40(c) (lijst van additionele significante ESRS-sectoren) vanaf de toepassingsdatum vermeld in de overeenkomstig artikel 29 ter, lid 1, derde alinea, punt ii), van Richtlijn 2013/34/EU vast te stellen gedelegeerde handeling van de Commissie. |
ESRS 2 |
SBM-3 |
Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel |
De onderneming kan de door ESRS 2 SBM-3 alinea 48(e) (beoogde financiële effecten) voorgeschreven informatie weglaten voor het eerste jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt. De onderneming kan aan ESRS 2 SBM-3 alinea 48(e) voldoen door, voor de eerste drie jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt, alleen kwalitatieve informatie te rapporteren indien het praktisch niet haalbaar is om kwantitatieve rapportage op te stellen. |
ESRS E1 |
E1-6 |
Bruto scope 1-, 2-, 3-emissies en totale broeikasgasemissies |
Ondernemingen of groepen met op hun balansdatum gemiddeld niet meer dan 750 werknemers tijdens het boekjaar (op geconsolideerde basis, waar van toepassing) kunnen de datapunten over scope 3-emissies en totale broeikasgasemissies weglaten voor het eerste jaar waarin zij hun duurzaamheidsverklaring opstellen. |
ESRS E1 |
E1-9 |
Beoogde financiële effecten van materiële fysieke en transitierisico’s en potentiële klimaatkansen |
De onderneming kan de door ESRS E1-9 voorgeschreven informatie weglaten voor het eerste jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt. De onderneming kan aan ESRS E1-9 voldoen door, voor de eerste drie jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt, alleen kwalitatieve informatie te rapporteren indien het praktisch niet haalbaar is om kwantitatieve rapportage op te stellen. |
ESRS E2 |
E2-6 |
Beoogde financiële effecten van impacts, risico’s en kansen wat betreft verontreiniging |
De onderneming kan de door ESRS E2-6 voorgeschreven informatie weglaten voor het eerste jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt. Afgezien van de door alinea 40(b) voorgeschreven informatie over de operationele uitgaven en kapitaaluitgaven die in de rapportageperiode hebben plaatsgevonden in samenhang met majeure incidenten en deposities, kan de onderneming aan ESRS E2-6 voldoen door, voor de eerste drie jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt, alleen kwalitatieve informatie te rapporteren. |
ESRS E3 |
E3-5 |
Beoogde financiële effecten van impacts, risico’s en kansen wat betreft water en mariene hulpbronnen |
De onderneming kan de door ESRS E3-5 voorgeschreven informatie weglaten voor het eerste jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt.De onderneming kan aan ESRS E3-5 voldoen door, voor de eerste drie jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt, alleen kwalitatieve informatie te rapporteren. |
ESRS E4 |
Alle rapportage-eisen |
Alle rapportage-eisen |
Ondernemingen of groepen met op hun balansdatum gemiddeld niet meer dan 750 werknemers tijdens het boekjaar (op geconsolideerde basis, waar van toepassing) kunnen de in de rapportage-eisen van ESRS E4 vermelde informatie weglaten voor de eerste twee jaar waarin zij hun duurzaamheidsverklaring opstellen. |
ESRS E4 |
E4-6 |
Beoogde financiële effecten van impacts, risico’s en kansen wat betreft biodiversiteit en ecosystemen |
De onderneming kan de door ESRS E4-6 voorgeschreven informatie weglaten voor het eerste jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt. De onderneming kan aan ESRS E4-6 voldoen door, voor de eerste drie jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt, alleen kwalitatieve informatie te rapporteren. |
ESRS E5 |
E5-6 |
Beoogde financiële effecten van impacts, risico’s en kansen wat betreft materiaalgebruik en circulaire economie |
De onderneming kan de door ESRS E5-6 voorgeschreven informatie weglaten voor het eerste jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt. De onderneming kan aan ESRS E5-6 voldoen door, voor de eerste drie jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt, alleen kwalitatieve informatie te rapporteren. |
ESRS S1 |
Alle rapportage-eisen |
Alle rapportage-eisen |
Ondernemingen of groepen met op hun balansdatum gemiddeld niet meer dan 750 werknemers tijdens het boekjaar (op geconsolideerde basis, waar van toepassing) kunnen de in de rapportage-eisen van ESRS S1 vermelde informatie weglaten voor het eerste jaar waarin zij hun duurzaamheidsverklaring opstellen. |
ESRS S1 |
S1-7 |
Kenmerken van medewerkers niet in loondienst onder het eigen personeel van de onderneming |
De onderneming kan rapportage voor alle datapunten in deze Rapportage-eis weglaten voor het eerste jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt. |
ESRS S1 |
S1-8 |
Cao-dekkingsgraad en sociale dialoog |
De onderneming kan deze Rapportage-eis weglaten wat betreft medewerkers niet in loondienst onder het eigen personeel in niet-EER-landen voor het eerste jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt. |
ESRS S1 |
S1-11 |
Sociale bescherming |
De onderneming kan de door ESRS S1-11 voorgeschreven informatie weglaten voor het eerste jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt. |
ESRS S1 |
S1-12 |
Percentage werknemers met een beperking |
De onderneming kan de door ESRS S1-12 voorgeschreven informatie weglaten voor het eerste jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt. |
ESRS S1 |
S1-13 |
Opleiding en ontwikkeling van vaardigheden |
De onderneming kan de door ESRS S1-13 voorgeschreven informatie weglaten voor het eerste jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt. |
ESRS S1 |
S1-14 |
Veiligheid en gezondheid |
De onderneming kan de datapunten weglaten over gevallen van beroepsziekten en over aantal verzuimdagen als gevolg van letsel, arbeidsongevallen, sterfgevallen en beroepsziekten voor het eerste jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt. |
ESRS S1 |
S1-14 |
Veiligheid en gezondheid |
De onderneming kan rapportage over medewerkers niet in loondienst weglaten voor het eerste jaar dat zij een duurzaamheidsverklaring opstelt. |
ESRS S1 |
S1-15 |
Werk-privébalans |
De onderneming kan de door ESRS S1-15 voorgeschreven informatie weglaten voor het eerste jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt. |
ESRS S2 |
Alle rapportage-eisen |
Alle rapportage-eisen |
Ondernemingen of groepen met op hun balansdatum gemiddeld niet meer dan 750 werknemers tijdens het boekjaar (op geconsolideerde basis, waar van toepassing) kunnen de in de rapportage-eisen van ESRS S2 vermelde informatie weglaten voor de eerste twee jaar waarin zij hun duurzaamheidsverklaring opstellen. |
ESRS S3 |
Alle rapportage-eisen |
Alle rapportage-eisen |
Ondernemingen of groepen met op hun balansdatum gemiddeld niet meer dan 750 werknemers tijdens het boekjaar (op geconsolideerde basis, waar van toepassing) kunnen de in de rapportage-eisen van ESRS S3 vermelde informatie weglaten voor de eerste twee jaar waarin zij hun duurzaamheidsverklaring opstellen. |
ESRS S4 |
Alle rapportage-eisen |
Alle rapportage-eisen |
Ondernemingen of groepen met op hun balansdatum gemiddeld niet meer dan 750 werknemers tijdens het boekjaar (op geconsolideerde basis, waar van toepassing) kunnen de in de rapportage-eisen van ESRS S4 vermelde informatie weglaten voor de eerste twee jaar waarin zij hun duurzaamheidsverklaring opstellen. |
Bijlage D
Structuur van de ESRS-duurzaamheidsverklaring
Deze bijlage maakt integrerend deel uit van ESRS 1 en heeft dezelfde status als de overige delen van deze standaard wat betreft rapportage in vier delen zoals geschetst in alinea 115.
Deel bestuursverslag |
ESRS-codificatie |
Titel |
||
|
ESRS 2 |
Algemene toelichtingen, met inbegrip van informatie verschaft op grond van de Toepassingsvoorschriften van thematische ESRS vermeld in ESRS 2 Bijlage C. |
||
|
(Niet van toepassing) |
Rapportage overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 (Taxonomieverordening) |
||
|
ESRS E1 |
Klimaatverandering |
||
|
ESRS E2 |
Verontreiniging |
||
|
ESRS E3 |
Water en mariene hulpbronnen |
||
|
ESRS E4 |
Biodiversiteit en ecosystemen |
||
|
ESRS E5 |
Materiaalgebruik en circulaire economie |
||
|
ESRS S1 |
Eigen personeel |
||
|
ESRS S2 |
Werknemers in de waardeketen |
||
|
ESRS S3 |
Getroffen gemeenschappen |
||
|
ESRS S4 |
Consumenten en eindgebruikers |
||
|
ESRS G1 |
Zakelijk gedrag |
Bijlage E
Beslisboom voor het opnemen van in het kader van ESRS te rapporteren informatie
De materialiteitsanalyse is het uitgangspunt voor duurzaamheidsrapportage op grond van ESRS. Deze bijlage geeft een niet-bindend voorbeeld van de impact- en financiële materialiteitsanalyse geschetst in hoofdstuk 3. IRO-1 in afdeling 4.1 van ESRS 2 bevat algemene rapportage-eisen (RE’s) over het proces van de onderneming om impacts, risico’s en kansen in kaart te brengen en de materialiteit daarvan te analyseren. SBM-3 van ESRS 2 bevat algemene rapportage-eisen voor de materiële impacts, risico’s en kansen zoals die blijken uit de materialiteitsanalyse van de onderneming. De onderneming kan alle rapportage-eisen in een thematische standaard weglaten indien zij het betrokken thema als niet materieel heeft beoordeeld. In dat geval kan zij een korte toelichting geven bij de conclusies van de materialiteitsanalyse voor dat thema, maar moet zij in het geval van ESRS E1 Klimaatverandering een gedetailleerde toelichting geven (IRO-2 ESRS 2). ESRS stellen rapportage-eisen vast – geen gedragsvereisten. Rapportage-eisen met betrekking tot actieplannen, doelen, beleid, scenarioanalyse en transitieplannen zijn evenredig omdat zij afhankelijk zijn van de vraag of de onderneming daarover beschikt, hetgeen kan afhangen van de grootte, capaciteit, middelen en vaardigheden van de onderneming. Opmerking: De onderstaande beslisboom geldt niet voor een situatie waarin de onderneming een duurzaamheidsthema als materieel beoordeelt, maar dit thema niet aan bod komt in een thematische standaard. In dat geval doet de onderneming aanvullende entiteitspecifieke rapportages (ESRS 1, alinea 30(b)).
Bijlage F
Voorbeeld van de structuur van een ESRS-duurzaamheidsverklaring
Deze bijlage vult ESRS 1 aan. Zij geeft een niet-bindend voorbeeld van de structuur van de duurzaamheidsverklaring geschetst in afdeling 8.2 van deze standaard. In dit voorbeeld is de onderneming tot de conclusie gekomen dat biodiversiteit en ecosystemen, verontreiniging en getroffen gemeenschappen geen materiële thema’s zijn.
Bijlage G
Voorbeeld van opname door middel van verwijzingen
Deze bijlage vult ESRS 1 aan. Zij geeft niet-bindende voorbeelden van de wijze waarop informatie in de duurzaamheidsverklaring kan worden opgenomen door verwijzing naar een ander onderdeel van het bestuursverslag, zoals geschetst in afdeling 9.1 van deze standaard.
ESRS 2
ALGEMENE TOELICHTINGEN
INHOUDSOPGAVE
Doelstelling
1. |
Grondslag voor het opstellen van informatie |
– |
Rapportage-eis BP-1 – Algemene grondslag voor het opstellen van duurzaamheidsverklaringen |
– |
Rapportage-eis BP-2 – Rapportage over specifieke omstandigheden |
2. |
Governance |
– |
Rapportage-eis GOV-1 – De rol van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen |
– |
Rapportage-eis GOV-2 – Informatie verschaft aan en omgang met duurzaamheidsthema’s door bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen van de onderneming |
– |
Rapportage-eis GOV-3 – Integratie van duurzaamheidsprestaties in beloningsregelingen |
– |
Rapportage-eis GOV-4 – Due-diligenceverklaring |
– |
Rapportage-eis GOV-5 – Risicobeheersing en interne controles voor duurzaamheidsrapportage |
3. |
Strategie |
– |
Rapportage-eis SBM-1 – Strategie, businessmodel en waardeketen |
– |
Rapportage-eis SBM-2 – Belangen en opvattingen van stakeholders |
– |
Rapportage-eis SBM-3 – Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel |
4. |
Impact-, risico- en kansenmanagement |
4.1 |
Rapportage over het proces van de materialiteitsanalyse |
– |
Rapportage-eis IRO-1 – Beschrijving van de processen om materiële impacts, risico’s en kansen in kaart te brengen en te analyseren |
– |
Rapportage-eis IRO-2 – Rapportage-eisen in ESRS opgenomen in de duurzaamheidsverklaring van de onderneming |
4.2 |
Minimumrapportage-eis over beleid en maatregelen |
– |
Minimumrapportage-eis – Beleid MDR-P – Beleid aangenomen voor het managen van materiële duurzaamheidsthema’s |
– |
Minimumrapportage-eis – Maatregelen MDR-A – Maatregelen en middelen wat betreft materiële duurzaamheidsthema’s |
5. |
Maatstaven en doelen |
– |
Minimumrapportage-eis – Maatstaven MDR-M – Maatstaven voor materiële duurzaamheidsthema’s |
– |
Minimumrapportage-eis – Doelen MDR-T – Effectiviteit van beleid en maatregelen monitoren aan de hand van doelen |
Bijlage A: |
Toepassingsvoorschriften |
1. |
Grondslag voor het opstellen van informatie |
– |
Rapportage-eis BP-1 – Algemene grondslag voor het opstellen van de duurzaamheidsverklaring |
2. |
Governance |
– |
Rapportage-eis GOV-1 – De rol van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen |
– |
Rapportage-eis GOV-2 – Informatie verschaft aan en omgang met duurzaamheidsthema’s door bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen van de onderneming |
– |
Rapportage-eis GOV-3 – Integratie van duurzaamheidsprestaties in beloningsregelingen |
– |
Rapportage-eis GOV-4 – Due-diligenceverklaring |
– |
Rapportage-eis GOV-5 – Risicobeheersing en interne controles voor duurzaamheidsrapportage |
3. |
Strategie |
– |
Rapportage-eis SBM–1 – Strategie, businessmodel en waardeketen |
– |
Rapportage-eis SBM-2 – Belangen en opvattingen van stakeholders |
– |
Rapportage-eis SBM-3 – Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel |
4. |
Impact-, risico- en kansenmanagement |
– |
Rapportage-eis IRO-2 – Rapportage-eisen in ESRS opgenomen in de duurzaamheidsverklaring van de onderneming |
– |
Minimumrapportage-eis – Beleid MDR-P – Beleid aangenomen voor het managen van materiële duurzaamheidsthema’s |
– |
Minimumrapportage-eis – Maatregelen MDR-A – Maatregelen en middelen wat betreft materiële duurzaamheidsthema’s |
5. |
Maatstaven en doelen |
– |
Minimumrapportage-eis – Doelen MDR-T – Effectiviteit van beleid en maatregelen monitoren aan de hand van doelen |
Bijlage B: |
Lijst van door EU-recht voorgeschreven datapunten in dwarsdoorsnijdende en thematische standaarden |
Bijlage C: |
Rapportage-/Toepassingsvoorschriften in thematische ESRS die samen met ESRS 2 Algemene toelichtingen van toepassing zijn |
Doelstelling
1. |
Deze ESRS stelt de rapportage-eisen vast die gelden voor alle ondernemingen, ongeacht de sector waarin zij actief zijn (d.w.z. sector-agnostische vereisten), en voor alle duurzaamheidsthema’s (d.w.z. dwarsdoorsnijdende vereisten). Deze ESRS behandelt de “rapportagegebieden” die zijn afgebakend in ESRS 1 Algemene vereisten afdeling 1.2 Dwarsdoorsnijdende standaarden en rapportagegebieden |
2. |
Bij het voorbereiden van rapportage op grond van deze standaard past de onderneming de Rapportage-eisen (met inbegrip van de betrokken datapunten) toe die zijn vastgelegd in thematische ESRS, zoals vermeld in Bijlage C van deze standaard Rapportage-/Toepassingsvoorschriften in thematische ESRS die samen met ESRS 2 Algemene toelichtingen van toepassing zijn bij deze standaard. De onderneming past de vereisten uit bijlage C toe:
|
1. Grondslag voor het opstellen van informatie
Rapportage-eis BP-1 – Algemene grondslag voor het opstellen van de duurzaamheidsverklaring
3. |
De onderneming rapporteert de algemene grondslag voor het opstellen van haar duurzaamheidsverklaring. |
4. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de wijze waarop de onderneming haar duurzaamheidsverklaring opstelt, met inbegrip van de consolidatiekring, de informatie over de upstream- en downstreamwaardeketen en, in voorkomend geval, de vraag of de onderneming van een van de opties in de punten (d) en (e) van de volgende alinea heeft gebruikgemaakt om informatie weg te laten. |
5. |
De onderneming rapporteert de volgende informatie:
|
Rapportage-eis BP-2 – Rapportage over specifieke omstandigheden
6. |
De onderneming rapporteert over specifieke omstandigheden. |
7. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in het effect van deze specifieke omstandigheden op het opstellen van de duurzaamheidsverklaring. |
8. |
De onderneming kan deze informatie rapporteren samen met de rapportage waarop deze betrekking heeft. |
Tijdshorizonten
9. |
Wanneer de onderneming is afgeweken van de middellange of lange tijdshorizonten bepaald door ESRS 1 afdeling 6.4 Definitie van korte, middellange en lange termijn voor rapportagedoeleinden beschrijft zij:
|
Schattingen van de waardeketen
10. |
Wanneer maatstaven data over de upstream- en/of downstreamwaardeketen bevatten die zijn geschat aan de hand van indirecte bronnen, zoals data over sectorgemiddelden of andere indirecte maatstaven (“proxies”), doet de onderneming het volgende:
|
Bronnen van schattingsonzekerheden en onzekere uitkomsten
11. |
Overeenkomstig ESRS 1 afdeling 7.2 Bronnen van schattingsonzekerheden en onzekere uitkomsten doet de onderneming het volgende:
|
12. |
Wanneer de onderneming prospectieve informatie rapporteert, kan zij aangeven dat zij die informatie als onzeker beschouwt. |
Wijzigingen in de opstelling of presentatie van duurzaamheidsinformatie
13. |
Wanneer tegenover de voorgaande rapportageperiode(s) wijzigingen optreden in de opstelling of presentatie van duurzaamheidsinformatie (zie ESRS 1 afdeling 7.4 Wijzigingen in de opstelling of presentatie van duurzaamheidsinformatie), doet de onderneming het volgende:
|
Rapportagefouten in voorgaande perioden
14. |
Wanneer de onderneming op materiële fouten in voorgaande perioden stuit (zie ESRS 1 afdeling 7.5 Rapportagefouten in voorgaande perioden), rapporteert zij:
|
Rapportage voortkomend uit andere wet- en regelgeving of algemeen aanvaarde uitspraken over duurzaamheidsrapportage
15. |
Wanneer de onderneming in haar duurzaamheidsverklaring informatie opneemt op basis van andere wet- en regelgeving die de onderneming verplicht om duurzaamheidsinformatie te rapporteren of op basis van algemeen aanvaarde standaarden en kaders voor duurzaamheidsrapportage (zie ESRS 1 afdeling 8.2 Inhoud en structuur van de duurzaamheidsverklaringen) vermeldt zij dit feit, naast de door ESRS voorgeschreven informatie. Bij gedeeltelijke toepassing van andere rapportagestandaarden of -kaders verschaft de onderneming een precieze verwijzing naar de alinea’s van de toegepaste standaard of het toegepaste kader. |
Opname door middel van verwijzingen
16. |
Wanneer de onderneming informatie door middel van verwijzingen opneemt (zie ESRS 1 afdeling 9.1 Opname door middel van verwijzingen), geeft zij een lijst van ESRS-rapportage-eisen of de door een Rapportage-eis voorgeschreven specifieke datapunten die door middel van verwijzingen zijn opgenomen. |
Gebruik van infaseringsbepalingen overeenkomstig bijlage C bij ESRS 1
17. |
Indien een onderneming of groep met op balansdatum gemiddeld niet meer dan 750 werknemers tijdens het boekjaar besluit om, overeenkomstig bijlage C bij ESRS 1, de informatie weg te laten die wordt voorgeschreven door ESRS E4, ESRS S1, ESRS S2, ESRS S3 of ESRS S4, rapporteert deze niettemin of de duurzaamheidsthema’s die worden behandeld door, respectievelijk, ESRS E4, ESRS S1, ESRS S2, ESRS S3 en ESRS S4, als materieel zijn beoordeeld op basis van de materialiteitsanalyse die de onderneming heeft gemaakt. Voorts doet de onderneming, indien een of meer van deze thema’s als materieel zijn beoordeeld, voor elk van deze materiële thema’s het volgende:
|
2. Governance
18. |
Dit hoofdstuk heeft tot doel rapportage-eisen vast te stellen die inzicht kunnen geven in de governanceprocessen, -controles en -procedures die zijn opgezet om duurzaamheidsthema’s te monitoren, te beheersen en te overzien. |
Rapportage-eis GOV-1 – De rol van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen
19. |
De onderneming rapporteert de samenstelling van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen, hun taken en verantwoordelijkheden en toegang tot deskundigheid en vaardigheden wat betreft duurzaamheidsthema’s. |
20. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in:
|
21. |
De onderneming rapporteert de volgende informatie over de samenstelling en diversiteit van de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen:
|
22. |
De onderneming rapporteert de volgende informatie over de taken en verantwoordelijkheden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen:
|
23. |
De rapportage omvat een beschrijving van de wijze waarop de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen bepalen of de nodige vaardigheden en deskundigheid beschikbaar zijn, of zullen worden ontwikkeld, om duurzaamheidsthema’s te overzien, zoals:
|
Rapportage-eis GOV-2 – Informatie verschaft aan en omgang met duurzaamheidsthema’s door bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen van de onderneming
24. |
De onderneming rapporteert hoe de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen worden geïnformeerd over duurzaamheidsthema’s en hoe op deze thema’s is geacteerd tijdens de rapportageperiode. |
25. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de wijze waarop bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen worden geïnformeerd over duurzaamheidsthema’s, alsmede welke informatie en thema’s tijdens de rapportageperiode aan bod komen. Een en ander geeft dan weer inzicht in de vraag of de leden van die organen adequaat zijn geïnformeerd en of zij in staat zijn hun taken te vervullen. |
26. |
De onderneming rapporteert de volgende informatie:
|
Rapportage-eis GOV-3 – Integratie van duurzaamheidsprestaties in beloningsregelingen
27. |
De onderneming rapporteert over de integratie van haar duurzaamheidsprestaties in beloningsregelingen. |
28. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de vraag of beloningsregelingen die leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen krijgen aangeboden, aan duurzaamheidsthema’s zijn gekoppeld. |
29. |
De onderneming rapporteert de volgende informatie over de beloningsregelingen en het beloningsbeleid die aan duurzaamheidsthema’s zijn gekoppeld, voor de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen (voor zover die bestaan):
|
Rapportage-eis GOV-4 – Due-diligenceverklaring
30. |
De onderneming verschaft een mapping van de informatie die in haar duurzaamheidsverklaring over het due-diligenceproces wordt gegeven. |
31. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel een beter inzicht te geven in het due-diligenceproces van de onderneming wat betreft duurzaamheidsthema’s. |
32. |
De belangrijkste aspecten en stappen van het due-diligenceproces waarvan sprake in ESRS 1 hoofdstuk 4 Due diligence houden verband met een aantal dwarsdoorsnijdende en thematische Rapportage-eisen in het kader van de ESRS. De onderneming verschaft een mapping die toelicht hoe en waar haar toepassing van de belangrijkste aspecten en stappen van het due-diligenceproces hun neerslag vinden in haar duurzaamheidsverklaring, zodat een beeld kan worden gegeven van de concrete praktijken van de onderneming op het gebied van due diligence (15). |
33. |
Deze rapportage-eis legt geen specifieke gedragsvereisten op wat betreft due-diligencemaatregelen en ziet ook niet op of houdt geen wijziging in van de rol van bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen die door andere wet- of regelgeving wordt voorgeschreven. |
Rapportage-eis GOV-5 – Risicobeheersing en interne controles voor duurzaamheidsrapportage
34. |
De onderneming rapporteert de belangrijkste kenmerken van haar systeem voor risicobeheersing en interne controle wat betreft het proces voor duurzaamheidsrapportage. |
35. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in het proces voor risicobeheersing en interne controle van de onderneming wat betreft duurzaamheidsrapportage. |
36. |
De onderneming rapporteert de volgende informatie:
|
3. Strategie
37. |
Dit hoofdstuk stelt rapportage-eisen vast die inzicht kunnen geven in:
|
Rapportage-eis SBM-1 – Strategie, businessmodel en waardeketen
38. |
De onderneming rapporteert de elementen van haar strategie met betrekking tot of van invloed op duurzaamheidsthema’s, haar businessmodel en haar waardeketen. |
39. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel een beschrijving te geven van de belangrijkste elementen van de algemene strategie van de onderneming die verband houden met of van invloed zijn op duurzaamheidsthema’s en de belangrijkste elementen van het businessmodel en de waardeketen van de onderneming, om zo inzicht te geven in de blootstelling van de onderneming aan impacts, risico’s en kansen en waar die op terug te voeren zijn. |
40. |
De onderneming rapporteert de volgende informatie over de belangrijkste elementen van haar algemene strategie die betrekking hebben op of van invloed zijn op duurzaamheidsthema’s:
|
41. |
Indien de onderneming is gevestigd in een EU-lidstaat die de mogelijkheid biedt van een ontheffing voor het rapporteren van de in artikel 18, lid 1, punt a), van Richtlijn 2013/34/EU (22) bedoelde informatie en indien de onderneming van die ontheffing heeft gebruikgemaakt, kan zij de door alinea 40(b) voorgeschreven uitsplitsing van opbrengsten naar significante ESRS-sector weglaten. In dat geval rapporteert de onderneming niettemin de lijst van ESRS-sectoren die significant zijn voor de onderneming. |
42. |
De onderneming rapporteert een beschrijving van haar businessmodel en waardeketen, met inbegrip van:
|
Rapportage-eis SBM-2 – Belangen en opvattingen van stakeholders
43. |
De onderneming rapporteert hoe de belangen en opvattingen van haar stakeholders worden meegenomen in de strategie en het businessmodel van de onderneming. |
44. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de wijze waarop de belangen en opvattingen van stakeholders worden meegenomen in de strategie en het businessmodel van de onderneming. |
45. |
De onderneming rapporteert een samenvattende beschrijving van:
|
Rapportage-eis SBM-3 – Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel
46. |
De onderneming rapporteert haar materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking daarvan met haar strategie en businessmodel. |
47. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de materiële impacts, risico’s en kansen zoals die blijken uit de materialiteitsanalyse en hoe die zijn terug te voeren op en aanzetten tot aanpassing van de strategie en het businessmodel van de onderneming, met inbegrip van haar middelenallocatie. De informatie die moet worden gerapporteerd over de beheersing van de materiële impacts, risico’s en kansen van de onderneming, wordt voorgeschreven in thematische ESRS en in sectorspecifieke standaarden, die moeten worden toegepast in samenhang met de Minimumrapportage-eisen over beleid, maatregelen en doelen die in deze standaard worden vastgesteld. |
48. |
De onderneming rapporteert de volgende informatie:
|
49. |
De onderneming kan de in alinea 46 voorgeschreven beschrijvende informatie rapporteren samen met de rapportage op grond van de desbetreffende thematische ESRS; in dat geval moet zij, naast haar op grond van dit hoofdstuk van ESRS 2 opgestelde rapportage, wel nog steeds een verklaring over haar impacts, risico’s en kansen presenteren. |
4. Impact-, risico- en kansenmanagement
4.1 Rapportage over het proces van de materialiteitsanalyse
50. |
Dit hoofdstuk stelt rapportage-eisen vast die inzicht kunnen geven in:
|
Rapportage-eis IRO-1 – Beschrijving van de processen om materiële impacts, risico’s en kansen in kaart te brengen en te analyseren
51. |
De informatie rapporteert haar proces om haar impacts, risico’s en kansen in kaart te brengen en om te beoordelen welke daarvan materieel zijn. |
52. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in het proces waarmee de onderneming impacts, risico’s en kansen in kaart brengt en op hun materialiteit beoordeelt, als basis om te bepalen welke informatie zij rapporteert in haar duurzaamheidsverklaring (zie ESRS 1 hoofdstuk 3 en de daarmee samenhangende Toepassingsvoorschriften, die vereisten en beginselen geven wat betreft het proces om materiële impacts, risico’s en kansen in kaart te brengen en te analyseren op basis van het beginsel van “dubbele materialiteit”). |
53. |
De onderneming rapporteert de volgende informatie:
|
Rapportage-eis IRO-2 – Rapportage-eisen in ESRS opgenomen in de duurzaamheidsverklaring van de onderneming
54. |
De onderneming rapporteert over de Rapportage-eisen die in haar duurzaamheidsverklaringen worden nageleefd. |
55. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de Rapportage-eisen die zijn opgenomen in de duurzaamheidsverklaring van de onderneming, en in de thema’s die, na het maken van de materialiteitsanalyse, zijn weggelaten als zijnde niet materieel. |
56. |
De onderneming neemt een lijst van de Rapportage-eisen op die bij het opstellen van de duurzaamheidsverklaring in acht zijn genomen, op basis van de uitkomsten van de materialiteitsanalyse (zie ESRS 1 hoofdstuk 3), met inbegrip van de paginanummers en/of alinea’s waar de betrokken gerapporteerde informatie in de duurzaamheidsverklaring te vinden is. Een en ander kan als een inhoudsindex worden gepresenteerd. De onderneming neemt ook een tabel op met alle datapunten die voortkomen uit andere EU-wetgeving vermeld in bijlage B bij deze standaard. Zij geeft daarbij aan waar deze datapunten in de duurzaamheidsverklaring te vinden zijn, met inbegrip van de datapunten die de onderneming als niet materieel heeft beoordeeld; in dat geval vermeldt de onderneming in de tabel “niet materieel”, overeenkomstig ESRS 1 alinea 35. |
57. |
Indien de onderneming tot de conclusie komt dat klimaatverandering geen materieel thema is – en zij dus alle Rapportage-eisen in ESRS E1 Klimaatverandering weglaat –, verschaft zij een nadere toelichting bij de conclusies van haar materialiteitsanalyse op het punt van klimaatverandering (zie ESRS 2 IRO-2 Rapportage-eisen in ESRS opgenomen in de duurzaamheidsverklaring van de onderneming), met inbegrip van een prospectieve analyse van de omstandigheden die de onderneming tot de conclusie zouden kunnen brengen dat klimaatverandering in de toekomst materieel is. |
58. |
Indien de onderneming tot de conclusie komt dat een ander thema dan klimaatverandering niet materieel is – en zij dus alle Rapportage-eisen in de betrokken thematische ESRS weglaat –, kan zij de conclusies van haar materialiteitsanalyse voor dat thema kort toelichten. |
59. |
De onderneming licht toe hoe zij heeft bepaald welke materiële informatie moet worden gerapporteerd voor de impacts, risico’s en kansen die zij als materieel heeft beoordeeld, met inbegrip van het gebruik van drempelwaarden en/of de wijze waarop zij de criteria in ESRS 1 afdeling 3.2 Materiële thema’s en materialiteit van informatie heeft toegepast. |
4.2 Minimumrapportage-eisen voor beleid en maatregelen
60. |
Deze afdeling bevat minimumrapportage-eisen die moeten worden opgenomen wanneer de onderneming informatie rapporteert over haar beleid en maatregelen om daadwerkelijke en potentiële materiële impacts te voorkomen, te mitigeren en daarvoor herstel te bieden, om op risico’s te acteren en/of materiële kansen te benutten (tezamen: “materiële duurzaamheidsthema’s managen”). Deze worden toegepast samen met de Rapportage-eisen, met inbegrip van Toepassingsvoorschriften, vastgesteld in de betrokken thematische en sectorspecifieke ESRS. Zij worden ook toegepast wanneer de onderneming entiteitspecifieke rapportage opstelt. |
61. |
De overeenkomstige gerapporteerde informatie moet te vinden zijn naast de informatie die volgens de betrokken ESRS moet worden gerapporteerd. Wanneer één beleid of dezelfde maatregelen op verschillende, onderling samenhangende duurzaamheidsthema’s acteren, kan de onderneming de voorgeschreven informatie rapporteren in haar rapportage op grond van een thematische ESRS en kan zij in haar rapportage op grond van andere thematische ESRS gebruikmaken van kruisverwijzingen. |
62. |
Indien de onderneming de op grond van de betrokken ESRS voorgeschreven informatie over beleid en maatregelen niet kan rapporteren omdat zij geen beleid en/of maatregelen met betrekking tot het specifieke duurzaamheidsthema heeft aangenomen, vermeldt zij dit en geeft zij de redenen waarom zij geen beleid en/of maatregelen heeft vastgesteld. De onderneming kan rapporteren binnen welk tijdsbestek zij deze doelen en/of maatregelen wil hebben vastgesteld. |
Minimumrapportage-eis – Beleid MDR-P – Beleid aangenomen voor het managen van materiële duurzaamheidsthema’s
63. |
De onderneming past de in deze bepaling vastgestelde minimumrapportage-eisen toe wanneer zij rapporteert over het beleid dat zij heeft opgezet met betrekking tot ieder duurzaamheidsthema dat als materieel is geïdentificeerd. |
64. |
Deze Minimumrapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in het beleid dat de onderneming heeft uitgerold om daadwerkelijke en potentiële impacts te voorkomen, te mitigeren en daarvoor herstel te bieden, om op risico’s te acteren en om materiële kansen te benutten. |
65. |
De onderneming rapporteert over beleid dat is aangenomen om materiële duurzaamheidsthema’s te managen. De rapportage omvat onder meer de volgende informatie:
|
Minimumrapportage-eis – Maatregelen MDR-A – Maatregelen en middelen wat betreft materiële duurzaamheidsthema’s
66. |
De onderneming past de vereisten voor de inhoud van rapportages in deze bepaling toe wanneer zij de maatregelen beschrijft waarmee zij ieder materieel duurzaamheidsthema managet, met inbegrip van actieplannen en toegewezen en/of geplande middelen. |
67. |
Deze Minimumrapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de belangrijkste maatregelen genomen en/of gepland om daadwerkelijke en potentiële impacts te voorkomen, te mitigeren en daarvoor herstel te bieden en om op risico’s en kansen te acteren en om, in voorkomend geval, de doelstellingen en doelen van het betrokken beleid te behalen. |
68. |
Wanneer de uitvoering van een beleid maatregelen of een omvattend actieplan vergt om de doelstellingen ervan te behalen, alsmede wanneer maatregelen worden uitgevoerd zonder een specifiek beleid, rapporteert de onderneming de volgende informatie:
|
69. |
Wanneer de uitvoering van een actieplan aanzienlijke operationele uitgaven (OpEx) en/of kapitaaluitgaven (CapEx) vergt, doet de onderneming het volgende:
|
5. Maatstaven en doelen
70. |
Dit hoofdstuk bevat Minimumrapportage-eisen die moeten worden opgenomen wanneer de onderneming voor ieder materieel duurzaamheidsthema rapporteert over haar maatstaven en doelen. Deze worden toegepast samen met de Rapportage-eisen, met inbegrip van Toepassingsvoorschriften, vastgesteld in de betrokken thematische ESRS. Zij worden ook toegepast wanneer de onderneming entiteitspecifieke rapportage opstelt. |
71. |
De overeenkomstige gerapporteerde informatie rapportage moet te vinden zijn naast de volgens de thematische ESRS verplichte rapportages. |
72. |
Indien de onderneming de door de betrokken thematische ESRS voorgeschreven informatie over doelen niet kan rapporteren omdat zij geen doelen met betrekking tot het specifieke duurzaamheidsthema heeft bepaald, vermeldt zij dit en geeft zij ook de redenen waarom zij geen doelen heeft vastgesteld. De onderneming kan rapporteren binnen welk tijdsbestek zij deze doelen wil hebben vastgesteld. |
Minimumrapportage-eis – Maatstaven MDR-M – Maatstaven voor materiële duurzaamheidsthema’s
73. |
De onderneming past de inhoudelijke vereisten voor rapportage in deze bepaling toe wanneer zij rapporteert over de maatstaven die zij voor ieder materieel duurzaamheidsthema heeft uitgewerkt. |
74. |
Deze Minimumrapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de maatstaven die de onderneming gebruikt om de effectiviteit te monitoren van haar maatregelen om materiële duurzaamheidsthema’s te managen. |
75. |
De onderneming rapporteert alle maatstaven die zij gebruikt om prestaties en effectiviteit te meten voor een materiële impact, materieel risico of materiële kans. |
76. |
Maatstaven omvatten de maatstaven die in thematische ESRS zijn vastgesteld, alsmede maatstaven die op entiteitspecifieke basis zijn geïdentificeerd, ongeacht of die afkomstig zijn van andere bronnen, dan wel door de onderneming zelf zijn ontwikkeld. |
77. |
Voor elke maatstaf doet de onderneming het volgende:
|
Minimumrapportage-eis – Doelen MDR-T – Effectiviteit van beleid en maatregelen monitoren aan de hand van doelen
78. |
De onderneming past de inhoudelijke vereisten voor rapportage in deze bepaling toe wanneer zij informatie rapporteert over de doelen die zij voor ieder materieel duurzaamheidsthema heeft uitgewerkt. |
79. |
Deze Minimumrapportage-eis heeft tot doel om voor ieder materieel duurzaamheidsthema inzicht te geven in:
|
80. |
De onderneming rapporteert de meetbare, resultaatgerichte en termijngebonden doelen voor materiële duurzaamheidsthema’s die zij voor het beoordelen van de gemaakte voortgang heeft bepaald. Voor elk doel bevat de rapportage de volgende informatie:
|
81. |
Indien de onderneming geen meetbare, resultaatgerichte doelen heeft vastgesteld:
|
Bijlage A
Toepassingsvoorschriften
Deze bijlage maakt integrerend deel uit van ESRS 2 en heeft dezelfde status als andere delen van deze standaard.
1. Grondslag voor het opstellen van informatie
Rapportage-eis BP-1 – Algemene grondslag voor het opstellen van duurzaamheidsverklaringen
TV 1. |
Wanneer de onderneming beschrijft in welke mate de duurzaamheidsverklaring de upstream- en downstreamwaardeketen van de onderneming afdekt (zie ESRS 1 afdeling 5.1 Rapporterende onderneming en waardeketen), kan zij een onderscheid maken tussen:
|
Rapportage-eis BP-2 – Rapportage over specifieke omstandigheden
TV 2. |
De onderneming kan ook rapporteren of zij gebruikmaakt van Europese standaarden die zijn goedgekeurd door het Europese normalisatiestelsel (ISO/IEC- of CEN/CENELEC-normen), alsmede de mate waarin data en processen die voor duurzaamheidsrapportage worden gebruikt, zijn geverifieerd door een externe assurance provider en conform zijn bevonden met de overeenkomstige ISO/IEC- of CEN/CENELEC-norm. |
2. Governance
Rapportage-eis GOV-1 – De rol van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen
TV 3. |
Wanneer de onderneming de taken en verantwoordelijkheden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen wat betreft duurzaamheidsthema’s beschrijft, kan zij specificeren:
|
TV 4. |
Bij het beschrijven van de organisatie van de governance van de onderneming uit oogpunt van duurzaamheidsthema’s, kan een beschrijving van een complexe governancestructuur worden aangevuld door deze in de vorm van een diagram te presenteren. |
TV 5. |
De beschrijving van het niveau van deskundigheid – of toegang tot deskundigheid – van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen kan worden onderbouwd door de samenstelling van die organen te illustreren, met inbegrip van de leden op wie die organen een beroep doen voor de deskundigheid om duurzaamheidsthema’s te overzien, en hoe zij als orgaan die deskundigheid weten aan te wenden. Bij die beschrijving gaat de onderneming na hoe de deskundigheid en vaardigheden relevant zijn voor de materiële impacts, risico’s en kansen van de onderneming en of de organen en/of de leden daarvan toegang hebben tot andere bronnen van deskundigheid, zoals specifieke deskundigen en opleiding en andere opleidingsinitiatieven om binnen deze organen de deskundigheid op duurzaamheidsgebied te actualiseren en te ontwikkelen. |
Rapportage-eis GOV-2 – Informatie verschaft aan en omgang met duurzaamheidsthema’s door bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen van de onderneming
TV 6. |
Afhankelijk van de structuur van de onderneming, ligt de focus van bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen misschien wel op overkoepelende doelen, terwijl voor het management de focus ligt op de meer gedetailleerde doelstellingen. In dat geval kan de onderneming rapporteren hoe de bestuursorganen ervoor zorgen dat een passend mechanisme voorhanden is om prestaties te monitoren. |
Rapportage-eis GOV-3 – Integratie van duurzaamheidsprestaties in beloningsregelingen
TV 7. |
Voor beursgenoteerde ondernemingen dient deze Rapportage-eis consistent te zijn met het bezoldigingsverslag dat wordt voorgeschreven door de artikelen 9 bis en 9 ter van Richtlijn 2007/36/EG betreffende de uitoefening van bepaalde rechten van aandeelhouders in beursgenoteerde vennootschappen. Met inachtneming van het bepaalde in ESRS 1, alinea’s 119, 120 en 122, kan een beursgenoteerde onderneming verwijzen naar haar bezoldigingsverslag. |
Rapportage-eis GOV-4 – Due-diligenceverklaring
TV 8. |
De door alinea 30 voorgeschreven mapping kan worden gepresenteerd in tabelvorm, met kruisverwijzingen tussen de kernelementen van de due diligence, voor impacts op mens en milieu, en de betrokken rapportages in de duurzaamheidsverklaring van de onderneming, zoals hierna aangegeven. |
TV 9. |
De onderneming kan aan de onderstaande tabel extra kolommen toevoegen om duidelijk aan te geven welke rapportages betrekking hebben op impacts op mens en/of milieu, omdat in sommige gevallen meer dan één rapportage informatie over dezelfde stap in het due-diligenceproces kan geven. |
TV 10. |
De belangrijkste verwijzingen in de internationale instrumenten van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen naar de kernelementen van het due-diligenceproces zijn te vinden in ESRS 1 hoofdstuk 4.
|
Rapportage-eis GOV-5 – Risicobeheersing en interne controles voor duurzaamheidsrapportage
TV 11. |
Deze Rapportage-eis is uitsluitend toegespitst op interne controleprocessen tijdens het proces van de duurzaamheidsrapportage. De onderneming kan rekening houden met risico’s zoals de volledigheid en integriteit van de data, de nauwkeurigheid van schattingsresultaten, de beschikbaarheid van data over de upstream- en/of downstreamwaardeketen en de timing van de beschikbaarheid van de informatie. |
3. Strategie
Rapportage-eis SBM–1 – Strategie, businessmodel en waardeketen
TV 12. |
Om de door alinea 40 voorgeschreven informatie te verschaffen, mapt de onderneming haar significante activiteiten met ESRS-sectoren. Indien er voor een subsector geen code bestaat, wordt het bijschrift “overige” gebruikt. |
TV 13. |
Ten behoeve van de door alinea 40 voorgeschreven rapportage is een groep aangeboden producten en/of diensten, een groep bediende markten en/of klantengroepen of een ESRS-sector voor de onderneming significant indien zij voldoen aan een van deze criteria of aan beide:
|
TV 14. |
Bij het opstellen van rapportage met betrekking tot haar businessmodel en waardeketen houdt de onderneming rekening met:
|
TV 15. |
Contextinformatie kan voor gebruikers van de duurzaamheidsverklaring van de onderneming bijzonder relevant zijn om inzicht te krijgen in de mate waarin de rapportage ook informatie over de upstream- en/of downstreamwaardeketen bevat. De beschrijving van de belangrijkste aspecten van de upstream- en/of downstreamwaardeketen en, in voorkomend geval, het in kaart brengen van belangrijke waardeketens zou inzicht moeten helpen te geven in de wijze waarop de onderneming toepassing geeft aan de vereisten van ESRS 1 hoofdstuk 5 en de materialiteitsanalyse die de onderneming overeenkomstig ESRS 1 hoofdstuk 3 uitvoert. Deze beschrijving kan een breed algemeen overzicht zijn van de belangrijkste aspecten van entiteiten binnen de upstream- en/of downstreamwaardeketen, met vermelding van hun respectieve bijdrage aan de prestaties en positie van de onderneming en met toelichting over de bijdrage daarvan aan de waardecreatie door de onderneming. |
Rapportage-eis SBM-2 – Belangen en opvattingen van stakeholders
TV 16. |
De opvattingen en belangen van stakeholders die worden geformuleerd als onderdeel van het door de onderneming via haar due-diligenceproces betrekken van stakeholders, kan relevant zijn voor een of meer aspecten van haar strategie of businessmodel. Als dusdanig kunnen zij van invloed zijn op de besluiten van de onderneming over de toekomstige oriëntatie van de strategie of het businessmodel. |
Rapportage-eis SBM-3 – Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel
TV 17. |
Wanneer een onderneming beschrijft waar binnen haar upstream- en/of downstreamwaardeketen materiële impacts, risico’s en kansen geconcentreerd zijn, houdt zij rekening met: geografische gebieden, faciliteiten of soorten activa, inputs, outputs en distributiekanalen. |
TV 18. |
De rapportage kan worden geformuleerd in termen van een afzonderlijke impact, afzonderlijk risico of afzonderlijke kans, dan wel door groepen materiële impacts, risico’s en kansen te aggregeren wanneer zulks relevantere informatie oplevert en geen materiële informatie versluiert. |
4. Impact-, risico- en kansenmanagement
Rapportage-eis IRO-2 – Rapportage-eisen in ESRS opgenomen in de duurzaamheidsverklaring van de onderneming
TV 19. |
Ondanks de basis voor de presentatie van de informatie over duurzaamheidsthema’s in ESRS 1 hoofdstuk 8 Structuur van duurzaamheidsverklaringen, kan de onderneming de lijst van de Rapportage-eisen die bij het opstellen van de duurzaamheidsverklaring in acht zijn genomen (zie alinea 54), rapporteren in het gedeelte met algemene informatie of in andere delen van de duurzaamheidsverklaring die zij geschikt acht. De onderneming kan gebruikmaken van een inhoudsindex, d.w.z. een lijst in tabelvorm van de Rapportage-eisen die in de duurzaamheidsverklaring zijn opgenomen, met de vermelding waar die te vinden zijn (pagina/alinea’s). |
Minimumrapportage-eis – Beleid MDR-P – Beleid aangenomen voor het managen van materiële duurzaamheidsthema’s
TV 20. |
Vanwege de wisselwerking tussen impacts op mens en milieu, risico’s en kansen geldt een individuele beleidslijn misschien wel voor meerdere materiële duurzaamheidsthema’s, met inbegrip van thema’s die aan bod komen in meerdere thematische ESRS. Indien bijvoorbeeld een individuele beleidslijn zowel een milieuthema als een sociaal thema behandelt, kan de onderneming over dat beleid rapporteren in het deel “milieu” van haar duurzaamheidsverklaring. In dat geval moet zij in het deel “sociaal” een kruisverwijzing opnemen naar het deel “milieu” waar over die beleidslijn wordt gerapporteerd. Ook kan over een beleidslijn worden gerapporteerd in het deel “sociaal”, met een kruisverwijzing daarnaar in het deel “milieu”. |
TV 21. |
De beschrijving van de reikwijdte van het beleid kan uitleggen welke activiteiten en/of segmenten van de eigen activiteiten of de upstream- en/of downstreamwaardeketen dat beleid betreft. Ook kan de beschrijving uitleg verschaffen bij verdere begrenzingen die relevant zijn voor het specifieke thema of de omstandigheden van de onderneming, zoals geografische dimensies, levenscycli enz. In sommige gevallen, zoals wanneer het beleid niet de volledige waardeketen afdekt, kan de onderneming duidelijke informatie verschaffen over de reikwijdte van de waardeketen waarop het beleid ziet. |
Minimumrapportage-eis – Maatregelen MDR-A – Maatregelen en middelen wat betreft materiële duurzaamheidsthema’s
TV 22. |
De belangrijkste maatregelen in het kader van deze Minimumrapportage-eis zijn de maatregelen die materieel bijdragen aan het behalen van de doelstellingen van de onderneming wat betreft het acteren op materiële impacts, risico’s en kansen. Om een en ander begrijpelijk te maken, kunnen belangrijke maatregelen waar nodig worden geaggregeerd. |
TV 23. |
Informatie over de middelenallocatie kan in tabelvorm worden gepresenteerd en uitgesplitst in kapitaaluitgaven en operationele uitgaven, en over de betrokken tijdshorizonten, en in middelen die in het lopende rapportagejaar worden ingezet, en middelen voor de geplande middelenallocatie over specifieke tijdshorizonten. |
5. Maatstaven en doelen
Minimumrapportage-eis – Doelen MDR-T – Effectiviteit van beleid en maatregelen monitoren aan de hand van doelen
TV 24. |
Wanneer de onderneming doelen rapporteert wat betreft het voorkomen of mitigeren van milieu-impacts, geeft zij prioriteit aan doelen wat betreft de vermindering van de impacts in absolute termen – in plaats van in relatieve termen. Wanneer het bij de doelen gaat om het voorkomen of mitigeren van sociale impacts, kunnen deze worden ingevuld in termen van de effecten op mensenrechten, welzijn of positieve uitkomsten voor getroffen stakeholders. |
TV 25. |
De informatie over de voortgang die is gemaakt bij het behalen van de doelen, kan worden gepresenteerd in een overzichtstabel, met informatie over de nulmeting en de streefwaarde, mijlpalen, en prestaties behaald ten opzichte van de voorgaande perioden. |
TV 26. |
Wanneer de onderneming de voortgang beschrijft die, zonder dat een meetbaar doel is bepaald, is gemaakt bij het behalen van de doelstellingen van beleid, kan zij een nulmeting vermelden waartegen de voortgang is afgezet. De onderneming kan bijvoorbeeld een beoordeling maken van een loonsverhoging met een bepaald percentage voor mensen van wie het loon onder een eerlijk loon ligt; of zij kan de kwaliteit van haar relaties met lokale gemeenschappen beoordelen aan de hand van het aandeel kwesties die gemeenschappen aan de orde hebben gesteld en die tot hun tevredenheid zijn opgelost. Bij de nulmeting en de beoordeling van de gemaakte voortgang moet het gaan om de impacts, risico’s en kansen die de materialiteit bepalen van het thema dat met het beleid wordt aangepakt. |
Bijlage B
Lijst van datapunten in dwarsdoorsnijdende en thematische standaarden die voortkomen uit andere EU-wetgeving
Deze bijlage maakt integrerend deel uit van ESRS 2. De onderstaande tabel illustreert de datapunten in ESRS 2 en in thematische ESRS die uit andere EU-wetgeving voortkomen.
Rapportage-eis en betrokken datapunt |
Referentie SFDR (23) |
Pijler 3 (24) -referentie |
Referentie benchmarkverordening (25) |
Referentie EU-Klimaatwet (26) |
ESRS 2 GOV-1 Genderdiversiteit raad van bestuur alinea 21(d) |
Indicator nr. 13 van tabel 1 van bijlage I |
|
Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1816 van de Commissie (27), bijlage II |
|
ESRS 2 GOV-1 Percentage onafhankelijke bestuurders alinea 21(e) |
|
|
Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1816, bijlage II |
|
ESRS 2 GOV-4 Due-diligence-verklaring alinea 30 |
Indicator nr. 10 van tabel 3 van bijlage I |
|
|
|
ESRS 2 SBM-1 Betrokkenheid bij activiteiten m.b.t. activiteiten fossiele brandstoffen alinea 40(d) i |
Indicator nr. 4 van tabel 1 van bijlage I |
Art. 449 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013; Uitvoerings-verordening (EU) 2022/2453 van de Commissie (28), Tabel 1 – Kwalitatieve informatie over ecologisch risico en Tabel 2 – Kwalitatieve informatie over sociaal risico |
Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1816, bijlage II |
|
ESRS 2 SBM-1 Betrokkenheid bij activiteiten m.b.t. chemische productie alinea 40(d) ii |
Indicator nr. 9 van tabel 2 van bijlage I |
|
Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1816, bijlage II |
|
ESRS 2 SBM-1 Betrokkenheid bij activiteiten m.b.t. controversiële wapens alinea 40(d) iii |
Indicator nr. 14 van tabel 1 van bijlage I |
|
Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818 (29), art. 12, lid 1; Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1816, bijlage II |
|
ESRS 2 SBM-1 Betrokkenheid bij activiteiten m.b.t. teelt en productie tabak alinea 40(d) iv |
|
|
Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818, art. 12, lid 1; Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1816, bijlage II |
|
ESRS E1-1 Transitieplan om tegen 2050 klimaatneutraliteit te bereiken alinea 14 |
|
|
|
Verordening (EU) 2021/1119, art. 2, lid 1 |
ESRS E1-1 Ondernemingen uitgesloten van op Overeenkomst van Parijs afgestemde benchmarks alinea 16(g) |
|
Art. 449 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013; Uitvoerings-verordening (EU) 2022/2453 van de Commissie, Template 1: Banking book – Transitierisico’s i.v.m. klimaat-verandering: Kredietkwaliteit blootstellingen per sector, emissies en resterende looptijd |
Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818, art. 12, lid 1, punten d) t/m g), en art. 12, lid 2 |
|
ESRS E1-4 Doelen BKG-emissiereductie alinea 34 |
Indicator nr. 4 van tabel 2 van bijlage I |
Art. 449 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013; Uitvoerings-verordening (EU) 2022/2453 van de Commissie, Template 3: Banking book – Indicatoren van potentiële transitierisico’s i.v.m. klimaat-verandering: Afstemmings-maatstaven |
Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818, art. 6 |
|
ESRS E1-5 Totale energieverbruik uit hernieuwbare bronnen, uitgesplitst naar bronnen (alleen sectoren met grote klimaatimpact) alinea 38 |
Indicator nr. 5 van tabel 1 en indicator nr. 5 van tabel 2 van bijlage I |
|
|
|
ESRS E1-5 Energieverbruik en energiemix alinea 37 |
Indicator nr. 5 van tabel 1 van bijlage I |
|
|
|
ESRS E1-5 Energie-intensiteit activiteiten in sectoren met grote klimaatimpact alinea’s 40 t/m 43 |
Indicator nr. 6 van tabel 1 van bijlage I |
|
|
|
ESRS E1-6 Bruto scope 1-, 2-, 3-emissies en totale BKG-emissies alinea 44 |
Indicatoren nrs. 1 en 2 van tabel 1 van bijlage I |
Art. 449 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013; Uitvoerings-verordening (EU) 2022/2453 van de Commissie, Template 1: Banking book – Transitierisico’s i.v.m. klimaat-verandering: Kredietkwaliteit blootstellingen per sector, emissies en resterende looptijd |
Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818, art. 5, lid 1, art. 6 en art. 8, lid 1 |
|
ESRS E1-6 Intensiteit bruto-BKG-emissies alinea’s 53 t/m 55 |
Indicator nr. 3 van tabel 1 van bijlage I |
Art. 449 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013; Uitvoerings-verordening (EU) 2022/2453 van de Commissie, Template 3: Banking book – Indicatoren van potentiële transitierisico’s i.v.m. klimaat-verandering: Afstemmings-maatstaven |
Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818, art. 8, lid 1 |
|
ESRS E1-7 BKG-verwijderingen en carbon credits alinea 56 |
|
|
|
Verordening (EU) 2021/1119, art. 2, lid 1 |
ESRS E1-9 Blootstelling benchmarkportefeuille aan fysieke klimaatrisico’s alinea 66 |
|
|
Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818, bijlage II; Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1816, bijlage II |
|
ESRS E1-9 Uitsplitsing geldbedragen in acuut en chronisch fysiek risico alinea 66(a) ESRS E1-9 Locatie significante activa die materieel fysiek risico lopen alinea 66(c) |
|
Art. 449 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013; Uitvoerings-verordening (EU) 2022/2453 van de Commissie, alinea’s 46 en 47; Template 5: Banking book – Klimaat-verandering fysiek risico: Aan fysiek risico onderhevige blootstel-lingen |
|
|
ESRS E1-9 Uitsplitsing boekwaarde vastgoedactiva naar energie-efficiëntieklasse alinea 67(c) |
|
Art. 449 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013; Uitvoerings-verordening (EU) 2022/2453 van de Commissie, alinea 34; Template 2: Banking book – Transitierisico’s i.v.m. klimaat-verandering: Leningen gedekt door zekerheden in de vorm van onroerend goed – Energie-efficiëntie van de zekerheid |
|
|
ESRS E1-9 Mate blootstelling portefeuille aan klimaatkansen alinea 69 |
|
|
Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818, bijlage II |
|
ESRS E2-4 Hoeveelheid emissies naar lucht, water en bodem van elke verontreinigende stof in bijlage II bij E-PRTR-verordening (Europees register uitstoot en overbrenging verontreinigende stoffen) alinea 28 |
Indicator nr. 8 van tabel 1 van bijlage I Indicator nr. 2 van tabel 2 van bijlage I Indicator nr. 1 van tabel 2 van bijlage I Indicator nr. 3 van tabel 2 van bijlage I |
|
|
|
ESRS E3-1 Water en mariene hulpbronnen alinea 9 |
Indicator nr. 7 van tabel 2 van bijlage I |
|
|
|
ESRS E3-1 Specifiek beleid alinea 13 |
Indicator nr. 8 van tabel 2 van bijlage I |
|
|
|
ESRS E3-1 Duurzame oceanen en zeeën alinea 14 |
Indicator nr. 12 van tabel 2 van bijlage I |
|
|
|
ESRS E3-4 Totale hoeveelheid gerecycled en hergebruikt water alinea 28(c) |
Indicator nr. 6.2 van tabel 2 van bijlage I |
|
|
|
ESRS E3-4 Totale waterverbruik in m3 per netto-opbrengst eigen activiteiten alinea 29 |
Indicator nr. 6.1 van tabel 2 van bijlage I |
|
|
|
ESRS 2 – IRO-1 – E4 alinea 16(a) i |
Indicator nr. 7 van tabel 1 van bijlage I |
|
|
|
ESRS 2 – IRO-1 – E4 alinea 16(b) |
Indicator nr. 10 van tabel 2 van bijlage I |
|
|
|
ESRS 2 – IRO-1 – E4 alinea 16(c) |
Indicator nr. 14 van tabel 2 van bijlage I |
|
|
|
ESRS E4-2 Praktijken of beleid duurzaam beheer bodem / duurzame landbouw alinea 24(b) |
Indicator nr. 11 van tabel 2 van bijlage I |
|
|
|
ESRS E4-2 Praktijken of beleid duurzaam beheer oceanen / zee alinea 24(c) |
Indicator nr. 12 van tabel 2 van bijlage I |
|
|
|
ESRS E4-2 Beleid tegen ontbossing alinea 24(d) |
Indicator nr. 15 van tabel 2 van bijlage I |
|
|
|
ESRS E5-5 Niet-gerecycled afval alinea 37(d) |
Indicator nr. 13 van tabel 2 van bijlage I |
|
|
|
ESRS E5-5 Gevaarlijk afval en radioactief afval alinea 39 |
Indicator nr. 9 van tabel 1 van bijlage I |
|
|
|
ESRS 2 – SBM3 – S1 Risico incidenten gedwongen arbeid alinea 14(f) |
Indicator nr. 13 van tabel 3 van bijlage I |
|
|
|
ESRS 2 – SBM3 – S1 Risico incidenten kinderarbeid alinea 14(g) |
Indicator nr. 12 van tabel 3 van bijlage I |
|
|
|
ESRS S1-1 Toezeggingen op gebied van mensenrechtenbeleid alinea 20 |
Indicator nr. 9 van tabel 3 en indicator nr. 11 van tabel 1 van bijlage I |
|
|
|
ESRS S1-1 Due-diligencebeleid rond kwesties aan de orde in fundamentele verdragen 1 t/m 8 van Internationale Arbeidsorganisatie alinea 21 |
|
|
Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1816, bijlage II |
|
ESRS S1-1 Procedures en maatregelen ter voorkoming van mensenhandel alinea 22 |
Indicator nr. 11 van tabel 3 van bijlage I |
|
|
|
ESRS S1-1 Beleid of beheersystem ter voorkoming van arbeidsongevallen alinea 23 |
Indicator nr. 1 van tabel 3 van bijlage I |
|
|
|
ESRS S1-3 Klachtenregelingen alinea 32(c) |
Indicator nr. 5 van tabel 3 van bijlage I |
|
|
|
ESRS S1-14 Aantal sterfgevallen en aantal en aandeel arbeidsongevallen alinea 88(b) en (c) |
Indicator nr. 2 van tabel 3 van bijlage I |
|
Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1816, bijlage II |
|
ESRS S1-14 Aantal verzuimdagen als gevolg van letsel, ongevallen, dodelijke ongevallen of ziekte alinea 88(e) |
Indicator nr. 3 van tabel 3 van bijlage I |
|
|
|
ESRS S1-16 Niet-gecorrigeerde loonkloof man-vrouw alinea 97(a) |
Indicator nr. 12 van tabel 1 van bijlage I |
|
Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1816, bijlage II |
|
ESRS S1-16 Ratio buitensporige beloning CEO alinea 97(b) |
Indicator nr. 8 van tabel 3 van bijlage I |
|
|
|
ESRS S1-17 Gevallen van discriminatie alinea 103(a) |
Indicator nr. 7 van tabel 3 van bijlage I |
|
|
|
ESRS S1-17 Niet-nakoming UNGP’s on Business and Human Rights en OESO-richtlijnen alinea 104(a) |
Indicator nr. 10 van tabel 1 en indicator nr. 14 van tabel 3 van bijlage I |
|
Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1816, bijlage II; Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818, art. 12, lid 1 |
|
ESR S2 – SBM3 – S2 Aanzienlijk risico kinderarbeid of gedwongen arbeid in waardeketen alinea 11(b) |
Indicatoren nrs. 12 en 13 van tabel 3 van bijlage I |
|
|
|
ESRS S2-1 Toezeggingen op gebied van mensenrechtenbeleid alinea 17 |
Indicator nr. 9 van tabel 3 en indicator nr. 11 van tabel 1 van bijlage I |
|
|
|
ESRS S2-1 Beleid ten aanzien van werknemers in waardeketen alinea 18 |
Indicatoren nrs. 11 en 4 van tabel 3 van bijlage I |
|
|
|
ESRS S2-1 Niet-nakoming UNGP’s on Business and Human Rights en OESO-richtlijnen alinea 19 |
Indicator nr. 10 van tabel 1 van bijlage I |
|
Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1816, bijlage II; Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818, art. 12, lid 1 |
|
ESRS S2-1 Due-diligencebeleid rond kwesties aan de orde in fundamentele verdragen 1 t/m 8 van Internationale Arbeidsorganisatie alinea 19 |
|
|
Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1816, bijlage II |
|
ESRS S2-4 Mensenrechten-problemen en -incidenten m.b.t. upstream- en downstream-waardeketen alinea 36 |
Indicator nr. 14 van tabel 3 van bijlage I |
|
|
|
ESRS S3-1 Toezeggingen op gebied van mensenrechten-beleid alinea 16 |
Indicator nr. 9 van tabel 3 van bijlage I en indicator nr. 11 van tabel 1 van bijlage I |
|
|
|
ESRS S3-1 Niet-nakoming UNGP’s on Business and Human Rights, ILO-beginselen en/of OESO-richtlijnen alinea 17 |
Indicator nr. 10 van tabel 1 van bijlage I |
|
Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1816, bijlage II; Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818, art. 12, lid 1 |
|
ESRS S3-4 Mensenrechtenproblemen en -incidenten alinea 36 |
Indicator nr. 14 van tabel 3 van bijlage I |
|
|
|
ESRS S4-1 Beleid ten aanzien van consumenten en eindgebruikers alinea 16 |
Indicator nr. 9 van tabel 3 en indicator nr. 11 van tabel 1 van bijlage I |
|
|
|
ESRS S4-1 Niet-nakoming UNGP’s on Business and Human Rights en OESO-richtlijnen alinea 17 |
Indicator nr. 10 van tabel 1 van bijlage I |
|
Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1816, bijlage II; Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818, art. 12, lid 1 |
|
ESRS S4-4 Mensenrechten-problemen en -incidenten alinea 35 |
Indicator nr. 14 van tabel 3 van bijlage I |
|
|
|
ESRS G1-1 VN-Verdrag tegen corruptie alinea 10(b) |
Indicator nr. 15 van tabel 3 van bijlage I |
|
|
|
ESRS G1-1 Bescherming klokkenluiders alinea 10(d) |
Indicator nr. 6 van tabel 3 van bijlage I |
|
|
|
ESRS G1-4 Geldboeten voor overtredingen wetgeving tegen corruptie en omkoping alinea 24(a) |
Indicator nr. 17 van tabel 3 van bijlage I |
|
Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1816, bijlage II |
|
ESRS G1-4 Normen bestrijding corruptie en omkoping alinea 24(b) |
Indicator nr. 16 van tabel 3 van bijlage I |
|
|
|
Bijlage C
Rapportage- en Toepassingsvoorschriften in thematische ESRS die samen met ESRS 2 Algemene toelichtingen van toepassing zijn
Deze bijlage maakt integrerend deel uit van ESRS 2 en heeft dezelfde status als de overige delen van deze standaard. De volgende tabel geeft een overzicht van de vereisten in thematische ESRS die in aanmerking moeten worden genomen bij het rapporteren volgens de Rapportage-eisen in ESRS 2.
Rapportage-eis ESRS 2 |
Betrokken alinea ESRS |
GOV-1 – De rol van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen |
ESRS G1 Zakelijk gedrag (alinea 5) |
GOV-3 – Integratie van duurzaamheidsprestaties in beloningsregelingen |
ESRS E1 Klimaatverandering (alinea 13) |
SBM-2 – Belangen en opvattingen van stakeholders |
ESRS S1 Eigen personeel (alinea 12) ESRS S2 Werknemers in de waardeketen (alinea 9) ESRS S3 Getroffen gemeenschappen (alinea 7) ESRS S4 Consumenten en eindgebruikers (alinea 8) |
SBM-3 – Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel |
ESRS E1 Klimaatverandering (alinea’s 18 t/m 19) ESRS E4 Biodiversiteit en ecosystemen (alinea 16) ESRS S1 Eigen personeel (alinea’s 13 t/m 16) ESRS S2 Werknemers in de waardeketen (alinea’s 10 t/m 13) ESRS S3 Getroffen gemeenschappen (alinea’s 8 t/m 11) ESRS S4 Consumenten en eindgebruikers (alinea’s 9 t/m 12) |
IRO-1 – Beschrijving van de processen om materiële impacts, risico’s en kansen in kaart te brengen en te analyseren |
ESRS E1 Klimaatverandering (alinea’s 20 en 21) ESRS E2 Verontreiniging (alinea 11) ESRS E3 Water en mariene hulpbronnen (alinea 8) ESRS E4 Biodiversiteit en ecosystemen (alinea’s 17 en 19) ESRS E5 Materiaalgebruik en circulaire economie (alinea 11) ESRS G1 Zakelijk gedrag (alinea 6) |
ESRS E1
KLIMAATVERANDERING
INHOUDSOPGAVE
Doelstelling
Wisselwerking met andere ESRS
Rapportage-eisen
– |
ESRS 2 Algemene toelichtingen |
Governance
– |
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 GOV-3 – Integratie van duurzaamheidsprestaties in beloningsregelingen |
Strategie
– |
Rapportage-eis E1-1 – Transitieplan voor klimaatmitigatie |
– |
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 SBM-3 – Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel |
Impact-, risico- en kansenmanagement
– |
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 IRO-1 – Beschrijving van de processen om materiële klimaatimpacts, -risico’s en -kansen in kaart te brengen en te analyseren |
– |
Rapportage-eis E1-2 – Beleid ten aanzien van klimaatmitigatie en klimaatadaptatie |
– |
Rapportage-eis E1-3 – Maatregelen en middelen wat betreft beleid ten aanzien van klimaatverandering |
Maatstaven en doelen
– |
Rapportage-eis E1-4 – Doelen inzake klimaatmitigatie en klimaatadaptatie |
– |
Rapportage-eis E1-5 – Energieverbruik en energiemix |
– |
Rapportage-eis E1-6 – Bruto scope 1-, 2-, 3-emissies en totale broeikasgasemissies |
– |
Rapportage-eis E1-7 – Broeikasgasverwijderingen en projecten voor broeikasgasmitigatie gefinancierd uit carbon credits |
– |
Rapportage-eis E1-8 – Interne koolstofbeprijzing |
– |
Rapportage-eis E1-9 – Beoogde financiële effecten van materiële fysieke en transitierisico’s en potentiële klimaatkansen |
Bijlage A: |
Toepassingsvoorschriften |
– |
ESRS 2 Algemene toelichtingen |
Strategie
– |
Rapportage-eis E1-1 – Transitieplan voor klimaatmitigatie |
Impact-, risico- en kansenmanagement
– |
Rapportage-eis E1-2 – Beleid ten aanzien van klimaatmitigatie en klimaatadaptatie |
– |
Rapportage-eis E1-3 – Maatregelen en middelen wat betreft beleid ten aanzien van klimaatverandering |
Maatstaven en doelen
– |
Rapportage-eis E1-4 – Doelen inzake klimaatmitigatie en klimaatadaptatie |
– |
Rapportage-eis E1-5 – Energieverbruik en energiemix |
– |
Rapportage-eis E1-6 – Bruto scope 1-, 2-, 3-emissies en totale broeikasgasemissies |
– |
Rapportage-eis E1-7 – Broeikasgasverwijderingen en projecten voor broeikasgasmitigatie gefinancierd uit carbon credits |
– |
Rapportage-eis E1-8 – Interne koolstofbeprijzing |
– |
Rapportage-eis E1-9 – Beoogde financiële effecten van materiële fysieke en transitierisico’s en potentiële klimaatkansen |
Doelstelling
1. |
Deze standaard heeft tot doel Rapportage-eisen te bepalen die gebruikers van duurzaamheidsverklaringen in staat zullen stellen inzicht te krijgen in:
|
2. |
De Rapportage-eisen van deze standaard houden rekening met de vereisten van EU-wet- en regelgeving ter zake (nl. de EU-klimaatwet (30), de verordening normen klimaatbenchmarks (31), de verordening duurzaamheidsinformatie financiële sector (32) (“SFDR”), de EU-Taxonomie (33) en Pijler 3-rapportage-eisen van de EBA (34)). |
3. |
Deze standaard betreft Rapportage-eisen voor de volgende duurzaamheidsthema’s: klimaatmitigatie en klimaatadaptatie. Hij behandelt ook energiethema’s, voor zover die relevant zijn voor klimaatverandering. |
4. |
Bij klimaatmitigatie gaat het om de inspanningen van de onderneming in het kader van het algemene proces om de stijging van de wereldwijde gemiddelde temperatuur te beperken tot 1,5 °C boven het pre-industriële niveau, in lijn met de Overeenkomst van Parijs. Deze standaard betreft rapportage-eisen voor, maar is niet beperkt tot de zeven broeikasgassen (BKG): koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4), distikstofoxide (N2O), fluorkoolwaterstoffen (HFK’s), perfluorkoolwaterstoffen (PFK’s), zwavelhexafluoride (SF6) en stikstoftrifluoride (NF3). Ook betreft deze standaard Rapportage-eisen over de vraag hoe de onderneming haar broeikasgasemissies en de daarmee samenhangende transitierisico’s aanpakt. |
5. |
Bij klimaatadaptatie gaat het om het proces van de aanpassing van de onderneming aan actuele en verwachte klimaatverandering. |
6. |
Deze standaard betreft Rapportage-eisen met betrekking tot klimaatgevaren die fysieke klimaatrisico’s voor de onderneming kunnen opleveren, en haar adaptieve oplossingen om die risico’s terug te dringen. Ook betreft deze standaard transitierisico’s die voortkomen uit de vereiste adaptatie aan klimaatgevaren. |
7. |
De Rapportage-eisen met betrekking tot “energie” betreffen alle soorten energieproductie en -verbruik. |
Wisselwerking met andere ESRS
8. |
Onder meer ozonlaagafbrekende stoffen (ODS), stikstofoxiden (NOx) en zwaveloxiden (SOx) zijn emissies naar lucht die verband houden met klimaatverandering, maar niet onder de rapportagevereisten in ESRS E2 vallen. |
9. |
Impacts op de mens die kunnen voortkomen uit de transitie naar een klimaatneutrale economie, vallen onder ESRS S1 Eigen personeel, ESRS 2 Werknemers in de waardeketen, ESRS S3 Getroffen gemeenschappen en ESRS S4 Consumenten en eindgebruikers. |
10. |
Klimaatmitigatie en klimaatadaptatie houden nauw verband met thema’s die met name aan bod komen in ESRS E3 Water en mariene hulpbronnen en ESRS E4 Biodiversiteit en ecosystemen. Wat betreft water, en zoals geïllustreerd in de tabel met klimaatgevaren in TV 11, deze standaard behandelt acute en chronische fysieke risico’s die voortkomen uit water- en oceanische gevaren. Biodiversiteitsverlies en degradatie van ecosystemen waarvan klimaatverandering mogelijk de oorzaak is, komen aan bod in ESRS E4 Biodiversiteit en ecosystemen. |
11. |
Deze standaard dient te worden gelezen in samenhang met ESRS 1 Algemene vereisten en ESRS 2 Algemene toelichtingen. |
Rapportage-eisen
ESRS 2 Algemene toelichtingen
12. |
De vereisten in deze afdeling dienen te worden gelezen en toegepast in samenhang met de rapportages voorgeschreven door ESRS 2 in hoofdstuk 2 Governance, hoofdstuk 3 Strategie en hoofdstuk 4 Impact-, risico- en kansenmanagement. De op grond daarvan gerapporteerde informatie wordt in de duurzaamheidsverklaring gepresenteerd samen met de rapportage voorgeschreven door ESRS 2, met uitzondering van ESRS 2 SBM-3 Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel (daarvoor heeft de onderneming, overeenkomstig ESRS 2, alinea 46, de mogelijkheid om de informatie samen met de thematische rapportage te verschaffen). |
Governance
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 GOV-3 – Integratie van duurzaamheidsprestaties in beloningsregelingen
13. |
De onderneming rapporteert of en hoe klimaatoverwegingen worden meegewogen in de beloning van de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen, met inbegrip van de vraag of hun prestaties zijn afgezet tegen de doelen voor broeikasgasemissiereductie die op grond van Rapportage-eis E1-4 worden gerapporteerd, en het percentage van de in de lopende periode opgenomen beloning dat verband houdt met klimaatoverwegingen, met een toelichting om welke klimaatoverwegingen het gaat. |
Strategie
Rapportage-eis E1-1 – Transitieplan voor klimaatmitigatie
14. |
De onderneming licht haar transitieplan voor klimaatmitigatie (35) toe. |
15. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de vroegere, huidige en toekomstige mitigatie-inspanningen van de onderneming die ervoor moeten zorgen dat haar strategie en businessmodel verenigbaar zijn met de transitie naar een duurzame economie, met het beperken van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C in lijn met de Overeenkomst van Parijs en met de doelstelling om tegen 2050 klimaatneutraliteit te bereiken en, in voorkomend geval, de blootstelling van de onderneming aan kolen-, olie- en gasactiviteiten. |
16. |
De op grond van alinea 14 te verschaffen informatie, omvat:
|
17. |
Ingeval de onderneming niet over een transitieplan beschikt, vermeldt zij of, en zo ja wanneer, zij een transitieplan zal vaststellen. |
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 SBM-3 – Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel
18. |
De onderneming licht voor ieder materieel klimaatrisico dat zij heeft geïdentificeerd, toe of de entiteit dat risico beschouwt als een fysiek klimaatrisico of als een klimaattransitierisico. |
19. |
De onderneming beschrijft de veerkracht van haar strategie en businessmodel op het punt van klimaatverandering. Deze beschrijving omvat:
|
Impact-, risico- en kansenmanagement
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 IRO-1 – Beschrijving van de processen om materiële klimaatimpacts, -risico’s en -kansen in kaart te brengen en te analyseren
20. |
De onderneming beschrijft het proces voor het in kaart brengen en analyseren van klimaatimpacts, -risico’s en -kansen. Deze beschrijving omvat haar proces met betrekking tot:
|
21. |
Wanneer de onderneming de door alinea’s 20(b) en 20(c) voorgeschreven informatie rapporteert, licht zij toe hoe zij van klimaatscenarioanalyses, die een reeks klimaatscenario’s omvatten, heeft gebruikgemaakt om het identificeren en beoordelen van fysieke risico’s en transitierisico’s en -kansen op korte, middellange en lange termijn te onderbouwen. |
Rapportage-eis E1-2 – Beleid ten aanzien van klimaatmitigatie en klimaatadaptatie
22. |
De onderneming beschrijft haar beleid aangenomen voor het beheersen van haar materiële impacts, risico’s en kansen wat betreft klimaatmitigatie en klimaatadaptatie. |
23. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de mate waarin de onderneming beschikt over beleid voor het identificeren, inschatten, beheersen van en/of het bieden van herstel voor haar materiële impacts, risico’s en kansen wat betreft klimaatmitigatie en klimaatadaptatie. |
24. |
De door alinea 22 voorgeschreven rapportage bevat de informatie over het beleid dat de onderneming heeft opgezet om haar materiële impacts, risico’s en kansen wat betreft klimaatmitigatie en klimaatadaptatie te beheersen overeenkomstig ESRS 2 MDR-P Beleid aangenomen voor het managen van materiële duurzaamheidsthema’s. |
25. |
De onderneming geeft aan of en hoe haar beleid acteert op de volgende sectoren:
|
Rapportage-eis E1-3 – Maatregelen en middelen wat betreft beleid ten aanzien van klimaatverandering
26. |
De onderneming rapporteert haar maatregelen inzake klimaatmitigatie en klimaatadaptatie en de middelen die voor de uitrol daarvan zijn bestemd. |
27. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de reeds genomen en nog geplande belangrijke maatregelen om beleidsdoelstellingen en doelen op klimaatgebied te verwezenlijken. |
28. |
De beschrijving van de maatregelen en middelen voor klimaatmitigatie en klimaatadaptatie volgt de beginselen die zijn geformuleerd in ESRS 2 MDR-A Maatregelen en middelen wat betreft materiële duurzaamheidsthema’s. |
29. |
Naast ESRS 2 MDR-A doet de onderneming het volgende:
|
Maatstaven en doelen
Rapportage-eis E1-4 – Doelen inzake klimaatmitigatie en klimaatadaptatie
30. |
De onderneming rapporteert de klimaatdoelen die zij heeft bepaald. |
31. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de doelen die de onderneming heeft bepaald ten behoeve van haar beleid inzake klimaatmitigatie en klimaatadaptatie en voor het acteren op haar materiële klimaatimpacts, -risico’s en -kansen. |
32. |
De in alinea 30 voorgeschreven rapportage over doelen bevat de informatie voorgeschreven in ESRS 2 MDR-T Effectiviteit van beleid en maatregelen monitoren aan de hand van doelen. |
33. |
Ten behoeve van de door alinea 30 voorgeschreven rapportage vermeldt de onderneming of en hoe zij doelen heeft bepaald voor broeikasgasemissiereductie en/of andere doelen voor het beheren van materiële klimaatimpacts, -risico’s en -kansen, zoals de uitrol van hernieuwbare energie, energie-efficiëntie, klimaatadaptatie en de mitigatie van fysieke risico’s of transitierisico’s. |
34. |
Indien de onderneming doelen voor broeikasgasemissiereductie (39) heeft vastgesteld, zijn ESRS 2 MDR-T en de volgende vereisten van toepassing:
|
Rapportage-eis E1-5 – Energieverbruik en energiemix
35. |
De onderneming verschaft informatie over haar energieverbruik en energiemix. |
36. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in het totale energieverbruik van de onderneming in absolute waarde, de verbetering inzake energie-efficiëntie, de blootstelling aan kolen-, olie- en gasactiviteiten en het aandeel hernieuwbare energie in haar totale energiemix. |
37. |
De door alinea 35 voorgeschreven rapportage omvat het totale energieverbruik in MWh van haar eigen activiteiten, uitgesplitst naar:
|
38. |
Ondernemingen met activiteiten in sectoren met een grote klimaatimpact (42) splitsen hun totale verbruik van energie uit fossiele brandstoffen verder uit in:
|
39. |
Daarnaast geeft de onderneming (in voorkomend geval) een uitsplitsing en rapporteert zij afzonderlijk haar productie van niet-hernieuwbare energie en van hernieuwbare energie in MWh (43). |
Energie-intensiteit op basis van netto-opbrengsten (44)
40. |
De onderneming verschaft informatie over de energie-intensiteit (totale energieverbruik per netto-opbrengst) van activiteiten in sectoren met een grote klimaatimpact. |
41. |
De door alinea 40 voorgeschreven rapportage over energie-intensiteit wordt alleen afgeleid van het totale energieverbruik en de netto-opbrengsten uit activiteiten in sectoren met een grote klimaatimpact. |
42. |
De onderneming vermeldt de sectoren met een grote klimaatimpact die worden gebruikt om de in alinea 40 gevraagde energie-intensiteit te bepalen. |
43. |
De onderneming rapporteert de aansluiting van de betrokken posten of toelichtingen in de jaarrekening op het bedrag van de netto-opbrengsten uit activiteiten in sectoren met een grote klimaatimpact (de noemer in de berekening van de in alinea 40 gevraagde energie-intensiteit). |
Rapportage-eis E1-6 – Bruto scope 1-, 2-, 3-emissies en totale broeikasgasemissies
44. |
De onderneming rapporteert in ton CO2-equivalent (CO2-eq) haar (45)
:
|
45. |
Het doel van de Rapportage-eis in alinea 44 ten aanzien van:
De informatie uit deze Rapportage-eis is ook nodig om inzicht te krijgen in de klimaattransitierisico’s van de onderneming. |
46. |
Wanneer de onderneming de door alinea 44 voorgeschreven informatie over broeikasgas-emissies rapporteert, laat zij zich leiden door ESRS 1, alinea’s 62 tot en met 67. In beginsel zijn de data over broeikasgasemissies van geassocieerde deelnemingen of joint ventures die deel uitmaken van de upstream- en downstreamwaardeketen van de onderneming (ESRS 1 alinea 67), niet beperkt tot het gehouden aandeel in het eigen vermogen. De onderneming neemt voor haar geassocieerde deelnemingen, joint ventures, niet-geconsolideerde dochterondernemingen (beleggingsentiteiten) en contractuele overeenkomsten in gezamenlijke overeenkomsten die niet als een entiteit zijn gestructureerd (d.w.z. activiteiten en activa onder gezamenlijke zeggenschap), de broeikasgasemissies op volgens de mate waarin zij daarover operationele zeggenschap heeft. |
47. |
In het geval van significante veranderingen in de definitie van wat de rapporterende onderneming en haar upstream- en downstreamwaardeketen vormt, rapporteert de onderneming deze veranderingen en licht zij het effect ervan toe op de jaar-op-jaar vergelijkbaarheid van haar gerapporteerde broeikasgasemissies (d.w.z. het effect op de vergelijkbaarheid van broeikasgasemissies in de huidige rapportageperiode ten opzichte van de voorgaande rapportageperiode). |
48. |
De door alinea 44(a) voorgeschreven rapportage over bruto scope 1-emissies omvat:
|
49. |
De door alinea 44(b) voorgeschreven rapportage over bruto scope 2-emissies omvat:
|
50. |
Voor door alinea 44(a) en (b) voorgeschreven rapportage over scope 1- en 2-emissies geeft de onderneming een uitsplitsing van de informatie, met afzonderlijke vermelding van emissies afkomstig van:
|
51. |
De door alinea 44(c) voorgeschreven rapportage over bruto scope 3-emissies omvat broeikasgasemissies in ton CO2-eq uit elke significante scope 3-categorie (d.w.z. elke scope 3-categorie die voor de onderneming een prioriteit is). |
52. |
De door alinea 44(d) voorgeschreven rapportage over totale broeikasgasemissies is de som van de in alinea 44(a) tot en met (c) gevraagde scope 1-, 2- en 3-emissies. De rapportage over de totale broeikasgasemissies wordt uitgesplitst, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen:
|
Broeikasgasintensiteit op basis van netto-opbrengsten (46)
53. |
De onderneming rapporteert de intensiteit van haar broeikasgasemissie-intensiteit (totale broeikasgasemissies per netto-opbrengst). |
54. |
De door alinea 53 voorgeschreven rapportage over broeikasgasintensiteit verschaft de totale broeikasgasemissies in ton CO2-eq (voorgeschreven door alinea 44(d)) per netto-opbrengst. |
55. |
De onderneming rapporteert de aansluiting van de betrokken posten of toelichtingen in de jaarrekening op het bedrag van de netto-opbrengsten (de noemer in de berekening van de in alinea 53 gevraagde broeikasgasemissie-intensiteit). |
Rapportage-eis E1-7 – Broeikasgasverwijderingen en projecten voor broeikasgasmitigatie gefinancierd uit carbon credits
56. |
De onderneming rapporteert:
|
57. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel:
|
58. |
De door alinea 56(a) voorgeschreven rapportage over verwijderingen en opslag van broeikasgassen omvat (in voorkomend geval):
|
59. |
De door alinea 56(b) voorgeschreven rapportage over carbon credits omvat (in voorkomend geval):
|
60. |
Ingeval de onderneming een netto-nul-doel rapporteert naast de doelen voor brutobroeikasgasemissiereductie in overeenstemming met Rapportage-eis E1-4, alinea 30, geeft zij toelichting bij de gehanteerde reikwijdte, methodologieën en kaders en de vraag hoe het de bedoeling is de restemissies (na een reductie van de broeikasgasemissies met zo’n 90 tot 95 %, met de mogelijkheid voor gerechtvaardigde sectorale variaties in lijn met een erkend sectoraal decarbonisatietraject) te neutraliseren door bijvoorbeeld broeikasgasverwijderingen binnen haar eigen activiteiten en upstream- en downstreamwaardeketen. |
61. |
Ingeval de onderneming eventueel publieke claims over emissieneutraliteit heeft gemaakt waarbij sprake is van het gebruik van carbon credits, legt zij uit:
|
Rapportage-eis E1-8 – Interne koolstofbeprijzing
62. |
De onderneming rapporteert of zij regelingen voor interne koolstofbeprijzing toepast en, zo ja, hoe deze haar besluitvorming schragen en de uitrol van klimaatbeleid en -doelen stimuleren. |
63. |
De in alinea 62 gevraagde informatie omvat:
|
Rapportage-eis E1-9 – Beoogde financiële effecten van materiële fysieke en transitierisico’s en potentiële klimaatkansen
64. |
De onderneming rapporteert informatie over haar:
|
65. |
De door alinea 64 voorgeschreven informatie is een aanvulling op de door ESRS 2 SBM-3 alinea 48(d) voorgeschreven informatie over actuele financiële effecten. Deze Rapportage-eis heeft tot doel om:
|
66. |
De rapportage over beoogde financiële effecten van materiële fysieke risico’s zoals voorgeschreven door alinea 64(a) omvat (48):
|
67. |
De rapportage over beoogde financiële effecten van materiële transitierisico’s, zoals voorgeschreven door alinea 64(b) omvat:
|
68. |
De onderneming rapporteert de aansluitingen van de betrokken posten of toelichtingen in de jaarrekening op de volgende elementen:
|
69. |
Voor de rapportage over het potentieel om klimaatkansen te benutten, zoals voorgeschreven door alinea 64(c), houdt de onderneming rekening met (52):
|
70. |
Een kwantificering van de financiële effecten die voortkomen uit kansen, is niet vereist indien dit soort rapportage niet voldoet aan de kwalitatieve kenmerken van nuttige informatie opgenomen op grond van ESRS 1 Bijlage C Kwalitatieve kenmerken van informatie. |
Bijlage A
Toepassingsvoorschriften
Deze bijlage maakt integrerend deel uit van ESRS E1. Zij onderbouwt de toepassing van de in deze standaard beschreven rapportage-eisen en heeft dezelfde status als de overige delen van deze standaard.
Strategie
Rapportage-eis E1-1 – Transitieplan voor klimaatmitigatie
TV 1. |
Een transitieplan betreft de inspanningen van de onderneming op het gebied van klimaatmitigatie. Wanneer de onderneming over haar transitieplan rapporteert, wordt van haar verwacht dat zij een algemene toelichting geeft over de vraag hoe zij haar strategie en businessmodel zal aanpassen zodat deze verenigbaar zijn met de transitie naar een duurzame economie en met het beperken van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C in lijn met de Overeenkomst van Parijs (of een geactualiseerde internationale overeenkomst betreffende klimaatverandering) en met de doelstelling om tegen 2050 klimaatneutraliteit te bereiken zonder of met een beperkte overschrijding zoals bepaald in Verordening (EU) 2021/1119 (EU-klimaatwet) en, in voorkomend geval, de blootstelling van de onderneming aan kolen-, olie- en gasactiviteiten. |
TV 2. |
Het overheidsbeleid heeft nog niet voor alle sectoren sectorale trajecten vastgelegd. Daarom moet de door alinea 16(a) voorgeschreven rapportage over de verenigbaarheid van het transitieplan met de doelstelling om de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5 °C, worden begrepen als de rapportage over het doel voor broeikasgasemissiereductie van de onderneming. De door alinea 16(a) voorgeschreven rapportage wordt gebenchmarkt aan een traject richting 1,5 °C. Deze benchmark moet zijn gebaseerd op ofwel het sectorale decarbonisatietraject (indien dat voor de sector van de onderneming beschikbaar is) ofwel een economiebreed scenario, rekening houdende met de beperkingen daarvan (d.w.z. het is een eenvoudige omzetting van emissiereductiedoelstellingen van het niveau van de overheid naar het niveau van de onderneming). Dit Toepassingsvereiste moet worden gelezen in samenhang met TV 26 en TV 27 en de sectorale decarbonisatietrajecten waarvan daar sprake is. |
TV 3. |
Wanneer de onderneming de door alinea 16(d), voorgeschreven informatie rapporteert, kan zij rekening houden met:
|
TV 4. |
Wanneer de onderneming de door alinea 16(e) voorgeschreven informatie rapporteert, licht zij toe hoe de afstemming van haar economische activiteiten op Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 van de Commissie zich naar verwachting op termijn zal ontwikkelen om haar transitie naar een duurzame economie te ondersteunen. Daarbij houdt de onderneming rekening met de kritieke prestatie-indicatoren (KPI’s) die moet worden gerapporteerd op grond van artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 (en met name op de Taxonomie afgestemde inkomsten en CapEx en (in voorkomend geval) CapEx-plannen). |
TV 5. |
Wanneer de onderneming de door alinea 16(f) voorgeschreven informatie rapporteert, vermeldt zij of zij al dan niet is uitgesloten van de op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks overeenkomstig de uitsluitingscriteria in artikel 12, lid 1, punten d) tot en met g), (53) en artikel 12, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818 van de Commissie (verordening normen klimaatbenchmarks) (54). |
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 SBM-3 – Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel
TV 6. |
Wanneer de onderneming de door alinea 19(a) voorgeschreven informatie over de reikwijdte van de veerkrachtanalyse rapporteert, licht zij toe welk deel van haar eigen activiteiten en upstream- en downstreamwaardeketen en welke materiële fysieke risico’s en transitierisico’s eventueel van die analyse zijn uitgesloten. |
TV 7. |
Wanneer de onderneming de door alinea 19(b) voorgeschreven informatie rapporteert over de wijze waarop de veerkrachtanalyse is uitgevoerd, geeft zij toelichting bij:
|
TV 8. |
Wanneer de onderneming de door alinea 19(c) voorgeschreven informatie rapporteert over de uitkomsten van de veerkrachtanalyse, geeft zij toelichting bij:
|
Impact-, risico- en kansenmanagement
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 IRO-1 – Beschrijving van de processen om materiële klimaatimpacts, -risico’s en -kansen in kaart te brengen en te analyseren
TV 9. |
Wanneer de onderneming de door alinea 20(a) voorgeschreven informatie rapporteert over de processen om klimaatimpacts in kaart te brengen en te analyseren, licht zij toe hoe zij:
|
TV 10. |
De onderneming kan op grond van de alinea’s 20(a) en TV 9 gerapporteerde informatie koppelen aan de informatie gerapporteerd op grond van de volgende Rapportage-eisen: Rapportage-eis E1-1, alinea 16(d) (over locked-in broeikasgasemissies), Rapportage-eis E1-4 en Rapportage-eis E1-6. |
TV 11. |
Wanneer de onderneming de door alinea 20(b) voorgeschreven informatie rapporteert over de processen om fysieke risico’s in kaart te brengen en te analyseren, licht zij toe of en hoe zij:
|
TV 12. |
Wanneer de onderneming de door alinea 20(c) voorgeschreven informatie rapporteert over de processen om transitierisico’s en -kansen in kaart te brengen, licht zij toe of en hoe zij:
|
Klimaatscenarioanalyse
TV 13. |
Wanneer de onderneming de door de alinea’s 19, 20, 21, TV 10 en TV 11 voorgeschreven informatie rapporteert, licht zij toe hoe zij bij haar omstandigheden passende klimaatscenarioanalyses heeft gebruikt voor het onderbouwen van het in kaart brengen en beoordelen van fysieke risico’s en transitierisico’s en -kansen op korte, middellange en lange termijn, door onder meer te vermelden:
|
TV 14. |
Bij het uitvoeren van scenarioanalyses kan de onderneming rekening houden met de volgende handvatten: TCFD Technical Supplement on “The Use of Scenario Analysis in Disclosure of Climate-Related Risks and Opportunities” (2017); TCFD “Guidance on Scenario Analysis for Non-Financial Companies” (2020); EN ISO 14091:2021 “Klimaatadaptatie – Richtlijnen voor beoordeling van kwetsbaarheid, effecten en risico’s”; andere erkende sectorale standaarden zoals het Network for Greening the Financial System (NGFS); en EU-, nationale, regionale en lokale wet- en regelgeving. |
TV 15. |
De onderneming licht kort toe hoe de gebruikte klimaatscenario’s verenigbaar zijn met de in de jaarrekening gehanteerde kritieke klimaataannames. |
Rapportage-eis E1-2 – Beleid ten aanzien van klimaatmitigatie en klimaatadaptatie
TV 16. |
Informatie over beleid ten aanzien van klimaatmitigatie of klimaatadaptatie kan afzonderlijk worden gerapporteerd aangezien de doelstellingen daarvan, de betrokken personen en de voor de uitvoering daarvan vereiste maatregelen en middelen verschillen. |
TV 17. |
Beleid ten aanzien van klimaatmitigatie zet in op het beheer van de broeikasgasemissies van de onderneming, haar broeikasgasverwijderingen en haar transitierisico’s voor verschillende tijdshorizonten, binnen haar eigen activiteiten en/of binnen de upstream- en downstreamwaardeketen. Het vereiste van alinea 14 kan betrekking hebben op zowel op zichzelf staand klimaatmitigatiebeleid als relevant beleid rond andere thema’s die indirect bijdragen aan klimaatmitigatie, zoals opleidingsbeleid, beleid inzake inkoop of de toeleveringsketen, investeringsbeleid of beleid inzake productontwikkeling. |
TV 18. |
Beleid ten aanzien van klimaatadaptatie zet in op het beheer van de fysieke klimaatrisico’s van de onderneming en op haar transitierisico’s wat betreft klimaatadaptatie. Het vereiste van de alinea’s 22 en 25 kan betrekking hebben op zowel op zichzelf staand klimaatadaptatiebeleid als relevant beleid rond andere thema’s die indirect bijdragen aan klimaatadaptatie, zoals opleidingsbeleid en beleid inzake noodsituaties of veiligheid en gezondheid. |
Rapportage-eis E1-3 – Maatregelen en middelen wat betreft beleid ten aanzien van klimaatverandering
TV 19. |
Wanneer de onderneming de door de alinea’s 29(a) en 29(b) voorgeschreven informatie over maatregelen rapporteert, kan zij:
|
TV 20. |
Wanneer de onderneming de door alinea 29(c) voorgeschreven informatie over middelen rapporteert, vermeldt zij alleen de significante OpEx- en CapEx-bedragen die voor de uitvoering van de maatregelen nodig zijn, aangezien deze informatie dient om de geloofwaardigheid van haar maatregelen aan te tonen – niet om de gerapporteerde bedragen op de jaarrekening aan te sluiten. De gerapporteerde CapEx- en OpEx-bedragen zijn de aanvullingen van zowel materiële als immateriële activa tijdens het actuele boekjaar, alsmede de geplande aanvullingen voor toekomstige perioden van uitvoering van de maatregelen. Bij de gerapporteerde bedragen gaat het alleen om de incrementele financiële investeringen die direct bijdragen aan het behalen van de doelen van de onderneming. |
TV 21. |
In lijn met de vereisten van ESRS 2 MDR-A licht de onderneming toe of en in welke mate haar vermogen om de maatregelen uit te voeren afhankelijk is van de beschikbaarheid en allocatie van middelen. Doorlopende toegang tot financiering tegen betaalbare kapitaalkosten kan van cruciaal belang zijn voor de uitvoering van de maatregelen van de onderneming; daarbij gaat het onder meer om haar aanpassingen aan veranderingen in vraag en aanbod of haar daarmee samenhangende acquisities en significante investeringen in onderzoek en ontwikkeling (O&O). |
TV 22. |
De voor de uitvoering van de op grond van alinea 29(c) gerapporteerde maatregelen vereiste OpEx- en CapEx-bedragen zijn consistent met de kritieke prestatie-indicatoren (KPI’s) (CapEx- en OpEx-KPI’s) en, in voorkomend geval, het CapEx-plan voorgeschreven door Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2178 van de Commissie. De onderneming geeft toelichting bij eventuele verschillen tussen de op grond van deze standaard gerapporteerde significante OpEx- en CapEx-bedragen en de op grond van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2178 van de Commissie gerapporteerde kritieke prestatie-indicatoren (KPI’s), als gevolg van bijvoorbeeld de rapportage van niet in aanmerking komende economische activiteiten in de zin van die gedelegeerde verordening. De onderneming kan haar maatregelen structureren per economische activiteit, om haar OpEx en CapEx en, in voorkomend geval, haar OpEx- en/of CapEx-plannen te vergelijken met haar op de Taxonomie afgestemde kritieke prestatie-indicatoren (KPI’s). |
Maatstaven en doelen
Rapportage-eis E1-4 – Doelen inzake klimaatmitigatie en klimaatadaptatie
TV 23. |
Op grond van alinea 34(a) kan de onderneming doelen voor broeikasgasemissiereductie rapporteren in intensiteitswaarde. Intensiteitsdoelen worden geformuleerd als verhouding tussen broeikasgasemissies en een eenheid van fysieke activiteit of economische output. De betrokken eenheden van activiteit of output worden vermeld in sectorspecifieke ESRS-standaarden. In gevallen waarin de onderneming alleen een doel voor broeikasgasemissiereductie heeft vastgesteld, rapporteert zij niettemin de daarmee samenhangende absolute waarden voor het doeljaar en het (de) tussenliggende doeljaar (doeljaren). Dit kan leiden tot een situatie waarin een onderneming een stijging van absolute broeikasgasemissies moet rapporteren voor het doeljaar en het (de) tussenliggende doeljaar (doeljaren), omdat zij bijvoorbeeld al rekent met organische groei van haar activiteiten. |
TV 24. |
Wanneer de onderneming de door alinea 34(b) voorgeschreven informatie rapporteert, vermeldt zij voor elke betrokken emissie-scope (1, 2 of 3) het aandeel van het doel. De onderneming vermeldt de methode die wordt gebruikt om scope 2-emissies te berekenen die in het doel zijn opgenomen (d.w.z. ofwel de locatie- ofwel de marktgebaseerde methode). Indien de begrenzing van het doel voor broeikasgasemissiereductie afwijkt van de op grond van Rapportage-eis E1-6 gerapporteerde broeikasgasemissies, rapporteert de onderneming welke gassen het betreft, het respectieve percentage scope 1-, 2- en 3-emissies en de totale broeikasgasemissies die onder dat doel vallen. Voor de doelen voor broeikasgasemissiereductie van haar dochternemingen past de onderneming deze vereisten analoog toe op het niveau van de dochteronderneming. |
TV 25. |
Wanneer de onderneming de door alinea 34(c) voorgeschreven informatie over basisjaar en nulmeting rapporteert:
|
TV 26. |
Wanneer de onderneming de door de alinea’s 34(d) en 34(e) voorgeschreven informatie rapporteert, presenteert zij de informatie over de periode voor het bereiken van het doel aan de hand van een sectorspecifiek (voor zover beschikbaar) of sectoroverschrijdend emissietraject dat verenigbaar is met het beperken van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C. Daartoe berekent de onderneming een op 1,5 °C afgestemde referentiestreefwaarde voor scope 1 en 2 (en, in voorkomend geval, een afzonderlijke waarde voor scope 3) waartegen haar eigen doelen voor broeikasgasemissiereductie of tussentijdse doelen voor de betrokken scopes kunnen worden afgezet. |
TV 27. |
De referentiestreefwaarde kan worden berekend door de broeikasgasemissies in het basisjaar te vermenigvuldigen met een emissiereductiefactor die sectorspecifiek (sectorale decarbonisatiemethodologie) of sectoroverschrijdend (contractiemethodologie) is. Deze emissiereductiefactoren kunnen van verschillende bronnen worden afgeleid. De onderneming dient erop toe te zien dat de gebruikte bron is gebaseerd op een emissiereductietraject dat verenigbaar is met het beperken van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C. |
TV 28. |
De emissiereductiefactoren zullen in de toekomst verder worden ontwikkeld. Daarom worden ondernemingen aangemoedigd om alleen geactualiseerde, publiek beschikbare informatie te gebruiken.
|
TV 29. |
De referentiestreefwaarde is afhankelijk van het basisjaar en emissienulmeting van het doel voor broeikasgasemissiereductie van de onderneming. Dit betekent dat het voor ondernemingen met een recent basisjaar of met een hogere emissienulmeting misschien een minder grote uitdaging is om de referentiestreefwaarde te behalen dan voor ondernemingen die in het verleden al ambitieuze maatregelen hebben getroffen om broeikasgasemissies te reduceren. Daarom kunnen ondernemingen die in het verleden broeikasgasemissiereducties hebben verwezenlijkt die verenigbaar zijn met een op 1,5 °C afgestemd sectoroverschrijdend of sectorspecifiek traject, hun emissienulmeting overeenkomstig aanpassen om de referentiestreefwaarde vast te stellen. Indien de onderneming dus de emissienulmeting aanpast om de referentiestreefwaarde te bepalen, houdt zij geen rekening met reducties van broeikasgasemissies van vóór 2020 en verschaft zij het nodige bewijsmateriaal over de broeikasgasemissiereductie die zij in het verleden heeft verwezenlijkt. |
TV 30. |
Wanneer de onderneming de door alinea 34(f) voorgeschreven informatie rapporteert, geeft zij toelichting bij de volgende punten:
|
TV 31. |
De onderneming kan haar doelen voor broeikasgasemissiereductie samen met haar maatregelen inzake klimaatmitigatie (zie alinea TV 19) presenteren als een tabel of een grafisch traject om evoluties in de tijd voor te stellen. De volgende figuur en tabel geven voorbeelden waarin doelen en decarbonisatiehefbomen kunnen worden gecombineerd:
|
Rapportage-eis E1-5 – Energieverbruik en energiemix
Berekeningsinstructies
TV 32. |
Bij het opstellen van de door alinea 35 voorgeschreven informatie over het energieverbruik doet de onderneming het volgende:
|
TV 33. |
De door alinea 37(a) voorgeschreven informatie is van toepassing indien de onderneming actief is in ten minste één sector met een grote klimaatimpact. De door alinea 38(a) tot en met (e) voorgeschreven informatie omvat ook energie uit fossiele brandstoffen verbruikt bij activiteiten buiten sectoren met een grote klimaatimpact. |
TV 34. |
De informatie over energieverbruik en energiemix kan in de vorm van de onderstaande tabel worden gepresenteerd voor sectoren met een grote klimaatimpact en, met weglating van de rijen (1) tot en met (5), voor alle overige sectoren.
|
TV 35. |
Het totale energieverbruik uitgesplitst in verbruik van fossiele, nucleaire en hernieuwbare energie kan in de duurzaamheidsverklaring grafisch worden gepresenteerd met de evoluties in de tijd (bv. in een taart- of staafdiagram). |
Energie-intensiteit op basis van netto-opbrengsten
TV 36. |
Bij het opstellen van de door alinea 40 voorgeschreven informatie over energie-intensiteit doet de onderneming het volgende:
|
TV 37. |
De kwantitatieve informatie kan in de volgende tabel worden gepresenteerd.
|
TV 38. |
De aansluiting van netto-opbrengsten van activiteiten in sectoren met een grote klimaatimpact op de desbetreffende post in de jaarrekening of rapportage (zoals voorgeschreven door alinea 43) kan worden gepresenteerd:
|
Rapportage-eis E1-6 – Bruto scope 1-, 2-, 3-emissies en totale broeikasgasemissies
Berekeningsinstructies
TV 39. |
Bij het opstellen van de door alinea 44 voorgeschreven informatie voor de rapportage over broeikasgasemissies doet de onderneming het volgende:
|
TV 40. |
Bij het opstellen van de door alinea 50 voorgeschreven informatie voor de rapportage over broeikasgasemissies van haar geassocieerde deelnemingen, joint ventures, niet-geconsolideerde dochterondernemingen (beleggingsentiteiten) en contractuele overeenkomsten, consolideert de onderneming 100 % van de broeikasgasemissies van de entiteiten waarover zij operationele zeggenschap heeft. In de praktijk gebeurt dit wanneer de onderneming over de vergunning – of toestemming – beschikt om de activa van deze geassocieerde deelnemingen, joint ventures, niet-geconsolideerde dochterondernemingen (beleggingsentiteiten) en contractuele overeenkomsten te exploiteren. Wanneer de onderneming een contractueel bepaalde deeltijdse operationele zeggenschap heeft, consolideert zij 100 % van de tijdens de duur van haar operationele zeggenschap uitgestoten broeikasgassen. |
TV 41. |
In lijn met ESRS 1 hoofdstuk 3.7 geeft de onderneming, waar nodig, een uitsplitsing van de informatie over haar broeikasgasemissies. De onderneming kan haar scope 1-, 2- en 3- of totale broeikasgasemissies uitsplitsen naar land, operationeel segment, economische activiteit, dochteronderneming, broeikasgascategorie (CO2, CH4, N2O, HFK’s, PFK’s, SF6, NF3 en andere door de onderneming in aanmerking genomen broeikasgassen) of soort bron (stationaire verbranding, mobiele verbranding, procesemissies en vluchtige emissies). |
TV 42. |
De rapportageperiode van een onderneming kan verschillen van die van sommige of alle entiteiten in haar waardeketen. In dergelijke omstandigheden mag de onderneming haar broeikasgasemissies meten overeenkomstig alinea 44, gebruikmakend van informatie voor rapportageperioden die verschillen van haar eigen rapportageperiode, indien die informatie is verkregen van entiteiten in haar waardeketen met rapportageperioden die verschillen van de rapportageperiode van de onderneming. Voorwaarde daarbij is wel dat:
|
TV 43. |
Bij het opstellen van de door alinea 48(a) voorgeschreven informatie over scope 1-emissies doet de onderneming het volgende:
|
TV 44. |
Bij het opstellen van de door alinea 48(b) voorgeschreven informatie over het percentage scope 1-emissies van gereglementeerde emissiehandelssystemen doet de onderneming het volgende:
|
TV 45. |
Bij het opstellen van de door alinea 49 voorgeschreven informatie over scope 2-emissies doet de onderneming het volgende:
|
TV 46. |
Bij het opstellen van de door alinea 51 voorgeschreven informatie over scope 3-emissies doet de onderneming het volgende:
|
TV 47. |
Bij het opstellen van de door alinea 52 voorgeschreven informatie over de totale broeikasgasemissies doet de onderneming het volgende:
|
TV 48. |
De onderneming rapporteert haar totale broeikasgasemissies, uitgesplitst in scope 1- en scope 2-emissies en significante scope 3-emissies, volgens de onderstaande tabel.
|
TV 49. |
Om een duidelijk zicht te bieden op potentiële transitierisico’s, kan de onderneming haar totale broeikasgasemissies rapporteren, uitgesplist naar belangrijkste landen en (in voorkomend geval) naar operationeel segment (waarbij dezelfde segmenten voor de jaarrekening worden toegepast die worden voorgeschreven door standaarden voor jaarrekeningen, d.w.z. IFRS 8 Operationele segmenten of lokale GAAP). Scope 3-emissies kunnen uit deze uitsplitsingen naar land worden weggelaten indien de betrokken data niet eenvoudig beschikbaar zijn. |
TV 50. |
De scope 3-emissies kunnen ook worden gepresenteerd volgens de categorieën indirecte broeikasgasemissies gedefinieerd in EN ISO 14064-1:2018. |
TV 51. |
Indien zulks materieel is voor de scope 3-emissies van de onderneming, rapporteert zij de broeikasgasemissies uit gekochte cloudcomputing- en datacentradiensten als een subset van de algemene scope 3-categorie“upstream gekochte goederen en diensten”. |
TV 52. |
De totale broeikasgasemissies uitgesplitst in scope 1-, 2- en 3-emissies kunnen grafisch worden gepresenteerd in de duurzaamheidsverklaring (bv. als staaf- of taartdiagram), om de uitsplitsing van broeikasgassen binnen de waardeketen voor te stellen (upstream, eigen activiteiten, vervoer, downstream). |
Broeikasgasintensiteit op basis van netto-opbrengsten
TV 53. |
Wanneer de onderneming de door alinea 53 voorgeschreven informatie over broeikasgasintensiteit rapporteert, doet zij het volgende:
|
TV 54. |
De kwantitatieve informatie kan in de vorm van de volgende tabel worden gepresenteerd.
|
TV 55. |
De aansluiting van de netto-opbrengsten gebruikt voor het berekenen van de broeikasgasintensiteit en de betrokken posten of toelichtingen in de jaarrekening (zoals voorgeschreven door alinea 55) kan gebeuren door middel van:
|
Rapportage-eis E1-7 – Broeikasgasverwijderingen en projecten voor broeikasgasmitigatie gefinancierd uit carbon credits
Verwijderingen en opslag van broeikasgassen binnen eigen activiteiten en de upstream- en downstreamwaardeketen
TV 56. |
Naast hun broeikasgasemissie-inventaris verschaffen ondernemingen transparantie over hoe en in welke mate zij binnen hun eigen activiteiten en upstream- en downstreamwaardeketen ofwel natuurlijke koolstofputten (“sinks”) versterken of technische oplossingen toepassen om broeikasgassen uit de atmosfeer te halen. Hoewel er geen algemeen aanvaarde concepten en methodologieën zijn om broeikasgasverwijderingen administratief te verwerken, zet deze standaard in op het verbeteren van de transparantie over de inspanningen van de onderneming om broeikasgassen uit de atmosfeer te verwijderen (alinea’s 56(a) en 58). De broeikasgasverwijderingen buiten de waardeketen die de onderneming ondersteunt door de aankoop van carbon credits, worden afzonderlijk gerapporteerd, zoals voorgeschreven door de alinea’s 56(b) en 59. |
TV 57. |
Wanneer de onderneming, zoals voorgeschreven door de alinea’s 56(a) en 58, de informatie rapporteert over verwijdering en opslag van broeikasgassen afkomstig van haar eigen activiteiten en haar upstream- en downstreamwaardeketen, geeft zij voor iedere verwijderings- en opslagactiviteit een beschrijving van:
|
TV 58. |
Wanneer de onderneming, zoals voorgeschreven door de alinea’s 56(a) en 58, de informatie opstelt over verwijderingen en opslag van broeikasgassen afkomstig van haar eigen activiteiten en haar upstream- en downstreamwaardeketen, doet zij het volgende:
|
TV 59. |
De onderneming maakt een uitsplitsing tussen de broeikasgasverwijderingen binnen haar eigen activiteiten en die binnen haar upstream- en downstreamwaardeketen, en rapporteert deze apart. Activiteiten voor de verwijdering van broeikasgassen binnen de upstream- en downstreamwaardeketen omvatten verwijderingsactiviteiten die de onderneming actief ondersteunt, via bijvoorbeeld een samenwerkingsproject met een leverancier. De onderneming hoeft geen broeikasgasverwijderingen op te nemen die zich eventueel binnen haar upstream- en downstreamwaardeketen voordoen, maar waarvan zij niet op de hoogte is. |
TV 60. |
De kwantitatieve informatie over broeikasgasverwijderingen kan aan de hand van de volgende tabel worden gepresenteerd.
|
Uit carbon credits gefinancierde mitigatieprojecten voor broeikasgassen
TV 61. |
Carbon credits aankopen om buiten de waardeketen van de onderneming projecten te financieren voor broeikasgasemissiereductie die aan hoge kwaliteitsstandaarden voldoen, kan een nuttige bijdrage leveren aan klimaatmitigatie. Deze standaard schrijft voor dat de onderneming rapporteert of zij al dan niet carbon credits gebruikt, afzonderlijk van haar broeikasgasemissies (alinea’s 56(b) en 59) en doelen voor broeikasgasemissiereductie (Rapportage-eis E1-4). Ook schrijft deze standaard voor dat de onderneming aantoont in hoeverre zij van carbon credits gebruikmaakt en welke kwaliteitscriteria zij daarbij hanteert. |
TV 62. |
Wanneer de onderneming de door de alinea’s 56(b) en 59 voorgeschreven informatie over carbon credits rapporteert, geeft zij de volgende uitsplitsing (in voorkomend geval):
|
TV 63. |
Bij het opstellen van de door de alinea’s 56(b) en 59 voorgeschreven informatie over carbon credits doet de onderneming het volgende:
|
TV 64. |
De informatie over in het rapportagejaar vernietigde carbon credits en de carbon credits waarvan de vernietiging voor de toekomst gepland staat, kan aan de hand van de volgende tabel worden gepresenteerd.
|
Rapportage-eis E1-8 – Interne koolstofbeprijzing
TV 65. |
Wanneer de onderneming de door de alinea’s 62 en 63 voorgeschreven informatie rapporteert, licht zij in voorkomend geval kort toe of en hoe de koolstofprijzen die in regelingen voor interne koolstofbeprijzing worden gebruikt, consistent zijn met die welke in de jaarrekening worden gebruikt. Zij doet dit voor de interne koolstofprijzen die worden gebruikt voor:
|
TV 66. |
De informatie kan aan de hand van de volgende tabel worden gepresenteerd:
|
Rapportage-eis E1-9 – Beoogde financiële effecten van materiële fysieke en transitierisico’s en potentiële klimaatkansen
Beoogde financiële effecten als gevolg van materiële fysieke risico’s en transitierisico’s
TV 67. |
Materiële klimaatgerelateerde fysieke risico’s en transitierisico’s kunnen van invloed zijn op de financiële positie van de onderneming (bv. activa in eigendom, geleasede activa onder financiële zeggenschap, en verplichtingen), haar prestaties (bv. potentiële toekomstige stijging/daling van netto-opbrengsten en kosten als gevolg van onderbreking van bedrijfsactiviteit, gestegen aanbodprijzen met mogelijke marge-uitholling als gevolg) en haar kasstromen. De geringe waarschijnlijkheid, de bijzondere ernst en de lange tijdshorizonten van sommige blootstellingen aan fysieke klimaatrisico’s en de onzekerheid als gevolg van de transitie naar een duurzame economie betekenen dat daaraan materiële beoogde financiële effecten verbonden zijn die buiten het toepassingsgebied van de vereisten van bestaande standaarden voor jaarrekeningen vallen. |
TV 68. |
Momenteel is er geen algemeen geaccepteerde methodologie om in te schatten of te meten hoe materiële fysieke risico’s en transitierisico’s de toekomstige financiële positie, financiële prestaties en kasstromen van een onderneming kunnen beïnvloeden. Daarom zal de rapportage over deze financiële effecten (zoals voorgeschreven door de alinea’s 64, 66 en 67) afhangen van de interne methodologie van de onderneming en de significante oordeelsvorming bij het bepalen van de inputs, en de aannames die nodig zijn om de beoogde financiële effecten ervan te kwantificeren. |
TV 69. |
Wanneer de onderneming de door de alinea’s 64(a) en 66 voorgeschreven informatie rapporteert, licht zij toe:
|
TV 70. |
Wanneer de onderneming de informatie opstelt die op grond van alinea 66(a) moet worden gerapporteerd over activa die materieel fysiek risico lopen, doet zij het volgende:
|
TV 71. |
Bij het opstellen van de door de alinea’s 64(a) en 66(d) voorgeschreven informatie kan de onderneming het aandeel van de netto-opbrengsten uit bedrijfsactiviteiten die fysiek risico lopen, inschatten en rapporteren. De daarbij gerapporteerde informatie:
|
TV 72. |
Wanneer de onderneming de door de alinea’s 64(b) en 67(a) voorgeschreven informatie rapporteert, licht zij toe:
|
TV 73. |
Wanneer de onderneming de door de alinea’s 67(a) en (b) voorgeschreven informatie over activa die materieel transitierisico lopen, rapporteert, doet zij het volgende:
|
TV 74. |
Bij het rapporteren van de door alinea 67(d) voorgeschreven informatie over potentiële verplichtingen als gevolg van materiële transitierisico’s:
|
TV 75. |
Andere benaderingen en methodologieën kunnen worden toegepast om in te schatten hoe transitierisico’s van invloed kunnen zijn op de toekomstige financiële positie van de onderneming. Hoe dan ook moet de rapportage over beoogde financiële effecten een beschrijving van de door de onderneming gebruikte methodologieën en definities bevatten. |
TV 76. |
Bij het opstellen van de door alinea 67(e) voorgeschreven informatie kan de onderneming het aandeel inschatten en rapporteren van de netto-opbrengsten uit bedrijfsactiviteiten die transitierisico’s lopen. Deze rapportage:
|
TV 77. |
De afstemming tussen het significante bedrag aan activa, verplichtingen en netto-opbrengsten (kwetsbaar voor materiële fysieke risico’s of materiële transitierisico’s) en de betrokken post of informatie (bv. bij gesegmenteerde rapportage) in de jaarrekening (zoals voorgeschreven door alinea 68) kan door de onderneming als volgt worden gepresenteerd:
|
TV 78. |
De onderneming ziet toe op de consistentie tussen data en aannames om de beoogde financiële effecten van materiële fysieke risico’s en materiële transitierisico’s in te schatten en daarover te rapporteren in de duurzaamheidsverklaring, en de overeenkomstige data en aannames gebruikt voor de jaarrekening (bv. koolstofprijzen gebruikt voor het inschatten van de bijzondere waardevermindering van activa, de gebruiksduur van activa, schattingen en voorzieningen). De onderneming licht de redenen voor eventuele inconsistenties toe (bv. indien de inschatting van de volledige financiële implicaties van klimaatrisico’s nog bezig is of indien die implicaties in de jaarrekening niet als materieel worden aangemerkt). |
TV 79. |
Voor potentiële toekomstige effecten op verplichtingen (zoals voorgeschreven door alinea 67(d)) geeft de onderneming (in voorkomend geval) kruisverwijzingen naar de beschrijving van de emissiehandelssystemen in de jaarrekening. |
Klimaatkansen
TV 80. |
Wanneer de onderneming de door alinea 69(a) voorgeschreven informatie rapporteert, geeft zij toelichting bij de aard van de kostenbesparingen (bv. door verminderd energieverbruik), de gebruikte tijdshorizonten en methodologie, met inbegrip van de scope van de beoordeling, kritieke aannames en beperkingen, en de vraag of en hoe scenarioanalyse is toegepast. |
TV 81. |
Wanneer de onderneming de door alinea 69(b) voorgeschreven informatie rapporteert, licht zij toe hoe zij een inschatting heeft gemaakt van de omvang van de markt of van verwachte veranderingen in netto-opbrengsten van koolstofarme producten en diensten of adaptatieoplossingen, met inbegrip van de scope van de beoordeling, de tijdshorizon, kritieke aannames en beperkingen, en de vraag in hoeverre de markt voor de onderneming toegankelijk is. De informatie over de omvang van de markt kan worden afgezet tegen de lopende, op de Taxonomie afgestemde ontvangsten gerapporteerd op grond van Verordening (EU) 2020/852. De entiteit kan ook toelichten hoe zij haar klimaatkansen zal benutten en, waar mogelijk, dient een en ander in verband te worden gebracht met op grond van de Rapportage-eisen E1-2, E1-3 en E1-4 gerapporteerde informatie over beleid, doelen en maatregelen. |
ESRS E2
VERONTREINIGING
INHOUDSOPGAVE
Doelstelling
Wisselwerking met andere ESRS
Rapportage-eisen
– |
ESRS 2 Algemene toelichtingen |
Impact-, risico- en kansenmanagement
– |
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 IRO-1 – Beschrijving van de processen om materiële verontreinigingsimpacts, -risico’s en -kansen in kaart te brengen en te analyseren |
– |
Rapportage-eis E2-1 – Beleid ten aanzien van verontreiniging |
– |
Rapportage-eis E2-2 – Maatregelen en middelen wat betreft verontreiniging |
Maatstaven en doelen
– |
Rapportage-eis E2-3 – Doelen wat betreft verontreiniging |
– |
Rapportage-eis E2-4 – Verontreiniging van lucht, water en bodem |
– |
Rapportage-eis E2-5 – Zorgwekkende stoffen en zeer zorgwekkende stoffen |
– |
Rapportage-eis E2-6 – Beoogde financiële effecten van impacts, risico’s en kansen wat betreft verontreiniging |
Bijlage A: |
Toepassingsvoorschriften |
– |
ESRS 2 Algemene toelichtingen |
Impact-, risico- en kansenmanagement
– |
Rapportage-eis E2-1 – Beleid ten aanzien van verontreiniging |
– |
Rapportage-eis E2-2 – Maatregelen en middelen wat betreft verontreiniging |
Maatstaven en doelen
– |
Rapportage-eis E2-3 – Doelen wat betreft verontreiniging |
– |
Rapportage-eis E2-4 – Verontreiniging van lucht, water en bodem |
– |
Rapportage-eis E2-5 – Zorgwekkende stoffen en zeer zorgwekkende stoffen |
– |
Rapportage-eis E2-6 – Beoogde financiële effecten van risico’s en kansen wat betreft verontreiniging |
Doelstelling
1. |
Deze standaard heeft tot doel Rapportage-eisen te bepalen die gebruikers van de duurzaamheidsverklaring in staat zullen stellen inzicht te krijgen in:
|
2. |
Deze standaard betreft Rapportage-eisen voor de volgende duurzaamheidsthema’s: verontreiniging van lucht, water of bodem, zorgwekkende stoffen, met inbegrip van zeer zorgwekkende stoffen. |
3. |
“Luchtverontreiniging” betreft de emissies van de onderneming naar lucht (zowel binnen als buiten), en preventie, bestrijding en reductie van die emissies. |
4. |
“Waterverontreiniging” betreft de emissies van de onderneming naar water en de preventie, bestrijding en reductie van die emissies. |
5. |
“Bodemverontreiniging” betreft de emissies van de onderneming naar bodem en de preventie, bestrijding en reductie van die emissies. |
6. |
Wat betreft “zorgwekkende stoffen”, deze standaard behandelt productie, gebruik en/of distributie en commercialisering door de onderneming van zorgwekkende stoffen, met inbegrip van zeer zorgwekkende stoffen (ZZS). Rapportage-eisen over zorgwekkende stoffen hebben tot doel gebruikers inzicht te geven in daadwerkelijke of potentiële impacts van die stoffen, mede rekening houdende met mogelijke beperkingen op gebruik en/of distributie en commercialisering van die stoffen. |
Wisselwerking met andere ESRS
7. |
Het thema “verontreiniging” is nauw verweven met andere milieusubthema’s zoals klimaatverandering, water en mariene hulpbronnen, biodiversiteit en circulaire economie. Om dus een breed overzicht te geven van wat materieel kan zijn wat betreft verontreiniging, zijn de relevante Rapportage-eisen die in andere milieustandaarden aan bod komen, de volgende:
|
8. |
De verontreinigingsimpacts van de onderneming kunnen invloed hebben op mensen en gemeenschappen. Materiële negatieve impacts op getroffen gemeenschappen door verontreinigingsimpacts die aan de onderneming zijn toe te schrijven, worden behandeld in ESRS S3 Getroffen gemeenschappen. |
9. |
Deze standaard dient te worden gelezen in samenhang met ESRS 1 Algemene vereisten en ESRS 2 Algemene toelichtingen. |
Rapportage-eisen
ESRS 2 Algemene toelichtingen
10. |
De vereisten in deze afdeling dienen te worden gelezen in samenhang met en gerapporteerd samen met de rapportage voorgeschreven door ESRS 2 hoofdstuk 4 Impact-, risico- en kansenmanagement. |
Impact-, risico- en kansenmanagement
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 IRO-1 – Beschrijving van de processen om materiële verontreinigingsimpacts, -risico’s en -kansen in kaart te brengen en te analyseren
11. |
De onderneming beschrijft het proces voor het in kaart brengen van materiële impacts, risico’s en kansen en verschaft informatie over:
|
Rapportage-eis E2-1 – Beleid ten aanzien van verontreiniging
12. |
De onderneming beschrijft haar aangenomen beleid om haar materiële impacts, risico’s en kansen te beheersen wat betreft het voorkomen en bestrijden van verontreiniging. |
13. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de mate waarin de onderneming beschikt over beleid voor het identificeren, inschatten, beheersen van en/of het bieden van herstel voor haar materiële impacts, risico’sen kansen wat betreft verontreiniging. |
14. |
De door alinea 12 voorgeschreven rapportage bevat de informatie over het beleid dat de onderneming heeft opgezet om haar materiële impacts, risico’s en kansen wat betreft verontreiniging te beheersen overeenkomstig ESRS 2 MDR-P Beleid aangenomen voor het managen van materiële duurzaamheidsthema’s. |
15. |
De onderneming vermeldt, voor haar eigen activiteiten en haar upstream- en downstreamwaardeketen, of en hoe zij met haar beleid op de volgende punten acteert, voor zover die materieel zijn:
|
Rapportage-eis E2-2 – Maatregelen en middelen wat betreft verontreiniging
16. |
De onderneming rapporteert haar maatregelen wat betreft verontreiniging en de middelen die voor de uitrol daarvan zijn bestemd. |
17. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de reeds genomen en nog geplande belangrijke maatregelen om beleidsdoelstellingen en doelen wat betreft verontreiniging te verwezenlijken. |
18. |
De beschrijving van de actieplannen en middelen wat betreft verontreiniging bevatten de informatie voorgeschreven in ESRS 2 MDR-A Maatregelen en middelen wat betreft materiële duurzaamheidsthema’s. |
19. |
Naast ESRS 2 MDR-A kan de onderneming vermelden bij welke stap in de mitigatieladder maatregelen en middelen kunnen worden ingedeeld:
|
Maatstaven en doelen
Rapportage-eis E2-3 – Doelen wat betreft verontreiniging
20. |
De onderneming rapporteert de doelen die zij wat betreft verontreiniging heeft bepaald. |
21. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de doelen die de onderneming heeft bepaald ten behoeve van haar beleid wat betreft verontreiniging en voor het acteren op haar materiële verontreinigingsimpacts -risico’s en -kansen. |
22. |
De beschrijving van doelen bevat de informatievereisten vastgesteld in ESRS 2 MDR-T Effectiviteit van beleid en maatregelen monitoren aan de hand van doelen. |
23. |
De door alinea 20 voorgeschreven rapportage vermeldt of en hoe de doelen van de onderneming zich verhouden tot het voorkomen en bestrijden van:
|
24. |
Naast ESRS 2 MDR-T kan de onderneming vermelden of bij het bepalen van doelen rekening is gehouden met ecologische drempels (bv. integriteit van de biosfeer, afbraak van stratosferisch ozon, atmosferische aërosollading, bodemuitputting, verzuring van de oceanen) en entiteitspecifieke allocaties. Zo ja, dan kan de onderneming vermelden:
|
25. |
De onderneming vermeldt, als onderdeel van de contextinformatie, of de doelen die zij heeft bepaald en gepresenteerd, verplicht zijn (bij wet voorgeschreven) of vrijwillig. |
Rapportage-eis E2-4 – Verontreiniging van lucht, water en bodem
26. |
De onderneming rapporteert de verontreinigende stoffen die zij met haar eigen activiteiten uitstoot, alsmede de microplastics die bij haar ontstaan of worden gebruikt. |
27. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de emissies naar lucht, water en bodem die de onderneming met haar eigen activiteiten veroorzaakt, en in het ontstaan en gebruik van microplastics bij de onderneming. |
28. |
De onderneming rapporteert de hoeveelheden:
|
29. |
De in alinea 28 vermelde hoeveelheden zijn geconsolideerde hoeveelheden, met inbegrip van de emissies uit de faciliteiten waarover de onderneming financiële zeggenschap heeft en die waarover zij operationele zeggenschap heeft. De consolidatie omvat alleen de emissies van faciliteiten waarvoor de in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 166/2006 vermelde toepasselijke drempelwaarde is overschreden. |
30. |
De onderneming verschaft context bij deze rapportage en beschrijft:
|
31. |
Wanneer voor het kwantificeren van emissies een methodologie wordt gekozen die inferieur is aan directe meting van emissies, schetst de onderneming de redenen waarom voor deze inferieure methodologie is gekozen. Indien de onderneming schattingen gebruikt, vermeldt zij de standaard, sectorale studie of bronnen die de grondslag vormen van haar schatting, alsmede de eventuele mate van onzekerheid en de bandbreedte van schattingen die de meetonzekerheid weerspiegelen. |
Rapportage-eis E2-5 – Zorgwekkende stoffen en zeer zorgwekkende stoffen
32. |
De onderneming rapporteert informatie over productie, gebruik, distributie, commercialisering en invoer/uitvoer van zorgwekkende stoffen en zeer zorgwekkende stoffen als zodanig, in mengsels of in voorwerpen. |
33. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de impact van de onderneming op gezondheid en milieu via zorgwekkende stoffen en zeer zorgwekkende stoffen als zodanig. Verder is het doel inzicht te geven in de materiële risico’s en kansen van de onderneming, met inbegrip van de blootstelling aan die stoffen en risico’s als gevolg van wijzigingen in wet- en regelgeving. |
34. |
De door alinea 32 voorgeschreven rapportage omvat de totale hoeveelheden zorgwekkende stoffen die ontstaan of worden gebruikt tijdens de productie of die worden ingekocht, en de totale hoeveelheden zorgwekkende stoffen die de faciliteiten van de onderneming verlaten als emissies, producten of als deel van producten of diensten, uitgesplitst in belangrijkste gevarenklassen van zorgwekkende stoffen. |
35. |
De onderneming presenteert informatie over zeer zorgwekkende stoffen afzonderlijk. |
Rapportage-eis E2-6 – Beoogde financiële effecten van materiële risico’s en kansen wat betreft verontreiniging
36. |
De onderneming rapporteert de beoogde financiële effecten van materiële risico’s en kansen wat betreft verontreiniging. |
37. |
De door alinea 36 voorgeschreven informatie komt bovenop de informatie over de actuele financiële effecten op de financiële positie, financiële prestaties en kasstromen van de onderneming die op grond van ESRS 2 SBM-3, alinea 48(d), voor de rapportageperiode worden gevraagd. |
38. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in:
|
39. |
De rapportage omvat:
|
40. |
De in alinea 38(a) bedoelde informatie omvat:
|
41. |
De onderneming rapporteert relevante contextinformatie zoals een beschrijving van materiële incidenten en deposities waar verontreiniging negatieve impacts op het milieu heeft gehad en/of naar verwachting negatieve effecten zal hebben op de financiële kasstromen, financiële positie en financiële prestaties van de onderneming op korte, middellange en lange termijn. |
Bijlage A
Toepassingsvoorschriften
Deze bijlage maakt integrerend deel uit van ESRS E2. Zij onderbouwt de toepassing van de in deze standaard beschreven rapportage-eisen en heeft dezelfde status als de overige delen van deze standaard.
ESRS 2 ALGEMENE TOELICHTINGEN
Impact-, risico- en kansenmanagement
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 IRO-1 – Beschrijving van de processen om materiële verontreinigingsimpacts, -risico’s en -kansen in kaart te brengen en te analyseren
TV 1. |
Bij het uitvoeren van een materialiteitsanalyse voor milieusubthema’s analyseert de onderneming de materialiteit van verontreiniging binnen haar eigen activiteiten en binnen haar upstream- en downstreamwaardeketen, en kan zij rekening houden met de volgende vier fasen, ook bekend als de “LEAP-aanpak”:
|
TV 2. |
De materialiteitsanalyse voor ESRS E2 stemt overeen met de eerste drie fasen van deze LEAP-aanpak. In de vierde fase gaat het dan weer om de uitkomst van het proces. |
TV 3. |
Het proces van het analyseren van de materialiteit van impacts, afhankelijkheden, risico’s en kansen houdt rekening met de bepalingen in ESRS 2 IRO-1 Beschrijving van de processen om materiële verontreinigingsimpacts, -risico’s en -kansen in kaart te brengen en te analyseren en IRO-2 Rapportage-eisen in ESRS opgenomen in de duurzaamheidsverklaring van de onderneming. |
TV 4. |
De subthema’s die in de materialiteitsanalyse op grond van ESRS E2 aan bod komen, zijn:
|
TV 5. |
In fase 1 kan de onderneming bij het zoeken naar waar binnen haar eigen activiteiten en doorheen haar upstream- en downstreamwaardeketen de interface met de natuur plaatsvindt, rekening houden met:
|
TV 6. |
In fase 2 gaat het om de evaluatie van impacts en afhankelijkheden van de onderneming voor elke materiële bedrijfslocatie of sector/bedrijfseenheid, onder meer door de ernst en de waarschijnlijkheid van impacts op het milieu en de menselijke gezondheid in te schatten. |
TV 7. |
In fase 3 kan de onderneming, om haar materiële risico’s en kansen in te schatten op basis van de uitkomsten van de fasen 1 en 2, het volgende doen:
|
TV 8. |
Voor de materialiteitsanalyse kan de onderneming rekening houden met Aanbeveling (EU) 2021/2279 van de Commissie betreffende het gebruik van milieuvoetafdrukmethoden voor het meten en bekendmaken van de milieuprestatie van producten en organisaties gedurende hun levenscyclus. |
TV 9. |
Wanneer de onderneming informatie verschaft over de uitkomst van haar materialiteitsanalyse, houdt zij rekening met:
|
Rapportage-eis E2-1 – Beleid ten aanzien van verontreiniging
TV 10. |
Het op grond van deze Rapportage-eis beschreven beleid is mogelijkerwijs geïntegreerd in ruimer milieu- of duurzaamheidsbeleid dat diverse subthema’s bestrijkt. |
TV 11. |
De beschrijving van dit beleid omvat informatie over de betrokken verontreinigende stof(fen) of stof(fen). |
TV 12. |
Wanneer de onderneming de door alinea 11 voorgeschreven informatie rapporteert, kan zij contextinformatie opnemen over de relaties tussen het beleid dat zij uitvoert, en de vraag hoe dit kan bijdragen aan het EU-actieplan “Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul”, met bijvoorbeeld elementen over:
|
Rapportage-eis E2-2 – Maatregelen en middelen wat betreft verontreiniging
TV 13. |
Wanneer maatregelen verbintenissen in de upstream- of downstreamwaardeketen betreffen, verschaft de onderneming informatie over de soorten maatregelen die deze verbintenissen tot uiting brengen. |
TV 14. |
Wanneer naar middelen wordt gekeken, zou het bij operationele uitgaven bijvoorbeeld kunnen gaan om O&O-investeringen om te innoveren en veilige en duurzame alternatieven te ontwikkelen voor het gebruik van zorgwekkende stoffen of om emissies in een productieproces te reduceren. |
TV 15. |
Wanneer zulks relevant is voor het behalen van haar beleidsdoelstellingen en -doelen wat betreft verontreiniging, kan de onderneming informatie verschaffen over de actieplannen die zijn uitgerold op bedrijfslocatieniveau. |
Maatstaven en doelen
Rapportage-eis E2-3 – Doelen wat betreft verontreiniging
TV 16. |
Indien de onderneming bij het bepalen van doelen naar ecologische drempels verwijst, kan zij uitgaan van het houvast dat door het Science-Based Targets Initiative for Nature (SBTN) wordt geboden in zijn tussentijdse handvatten (Initial Guidance for Business, september 2020), of andere handvatten met een wetenschappelijk erkende methodologie waarmee wetenschappelijk onderbouwde doelen kunnen worden bepaald door het identificeren van ecologische drempels en (in voorkomend geval) entiteitspecifieke allocaties. Ecologische drempels kunnen lokaal, nationaal en/of mondiaal zijn. |
TV 17. |
De onderneming kan vermelden of het doel een antwoord biedt op tekortkomingen wat betreft de “substantiële bijdrage”-criteria voor het voorkomen en bestrijden van verontreiniging zoals omschreven in op grond van artikel 14, lid 2, van Verordening (EU) 2020/852 vastgestelde gedelegeerde handelingen. Wanneer voor het voorkomen en bestrijden van verontreiniging niet wordt voldaan aan de “geen ernstige afbreuk doen aan”-criteria (DNSH-criteria) zoals omschreven in op grond van artikel 10, lid 3, artikel 11, lid 3, artikel 12, lid 2, artikel 13, lid 2, en artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) 2020/852 vastgestelde gedelegeerde handelingen, kan de onderneming vermelden of het doel een antwoord biedt op tekortkomingen wat betreft die DNSH-criteria. |
TV 18. |
Wanneer zulks relevant is voor het beleid dat de onderneming heeft aangenomen, kan zij informatie verschaffen over de doelen die op bedrijfslocatieniveau zijn bepaald. |
TV 19. |
De doelen kunnen de eigen activiteiten van de onderneming en/of haar waardeketen betreffen. |
Rapportage-eis E2-4 – Verontreiniging van lucht, water en bodem
TV 20. |
De op grond van alinea 28(b) over microplastics te verschaffen informatie omvat microplastics die ontstaan of worden gebruikt bij productieprocessen of die worden ingekocht, en die de faciliteiten van de onderneming verlaten als emissies, als producten of als onderdeel van producten of diensten. Microplastics kunnen onbedoeld worden gevormd wanneer grotere stukken kunststof, zoals autobanden of synthetisch textiel, slijtage vertonen, of ze kunnen doelbewust worden vervaardigd en toegevoegd aan producten voor specifieke doeleinden (bv. scrubkorrels in gezichts- of lichaamsscrubs). |
TV 21. |
Het volume verontreinigende stoffen wordt in de passende eenheid van massa gepresenteerd, bijvoorbeeld in ton of kilogram. |
TV 22. |
De door deze Rapportage-eis voorgeschreven informatie wordt verschaft op het niveau van de rapporterende onderneming. De onderneming kan evenwel een verdere uitsplitsing rapporteren, met informatie op bedrijfslocatieniveau of een uitsplitsing van haar emissies naar bron, sector of geografisch gebied. |
TV 23. |
Wanneer de onderneming contextinformatie verschaft over de emissies, kan zij rekening houden met:
|
TV 24. |
Bij de op grond van deze Rapportage-eis verschafte informatie kan worden uitgegaan van informatie die de onderneming reeds op grond van andere bestaande wetgeving moet rapporteren (bv. IED, E-PRTR enz.). |
TV 25. |
Wanneer de activiteiten van de onderneming vallen onder Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies (67) (IED) en de betrokken referentiedocumenten over beste beschikbare technieken (BREF’s), ongeacht of de activiteit binnen de Europese Unie plaatsvindt of niet, kan de onderneming de volgende additionele informatie rapporteren:
|
Methodologieën
TV 26. |
Wanneer de onderneming informatie over verontreinigende stoffen verschaft, houdt zij bij het kwantificeren van informatie rekening met deze benaderingen, in deze prioriteitsvolgorde:
|
AR 27. |
Wat betreft de door alinea 30 voorgeschreven rapportage over methodologieën gaat de onderneming na:
|
Rapportage-eis E2-5 – Zorgwekkende stoffen en zeer zorgwekkende stoffen
Lijst van in aanmerking te nemen verontreinigende stoffen
TV 28. |
Om ervoor te zorgen dat de informatie volledig is, worden stoffen in de eigen activiteiten van de onderneming en ingekochte stoffen opgenomen (bv. verwerkt in ingrediënten, halfafgewerkte producten of het eindproduct). |
TV 29. |
Het volume verontreinigende stoffen wordt in de passende eenheid van massa gepresenteerd, bijvoorbeeld in ton of kilogram, of andere eenheden van massa die passend zijn voor de volumes en het soort verontreinigende stoffen die vrijkomen. |
Contextinformatie
TV 30. |
Bij de op grond van deze Rapportage-eis verschafte informatie kan worden uitgegaan van informatie die de onderneming reeds op grond van andere bestaande wetgeving moet rapporteren (bv. Richtlijn 2010/75/EU, Verordening (EG) nr. 166/2006 (“E-PRTR”) enz.). |
Rapportage-eis E2-6 – Beoogde financiële effecten van materiële risico’s en kansen wat betreft verontreiniging
TV 31. |
Bij de operationele uitgaven en kapitaaluitgaven met betrekking tot incidenten en deposities kan het bijvoorbeeld gaan om:
|
TV 32. |
Incidenten kunnen bijvoorbeeld onderbrekingen van de productie zijn, ongeacht of die voortkomen uit de toeleveringsketen en/of eigen activiteiten, en die tot verontreiniging hebben geleid. |
TV 33. |
De onderneming kan een beoordeling opnemen van haar betrokken producten en diensten die op korte, middellange en lange termijn risico lopen, waarbij zij uitlegt hoe deze worden gedefinieerd, hoe financiële bedragen zijn geschat en welke kritieke aannames zijn gehanteerd. |
TV 34. |
De kwantificering in monetaire termen van de beoogde materiële financiële effecten die door alinea 38(a) wordt voorgeschreven, mag een bedrag of een bandbreedte zijn. |
ESRS E3
WATER EN MARIENE HULPBRONNEN
INHOUDSOPGAVE
Doelstelling
Wisselwerking met andere ESRS
Rapportage-eisen
– |
ESRS 2 Algemene toelichtingen |
Impact-, risico- en kansenmanagement
– |
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 IRO-1 – Beschrijving van de processen om voor water en mariene hulpbronnen materiële impacts, risico’s en kansen in kaart te brengen en te analyseren |
– |
Rapportage-eis E3-1 – Beleid ten aanzien van water en mariene hulpbronnen |
– |
Rapportage-eis E3-2 – Maatregelen en middelen wat betreft water en mariene hulpbronnen |
Maatstaven en doelen
– |
Rapportage-eis E3-3 – Doelen wat betreft water en mariene hulpbronnen |
– |
Rapportage-eis E3-4 – Waterverbruik |
– |
Rapportage-eis E3-5 – Beoogde financiële effecten van impacts, risico’s en kansen wat betreft water en mariene hulpbronnen |
Bijlage A: |
Toepassingsvoorschriften |
– |
ESRS 2 Algemene toelichtingen |
Impact-, risico- en kansenmanagement
– |
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 IRO-1 – Beschrijving van de processen om voor water en mariene hulpbronnen materiële impacts, risico’s en kansen in kaart te brengen en te analyseren |
– |
Rapportage-eis E3-1 – Beleid ten aanzien van water en mariene hulpbronnen |
– |
Rapportage-eis E3-2 – Maatregelen en middelen inzake beleid voor water en mariene hulpbronnen |
Maatstaven en doelen
– |
Rapportage-eis E3-3 – Doelen wat betreft water en mariene hulpbronnen |
– |
Rapportage-eis E3-4 – Waterverbruik |
– |
Rapportage-eis E3-5 – Beoogde financiële effecten van risico’s en kansen wat betreft water en mariene hulpbronnen |
Doelstelling
1. |
Deze standaard heeft tot doel Rapportage-eisen te bepalen die gebruikers van de duurzaamheidsverklaring in staat zullen stellen inzicht te krijgen in:
|
2. |
Deze standaard betreft Rapportage-eisen voor water en mariene hulpbronnen. Wat “water” betreft, deze standaard behandelt oppervlaktewater en grondwater. Hij omvat rapportage-eisen betreffende waterverbruik binnen de activiteiten, producten en diensten van de onderneming, alsmede daarmee samenhangende informatie over wateronttrekkingen en waterlozingen. |
3. |
Wat “mariene hulpbronnen” betreft, deze standaard behandelt de onttrekking en het gebruik van die hulpbronnen, en de daarmee samenhangende economische activiteiten. |
Wisselwerking met andere ESRS
4. |
Het thema “water en mariene hulpbronnen” is nauw verweven met andere milieusubthema’s zoals klimaatverandering, verontreiniging, biodiversiteit en circulaire economie. Om dus een breed overzicht te geven van wat materieel kan zijn ten aanzien van water en mariene hulpbronnen, zijn de relevante Rapportage-eisen die in andere milieu-ESRS aan bod komen, de volgende:
|
5. |
De impacts van de onderneming op water en mariene hulpbronnen treffen mensen en gemeenschappen. Materiële negatieve impacts op getroffen gemeenschappen als gevolg van impacts wat betreft water en mariene hulpbronnen die aan de onderneming zijn toe te schrijven, worden behandeld in ESRS S3 Getroffen gemeenschappen.. |
6. |
Deze standaard dient te worden gelezen in samenhang met ESRS 1 Algemene vereisten en ESRS 2 Algemene toelichtingen. |
Rapportage-eisen
ESRS 2 Algemene toelichtingen
7. |
De vereisten in deze afdeling dienen te worden gelezen in samenhang met en gerapporteerd samen met de rapportage voorgeschreven door ESRS 2 hoofdstuk 4 Impact-, risico- en kansenmanagement. |
Impact-, risico- en kansenmanagement
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 IRO-1 – Beschrijving van de processen om voor water en mariene hulpbronnen materiële impacts, risico’s en kansen in kaart te brengen en te analyseren
8. |
De onderneming beschrijft het proces voor het in kaart brengen van materiële impacts, risico’s en kansen en verschaft informatie over:
|
Rapportage-eis E3-1 – Beleid ten aanzien van water en mariene hulpbronnen
9. |
De onderneming beschrijft haar beleid aangenomen voor het beheersen van haar materiële impacts, risico’s en kansen wat betreft water en mariene hulpbronnen (72). |
10. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de mate waarin de onderneming beschikt over beleid voor het identificeren, inschatten, beheersen van en/of het bieden van herstel voor haar materiële impacts, risico’s en kansen wat betreft water en mariene hulpbronnen. |
11. |
De door alinea 9 voorgeschreven rapportage bevat de informatie over het beleid dat de onderneming heeft opgezet om haar materiële impacts, risico’s en kansen wat betreft water en mariene hulpbronnen te beheersen overeenkomstig ESRS 2 MDR-P Beleid aangenomen voor het managen van materiële duurzaamheidsthema’s. |
12. |
De onderneming geeft aan of en hoe haar beleid acteert op de volgende kwesties voor zover die materieel zijn:
|
Rapportage-eis E3-2 – Maatregelen en middelen wat betreft water en mariene hulpbronnen
15. |
De onderneming rapporteert haar maatregelen wat betreft water en mariene hulpbronnen en de middelen die voor de uitrol daarvan zijn bestemd. |
16. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de reeds genomen en nog geplande belangrijke maatregelen om beleidsdoelstellingen en doelen wat betreft water en mariene hulpbronnen te verwezenlijken. |
17. |
De beschrijving van deze maatregelen en middelen volgt de beginselen die zijn geformuleerd in ESRS 2 MDR-A Maatregelen en middelen wat betreft materiële duurzaamheidsthema’s. Naast ESRS 2 MDR-A kan de onderneming vermelden bij welke stap in de mitigatieladder maatregelen en |
18. |
middelen kunnen worden ingedeeld:
|
19. |
De onderneming vermeldt maatregelen en middelen met betrekking tot gebieden met waterrisico, met inbegrip van gebieden met grote waterstress. |
Maatstaven en doelen
Rapportage-eis E3-3 – Doelen wat betreft water en mariene hulpbronnen
20. |
De onderneming rapporteert de doelen die zij wat betreft water en mariene hulpbronnen heeft bepaald. |
21. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de doelen die de onderneming heeft bepaald ten behoeve van haar beleid wat betreft water en mariene hulpbronnen en voor het acteren op haar materiële impacts, risico’s en kansen wat betreft water en mariene hulpbronnen. |
22. |
De beschrijving van de doelen bevat de informatievereisten vastgesteld in ESRS 2 MDR-T Effectiviteit van beleid en maatregelen monitoren aan de hand van doelen. |
23. |
De door alinea 20 voorgeschreven rapportage vermeldt of en hoe haar doelen betrekking hebben op:
|
24. |
Naast ESRS 2 MDR-T vermeldt de onderneming of bij het bepalen van doelen rekening is gehouden met ecologische drempels en entiteitspecifieke allocaties. Zo ja, dan kan de onderneming het volgende vermelden:
|
25. |
De onderneming vermeldt, als onderdeel van de contextinformatie, of de doelen die zij heeft bepaald en gepresenteerd, verplicht zijn (bij wet voorgeschreven) of vrijwillig. |
Rapportage-eis E3-4 – Waterverbruik
26. |
De onderneming rapporteert informatie over haar prestaties inzake waterverbruik wat betreft haar materiële impacts, risico’s en kansen. |
27. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in het waterverbruik van de onderneming en eventuele voortgang die de onderneming ten opzichte van haar doelen heeft gemaakt. |
28. |
De door alinea 26 voorgeschreven rapportage betreft eigen activiteiten en omvat:
|
29. |
De onderneming verschaft informatie over haar waterintensiteit: het totale waterverbruik in haar eigen activiteiten in m3 per miljoen EUR netto-opbrengst (76). |
Rapportage-eis E3-5 – Beoogde financiële effecten van materiële risico’s en kansen wat betreft water en mariene hulpbronnen
30. |
De onderneming rapporteert de beoogde financiële effecten van materiële risico’s en kansen wat betreft water en mariene hulpbronnen. |
31. |
De door alinea 30 voorgeschreven informatie komt bovenop de informatie over de actuele financiële effecten op de financiële positie, financiële prestaties en kasstromen van de onderneming die op grond van ESRS 2 SBM-3, alinea 48(d), voor de rapportageperiode worden gevraagd. |
32. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in:
|
33. |
De rapportage omvat:
|
Bijlage A
Toepassingsvoorschriften
Deze bijlage maakt integrerend deel uit van ESRS E3. Zij onderbouwt de toepassing van de in deze standaard beschreven rapportage-eisen en heeft dezelfde status als de overige delen van deze standaard.
ESRS 2 ALGEMENE TOELICHTINGEN
Impact-, risico- en kansenmanagement
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 IRO-1 – Beschrijving van de processen om voor water en mariene hulpbronnen materiële impacts, risico’s en kansen in kaart te brengen en te analyseren
TV 1. |
Bij het uitvoeren van een materialiteitsanalyse voor milieusubthema’s analyseert de onderneming de materialiteit van water en mariene hulpbronnen binnen haar eigen activiteiten en binnen haar upstream- en downstreamwaardeketen, en kan zij rekening houden met de volgende vier fasen, ook bekend als de “LEAP-aanpak”:
|
TV 2. |
De materialiteitsanalyse voor ESRS E3 stemt overeen met de eerste drie fasen van deze LEAP-aanpak, terwijl het in de vierde fase gaat om de uitkomst van het proces. |
TV 3. |
De processen voor het analyseren van de materialiteit van impacts, risico’s en kansen houden rekening met de bepalingen in ESRS 2 IRO-1 Beschrijving van de processen om materiële verontreinigingsimpacts, -risico’s en -kansen in kaart te brengen en te analyseren en IRO-2 Rapportage-eisen in ESRS opgenomen in de duurzaamheidsverklaring van de onderneming. |
TV 4. |
De subthema’s wat betreft water en mariene hulpbronnen die in de materialiteitsanalyse aan bod komen:
|
TV 5. |
In fase 1 kan de onderneming, om na te gaan waar er gebieden met waterrisico zijn en in welke gebieden er een interface is met mariene hulpbronnen die tot materiële impacts en afhankelijkheden kan leiden in haar eigen activiteiten en binnen haar upstream- en downstreamwaardeketen, rekening houden met:
|
TV 6. |
De onderneming hanteert rivierbekkens als het relevante niveau voor de beoordeling van locaties en combineert die benadering met een operationele risicoanalyse van haar faciliteiten en de faciliteiten van leveranciers met materiële impacts en risico’s. |
TV 7. |
De onderneming houdt rekening met de criteria voor het bepalen van de status van waterlichamen volgens de betrokken bijlagen bij Richtlijn 2000/60/EG (Kaderrichtlijn water) en met de handreikingen verstrekt voor de toepassing van de kaderrichtlijn water. De lijst van deze handreikingen is te vinden op de homepage Milieu van de Europese Commissie. |
TV 8. |
In fase 2 kan de onderneming, om voor elke op grond van TV 5 geïdentificeerd prioritaire locatie haar impacts en afhankelijkheden te evalueren, het volgende doen:
|
TV 9. |
Om de afhankelijkheden wat betreft water en mariene hulpbronnen in kaart te brengen, houdt de onderneming rekening met de internationale classificaties, zoals het Common International Classification of Ecosystem Services (CICES). |
TV 10. |
Wanneer de onderneming haar afhankelijkheden van mariene hulpbronnen in kaart brengt, gaat zij na of zij afhankelijk is van cruciale mariene grondstoffen, met inbegrip van, doch niet beperkt tot grind en visserijproducten. |
TV 11. |
Mariene hulpbronnen worden gedefinieerd volgens het gebruik ervan door menselijke samenlevingen en moeten worden bezien in verhouding tot de druk waaraan zij blootstaan. Sommige indicatoren om druk te meten, worden in andere ESRS gepresenteerd, namelijk microplastics en emissies naar water in ESRS E2 en plastic afval in ESRS E5. |
TV 12. |
Voorbeelden van afhankelijkheden van mariene hulpbronnen waarmee de onderneming rekening kan houden, zijn:
|
TV 13. |
In fase 3 kan de onderneming, om haar materiële risico’s en kansen in te schatten op basis van de uitkomsten van de fasen 1 en 2, het volgende doen:
|
TV 14. |
De onderneming kan voor het inschatten van materiële impacts, afhankelijkheden, risico’s en kansen gebruikmaken van primaire, secundaire of via modellering verzamelde data of andere relevante benaderingen, met inbegrip van Aanbeveling (EU) 2021/2279 van de Commissie betreffende het gebruik van milieuvoetafdrukmethoden voor het meten en bekendmaken van de milieuprestatie van producten en organisaties gedurende hun levenscyclus (Bijlage I – Milieuvoetafdrukmethode voor producten; Bijlage III – Milieuvoetafdrukmethode voor organisaties). |
TV 15. |
Wanneer de onderneming informatie verschaft over de uitkomst van de materialiteitsanalyse, houdt zij rekening met:
|
Rapportage-eis E3-1 – Beleid ten aanzien van water en mariene hulpbronnen
TV 16. |
Het op grond van deze Rapportage-eis beschreven beleid is mogelijk geïntegreerd in ruimer milieu- of duurzaamheidsbeleid dat diverse subthema’s bestrijkt. |
TV 17. |
Wanneer de onderneming de door alinea 9 voorgeschreven informatie rapporteert, kan zij rapporteren of haar beleid:
|
TV 18. |
De onderneming kan ook informatie rapporteren over beleid dat:
|
Rapportage-eis E3-2 – Maatregelen en middelen inzake beleid voor water en mariene hulpbronnen
TV 19. |
Wanneer de onderneming de door alinea 15 voorgeschreven informatie rapporteert, houdt zij rekening met de maatregelen of actieplannen, die bijdragen aan het acteren op de in kaart gebrachte materiële impacts, risico’s en kansen. Nuttig houvast daarvoor wordt verschaft door de Alliance for Water Stewardship (AWS). |
TV 20. |
Aangezien water en mariene hulpbronnen gedeelde hulpbronnen zijn die misschien collectieve maatregelen of actieplannen vergen waarbij andere stakeholders betrokken zijn, kan de onderneming informatie verschaffen over die specifieke collectieve maatregelen, met inbegrip van informatie over andere partijen (concurrenten, leveranciers, detailhandelaren, klanten, andere zakenpartners, lokale gemeenschappen en autoriteiten, overheidsinstanties ...) en specifieke informatie over het project en zijn specifieke bijdragen, sponsoren en andere deelnemers. |
TV 21. |
Wanneer de onderneming informatie over kapitaaluitgaven verschaft, kan zij rekening houden met uitgaven voor bijvoorbeeld de vervanging van hemelwaterriolen, pijpleidingen, of machines voor het produceren van nieuwe producten met laag waterverbruik. |
Maatstaven en doelen
Rapportage-eis E3-3 – Doelen wat betreft water en mariene hulpbronnen
TV 22. |
Indien de onderneming bij het bepalen van doelen naar ecologische drempels verwijst, kan zij uitgaan van het houvast dat door het Science-Based Targets Initiative for Nature (SBTN) wordt geboden in zijn tussentijdse handvatten (Initial Guidance for Business, september 2020). Zij kan ook verwijzen naar andere handvatten met een wetenschappelijk erkende methodologie waarmee wetenschappelijk onderbouwde doelen kunnen worden bepaald door het identificeren van ecologische drempels en (in voorkomend geval) organisatiespecifieke allocaties. Ecologische drempels kunnen lokaal, nationaal en/of mondiaal zijn. |
TV 23. |
De onderneming kan doelen vermelden voor:
|
TV 24. |
Indien de onderneming doelen voor onttrekkingen vermeldt, kan zij ook wateronttrekkingen aan verontreinigde bodems en waterhoudende grondlagen, en water onttrokken en behandeld voor hersteldoeleinden opnemen. |
TV 25. |
Indien de onderneming doelen voor lozingen vermeldt, kan zij ook waterlozingen op grondwater opnemen, zoals het opnieuw injecteren in waterhoudende grondlagen, of water dat terugkeert naar een grondwaterbron via een infiltratievoorziening of een infiltratiegreppel. |
TV 26. |
De doelen kunnen de eigen activiteiten van onderneming en/of haar upstream- en downstreamwaardeketen betreffen. |
TV 27. |
De onderneming kan vermelden of het doel een antwoord biedt op tekortkomingen wat betreft de “substantiële bijdrage”-criteria voor het voorkomen en bestrijden van verontreiniging zoals omschreven in op grond van artikel 12, lid 2, van Verordening (EU) 2020/852 vastgestelde gedelegeerde handelingen. Wanneer voor water en mariene hulpbronnen niet wordt voldaan aan de “geen ernstige afbreuk doen aan”-criteria (DNSH-criteria) zoals omschreven in op grond van artikel 10, lid 3, artikel 11, lid 3, artikel 13, lid 2, artikel 14, lid 2, en artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) 2020/852 vastgestelde gedelegeerde handelingen, kan de onderneming vermelden of het doel een antwoord biedt op tekortkomingen wat betreft die DNSH-criteria. |
Rapportage-eis E3-4 – Waterverbruik
TV 28. |
De onderneming kan actief zijn in diverse gebieden met waterrisico. Wanneer de onderneming de door alinea 28(b) voorgeschreven informatie rapporteert, neemt zij die informatie alleen op voor de gebieden die als materieel zijn geïdentificeerd overeenkomstig ESRS 2 IRO-1 en ESRS 2 SBM-3. |
TV 29. |
Wanneer de onderneming de door alinea 26 voorgeschreven contextinformatie over prestaties inzake waterverbruik rapporteert, geeft zij toelichting bij de berekeningsmethoden en meer specifiek het aandeel van de maatstaf verkregen uit directe metingen, uit steekproeven en extrapolaties of uit beste schattingen. |
TV 30. |
De onderneming kan informatie verschaffen over andere uitsplitsingen (d.w.z. per sector of segment). |
TV 31. |
Wanneer de onderneming de door alinea 29 voorgeschreven informatie rapporteert, kan zij additionele intensiteitsratio’s verschaffen die op andere noemers zijn gebaseerd. |
TV 32. |
De onderneming kan ook informatie verschaffen over haar wateronttrekkingen en waterlozingen. |
Rapportage-eis E3-5 – Beoogde financiële effecten van materiële risico’s en kansen wat betreft water en mariene hulpbronnen
TV 33. |
De onderneming kan een beoordeling opnemen van haar betrokken producten en diensten die op korte, middellange en lange termijn risico lopen, waarbij zij uitlegt hoe deze worden gedefinieerd, hoe financiële bedragen zijn geschat en welke kritieke aannames zijn gehanteerd. |
TV 34. |
De kwantificering in monetaire termen van de beoogde materiële financiële effecten die door alinea 39(a) wordt voorgeschreven, mag een bedrag of een bandbreedte zijn. |
ESRS E4
BIODIVERSITEIT EN ECOSYSTEMEN
INHOUDSOPGAVE
Doelstelling
Wisselwerking met andere ESRS
Rapportage-eisen
– |
ESRS 2 Algemene toelichtingen |
Strategie
– |
Rapportage-eis E4-1 – Transitieplan en meeweging van biodiversiteit en ecosystemen in strategie en businessmodel |
– |
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 SBM-3 – Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel |
Impact-, risico- en kansenmanagement
– |
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 IRO-1 – Beschrijving van processen om voor biodiversiteit en ecosystemen materiële impacts, risico’s en kansen in kaart te brengen en te analyseren |
– |
Rapportage-eis E4-2 – Beleid ten aanzien van biodiversiteit en ecosystemen |
– |
Rapportage-eis E4-3 – Maatregelen en middelen wat betreft biodiversiteit en ecosystemen |
Maatstaven en doelen
– |
Rapportage-eis E4-4 – Doelen wat betreft biodiversiteit en ecosystemen |
– |
Rapportage-eis E4-5 – Impactmaatstaven wat betreft biodiversiteit en ecosystemen |
– |
Rapportage-eis E4-6 – Beoogde financiële effecten van risico’s en kansen met betrekking tot biodiversiteit en ecosystemen |
Bijlage A: |
Toepassingsvoorschriften |
– |
ESRS 2 Algemene toelichtingen |
Impact-, risico- en kansenmanagement
– |
Rapportage-eis E4-1 – Transitieplan en meeweging van biodiversiteit en ecosystemen in strategie en businessmodel |
– |
Rapportage-eisen met betrekking tot ESRS 2 IRO-1 – Beschrijving van processen om voor biodiversiteit en ecosystemen materiële impacts, risico’s en kansen in kaart te brengen en te analyseren |
– |
Rapportage-eis E4-2 – Beleid ten aanzien van biodiversiteit en ecosystemen |
– |
Rapportage-eis E4-3 – Maatregelen en middelen wat betreft biodiversiteit en ecosystemen |
Maatstaven en doelen
– |
Rapportage-eis E4-4 – Doelen wat betreft biodiversiteit en ecosystemen |
– |
Rapportage-eis E4-5 – Impactmaatstaven wat betreft biodiversiteit en ecosystemen |
– |
Rapportage-eis E4-6 – Beoogde financiële effecten van risico’s en kansen met betrekking tot biodiversiteit en ecosystemen |
Doelstelling
1. |
Deze standaard heeft tot doel Rapportage-eisen te bepalen die gebruikers van de duurzaamheidsverklaring in staat zullen stellen inzicht te krijgen in:
|
2. |
Deze standaard betreft Rapportage-eisen voor de relatie van de onderneming met terrestrische, zoetwater- en mariene habitats, ecosystemen en populaties van daarmee samenhangende soorten fauna en flora, met inbegrip van diversiteit binnen soorten, tussen soorten en ecosystemen en hun onderlinge relaties met inheemse volken en andere getroffen gemeenschappen. |
3. |
De termen “biodiversiteit” en “biologische diversiteit” verwijzen naar de variabiliteit tussen levende organismen van allerlei herkomst, met inbegrip van onder meer terrestrische, zoetwater-, mariene en andere aquatische ecosystemen, en de ecologische complexen waarvan deze deel uitmaken. |
Wisselwerking met andere ESRS
4. |
“Biodiversiteit en ecosystemen” is een thema dat nauw verweven is met andere milieuthema’s. De belangrijkste drukfactoren op verandering in biodiversiteit en ecosystemen zijn klimaatverandering, verontreiniging, verandering in landgebruik, verandering in zoetwatergebruik en verandering in zeegebruik, directe exploitatie en invasieve exoten. Deze drukfactoren worden in deze standaard behandeld, afgezien van klimaatverandering (behandeld in ESRS E1) en verontreiniging (behandeld in ESRS E2). |
5. |
Om een omvattend inzicht te krijgen in materiële impacts op en afhankelijkheden van biodiversiteit en ecosystemen, dienen de Rapportage-eisen van andere milieu-ESRS te worden gelezen en uitgelegd in samenhang met de specifieke rapportage-eisen van deze standaard. De relevante rapportage-eisen die in andere milieu-ESRS aan bod komen, zijn:
|
6. |
De impacts van de onderneming op biodiversiteit en ecosystemen treffen mensen en gemeenschappen. Bij het op grond van ESRS E4 rapporteren over materiele negatieve impacts op getroffen gemeenschappen als gevolg van verandering in biodiversiteit en ecosystemen, houdt de onderneming rekening met de vereisten van ESRS S3 Getroffen gemeenschappen. |
7. |
Deze standaard dient te worden gelezen in samenhang met ESRS 1 Algemene vereisten en ESRS 2 Algemene toelichtingen. |
Rapportage-eisen
ESRS 2 Algemene toelichtingen
8. |
De vereisten in deze afdeling dienen te worden gelezen in samenhang met de rapportage voorgeschreven door ESRS 2 in hoofdstuk 2 Governance, hoofdstuk 3 Strategie en hoofdstuk 4 Impact-, risico- en kansenmanagement. |
9. |
De op grond daarvan gerapporteerde informatie wordt gepresenteerd samen met de rapportage voorgeschreven door ESRS 2, met uitzondering van ESRS 2 SBM-3 (daarvoor heeft de onderneming de mogelijkheid om samen met de thematische rapportage te rapporteren). |
10. |
Naast de vereisten in ESRS 2 bevat deze standaard ook de thematische specifieke Rapportage-eis E4-1 Transitieplan en meeweging van biodiversiteit en ecosystemen in strategie en businessmodel. |
Strategie
Rapportage-eis E4-1 – Transitieplan en meeweging van biodiversiteit en ecosystemen in strategie en businessmodel
11. |
De onderneming rapporteert hoe haar impacts, afhankelijkheden, risico’s en kansen wat betreft biodiversiteit en ecosystemen zijn terug te voeren op en aanzetten tot aanpassing van haar strategie en businessmodel. |
12. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de veerkracht van de strategie en het businessmodel van de onderneming wat betreft biodiversiteit en ecosystemen, en in de verenigbaarheid van de strategie en het businessmodel van de onderneming met de desbetreffende lokale, nationale en mondiale doelen van overheidsbeleid wat betreft biodiversiteit en ecosystemen. |
13. |
De onderneming beschrijft de veerkracht van haar strategie en businessmodel wat betreft biodiversiteit en ecosystemen. Deze beschrijving omvat:
|
14. |
Indien de onderneming in deze rapportage-eis vermelde informatie rapporteert in het kader van de informatie voorgeschreven op grond van ESRS 2 SBM-3, kan zij verwijzen naar de informatie die zij heeft gerapporteerd op grond van ESRS 2 SBM-3. |
15. |
De onderneming kan toelichting geven bij haar transitieplan om de afstemming van haar businessmodel en strategie te verbeteren en uiteindelijk tot volledige afstemming te komen op de visie van het Kunming-Montréal Global Biodiversity Framework (GBF) en de desbetreffende doelstellingen en doelen daarvan, de EU-Biodiversiteitsstrategie voor 2030 en op het respecteren van planetaire grenzen wat betreft integriteit van de biosfeer en verandering van landsystemen. |
Rapportage-eis SBM-3 – Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel
16. |
De onderneming rapporteert de volgende informatie:
|
Impact-, risico- en kansenmanagement
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 IRO-1 – Beschrijving van processen om voor biodiversiteit en ecosystemen materiële impacts, risico’s, afhankelijkheden en kansen in kaart te brengen en te analyseren
17. |
De onderneming beschrijft haar proces voor het in kaart te brengen van materiële impacts, risico’s, afhankelijkheden en kansen. De beschrijving van het proces geeft aan of en hoe de onderneming:
|
18. |
De onderneming kan rapporteren of en hoe zij wat biodiversiteit en ecosystemen betreft van scenarioanalyses heeft gebruikgemaakt om het identificeren en beoordelen van materiële risico’s en kansen voor de korte, middellange en lange tijdshorizon te onderbouwen. Indien de onderneming van dit soort scenarioanalyse heeft gebruikgemaakt, kan zij de volgende informatie rapporteren:
|
19. |
De onderneming rapporteert specifiek:
|
Rapportage-eis E4-2 – Beleid ten aanzien van biodiversiteit en ecosystemen
20. |
De onderneming beschrijft haar beleid aangenomen voor het beheersen van haar materiële impacts, risico’s, afhankelijkheden en kansen wat betreft biodiversiteit en ecosystemen. |
21. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de mate waarin de onderneming beschikt over beleid voor het identificeren, inschatten, beheersen van en/of het bieden van herstel voor haar materiële impacts, afhankelijkheden, risico’s en kansen wat betreft biodiversiteit en ecosystemen. |
22. |
De door alinea 20 voorgeschreven rapportage bevat de informatie over het beleid dat de onderneming heeft opgezet om haar materiële impacts, risico’s, afhankelijkheden en kansen wat betreft biodiversiteit en ecosystemen te beheersen overeenkomstig ESRS 2 MDR-P Beleid aangenomen voor het managen van materiële duurzaamheidsthema’s. |
23. |
Naast het bepaalde in ESRS 2 MDR-P beschrijft de onderneming of en hoe haar beleid inzake biodiversiteit en ecosystemen:
|
24. |
De onderneming rapporteert specifiek of zij heeft vastgesteld:
|
Rapportage-eis E4-3 – Maatregelen en middelen wat betreft biodiversiteit en ecosystemen
25. |
De onderneming rapporteert haar maatregelen inzake biodiversiteit en ecosystemen en de middelen die voor de uitrol daarvan zijn bestemd. |
26. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de reeds genomen en nog geplande belangrijke maatregelen die significant bijdragen aan het behalen van beleidsdoelstellingen en doelen inzake biodiversiteit en ecosystemen. |
27. |
De beschrijving van deze belangrijke maatregelen en middelen volgt de beginselen die zijn geformuleerd in ESRS 2 MDR-A Maatregelen en middelen wat betreft materiële duurzaamheidsthema’s. |
28. |
Daarnaast doet de onderneming het volgende:
|
Maatstaven en doelen
Rapportage-eis E4-4 – Doelen wat betreft biodiversiteit en ecosystemen
29. |
De onderneming rapporteert de doelen die zij op het gebied van biodiversiteit en ecosystemen heeft bepaald. |
30. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de doelen die de onderneming heeft bepaald ten behoeve van haar beleid inzake biodiversiteit en ecosystemen en voor het acteren op haar materiële impacts, afhankelijkheden, risico’s en kansen in dat verband. |
31. |
De beschrijving van de doelen volgt de verplichte inhoud die is bepaald in ESRS 2 MDR-T Effectiviteit van beleid en maatregelen monitoren aan de hand van doelen. |
32. |
De door alinea 29 voorgeschreven rapportage omvat de volgende informatie:
|
Rapportage-eis E4-5 – Impactmaatstaven wat betreft biodiversiteit en ecosystemen
33. |
De onderneming rapporteert maatstaven wat betreft haar materiële impacts op biodiversiteit en ecosystemen. |
34. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de prestaties van de onderneming ten opzichte van impacts die in de materialiteitsanalyse voor veranderingen in biodiversiteit en ecosystemen als materieel zijn aangemerkt. |
35. |
Indien de onderneming bedrijfslocaties heeft geïdentificeerd die zijn gelegen in of nabij biodiversiteitsgevoelige gebieden die zij negatief beïnvloedt (zie alinea 19(a)), rapporteert de onderneming het aantal en de oppervlakte (in hectare) van bedrijfslocaties die zij in of nabij deze beschermde gebieden of Key Biodiversity Areas in bezit heeft of die door haar worden geleased of beheerd. |
36. |
Indien de onderneming materiële impacts heeft geïdentificeerd wat betreft verandering in landgebruik, of impacts wat betreft de omvang en toestand van ecosystemen, kan zij haar landgebruik ook rapporteren op basis van een levenscyclusanalyse (LCA). |
37. |
Voor de in de alinea’s 38 tot en met 41 vermelde datapunten houdt de onderneming rekening met haar eigen activiteiten. |
38. |
Indien de onderneming tot de conclusie is gekomen dat zij direct bijdraagt aan de drukfactoren op veranderingen in landgebruik, in zoetwatergebruik en/of in zeegebruik, rapporteert zij de betrokken maatstaven. De onderneming kan maatstaven rapporteren die de volgende elementen meten:
|
39. |
Indien de onderneming tot de conclusie is gekomen dat zij direct bijdraagt aan de onopzettelijke of opzettelijke introductie van invasieve exoten, kan zij de maatstaven rapporteren die zij gebruikt voor het beheersen van trajecten voor de introductie en verspreiding van invasieve exoten en de risico’s die invasieve exoten inhouden. |
40. |
Indien de onderneming materiële impacts in kaart heeft gebracht wat betreft de toestand van soorten, kan zij maatstaven rapporteren die zij relevant acht. De onderneming kan daarbij:
|
41. |
Indien de onderneming materiële impacts heeft geïdentificeerd met betrekking tot ecosystemen, kan zij rapporteren:
|
Rapportage-eis E4-6 – Beoogde financiële effecten van materiële risico’s en kansen wat betreft biodiversiteit en ecosystemen
42. |
De onderneming rapporteert haar beoogde financiële effecten van materiële risico’s en kansen wat betreft biodiversiteit en ecosystemen. |
43. |
De door alinea 42 voorgeschreven informatie komt bovenop de informatie over de actuele financiële effecten op de financiële positie, financiële prestaties en kasstromen van de entiteit die op grond van ESRS 2 SBM-3, alinea 48(d), voor de rapportageperiode worden gevraagd. |
44. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in:
|
45. |
De rapportage omvat:
|
Bijlage A
Toepassingsvoorschriften
Deze bijlage maakt integrerend deel uit van ESRS E4. Zij onderbouwt de toepassing van de in deze standaard beschreven rapportage-eisen en heeft dezelfde status als de overige delen van deze standaard.
ESRS 2 ALGEMENE TOELICHTINGEN
Strategie
Rapportage-eis E4-1 – Transitieplan en meeweging van biodiversiteit en ecosystemen in strategie en businessmodel
TV 1. |
Bij het rapporteren van een transitieplan doet de onderneming het volgende:
|
TV 2. |
Indien de onderneming een transitieplan rapporteert, kan zij bijvoorbeeld verwijzen naar de volgende doelen uit de EU-Biodiversiteitsstrategie voor 2030:
|
TV 3. |
Indien de onderneming een transitieplan rapporteert, kan zij ook verwijzen naar de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s), en met name:
|
Impact-, risico- en kansenmanagement
Rapportage-eisen met betrekking tot ESRS 2 IRO-1 – Beschrijving van processen om voor biodiversiteit en ecosystemen materiële impacts, risico’s en kansen in kaart te brengen en te analyseren
TV 4. |
De materialiteitsanalyse op grond van ESRS E4 omvat voor de onderneming:
|
TV 5. |
Bij het analyseren van de materialiteit van impacts, afhankelijkheden, risico’s en kansen houdt de onderneming rekening met de bepalingen in ESRS 2 IRO-1 en ESRS 1 hoofdstuk 3 Dubbele materialiteit als grondslag voor duurzaamheidsrapportage, en beschrijft zij welke elementen zij daarbij heeft meegewogen. |
TV 6. |
De onderneming analyseert de materialiteit van biodiversiteit en ecosystemen in haar eigen activiteiten en in haar upstream- en downstreamwaardeketen en kan een materialiteitsanalyse uitvoeren volgens de eerste drie fasen van de “LEAP-aanpak”: Zoek (alinea TV 7), Evalueer (alinea TV 8) en Analyseer (alinea TV 9). |
TV 7. |
Fase 1 betreft het lokaliseren van betrokken bedrijfslocaties uit oogpunt van hun interface met biodiversiteit en ecosystemen. Om deze locaties in kaart te brengen, kan de onderneming:
|
TV 8. |
In fase 2 kan de onderneming, om daadwerkelijke of potentiële impacts op en afhankelijkheden van biodiversiteit en ecosystemen voor de betrokken bedrijfslocaties te evalueren, het volgende doen:
|
TV 9. |
In fase 3 kan de onderneming, om haar materiële risico’s en kansen in te schatten op basis van de uitkomsten van de fasen 1 en 2, rekening houden met de volgende categorieën:
Presentatie van informatie: |
TV 10. |
De onderneming kan de onderstaande tabellen gebruiken om haar materialiteitsanalyse te presenteren wat betreft materiële bedrijfslocaties die zij op grond van TV 7 in kaart heeft gebracht:
Wat betreft TV 7(e) kan de onderneming overwegen om de onderstaande tabel te gebruiken:
|
Rapportage-eis E4-2 – Beleid ten aanzien van biodiversiteit en ecosystemen
TV 11. |
Het op grond van deze Rapportage-eis beschreven beleid is mogelijk geïntegreerd in ruimer milieu- of duurzaamheidsbeleid dat diverse subthema’s bestrijkt. |
TV 12. |
De onderneming kan ook informatie verschaffen over de wijze waarop het beleid betrekking heeft op de productie van, bevoorrading met of het verbruik van grondstoffen, en met name hoe dit:
|
TV 13. |
De onderneming kan rapporteren over verbanden met en afstemming op andere mondiale doelstellingen en overeenkomsten zoals de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) nrs. 2, 6, 14 en 15 of andere stevig verankerde internationale afspraken op het gebied van biodiversiteit en ecosystemen. |
TV 14. |
Wanneer de onderneming op grond van alinea 23(f) rapporteert over beleid met betrekking tot sociale gevolgen van afhankelijkheden en impacts wat betreft biodiversiteit en ecosystemen, kan zij met name verwijzen naar het Protocol van Nagoya en het Verdrag inzake biologische diversiteit (CBD). |
TV 15. |
Wanneer de onderneming op grond van alinea 23(f) rapporteert of en hoe haar beleid een oplossing biedt voor de sociale gevolgen van impacts wat betreft biodiversiteit en ecosystemen, kan zij informatie verschaffen over:
|
TV 16. |
De onderneming kan ook toelichten hoe zij dankzij haar beleid:
|
TV 17. |
Wanneer de onderneming haar beleid toelicht, kan zij, wanneer zij verwijst naar gedragsstandaarden van derde partijen, vermelden of de gehanteerde standaard:
|
Rapportage-eis E4-3 – Maatregelen en middelen wat betreft biodiversiteit en ecosystemen
TV 18. |
De onderneming kan het verband leggen tussen significante geldbedragen aan CapEx en OpEx die nodig zijn om de genomen of geplande maatregelen uit te voeren, en:
|
TV 19. |
De onderneming kan rapporteren of zij plannen heeft voor een actieplan “vermijding”, dat beschadigende maatregelen voorkomt voordat deze plaatsvinden. Vermijden betekent vaak een beslissing om af te wijken van het traject voor een “business-as-usual”-uitrol van een project. Een voorbeeld van vermijding is het veranderen van de biodiversiteits- en ecosysteemvoetafdruk van een project om de vernietiging van natuurlijke habitats op de bedrijfslocatie te vermijden en/of het inrichten van set-asides (bufferstroken) waar prioritaire biodiversiteitswaarden aanwezig zijn en in stand zullen worden gehouden. Vermijding moet hoe dan ook worden overwogen wanneer er biodiversiteits- en ecosysteemwaarden zijn die tot een van de volgende categorieën behoren: bijzonder kwetsbaar en onvervangbaar, van bijzonder belang voor stakeholders, of waar een voorzichtige aanpak raadzaam is door onzekerheid over de effectbeoordeling of de doeltreffendheid van beheersmaatregelen. De drie soorten vermijding worden hier omschreven:
|
TV 20. |
Wat belangrijke maatregelen betreft, kan de onderneming rapporteren:
|
TV 21. |
In het kader van deze Rapportage-eis worden met “lokale en inheemse kennis” de inzichten, vaardigheden en filosofieën bedoeld die samenlevingen in de loop van een lange geschiedenis van interactie met hun natuurlijke omgeving hebben ontwikkeld. Voor mensen in landelijk gebied en voor inheemse volken onderbouwt lokale kennis de besluitvorming over fundamentele aspecten van het alledaagse leven. |
Maatstaven en doelen
Rapportage-eis E4-4 – Doelen wat betreft biodiversiteit en ecosystemen
TV 22. |
De onderneming kan vermelden of het doel een antwoord biedt op tekortkomingen wat betreft de “substantiële bijdrage”-criteria voor biodiversiteit zoals omschreven in op grond van artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) 2020/852 vastgestelde gedelegeerde handelingen. Wanneer voor biodiversiteit niet wordt voldaan aan de “geen ernstige afbreuk doen aan”-criteria (DNSH-criteria) zoals omschreven in op grond van artikel 10, lid 3, artikel 11, lid 3, artikel 12, lid 2, artikel 13, lid 2, en artikel 14, lid 2, van Verordening (EU) 2020/852 vastgestelde gedelegeerde handelingen, kan de onderneming vermelden of het doel een antwoord biedt op tekortkomingen wat betreft die DNSH-criteria. |
TV 23. |
Wanneer de onderneming de door alinea 29 voorgeschreven informatie voor het bepalen van doelen rapporteert, houdt zij rekening met de noodzaak van een geïnformeerde en bereidwillige instemming van lokale en inheemse volken, de noodzaak van passend overleg en de noodzaak om de beslissingen van deze gemeenschappen te respecteren. |
TV 24. |
De doelen voor materiële impacts kunnen worden gepresenteerd in een tabel zoals hieronder:
|
TV 25. |
De doelen voor de aspecten vermeld in alinea TV 4 van deze standaard kunnen in een tabel als hieronder worden gepresenteerd:
|
TV 26. |
Meetbare doelen wat betreft biodiversiteit en ecosystemen kunnen worden geformuleerd als:
|
Rapportage-eis E4-5 – Impactmaatstaven wat betreft biodiversiteit en ecosystemen
TV 27. |
Bij het opstellen van de op grond van deze Rapportage-eis voorgeschreven informatie houdt de onderneming rekening met en kan zij een beschrijving geven van:
|
TV 28. |
De onderneming rapporteert maatstaven die verifieerbaar zijn en technisch en wetenschappelijk robuust gelet op de passende geografische tijdschalen, en kan rapporteren hoe zij de maatstaven selecteerde die aan die criteria beantwoorden. Om ervoor te zorgen dat de maatstaf relevant is, moet er een duidelijk verband zijn tussen de indicator en het doel van de meting. Onzekerheden moeten zoveel mogelijk worden beperkt. Gebruikte data of mechanismen dienen te worden ondersteund door ervaren organisaties en op termijn te worden geactualiseerd. Robuust gemodelleerde data en professionele oordeelsvorming kunnen worden gebruikt wanneer data lacunes vertonen. De methodologie is voldoende gedetailleerd om een zinvolle vergelijking in de tijd te kunnen maken van impacts en mitigerende maatregelen. Processen voor het verzamelen van informatie en definities moeten stelselmatig worden toegepast. Zo kunnen de prestaties van onderneming zinvol in de tijd worden geëvalueerd. Een en ander komt ook interne vergelijking en vergelijking met peers ten goede. |
TV 29. |
Indien een maatstaf beantwoordt aan een doel, wordt de nulwaarde voor beide onderling afgestemd. De biodiversiteitsnulwaarde is een essentieel onderdeel van het ruimere proces voor het beheer van biodiversiteit en ecosystemen. De nulwaarde is nodig voor het onderbouwen van de effectbeoordeling en de beheersplanning, alsmede voor monitoring en adaptief beheer. |
TV 30. |
Beschikbare methodologieën voor het verzamelen van data en het meten van de impacts van ondernemingen op de biodiversiteit en ecosystemen kunnen als volgt in drie categorieën worden ingedeeld:
|
TV 31. |
Wat betreft de levenscyclusanalyse (LCA) voor landgebruik kan de onderneming uitgaan van het rapport “Land-use related environmental indicators for Life Cycle Assessment” van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC). |
TV 32. |
Wat betreft de introductie van invasieve exoten kan de onderneming rapporteren over de trajecten en het aantal invasieve exoten of de oppervlakte van het gebied waarin invasieve exoten voorkomen. |
TV 33. |
Wat betreft maatstaven over de omvang en de toestand van ecosystemen zijn nuttige handvatten te vinden in de werkzaamheden van United Nations System of Environmental Economic Accounting Ecosystem Accounting (UN SEEA EA), |
TV 34. |
De onderneming kan in eenheden van oppervlakte (bv. m2 of ha) over landgebruik rapporteren aan de hand van het houvast dat wordt geboden door het milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) (89):
|
TV 35. |
De onderneming kan bijvoorbeeld rapporteren over verandering in landbedekking, hetgeen de fysieke weergave is van de drukfactoren “habitatverandering” en “industriële activiteiten en huishoudens”, d.w.z. door de mens veroorzaakte of natuurlijke verandering van de fysieke kenmerken van het aardoppervlak op een specifieke locatie. |
TV 36. |
Landbedekking is een typische variabele die kan worden beoordeeld aan de hand van aardobservatiedata. |
TV 37. |
Bij het rapporteren over materiële impacts wat betreft de ecosystemen kan de onderneming, naast de omvang en de toestand van ecosystemen, ook rekening houden met het functioneren van ecosystemen, door gebruik te maken van:
|
TV 38. |
Op ecosysteemniveau kunnen datalagen die de verandering in de omvang en toestand van ecosystemen weergeven, worden toegepast, met inbegrip van niveaus van habitatversnippering en -connectiviteit. |
Rapportage-eis E4-6 – Beoogde financiële effecten van materiële risico’s en kansen wat betreft biodiversiteit en ecosystemen
TV 39. |
De onderneming kan een beoordeling opnemen van haar betrokken producten en diensten die op korte, middellange en lange termijn risico lopen, waarbij zij uitlegt hoe deze worden gedefinieerd, hoe financiële bedragen zijn geschat en welke kritieke aannames zijn gehanteerd. |
TV 40. |
De kwantificering in monetaire termen van de door alinea 45(a) voorgeschreven beoogde materiële financiële effecten mag een bedrag of een bandbreedte zijn. |
ESRS E5
MATERIAALGEBRUIK EN CIRCULAIRE ECONOMIE
INHOUDSOPGAVE
Doelstelling
Wisselwerking met andere ESRS
Rapportage-eisen
– |
ESRS 2 Algemene toelichtingen |
Impact-, risico- en kansenmanagement
– |
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 IRO-1 – Beschrijving van de processen om voor materiaalgebruik en circulaire economie materiële impacts, risico’s en kansen in kaart te brengen en te analyseren |
– |
Rapportage-eis E5-1 – Beleid ten aanzien van materiaalgebruik en circulaire economie |
– |
Rapportage-eis E5-2 – Beleid en middelen inzake materiaalgebruik en circulaire economie |
Maatstaven en doelen
– |
Rapportage-eis E5-3 – Doelen wat betreft materiaalgebruik en circulaire economie |
– |
Rapportage-eis E5-4 – Materiaalinstromen |
– |
Rapportage-eis E5-5 – Materiaaluitstromen |
– |
Rapportage-eis E5-6 – Beoogde financiële effecten van impacts, risico’s en kansen wat betreft materiaalgebruik en circulaire economie |
Bijlage A: |
Toepassingsvoorschriften |
– |
ESRS 2 Algemene toelichtingen |
Impact-, risico- en kansenmanagement
– |
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 IRO-1 – Beschrijving van de processen om voor materiaalgebruik en circulaire economie materiële impacts, risico’s en kansen in kaart te brengen en te analyseren |
– |
Rapportage-eis E5-1 – Beleid ten aanzien van materiaalgebruik en circulaire economie |
– |
Rapportage-eis E5-2 – Beleid en middelen wat betreft materiaalgebruik en circulaire economie |
Maatstaven en doelen
– |
Rapportage-eis E5-3 – Doelen wat betreft materiaalgebruik en circulaire economie |
– |
Rapportage-eis E5-4 – Materiaalinstromen |
– |
Rapportage-eis E5-5 – Materiaaluitstromen |
– |
Rapportage-eis E5-6 – Beoogde financiële effecten van risico’s en kansen wat betreft materiaalgebruik en circulaire economie |
Doelstelling
1. |
Deze standaard heeft tot doel Rapportage-eisen te bepalen die gebruikers van de duurzaamheidsverklaring in staat zullen stellen inzicht te krijgen in:
|
2. |
Deze standaard legt Rapportage-eisen vast met betrekking tot “materiaalgebruik” en “circulaire economie”, en met name voor:
|
3. |
Met “circulaire economie” wordt een economisch systeem bedoeld dat de waarde van producten, materialen en andere hulpbronnen in de economie zo lang mogelijk behoudt, waarbij deze efficiënter worden gebruikt bij productie en consumptie, zodat de milieu-impact van het gebruik ervan wordt verminderd, en afval en het vrijkomen van gevaarlijke stoffen in alle stadia van de levenscyclus zo veel mogelijk worden beperkt, onder meer door toepassing van de afvalhiërarchie. Het doel is de waarde van de technische en biologische grondstoffen, producten en materialen te maximaliseren en te behouden door een systeem te creëren dat de mogelijkheid biedt voor duurzaamheid, optimaal (her)gebruik, opknappen, herfabricage, recycling en nutriëntenkringloop. |
4. |
Deze standaard bouwt voort op EU-wetgevingskaders en EU-beleid ter zake, zoals het EU-actieplan voor een circulaire economie, Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (Kaderrichtlijn afval) (90) en de EU-industriestrategie. |
5. |
Om de transitie van “business as usual” (BAU) – d.w.z. een economie waarin eindige grondstoffen worden gewonnen om producten te maken die worden gebruikt en daarna worden weggegooid (“take-make-waste”) – naar een circulair economisch systeem te evalueren, maakt deze standaard gebruik van fysieke stromen van door de onderneming gebruikte en gegenereerde grondstoffen, materialen en producten zoals die in kaart zijn gebracht aan de hand van Rapportage-eis E5-4 Materiaalinstromen en Rapportage-eis E5-5 Materiaaluitstromen. |
Wisselwerking met andere ESRS
6. |
Materiaalgebruik is een belangrijke drukfactor op andere milieu-impacts zoals klimaatverandering, verontreiniging, water en mariene hulpbronnen, en biodiversiteit. Een circulaire economie is een systeem dat streeft naar duurzaam materiaalgebruik bij winning, verwerking, productie, verbruik en beheer van afval. Dit systeem levert uiteenlopende milieubaten op, en met name de reductie van materiaal- en energieverbruik en van emissies naar lucht (broeikasgasemissies of andere verontreiniging), het beperken van wateronttrekkingen en waterlozingen en de regeneratie van de natuur door de impact op de biodiversiteit te beperken. |
7. |
Om een breed overzicht te geven van welke andere milieuthema’s materieel kunnen zijn wat betreft materiaalgebruik en circulaire economie, zijn de relevante rapportage-eisen die in andere milieu-ESRS aan bod komen, de volgende:
|
8. |
De impacts van de onderneming wat betreft materiaalgebruik en circulaire economie, en met name impacts wat betreft afval, kunnen invloed hebben op mensen en gemeenschappen. Materiële negatieve impacts op getroffen gemeenschappen als gevolg van materiaalgebruik en circulaire economie die aan de onderneming zijn toe te schrijven, worden behandeld in ESRS S3 Getroffen gemeenschappen. Efficiënt en circulair materiaalgebruik komt ook concurrentievermogen en economisch welzijn ten goede. |
9. |
Deze standaard dient te worden gelezen in samenhang met ESRS 1 Algemene vereisten en ESRS 2 Algemene toelichtingen. |
Rapportage-eisen
ESRS 2 Algemene toelichtingen
10. |
De vereisten in deze afdeling dienen te worden gelezen in samenhang met en gerapporteerd samen met de rapportage voorgeschreven door ESRS 2 hoofdstuk 4 Impact-, risico- en kansenmanagement. |
Impact-, risico- en kansenmanagement
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 IRO-1 – Beschrijving van de processen om voor materiaalgebruik en circulaire economie materiële impacts, risico’s en kansen in kaart te brengen en te analyseren
11. |
De onderneming beschrijft het proces voor het in kaart brengen van materiële impacts, risico’s en kansen wat betreft materiaalgebruik en circulaire economie, met name wat betreft materiaalinstromen, materiaaluitstromen en afval, en verschaft informatie over:
|
Rapportage-eis E5-1 – Beleid ten aanzien van materiaalgebruik en circulaire economie
12. |
De onderneming beschrijft haar beleid aangenomen voor het beheersen van haar materiële impacts, risico’s en kansen wat betreft materiaalgebruik en circulaire economie. |
13. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de mate waarin de onderneming beschikt over beleid voor het identificeren, inschatten, beheersen van en/of het bieden van herstel voor haar materiële impacts, risico’s en kansen wat betreft materiaalgebruik en circulaire economie. |
14. |
De door alinea 12 voorgeschreven rapportage bevat de informatie over het beleid dat de onderneming heeft opgezet om haar materiële impacts, risico’s en kansen wat betreft materiaalgebruik en circulaire economie te beheersen overeenkomstig ESRS 2 MDR-P Beleid aangenomen voor het managen van materiële duurzaamheidsthema’s. |
15. |
In de samenvatting geeft de onderneming aan of en hoe haar beleid acteert op de volgende kwesties voor zover die materieel zijn:
|
16. |
Dit beleid moet binnen haar eigen activiteiten en doorheen haar upstream- en downstreamwaardeketen acteren op materiële impacts, risico’s en kansen. |
Rapportage-eis E5-2 – Beleid en middelen inzake materiaalgebruik en circulaire economie
17. |
De onderneming rapporteert haar maatregelen inzake materiaalgebruik en circulaire economie en de middelen die voor de uitrol daarvan zijn bestemd. |
18. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de reeds genomen en nog geplande belangrijke maatregelen om beleidsdoelstellingen en doelen inzake materiaalgebruik en circulaire economie te verwezenlijken. |
19. |
De beschrijving van deze maatregelen en uitgetrokken middelen wat betreft materiaalgebruik en circulaire economie volgt de beginselen die zijn geformuleerd in ESRS 2 MDR-A Maatregelen en middelen wat betreft materiële duurzaamheidsthema’s. |
20. |
Naast ESRS 2 MDR-A vermeldt de onderneming of en hoe een maatregel en middelen de volgende punten bestrijken:
|
Maatstaven en doelen
Rapportage-eis E5-3 – Doelen wat betreft materiaalgebruik en circulaire economie
21. |
De onderneming rapporteert de doelen die zij op het gebied van materiaalgebruik en circulaire economie heeft bepaald. |
22. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de doelen die de onderneming heeft bepaald ten behoeve van haar beleid inzake materiaalgebruik en circulaire economie en voor het acteren op haar materiële impacts, risico’s en kansen. |
23. |
De beschrijving van de doelen bevat de informatievereisten vastgesteld in ESRS 2 MDR-T Effectiviteit van beleid en maatregelen monitoren aan de hand van doelen. |
24. |
De door alinea 21 voorgeschreven rapportage geeft aan of en hoe de doelen van de onderneming zich verhouden tot materiaalinstromen en materiaaluitstromen, met inbegrip van afval, producten en materialen en, meer bepaald:
|
25. |
De onderneming vermeldt op welk niveau van de afvalhiërarchie het doel betrekking heeft. |
26. |
Naast ESRS 2 MDR-T vermeldt de onderneming of bij het bepalen van doelen rekening is gehouden met ecologische drempels en entiteitspecifieke allocaties. Zo ja, dan kan de onderneming vermelden:
|
27. |
De onderneming vermeldt, als onderdeel van de contextinformatie, of de doelen die zij heeft bepaald en gepresenteerd, verplicht zijn (bij wet voorgeschreven) of vrijwillig. |
Rapportage-eis E5-4 – Materiaalinstromen
28. |
De onderneming rapporteert informatie over haar materiaalinstromen wat betreft haar materiële impacts, risico’s en kansen. |
29. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in het materiaalgebruik in de eigen activiteiten en de upstreamwaardeketen van de onderneming. |
30. |
De door alinea 28 voorgeschreven rapportage omvat een beschrijving van haar materiaalinstromen voor zover die materieel zijn: producten (met inbegrip van verpakking) en materialen (met vermelding van kritieke grondstoffen en zeldzame aardmetalen), water en materiële activa gebruikt bij de eigen activiteiten en in de upstreamwaardeketen van de onderneming. |
31. |
Wanneer materiaalinstromen volgens de inschatting van een onderneming een materieel duurzaamheidsthema zijn, rapporteert de onderneming de volgende informatie over de materialen die worden gebruikt bij de vervaardiging van de producten en diensten van de onderneming tijdens de rapportageperiode (in ton of kilogram):
|
32. |
De onderneming verschaft informatie over de methodologieën die zijn gebruikt bij de berekening van de data. Zij vermeldt of de data afkomstig zijn van directe metingen of schattingen, en rapporteert de belangrijkste aannames die zijn gehanteerd. |
Rapportage-eis E5-5 – Materiaaluitstromen
33. |
De onderneming rapporteert informatie over haar materiaaluitstromen, met inbegrip van afval, wat betreft haar materiële impacts, risico’s en kansen. |
34. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in:
|
Producten en materialen
35. |
De onderneming geeft een beschrijving van de belangrijkste producten en materialen die voortkomen uit haar productieproces en die zijn ontworpen volgens circulaire principes, zoals duurzaamheid, herbruikbaarheid, repareerbaarheid, demontage, herfabricage, opknappen, recycling, het opnieuw laten circuleren in een biologische cyclus, of een andere optimalisering van het gebruik van het product of materiaal via andere circulaire businessmodellen. |
36. |
Ondernemingen waarvoor de uitstromen materieel zijn, rapporteren de volgende informatie:
|
Afval(stoffen)
37. |
De onderneming rapporteert de volgende informatie over de totale hoeveelheid afval van haar eigen activiteiten tijdens de rapportageperiode (in ton of in kilogram);
|
38. |
Wanneer de onderneming de samenstelling van het afval rapporteert, vermeldt zij:
|
39. |
De onderneming rapporteert ook de totale hoeveelheid gevaarlijk afval en radioactief afval die zij produceert; bij “radioactief afval” gaat het om radioactief afval in de zin van artikel 3, punt 7), van Richtlijn 2011/70/Euratom van de Raad (92). |
40. |
De onderneming verschaft contextinformatie over de methodologieën die voor het berekenen van de data worden gebruikt, en met name de criteria en aannames die worden gehanteerd voor het bepalen en indelen van producten die zijn ontworpen volgens circulaire principes uit alinea 35. Zij vermeldt of de data afkomstig zijn van directe metingen of schattingen, en rapporteert de belangrijkste aannames die zijn gehanteerd. |
Rapportage-eis E5-6 – Beoogde financiële effecten van materiële risico’s en kansen wat betreft materiaalgebruik en circulaire economie
41. |
De onderneming rapporteert de beoogde financiële effecten van materiële risico’s en kansen als gevolg van impacts wat betreft materiaalgebruik en circulaire economie. |
42. |
De door alinea 41 voorgeschreven informatie komt bovenop de informatie over de actuele financiële effecten op de financiële positie, financiële prestaties en kasstromen van de entiteit die op grond van ESRS 2 SBM-3, alinea 48(d), voor de rapportageperiode worden gevraagd. Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in:
|
43. |
De rapportage omvat:
|
Bijlage A
Toepassingsvoorschriften
Deze bijlage maakt integrerend deel uit van ESRS E5. Zij onderbouwt de toepassing van de in deze standaard beschreven rapportage-eisen en heeft dezelfde status als de overige delen van deze standaard.
ESRS 2 ALGEMENE TOELICHTINGEN
Impact-, risico- en kansenmanagement
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 IRO-1 – Beschrijving van de processen om voor materiaalgebruik en circulaire economie materiële impacts, risico’s en kansen in kaart te brengen en te analyseren
TV 1. |
Bij het uitvoeren van een materialiteitsanalyse voor milieusubthema’s analyseert de onderneming de materialiteit van materiaalgebruik en circulaire economie binnen haar eigen activiteiten en binnen haar upstream- en downstreamwaardeketen, en kan zij rekening houden met de volgende vier fasen, ook bekend als de “LEAP-aanpak”:
|
TV 2. |
Wat betreft ESRS E5 berusten de fasen 1 en 2 in hoofdzaak op de materialiteitsanalyses die zijn gemaakt in het kader van ESRS E1 (o.m. energieverbruik), ESRS E2 (verontreiniging), ESRS E3 (mariene hulpbronnen, waterverbruik) en ESRS E4 (biodiversiteit, ecosystemen, grondstoffen). Het uiteindelijke doel van een circulaire economie is het verminderen van de milieu-impact van het gebruik van producten, materialen en andere hulpbronnen, het zoveel mogelijk beperken van afval en van het vrijkomen van gevaarlijke stoffen – en dus het inzetten op het verminderen van de impact op de natuur. In dit toepassingsvoorschrift ligt de focus vooral op de derde fase van deze LEAP-aanpak, terwijl het in de vierde fase gaat om de uitkomst van het proces. |
TV 3. |
Het proces van het analyseren van de materialiteit van impacts, afhankelijkheden, risico’s en kansen houdt rekening met de bepalingen in ESRS 2 IRO-1 Beschrijving van de processen om materiële verontreinigingsimpacts, -risico’s en -kansen in kaart te brengen en te analyseren en IRO-2 Rapportage-eisen in ESRS opgenomen in de duurzaamheidsverklaring van de onderneming. |
TV 4. |
De subthema’s wat betreft materiaalgebruik en circulaire economie die in de materialiteitsanalyse aan bod komen:
|
TV 5. |
In fase 3 kan de onderneming, om haar materiële risico’s en kansen in te schatten op basis van de uitkomsten van de fasen 1 en 2, het volgende doen:
|
TV 6. |
De onderneming kan ook rekening houden met de volgende methodologieën om haar impacts, risico’s en kansen binnen haar eigen activiteiten en binnen haar upstream- en downstreamwaardeketen in te schatten:
|
TV 7. |
Wanneer de onderneming informatie verschaft over de uitkomst van de materialiteitsanalyse, houdt zij rekening met:
|
Rapportage-eis E5-1 – Beleid ten aanzien van materiaalgebruik en circulaire economie
TV 8. |
Het op grond van deze Rapportage-eis beschreven beleid is misschien geïntegreerd in ruimer milieu- of duurzaamheidsbeleid dat diverse subthema’s bestrijkt. |
TV 9. |
Wanneer de onderneming informatie over haar beleid verschaft, gaat zij na of en hoe haar beleid acteert op:
|
TV 10. |
Bij het uittekenen van haar beleid kan de onderneming rekening houden met het document “Categorisation system for the circular economy”, dat een beschrijving geeft van modellen voor circulair ontwerp en circulaire productie, modellen voor circulair gebruik, modellen voor circulaire terugwinning van waarde (“value recovery”) en voor “circular support” (ondersteuning voor overgang naar circulariteit) volgens de negen R-strategieën of -principes van de circulaire economie: Refuse, Rethink, Reduce, Re-Use, Repair, Refurbish, Remanufacture, Repurpose en Recycle. |
Rapportage-eis E5-2 – Beleid en middelen wat betreft materiaalgebruik en circulaire economie
TV 11. |
Wanneer de onderneming de door alinea 17 voorgeschreven informatie verschaft, en rekening houdende met het feit dat grondstoffen worden gedeeld en dat strategieën voor een circulaire economie misschien collectieve maatregelen vergen, kan zij vermelden welke maatregelen zij heeft genomen om bij haar upstream- en downstreamwaardeketen en/of haar lokale netwerk aan te haken om samenwerkingen of initiatieven uit te werken voor het vergroten van de circulariteit van producten en materialen. |
TV 12. |
Met name kan de onderneming het volgende vermelden:
|
TV 13. |
De maatregelen kunnen de eigen activiteiten van onderneming en/of haar upstream- en downstreamwaardeketen betreffen. |
Maatstaven en doelen
Rapportage-eis E5-3 – Doelen wat betreft materiaalgebruik en circulaire economie
TV 14. |
Indien de onderneming bij het bepalen van doelen naar ecologische drempels verwijst, kan zij uitgaan van het houvast dat door het Science-Based Targets Initiative for Nature (SBTN) wordt geboden in zijn tussentijdse handvatten (Initial Guidance for Business, september 2020), of andere handvatten met een wetenschappelijk erkende methodologie waarmee wetenschappelijk onderbouwde doelen kunnen worden bepaald door het identificeren van ecologische drempels en (in voorkomend geval) entiteitspecifieke allocaties. Ecologische drempels kunnen lokaal, nationaal en/of mondiaal zijn. |
TV 15. |
Wanneer de onderneming informatie over doelen verschaft, geeft zij voorrang aan doelen in absolute waarde. |
TV 16. |
Wanneer de onderneming de door alinea 24 voorgeschreven informatie over doelen verschaft, houdt zij rekening met de productiefase, de gebruiksfase en het einde van het functionele leven van producten en materialen. |
TV 17. |
Wanneer de onderneming de door alinea 24(c) voorgeschreven informatie over doelen voor virgin hernieuwbare grondstoffen verschaft, houdt zij rekening met de wijze waarop die doelen impact kunnen hebben op het verlies aan biodiversiteit, mede in het licht van ESRS E4. |
TV 18. |
De onderneming kan op grond van alinea 24(f) andere doelen rapporteren, onder meer over duurzame bevoorrading. In dat geval geeft de onderneming toelichting bij de definitie van duurzame bevoorrading die zij heeft gekozen, en hoe deze zich verhoudt tot de in alinea 22 geformuleerde doelstelling. |
TV 19. |
De doelen kunnen de eigen activiteiten van onderneming en/of haar upstream- en downstreamwaardeketen betreffen. |
TV 20. |
De onderneming kan vermelden of het doel een antwoord biedt op tekortkomingen wat betreft de “substantiële bijdrage”-criteria voor circulaire economie zoals omschreven in op grond van artikel 13, lid 2, van Verordening (EU) 2020/852 vastgestelde gedelegeerde handelingen. Wanneer voor circulaire economie niet wordt voldaan aan de “geen ernstige afbreuk doen aan”-criteria (DNSH-criteria) zoals omschreven in op grond van artikel 10, lid 3, artikel 11, lid 3, artikel 12, lid 2, artikel 14, lid 2, en artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) 2020/852 vastgestelde gedelegeerde handelingen, kan de onderneming vermelden of het doel een antwoord biedt op tekortkomingen wat betreft die DNSH-criteria. |
Rapportage-eis E5-4 – Materiaalinstromen
TV 21. |
Materiaalinstromen kunnen de volgende categorieën omvatten: IT-uitrusting; textiel; meubilair; gebouwen; zware, halfzware en lichte machines; zwaar, halfzwaar en licht vervoer, en uitrusting voor warehousing. Wat betreft materialen zijn indicatoren voor materiaalinstromen onder meer grondstoffen, benodigde procesmaterialen en halfafgewerkte goederen of onderdelen. |
TV 22. |
Wanneer de onderneming onder alinea 31 valt, kan zij ook transparantie verschaffen over de materialen afkomstig van stromen nevenproducten/afval (bv. snijafval van een materiaal dat voordien nog niet in een product is gebruikt). |
TV 23. |
De noemer van de door de alinea’s 31(b) en 31(c) voorgeschreven percentage-indicator is het algehele totale gewicht van tijdens de rapportageperiode gebruikte materialen. |
TV 24. |
De gerapporteerde data over gebruik moeten het materiaal in zijn oorspronkelijke staat weergeven, en worden niet gepresenteerd met verdere bewerking van data, zoals het rapporteren van deze data als “droog gewicht”. |
TV 25. |
In gevallen waarin de categorieën “hergebruikt” en “gerecycled” elkaar overlappen, geeft de onderneming aan hoe dubbeltelling is vermeden en welke keuzes daarbij zijn gemaakt. |
Rapportage-eis E5-5 – Materiaaluitstromen
TV 26. |
Op grond van alinea 35 te verschaffen informatie over producten en materialen betreft alle materialen en producten die voortkomen uit het productieproces van de onderneming en die een onderneming op de markt brengt (met inbegrip van verpakking). |
TV 27. |
Bij het samenstellen van het percentage gebruikt de onderneming als noemer het algehele totaalgewicht van materialen die tijdens de rapportageperiode zijn gebruikt. |
TV 28. |
De onderneming kan haar betrokkenheid bij end-of-life afvalbeheer van producten rapporteren, bijvoorbeeld via regelingen voor verlengde productaansprakelijkheid of terugnameregelingen. |
TV 29. |
“Soort afval” moet worden begrepen als “gevaarlijk afval” of “niet-gevaarlijk afval”. Ook bepaalde specifieke afvalstoffen, zoals radioactief afval, kunnen als een apart soort afval worden gepresenteerd. |
TV 30. |
Wanneer de onderneming kijkt naar de afvalstromen die voor haar sectoren of activiteiten relevant zijn, kan zij rekening houden met de lijst van afvalbeschrijvingen in de European Waste Catalogue (EWC). |
TV 31. |
Voorbeelden van andere soorten nuttige toepassing als bedoeld in alinea 37(b) iii zijn te vinden in bijlage II bij Richtlijn 2008/98/EG (Kaderrichtlijn afval). |
TV 32. |
Voorbeelden van andere soorten afvalverwijdering als bedoeld in alinea 37(b) iii zijn te vinden in bijlage II bij Richtlijn 2008/98/EG (Kaderrichtlijn afval). |
TV 33. |
Wanneer de onderneming de door alinea 40 voorgeschreven contextinformatie verschaft, kan zij:
|
Rapportage-eis E5-6 – Beoogde financiële effecten van materiële risico’s en kansen wat betreft materiaalgebruik en circulaire economie
TV 34. |
Wanneer de onderneming de door alinea 42(b) voorgeschreven informatie verschaft, kan zij illustreren en beschrijven hoe zij het behoud van waarde wil versterken. |
TV 35. |
De onderneming kan een beoordeling opnemen van haar betrokken producten en diensten die op korte, middellange en lange termijn risico lopen, waarbij zij uitlegt hoe deze worden gedefinieerd, hoe financiële bedragen zijn geschat en welke kritieke aannames zijn gehanteerd. |
TV 36. |
De kwantificering in monetaire termen van de beoogde materiële financiële effecten die door alinea 43(a) wordt voorgeschreven, mag een bedrag of een bandbreedte zijn. |
ESRS S1
EIGEN PERSONEEL
INHOUDSOPGAVE
Doelstelling
Wisselwerking met andere ESRS
Rapportage-eisen
– |
ESRS 2 Algemene toelichtingen |
Strategie
– |
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 SBM-2 – Belangen en opvattingen van stakeholders |
– |
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 SBM-3 – Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel |
Impact-, risico- en kansenmanagement
– |
Rapportage-eis S1-1 – Beleid ten aanzien van eigen personeel |
– |
Rapportage-eis S1-2 – Processen om met eigen werknemers en werknemersvertegenwoordigers te overleggen over impacts |
– |
Rapportage-eis S1-3 – Herstelprocessen voor negatieve impacts en kanalen voor eigen werknemers om zorgen kenbaar te maken |
– |
Rapportage-eis S1-4 – Acteren op materiële impacts op eigen personeel, en benaderingen om wat eigen personeel betreft materiële risico’s te mitigeren en materiële kansen te benutten, en de effectiviteit van die maatregelen |
Maatstaven en doelen
– |
Rapportage-eis S1-5 – Doelen wat betreft het beheersen van materiële negatieve impacts, het bevorderen van positieve impacts en het beheersen van materiële risico’s en kansen |
– |
Rapportage-eis S1-6 – Kenmerken van de werknemers van de onderneming |
– |
Rapportage-eis S1-7 – Kenmerken van medewerkers niet in loondienst onder het eigen personeel van de onderneming |
– |
Rapportage-eis S1-8 – Cao-dekkingsgraad en sociale dialoog |
– |
Rapportage-eis S1-9 – Diversiteitsmaatstaven |
– |
Rapportage-eis S1-10 – Leefbare lonen |
– |
Rapportage-eis S1-11 – Sociale bescherming |
– |
Rapportage-eis S1-12 – Mensen met een beperking |
– |
Rapportage-eis S1-13 – Maatstaven voor opleiding en ontwikkeling van vaardigheden |
– |
Rapportage-eis S1-14 – Veiligheids- en gezondheidsmaatstaven |
– |
Rapportage-eis S1-15 – Maatstaven voor werk-privébalans |
– |
Rapportage-eis S1-16 – Beloningsmaatstaven (loonkloof en totale beloning) |
– |
Rapportage-eis S1-17 – Incidenten, klachten en ernstige impacts op het gebied van mensenrechten |
Bijlage A: |
Toepassingsvoorschriften |
– |
Doelstelling |
– |
ESRS 2 Algemene toelichtingen |
Strategie
– |
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 SBM-2 – Belangen en opvattingen van stakeholders |
– |
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 SBM-3 – Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel |
Impact-, risico- en kansenmanagement
– |
Rapportage-eis S1-1 – Beleid ten aanzien van eigen personeel |
– |
Rapportage-eis S1-2 – Processen om met eigen werknemers en werknemersvertegenwoordigers te overleggen over impacts |
– |
Rapportage-eis S1-3 – Herstelprocessen voor negatieve impacts en kanalen voor eigen werknemers om zorgen kenbaar te maken |
– |
Rapportage-eis S1-4 – Acteren op materiële impacts op eigen personeel en benaderingen om wat eigen personeel betreft materiële risico’s te mitigeren en materiële kansen te benutten, en de effectiviteit van die maatregelen en benaderingen |
Maatstaven en doelen
– |
Rapportage-eis S1-5 – Doelen wat betreft het beheersen van materiële impacts, het bevorderen van positieve impacts, alsmede het beheersen van risico’s en kansen |
– |
Rapportage-eis S1-6 – Kenmerken van de werknemers van de onderneming |
– |
Rapportage-eis S1-7 – Kenmerken van medewerkers niet in loondienst onder het eigen personeel van de onderneming |
– |
Rapportage-eis S1-8 – Cao-dekkingsgraad en sociale dialoog |
– |
Rapportage-eis S1-9 – Diversiteitsmaatstaven |
– |
Rapportage-eis S1-10 – Leefbare lonen |
– |
Rapportage-eis S1-11 – Sociale bescherming |
– |
Rapportage-eis S1-12 – Mensen met een beperking |
– |
Rapportage-eis S1-13 – Maatstaven voor opleiding en ontwikkeling van vaardigheden |
– |
Rapportage-eis S1-14 – Veiligheids- en gezondheidsmaatstaven |
– |
Rapportage-eis S1-15 – Werk-privébalans |
– |
Rapportage-eis S1-16 – Beloningsmaatstaven (loonkloof en totale beloning) |
– |
Rapportage-eis S1-17 – Incidenten, klachten en ernstige impacts op het gebied van mensenrechten |
Bijlage A.1: |
Toepassingsvoorschriften voor rapportage met betrekking tot ESRS 2 |
Bijlage A.2: |
Toepassingsvoorschriften voor ESRS S1-1 – Beleid ten aanzien van eigen personeel |
Bijlage A.3: |
Toepassingsvoorschrift ESRS S1-4 – Acteren op materiële impacts op eigen personeel en benaderingen om wat eigen personeel betreft materiële risico’s te mitigeren en materiële kansen te benutten, en de effectiviteit van die maatregelen |
Bijlage A.4: |
Toepassingsvoorschriften voor ESRS S1-5 – Doelen wat betreft het beheersen van materiële negatieve impacts, het bevorderen van positieve impacts en het beheersen van materiële risico’s en kansen |
Doelstelling
1. |
Deze standaard heeft tot doel rapportage-eisen te bepalen die gebruikers van de duurzaamheidsverklaring in staat zullen stellen inzicht te krijgen in de materiële impacts van de onderneming op haar eigen personeel, alsmede daarmee samenhangende materiële risico’s en kansen, met inbegrip van:
|
2. |
Om aan deze doelstelling te voldoen, schrijft deze standaard ook een toelichting voor bij de algemene benadering die de onderneming volgt voor het identificeren en beheersen van materiële daadwerkelijke en potentiële impacts op haar eigen personeel wat betreft de volgende sociale factoren of thema’s, met inbegrip van mensenrechten:
|
3. |
Deze standaard schrijft ook een toelichting voor bij de wijze waarop deze impacts alsmede de afhankelijkheden van de onderneming van haar eigen personeel, materiële risico’s of kansen kunnen creëren. Wat bijvoorbeeld gelijke kansen betreft, kan discriminatie van vrouwen bij de aanwerving en promotie de toegang van de onderneming beperken tot geschoolde arbeidskrachten en haar reputatie schaden. Omgekeerd kan beleid om de vertegenwoordiging van vrouwen in het personeel en in het hoger management te vergroten, positieve effecten hebben, zoals het verruimen van de omvang van de groep geschoolde arbeidskrachten en het verbeteren van de reputatie van de onderneming. |
4. |
Deze standaard ziet op het “eigen personeel” van een onderneming. Daaronder worden hier begrepen zowel personen die een arbeidsrelatie met de onderneming hebben (“werknemers”) als medewerkers niet in loondienst die ofwel opdrachtnemers zijn die arbeid leveren aan de onderneming (“zelfstandigen”), of personen die worden geleverd door ondernemingen die zich voornamelijk bezighouden met “Arbeidsbemiddeling en personeelswerk” (NACE-code N78). (Zie Toepassingsvoorschrift 3 voor voorbeelden van wie onder de term “eigen personeel” valt.) De informatie die moet worden gerapporteerd met betrekking tot medewerkers niet in loondienst heeft geen invloed op hun status volgens het toepasselijke arbeidsrecht. |
5. |
Deze standaard ziet niet op werknemers in de upstream- of downstreamwaardeketen van de onderneming; deze categorieën werknemers vallen onder ESRS S2 Werknemers in de waardeketen. |
6. |
Deze standaard schrijft voor dat ondernemingen een beschrijving geven van hun eigen personeel, met inbegrip van de belangrijkste kenmerken van de werknemers en de medewerkers niet in loondienst die daarvan deel uitmaken. Deze beschrijving geeft gebruikers inzicht in de structuur van het eigen personeel van de onderneming en helpt de informatie uit andere rapportages in context te plaatsen. |
7. |
Deze standaard heeft ook tot doel gebruikers in staat te stellen inzicht te krijgen in de mate van afstemming door de onderneming op of haar nakoming van internationale en Europese instrumenten en verdragen op het gebied van mensenrechten, zoals het Internationaal Statuut van de Rechten van de Mens, de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, de Verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie inzake fundamentele principes en rechten op het werk, en de fundamentele verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM), het herziene Europees Sociaal Handvest (ESH), het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, de EU-beleidsprioriteiten zoals geformuleerd in de Europese pijler van sociale rechten, en Uniewetgeving, met inbegrip van het EU-acquis inzake arbeidsrecht. |
Wisselwerking met andere ESRS
8. |
Deze standaard dient te worden gelezen in samenhang met ESRS 1 Algemene vereisten en ESRS 2 Algemene toelichtingen. |
9. |
Deze standaard dient te worden gelezen in samenhang met ESRS S2 Werknemers in de waardeketen, ESRS S3 Getroffen gemeenschappen en ESRS S4 Consumenten en eindgebruikers. |
10. |
De rapportage op grond van deze standaard is consistent, coherent en, in voorkomend geval, duidelijk gekoppeld aan rapportage over het eigen personeel van de onderneming op grond van ESRS S2. Zo kan effectieve rapportage worden geborgd. |
Rapportage-eisen
ESRS 2 Algemene toelichtingen
11. |
De vereisten in deze afdeling dienen te worden gelezen in samenhang met de door ESRS 2 voorgeschreven rapportage over Strategie (SBM). De op grond daarvan gerapporteerde informatie wordt gepresenteerd samen met de rapportage voorgeschreven door ESRS 2, met uitzondering van ESRS 2 SBM-3 (daarvoor heeft de onderneming de mogelijkheid om samen met de thematische rapportage te rapporteren). |
Strategie
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 SBM-2 – Belangen en opvattingen van stakeholders
12. |
In antwoord op ESRS 2 SBM-2 rapporteert de onderneming hoe de belangen, standpunten en rechten van personen binnen haar eigen personeel, met inbegrip van het respect voor hun mensenrechten, worden meegenomen in haar strategie en businessmodel. Het eigen personeel van de onderneming is een centrale groep getroffen stakeholders. |
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 SBM-3 – Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel
13. |
In antwoord op ESRS 2 SBM-3 alinea 48 rapporteert de onderneming het volgende:
|
14. |
Bij het vervullen van de vereisten van alinea 48 rapporteert de onderneming of alle personen binnen haar eigen personeel die materiële impact van de onderneming zouden kunnen ondervinden, zijn opgenomen in de scope van haar rapportage op grond van ESRS 2. Deze materiële impacts omvatten impacts die verband houden met de eigen activiteiten van de onderneming en haar waardeketen, onder meer via haar producten of diensten, alsmede via haar zakelijke relaties. Daarnaast verschaft de onderneming de volgende informatie:
|
15. |
Wanneer de onderneming van de belangrijkste soorten personen binnen haar eigen personeel beschrijft die, volgens de materialiteitsanalyse beschreven in ESRS 2 IRO 1, negatief (kunnen) worden beïnvloed, rapporteert zij of en hoe zij inzicht heeft verkregen in de wijze waarop personen met bijzondere kenmerken, die werken in een bijzondere context of die bijzondere activiteiten verrichten, een groter risico lopen om schade te ondervinden. |
16. |
De onderneming rapporteert welke van haar (eventuele) materiële risico’s en kansen die voortkomen uit impacts op en afhankelijkheden van personen binnen haar eigen personeel, impacts zijn op specifieke groepen personen (bv. bepaalde leeftijdsgroepen of personen die in een bepaalde fabriek of een bepaald land werken) – en niet impacts die van invloed zijn op al haar eigen personeel (bv. een algemene beloningsverlaging of opleiding verstrekt aan alle personen binnen haar eigen personeel). |
Impact-, risico- en kansenmanagement
Rapportage-eis S1-1 – Beleid ten aanzien van eigen personeel
17. |
De onderneming beschrijft haar beleid aangenomen voor het beheersen van haar materiële impacts op haar eigen personeel, alsmede de daarmee samenhangende materiële risico’s en kansen. |
18. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de mate waarin de onderneming beschikt over beleid voor het identificeren, inschatten, beheersen van en/of het bieden van herstel voor haar materiële impacts meer specifiek wat betreft het eigen personeel van de onderneming, alsmede beleid ten aanzien van materiële impacts, risico’s en kansen wat betreft haar eigen personeel. |
19. |
De door alinea 17 voorgeschreven rapportage bevat de informatie over het beleid dat de onderneming heeft opgezet om haar materiële impacts, risico’s en kansen wat betreft haar eigen personeel te beheersen overeenkomstig ESRS 2 MDR-P Beleid aangenomen voor het managen van materiële duurzaamheidsthema’s. Daarnaast vermeldt de onderneming of dat beleid specifieke groepen binnen haar eigen personeel of al haar eigen personeel betreft. |
20. |
De onderneming beschrijft haar toezeggingen op het gebied van mensenrechtenbeleid (96) die relevant zijn voor haar eigen personeel, met inbegrip van de processen en mechanismen voor het monitoren van de naleving van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s), de Verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie inzake fundamentele principes en rechten op het werk en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (97). Bij deze rapportage legt zij de klemtoon op de thema’s die materieel zijn voor, alsmede op haar algemene benadering van:
|
21. |
De onderneming rapporteert of en hoe haar beleid ten aanzien van haar eigen personeel is afgestemd op internationaal erkende instrumenten ter zake, zoals de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) (98). |
22. |
De onderneming verklaart of haar beleid ten aanzien van haar eigen personeel expliciet acteert op mensenhandel (99), gedwongen arbeid of verplichte arbeid en kinderarbeid. |
23. |
Voorts verklaart de onderneming of zij beschikt over een beleid of een beheersystem ter voorkoming van arbeidsongevallen (100). |
24. |
De onderneming rapporteert de volgende informatie:
|
Rapportage-eis S1-2 – Processen om met eigen personeel en werknemersvertegenwoordigers te overleggen over impacts
25. |
De onderneming licht haar algemene processen toe om met personen binnen haar eigen personeel en werknemersvertegenwoordigers te overleggen over daadwerkelijke en potentiële impacts op haar eigen personeel. |
26. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven zowel in de wijze waarop de onderneming, in het kader van haar doorlopende due diligence, met personen binnen haar eigen personeel en met werknemersvertegenwoordigers overlegt over materiële, daadwerkelijke en potentiële, positieve en/of negatieve impacts die hen (kunnen) treffen, als in de vraag of en hoe standpunten van haar eigen personeel worden meegenomen in de besluitvormingsprocessen van de onderneming. |
27. |
De onderneming rapporteert of en hoe de standpunten van haar eigen personeel worden meegenomen in haar beslissingen of activiteiten gericht op het beheersen van de daadwerkelijke en potentiële impacts op haar eigen personeel. Dit omvat (in voorkomend geval) een toelichting bij de volgende punten:
|
28. |
De onderneming rapporteert (in voorkomend geval) de stappen die zij zet om inzicht te krijgen in de standpunten van personen binnen haar eigen personeel die mogelijk bijzonder kwetsbaar zijn voor impacts en/of gemarginaliseerd zijn (bv. vrouwelijke werknemers, migranten, mensen met een beperking). |
29. |
Indien de onderneming de hierboven gevraagde informatie niet kan rapporteren omdat zij geen algemeen proces heeft vastgesteld om met haar eigen personeel te overleggen, vermeldt zij dat dit het geval is. Zij kan rapporteren binnen welk tijdschema zij dit soort proces opgezet wil hebben. |
Rapportage-eis S1-3 – Processen voor herstel van negatieve impacts en kanalen voor eigen personeel om zorgen kenbaar te maken
30. |
De onderneming beschrijft de processen die zij heeft opgezet om te voorzien in of mee te werken aan herstel voor negatieve impacts op personen binnen haar eigen personeel waarmee de onderneming in verband te brengen is, alsmede kanalen die beschikbaar zijn voor haar eigen personeel om zorgen kenbaar te maken en daarvoor een oplossing te krijgen. |
31. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de formele middelen waarmee het eigen personeel van de onderneming zijn zorgen en behoeften direct aan de onderneming kan kenbaar maken en/of waarmee de onderneming de beschikbaarheid van dergelijke kanalen (bv. klachtenmechanismen) op de werkvloer ondersteunt, en hoe de follow-up met de betrokken personen verloopt wat betreft de kwesties die aan de orde zijn gesteld, en de effectiviteit van deze kanalen. |
32. |
De onderneming beschrijft de processen die voorhanden zijn om de in alinea 2 van de afdeling “Doelstelling” afgebakende thema’s te behandelen, door de volgende informatie te rapporteren:
|
33. |
De onderneming rapporteert of en hoe zij evalueert dat personen binnen haar eigen personeel bekend zijn met en vertrouwen hebben in deze structuren of processen als een middel om hun zorgen of behoeften kenbaar te maken en daarvoor een oplossing te krijgen. Daarnaast rapporteert de onderneming of zij over beleid beschikt om personen die van deze structuren of processen gebruikmaken (zoals werknemersvertegenwoordigers), tegen represailles te beschermen. Indien dit soort informatie overeenkomstig ESRS G1-1 is gerapporteerd, kan de onderneming naar die informatie verwijzen. |
34. |
Indien de onderneming de hierboven gevraagde informatie niet kan rapporteren omdat zij geen kanaal heeft vastgesteld om zorgen kenbaar te maken en/of de beschikbaarheid van dit soort mechanismen op de arbeidslocatie voor haar eigen personeel niet ondersteunt, vermeldt zij dat dit het geval is. Zij kan rapporteren binnen welk tijdsbestek zij dit soort kanaal opgezet wil hebben. |
Rapportage-eis S1-4 – Acteren op materiële impacts op eigen personeel, en benaderingen om wat eigen personeel betreft materiële risico’s te beheersen en materiële kansen te benutten, en de effectiviteit van die maatregelen
35. |
De onderneming licht toe hoe zij maatregelen neemt om te acteren op materiële negatieve en positieve impacts en om wat haar eigen personeel betreft materiële risico’s te beheersen en materiële kansen te benutten, en de effectiviteit van die maatregelen. |
36. |
Het doel van deze Rapportage-eis is dubbel. Allereerst moet deze inzicht bieden in maatregelen en initiatieven waarmee de onderneming probeert:
In de tweede plaats moet deze inzicht geven in de wijze waarop de onderneming op de materiële risico’s acteert en de materiële kansen benut met betrekking tot haar eigen personeel. |
37. |
De onderneming geeft een beknopte beschrijving van de actieplannen en middelen om haar materiële impacts, risico’s en kansen wat betreft haar eigen personeel te beheersen overeenkomstig ESRS 2 MDR-A Maatregelen en middelen wat betreft materiële duurzaamheidsthema’s. |
38. |
Wat betreft de materiële impacts op haar eigen personeel beschrijft de onderneming:
|
39. |
Wat betreft alinea 36 beschrijft de onderneming de processen waarmee zij in kaart brengt welke maatregelen nodig en passend zijn in reactie op een specifieke daadwerkelijk of potentieel negatieve impact op haar eigen personeel. |
40. |
Wat betreft materiële risico’s en kansen beschrijft de onderneming:
|
41. |
De onderneming rapporteert of en hoe zij ervoor zorgt dat haar eigen praktijken geen materiële negatieve impacts op eigen personeel veroorzaken of daaraan bijdragen, met inbegrip van (in voorkomend geval) haar praktijken met betrekking tot inkoop, verkoop en datagebruik. Dit kan inhouden dat zij rapporteert welke benadering wordt gevolgd wanneer er spanningen ontstaan tussen het voorkomen of mitigeren van materiële negatieve impacts en andere zakelijke praktijken. |
42. |
Wanneer de onderneming de door alinea 40 voorgeschreven informatie rapporteert, houdt zij rekening met ESRS 2 MDR-T Effectiviteit van beleid en maatregelen monitoren aan de hand van doelen indien zij de effectiviteit van een maatregel evalueert aan de hand van een doel. |
43. |
De onderneming rapporteert welke middelen worden bestemd voor het beheersen van haar materiële impacts, met specifieke en gedetailleerde informatie die gebruikers inzicht biedt in de wijze waarop de materiële impacts worden beheerst. |
Maatstaven en doelen
Rapportage-eis S1-5 – Doelen wat betreft het beheersen van materiële negatieve impacts, het bevorderen van positieve impacts en het beheersen van materiële risico’s en kansen
44. |
De onderneming vermeldt de termijngebonden en resultaatgerichte doelen die zij eventueel heeft bepaald wat betreft:
|
45. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de mate waarin de onderneming gebruikmaakt van resultaatgerichte doelen om haar voortgang te sturen en te meten, waar het gaat om het aanpakken van haar materiële negatieve impacts en/of het bevorderen van positieve impacts op haar eigen personeel, en/of het beheersen van materiële risico’s en kansen met betrekking tot haar eigen personeel. |
46. |
De beknopte beschrijving van de doelen die zijn bepaald voor het beheersen van haar materiële impacts, risico’s en kansen wat betreft haar eigen personeel bevat de in ESRS 2 MDR-T vastgestelde informatievereisten. |
47. |
De onderneming rapporteert over het proces voor het bepalen van de doelen, met inbegrip van de vraag of en hoe de onderneming direct met haar eigen personeel of met werknemersvertegenwoordigers heeft overlegd bij:
|
Rapportage-eis S1-6 – Kenmerken van de werknemers van de onderneming
48. |
De onderneming beschrijft de voornaamste kenmerken van werknemers onder haar eigen personeel. |
49. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de benadering van de onderneming van de arbeidsverhoudingen, met inbegrip van de reikwijdte en aard van impacts die voortkomen uit de arbeidsvoorwaarden die zij biedt, om zo contextinformatie te verschaffen die helpt inzicht te krijgen in de informatie die bij andere rapportages wordt gerapporteerd en die als basis kan dienen voor het berekenen van kwantitatieve maatstaven die moeten worden vermeld op grond van andere rapportage-eisen in deze standaard. |
50. |
Naast de door alinea 40(a) iii van ESRS 2 Algemene toelichtingen voorgeschreven informatie, rapporteert de onderneming:
|
51. |
Voor de in alinea 50(b) vermelde informatie kan de onderneming daarnaast ook uitgesplitst naar regio rapporteren. |
52. |
De onderneming kan de volgende informatie rapporteren in aantal personeelsleden of als voltijdse equivalenten (vte’s):
|
Rapportage-eis S1-7 – Kenmerken van medewerkers niet in loondienst binnen het eigen personeel van de onderneming
53. |
De onderneming beschrijft de voornaamste kenmerken van medewerkers niet in loondienst binnen haar eigen personeel. |
54. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de benadering van de onderneming van de arbeidsverhoudingen, met inbegrip van de reikwijdte en aard van impacts die voortkomen uit de arbeidsvoorwaarden die zij biedt, om zo contextinformatie te verschaffen die helpt inzicht te krijgen in de informatie die bij andere rapportages wordt gerapporteerd en die als basis kan dienen voor het berekenen van kwantitatieve maatstaven die moeten worden vermeld op grond van andere rapportage-eisen in deze standaard. Ook helpt een en ander inzicht te geven in de mate waarin de onderneming op medewerkers niet in loondienst een beroep doet als onderdeel van haar personeel. |
55. |
De door alinea 53 voorgeschreven rapportage omvat:
|
56. |
Voor de in alinea 55(a) vermelde informatie kan de onderneming de meest gebruikelijke soorten medewerkers niet in loondienst rapporteren (bv. zelfstandigen, personen die worden geleverd door ondernemingen die zich voornamelijk bezighouden met “Arbeidsbemiddeling en personeelswerk”, en andere voor de onderneming relevante soorten medewerkers), hun relatie met de onderneming en het soort werkzaamheden dat zij verrichten. |
57. |
Wanneer geen data beschikbaar zijn, maakt de onderneming een schatting en vermeldt zij dat zij dit heeft gedaan. Wanneer de onderneming schattingen maakt, beschrijft zij de basis voor het maken van die schatting. |
Rapportage-eis S1-8 – Cao-dekkingsgraad en sociale dialoog
58. |
De onderneming rapporteert informatie over de mate waarin de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden van haar personeelsleden worden bepaald of beïnvloed door via collectieve onderhandelingen tot stand gekomen overeenkomsten (“collectieve arbeidsovereenkomsten” – cao’s) en de mate waarin haar werknemers op het niveau van de vestiging en op Europees niveau in de sociale dialoog binnen de EER worden vertegenwoordigd. |
59. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de mate waarin eigen werknemers van de onderneming gedekt worden door via collectieve onderhandelingen tot stand gekomen overeenkomsten (cao’s) en door de sociale dialoog. |
60. |
De onderneming rapporteert de volgende informatie:
|
61. |
Voor werknemers die niet door via collectieve onderhandelingen tot stand gekomen overeenkomsten (cao’s) zijn gedekt, kan de onderneming rapporteren of zij de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden vaststelt op basis van via collectieve onderhandelingen tot stand gekomen overeenkomsten (cao’s) waaronder haar andere werknemers vallen, of op basis van via collectieve onderhandelingen tot stand gekomen overeenkomsten (cao’s) van andere ondernemingen. |
62. |
De onderneming kan rapporteren in welke mate de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden van medewerkers niet in loondienst binnen haar eigen personeel worden bepaald of beïnvloed door via collectieve onderhandelingen tot stand gekomen overeenkomsten (cao’s), met inbegrip van een schatting van de cao-dekkingsgraad. |
63. |
De onderneming rapporteert de volgende informatie met betrekking tot de sociale dialoog:
|
Rapportage-eis S1-9 – Diversiteitsmaatstaven
64. |
De onderneming rapporteert de genderverdeling in het hoger management en de leeftijdsverdeling onder haar werknemers. |
65. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de genderdiversiteit op het niveau van het hoger management en in de leeftijdsverdeling van de werknemers van de onderneming. |
66. |
De onderneming rapporteert de volgende informatie:
|
Rapportage-eis S1-10 – Leefbare lonen
67. |
De onderneming rapporteert of haar werknemers al dan niet een leefbaar loon betaald krijgen en, indien zij niet allen een leefbaar loon betaald krijgen, de landen en het percentage betrokken werknemers. |
68. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de vraag of alle werknemers van de onderneming al dan niet een leefbaar loon volgens toepasselijke benchmarks betaald krijgen. |
69. |
De onderneming rapporteert of al haar werknemers binnen haar eigen personeel een leefbaar loon volgens toepasselijke benchmarks betaald krijgen. Zo ja, dan kan met de vermelding van dit feit worden volstaan om aan deze rapportage-eis te voldoen en is geen verdere informatie vereist. |
70. |
Indien niet al haar werknemers een leefbaar loon volgens toepasselijke benchmarks betaald krijgen, rapporteert de onderneming in welke landen werknemers een loon onder de toepasselijke benchmark voor een leefbaar loon betaald krijgen, en voor elk van deze landen het percentage werknemers dat een loon onder de toepasselijke benchmark voor een leefbaar loon betaald krijgt. |
71. |
De onderneming kan de in deze rapportage-eis vermelde informatie ook rapporteren voor medewerkers niet in loondienst binnen haar personeel. |
Rapportage-eis S1-11 – Sociale bescherming
72. |
De onderneming rapporteert of haar eigen werknemers sociale bescherming genieten tegen inkomensverlies als gevolg van grote levensgebeurtenissen; en indien dat niet het geval is, in welke landen dit niet het geval is. |
73. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de vraag of de werknemers van de onderneming sociale bescherming genieten tegen inkomensverlies als gevolg van grote levensgebeurtenissen; en indien dat niet het geval is, in welke landen dit niet het geval is. |
74. |
De onderneming rapporteert of al haar werknemers – via overheidsprogramma’s of via uitkeringen van de onderneming – sociale bescherming genieten tegen inkomensverlies als gevolg van de volgende grote levensgebeurtenissen:
Zo ja, dan kan met de vermelding van dit feit worden volstaan om aan deze rapportage-eis te voldoen en is geen verdere informatie vereist. |
75. |
Indien niet alle werknemers van de onderneming sociale bescherming genieten overeenkomstig alinea 72, rapporteert de onderneming daarnaast de landen waar werknemers geen sociale bescherming genieten voor een of meer van de soorten gebeurtenissen vermeld in alinea 72 en, voor elk van deze landen, het soort werknemers dat geen sociale bescherming geniet voor elk betrokken grote levensgebeurtenis. |
76. |
De onderneming kan de in deze rapportage-eis vermelde informatie ook rapporteren voor medewerkers niet in loondienst binnen haar personeel. |
Rapportage-eis S1-12 – Mensen met een beperking
77. |
De onderneming rapporteert het percentage mensen met een beperking onder haar eigen werknemers. |
78. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in welke mate mensen met een beperking deel uitmaken van de werknemers van de onderneming. |
79. |
De onderneming rapporteert het percentage mensen met een beperking onder haar werknemers, met inachtneming van wettelijke beperkingen inzake gegevensverzameling. |
80. |
De onderneming kan het percentage werknemers met een beperking rapporteren uitgesplitst naar gender. |
Rapportage-eis S1-13 – Maatstaven voor opleiding en ontwikkeling van vaardigheden
81. |
De onderneming rapporteert over de mate waarin haar werknemers opleiding en ontwikkeling van vaardigheden aangeboden krijgen. |
82. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de activiteiten op het gebied van opleiding en ontwikkeling van vaardigheden die werknemers aangeboden kregen, binnen de context van de permanente professionele groei, om de vaardigheden van werknemers te actualiseren en bij te dragen aan hun blijvende inzetbaarheid. |
83. |
De door alinea 81 voorgeschreven rapportage omvat:
|
84. |
De onderneming kan rapporteren uitgesplitst naar categorie werknemers, voor het percentage werknemers dat heeft deelgenomen aan regelmatige evaluaties van prestaties en loopbaanontwikkeling, en voor het gemiddelde aantal uren opleiding per werknemer. |
85. |
De onderneming kan de in deze rapportage-eis vermelde informatie ook rapporteren voor medewerkers niet in loondienst binnen haar personeel. |
Rapportage-eis S1-14 – Veiligheids- en gezondheidsmaatstaven
86. |
De onderneming rapporteert informatie over de mate waarin haar eigen personeel onder haar beheersysteem voor gezondheid en veiligheid op het werk valt, en het aantal incidenten met arbeidsongevallen, beroepsziekten en sterfgevallen van haar eigen personeel. Daarnaast rapporteert zij het aantal sterfgevallen als gevolg van arbeidsongevallen en beroepsziekten van andere werknemers die op de bedrijfslocaties van de onderneming werkzaam zijn. |
87. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de reikwijdte, kwaliteit en prestaties van het beheersysteem voor gezondheid en veiligheid op het werk dat is opgezet om arbeidsongevallen te voorkomen. |
88. |
De door alinea 86 voorgeschreven rapportage omvat de volgende informatie, in voorkomend geval uitgesplitst in werknemers en medewerkers niet in loondienst binnen het eigen personeel van de onderneming:
De informatie voor punt (b) wordt ook gerapporteerd voor andere werknemers die op de bedrijfslocaties van de onderneming werkzaam zijn, zoals werknemers in de waardeketen indien deze op de bedrijfslocaties van de onderneming werkzaam zijn. |
89. |
De onderneming kan de in alinea 88(d) en (e) vermelde informatie ook rapporteren voor medewerkers niet in loondienst. |
90. |
Daarnaast kan de onderneming de volgende extra informatie verschaffen over de gezondheids- en veiligheidsdekking: het percentage van haar eigen werknemers dat valt onder een beheersysteem voor gezondheid en veiligheid op het werk dat is gebaseerd op wettelijke vereisten en/of erkende standaarden of richtsnoeren en waarvoor een interne audit en/of een audit of certificering door een externe partij heeft plaatsgevonden. |
Rapportage-eis S1-15 – Maatstaven voor werk-privébalans
91. |
De onderneming rapporteert de mate waarin werknemers recht hebben op en gebruikmaken van gezinsverlof. |
92. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de rechten op en de concrete praktijken onder de werknemers om gezinsverlof op te nemen op een genderrechtvaardige wijze, aangezien dit een van de dimensies van de werk-privébalans is. |
93. |
De door alinea 91 voorgeschreven rapportage omvat:
|
94. |
Indien alle werknemers van de onderneming recht hebben op gezinsverlof op grond van sociaal beleid en/of van via collectieve onderhandelingen tot stand gekomen overeenkomsten (cao’s), kan er mee worden volstaan om dit feit te vermelden, om zo te voldoen aan het vereiste van alinea 93(a). |
Rapportage-eis S1-16 – Beloningsmaatstaven (loonkloof en totale beloning)
95. |
De onderneming rapporteert het procentuele beloningsverschil tussen mannelijke en vrouwelijke werknemers (“loonkloof man-vrouw”) en de verhouding tussen de beloning van de persoon met het hoogste salaris en de mediaan van de beloning voor haar werknemers. |
96. |
Het doel van deze Rapportage-eis is dubbel: inzicht geven in de omvang van verschillen in beloning tussen vrouwen en mannen onder de werknemers van de onderneming, en inzicht geven in de omvang van de beloningsongelijkheid binnen de onderneming en de vraag of er sprake is van grote beloningsverschillen. |
97. |
De door alinea 95 voorgeschreven rapportage omvat:
|
98. |
De onderneming kan voor het verschil in beloning tussen mannen en vrouwen zoals gedefinieerd in alinea 97(a) een uitsplitsing rapporteren naar werknemerscategorie en/of land of segment. De onderneming kan ook het verschil in beloning tussen mannen en vrouwen rapporteren per categorie werknemers, uitgesplitst in gewoon basissalaris en aanvullende of variabele componenten. |
99. |
Wat betreft alinea 97(b) kan de onderneming dit cijfer rapporteren, gecorrigeerd voor koopkrachtverschillen tussen landen; in dat geval rapporteert zij de methodologie die voor de berekening is gebruikt. |
Rapportage-eis S1-17 – Incidenten, klachten en ernstige impacts op het gebied van mensenrechten
100. |
De onderneming rapporteert het aantal incidenten op het werk en/of klachten en ernstige impacts op het gebied van mensenrechten binnen haar eigen personeel en daarmee samenhangende materiële geldboeten, sancties of schadevergoedingen gedurende de rapportageperiode. |
101. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de mate waarin incidenten op het werk en ernstige gevallen van impacts op mensenrechten van invloed zijn op het eigen personeel van de onderneming. |
102. |
De door alinea 100 voorgeschreven rapportage omvat, met inachtneming van de betrokken privacyregelgeving, incidenten op het werk met discriminatie op grond van gender, ras of etnische afkomst, nationaliteit, religie of overtuiging, beperking, leeftijd of seksuele geaardheid, of andere relevante vormen van discriminatie waarbij tijdens de rapportageperiode interne en/of externe stakeholders in alle activiteiten betrokken zijn. Hieronder vallen ook incidenten van intimidatie als een specifieke vorm van discriminatie. |
103. |
De onderneming rapporteert de volgende informatie:
|
104. |
De onderneming rapporteert de volgende informatie over geconstateerde gevallen van ernstige incidenten op het gebied van mensenrechten (bv. gedwongen arbeid, mensenhandel of kinderarbeid):
|
Bijlage A
Toepassingsvoorschriften
Deze bijlage maakt integrerend deel uit van ESRS S1 Eigen personeel. Zij onderbouwt de toepassing van de in deze standaard beschreven rapportage-eisen en heeft dezelfde status als de overige delen van deze standaard.
Doelstelling
TV 1. |
Naast de in alinea 2 vermelde thema’s, kan de onderneming ook overwegen informatie rapporteren over andere thema’s die voor een kortere periode relevant zijn voor een materiële impact, zoals initiatieven wat betreft veiligheid en gezondheid van haar eigen personeel tijdens een pandemie. |
TV 2. |
Het in alinea 2 gegeven overzicht van sociale thema’s impliceert niet dat over al deze onderwerpen moet worden gerapporteerd in elke Rapportage-eis in deze standaard. Integendeel, het gaat daar om een lijst van thema’s afgeleid van de in Richtlijn 2013/34/EU bepaalde voorschriften inzake duurzaamheidsrapportage waarmee de onderneming rekening houdt voor de materialiteitsanalyse van ESRS 2 met betrekking tot haar eigen personeel en die zij, in voorkomend geval, kan rapporteren als materiële impacts, risico’s en kansen binnen de scope van deze standaard. |
TV 3. |
Hier volgen voorbeelden van personen die onder “eigen personeel” vallen:
|
ESRS 2 Algemene toelichtingen
Strategie
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 SBM-2 – Belangen en opvattingen van stakeholders
TV 4. |
ESRS 2 SBM-2 schrijft voor dat de onderneming inzicht geeft in de vraag of en hoe zij rekening houdt met de rol die haar strategie en businessmodel kunnen spelen bij het creëren, versterken of mitigeren van significante materiële impacts op haar eigen personeel, en of en hoe het businessmodel en de strategie worden aangepast om op die materiële impacts te acteren. |
TV 5. |
Hoewel het eigen personeel van de onderneming misschien niet bij de onderneming betrokken is op het niveau van haar strategie of businessmodel, kunnen hun standpunten toch bijdragen aan de evaluatie door de onderneming van haar strategie en businessmodel. De onderneming houdt rekening met de standpunten van werknemersvertegenwoordigers wanneer dit van toepassing is om aan deze rapportage te voldoen. |
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 SBM-3 – Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel
TV 6. |
Impacts op het eigen personeel van de onderneming kunnen op uiteenlopende wijzen terug te voeren zijn op de strategie of het businessmodel van de onderneming. Impacts kunnen bijvoorbeeld verband houden met de waardepropositie van de onderneming (zoals het aanbieden van producten of diensten tegen de laagste kostprijs, of flitsbezorging, waardoor de arbeidsrechten binnen de eigen activiteiten onder druk komen te staan) of haar kostenstructuur en het inkomstenmodel (zoals het verschuiven van het voorraadrisico naar leveranciers, met domino-effecten op de arbeidsrechten van personen die voor hen werken). |
TV 7. |
Impacts op het eigen personeel van de onderneming die zijn terug te voeren op de strategie of het businessmodel, kunnen ook materiële risico’s inhouden voor de onderneming. Risico’s kunnen bijvoorbeeld ontstaan indien bepaalde personen binnen het personeel risico lopen op gedwongen arbeid, en de onderneming producten invoert in landen waar de wetgeving de inbeslagname toestaat van ingevoerde goederen waarvoor de verdenking bestaat dat die met gedwongen arbeid zijn vervaardigd. Een voorbeeld van kansen voor de onderneming zijn kansen die kunnen voortkomen uit het verschaffen van kansen voor het personeel, zoals banencreatie en bijscholing in het kader van een “rechtvaardige transitie”. Een ander voorbeeld betreft, binnen de context van een pandemie of een andere ernstige gezondheidscrisis, het feit dat de onderneming potentieel een beroep doet op flexkrachten met weinig of geen toegang tot gezondheidszorg en ziekte-uitkeringen, en zo te maken kan krijgen met ernstige risico’s voor de operationele continuïteit en bedrijfscontinuïteit, omdat deze medewerkers geen andere keuze hebben dan ziek door te werken, hetgeen de verspreiding van de ziekte nog versterkt en zorgt voor aanzienlijke ontwrichting van de toeleveringsketen. Wanneer wordt ingekocht in gebieden waar laaggeschoolde, laagbetaalde werknemers worden ingezet die minimale bescherming genieten, zijn daaraan reputatierisico’s en zakelijke opportuniteitsrisico’s verbonden, die ook toenemen met mediastormen en met consumentenvoorkeuren die verschuiven naar goederen van ethische of duurzame oorsprong. |
TV 8. |
Bij specifieke kenmerken van personen binnen het eigen personeel van de onderneming waarmee de onderneming rekening kan houden bij het beantwoorden van alinea 15, kan het bijvoorbeeld gaan om jongeren die misschien vatbaarder zijn voor impacts op hun fysieke en mentale ontwikkeling, of om vrouwelijke werknemers in een context waarin vrouwen routinematig worden gediscrimineerd wat betreft arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden, of om migranten in een context waarin de markt voor arbeidsaanbod zwak gereglementeerd is en werknemers routinematig wervingsvergoedingen moeten betalen. Voor sommige personen binnen het personeel kan het inherente karakter van de activiteit die zij moeten uitvoeren, een risico inhouden (bv. personen die moeten omgaan met chemicaliën of bepaalde apparatuur bedienen of laagbetaalde werknemers met een “nulurencontract”). |
TV 9. |
Wat betreft alinea 16, materiële risico’s kunnen ook optreden vanwege de afhankelijkheid van de onderneming van haar eigen personeel in situaties waarin weinig waarschijnlijke, maar impactvolle gebeurtenissen financiële effecten kunnen veroorzaken, bijvoorbeeld wanneer een wereldwijde pandemie ernstige gezondheidsimpacts op het personeel van de onderneming heeft die resulteren in forse ontwrichting van de productie en distributie. Andere voorbeelden van risico verbonden aan de afhankelijkheid van de onderneming van haar personeel zijn onder meer een tekort aan geschoolde arbeidskrachten of politieke beslissingen of wetgeving die van invloed zijn op haar eigen activiteiten en eigen personeel. |
Impact-, risico- en kansenmanagement
Rapportage-eis S1-1 – Beleid ten aanzien van eigen personeel
TV 10. |
De onderneming gaat na of toelichting bij belangrijke beleidsverschuivingen die tijdens het rapportagejaar zijn vastgesteld (bv. nieuwe verwachtingen voor buitenlandse dochterondernemingen, nieuwe of extra benaderingen van due diligence en remedies) contextinformatie kunnen bieden voor gebruikers, en zij kan dit soort toelichting verschaffen. Een en ander omvat beleid en toezeggingen van de onderneming om voor personen binnen haar eigen personeel de risico’s en negatieve impacts te voorkomen of te mitigeren van het terugdringen van koolstofemissies en de transitie naar groenere en klimaatneutrale activiteiten, alsmede om het personeel kansen te geven zoals banencreatie en bijscholing, met inbegrip van het zich expliciet committeren aan een “rechtvaardige transitie”. |
TV 11. |
Het beleid kan de vorm aannemen van op zichzelf staand beleid ten aanzien van het eigen personeel van de onderneming of het kan zijn opgenomen in een ruimer document zoals een ethische code of een algemeen duurzaamheidsbeleid dat de onderneming al heeft gerapporteerd in het kader van andere ESRS. In die gevallen verschaft de onderneming nauwkeurige kruisverwijzingen om de aspecten van het beleid te identificeren die aan de voorwaarden van deze Rapportage-eis voldoen. |
TV 12. |
Wanneer de onderneming rapporteert over de mate waarin haar beleid is afgestemd op de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s), houdt zij ermee rekening dat deze Guiding Principles verwijzen naar het Internationaal Statuut van de Rechten van de Mens – bestaande uit de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de twee verdragen voor de uitvoering daarvan –, alsmede de Verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie inzake fundamentele principes en rechten op het werk, en de belangrijkste verdragen die daaraan ten grondslag liggen, en kan zij rapporteren over haar afstemming op deze instrumenten. |
TV 13. |
Bij de toelichting van de wijze waarop extern georiënteerd beleid is geïntegreerd, kan de onderneming bijvoorbeeld rekening houden met intern beleid voor verantwoord inkopen en de afstemming op andere beleidslijnen die voor eigen werknemers van belang zijn, bijvoorbeeld wat betreft gedwongen arbeid. Wat betreft eventuele gedragscodes voor leveranciers waarover de onderneming eventueel beschikt, vermeldt zij of deze gedragscodes bepalingen bevatten rond veiligheid van werknemers, precaire arbeid (d.w.z. het inzetten van werknemers met kortlopende contracten of contracten voor een beperkt aantal uren, werknemers die worden tewerkgesteld via externe partijen, uitbesteding aan externe partijen of het gebruik van informele arbeid), mensenhandel, het gebruik van gedwongen arbeid of kinderarbeid, en de vraag of die bepalingen volledig in overeenstemming zijn met de betrokken ILO-standaarden. |
TV 14. |
De onderneming kan een illustratie geven van de soorten beleidscommunicatie met de personen, groepen personen of entiteiten voor wie dit relevant is – omdat ofwel van hen verwacht wordt dat zij dat beleid uitvoeren (bv. werknemers, opdrachtnemers en leveranciers van de onderneming), of omdat zij een direct belang hebben bij de uitvoering van dat beleid (bv. personen binnen haar eigen personeel, investeerders). Zij kan rapporteren over communicatietools en -kanalen (bv. flyers, nieuwsbrieven, specifieke websites, sociale media, persoonlijke interactie, werknemersvertegenwoordigers) die ervoor moeten zorgen dat het beleid toegankelijk is en dat verschillende doelpublieken de implicaties ervan begrijpen. De onderneming kan ook toelichten hoe zij potentiële hinderpalen voor verspreiding van deze informatie in kaart brengt en uit de weg ruimt, door bijvoorbeeld vertaling naar relevante talen of door het gebruik van grafische voorstellingen. |
TV 15. |
Van discriminatie in arbeid en beroep is sprake wanneer een persoon anders of minder gunstig wordt behandeld vanwege kenmerken die geen verband houden met verdienste of de voor die functie vereiste bekwaamheden. Deze kenmerken zijn doorgaans vastgelegd in nationale wetgeving. Naast de gronden vermeld in de Rapportage-eis houdt de onderneming ook rekening met andere gronden voor discriminatie die door nationale wetgeving verboden worden. |
TV 16. |
Discriminatie kan zich voordoen in uiteenlopende werkgerelateerde activiteiten. Hierbij gaat het om toegang tot arbeidsuitoefening, bepaalde beroepen, opleiding, loopbaanbegeleiding en sociale zekerheid. Daarnaast kan discriminatie ook spelen bij de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden, zoals: werving, beloning, werk- en rusttijden, betaalde vakantiedagen, moederschapsbescherming, vaste aanstelling, functieprofiel, prestatiebeoordeling en promotie, opleidingskansen, promotievooruitzichten, veiligheid en gezondheid op het werk, beëindiging van het dienstverband. De onderneming kan specifiek op deze thema’s ingaan wanneer zij over haar beleid en onderliggende procedures rapporteert om aan de rapportage-eis te voldoen. |
TV 17. |
De onderneming kan rapporteren of zij:
|
Rapportage-eis S1-2 – Processen om met eigen personeel en werknemersvertegenwoordigers te overleggen over impacts
TV 18. |
Wanneer de onderneming beschrijft welke functie of taak operationele verantwoordelijkheid draagt voor dat overleg en/of uiteindelijke verantwoordelijkheid draagt, kan zij rapporteren of het een aparte taak of functie betreft, dan wel of deze deel uitmaakt van een ruimere taak of functie, en of wordt voorzien in capaciteitsopbouw om de medewerkers te ondersteunen bij het voeren van dat overleg. Indien zij dit soort positie of functie niet kan identificeren, kan zij zulks vermelden. Aan deze rapportage kan ook worden voldaan door te verwijzen naar informatie gerapporteerd overeenkomstig ESRS 2 GOV-1 De rol van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen. |
TV 19. |
Bij het voorbereiden van de in alinea 27(b) en (c) beschreven rapportage, kan rekening worden gehouden met de volgende voorbeelden:
|
TV 20. |
Global Framework Agreements (GFA’s) dienen om een permanente relatie tot stand te brengen tussen een multinational en een Global Union Federation (GUF), zodat de onderneming zich in elk land waar zij actief is, aan dezelfde standaarden houdt. |
TV 21. |
Om te illustreren hoe de standpunten van haar eigen personeel zijn meegenomen in specifieke beslissingen of activiteiten, kan de onderneming voorbeelden uit de lopende rapportageperiode geven. |
TV 22. |
Wanneer de onderneming met nationale, Europese of internationale vakbonden of ondernemingsraden overeenkomsten heeft gesloten over de rechten van personen binnen haar eigen personeel, kan dit worden gerapporteerd om te illustreren hoe deze overeenkomst de onderneming in staat stelt inzicht te krijgen in de standpunten van die personen. |
TV 23. |
Voor zover mogelijk kan de onderneming voorbeelden uit de rapportageperiode rapporteren die illustreren hoe de standpunten van haar eigen personeel en werknemersvertegenwoordigers zijn meegenomen in specifieke beslissingen of activiteiten van de onderneming. |
TV 24. |
Bij het voldoen aan deze Rapportage-eis houdt de onderneming rekening met de volgende aspecten:
|
TV 25. |
De onderneming kan met betrekking tot alinea 24 ook de volgende informatie op het gebied van diversiteit rapporteren:
|
TV 26. |
De onderneming kan ook informatie rapporteren over de effectiviteit van processen voor overleg met haar eigen personeel uit vorige rapportageperioden. Dit geldt voor gevallen waarin de onderneming de effectiviteit van die processen of de lessen die daaruit zijn getrokken, heeft beoordeeld tijdens de lopende rapportageperiode. Bij processen om effectiviteit te monitoren kan het onder meer gaan om interne of externe audits of certificering, effectbeoordelingen, meetsystemen, stakeholderfeedback, klachtenmechanismen, externe prestatiescores en benchmarking. |
Rapportage-eis S1-3 – Herstelprocessen voor negatieve impacts en kanalen voor eigen werknemers om zorgen kenbaar te maken
TV 27. |
Om te voldoen aan de vereisten vermeld in de rapportagecriteria van Rapportage-eis ESRS S1-3, kan de onderneming zich laten leiden door de inhoud van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) en de OESO Due diligence-handreiking voor maatschappelijk verantwoord ondernemen, vooral waar het gaat om herstel- en klachtenmechanismen. |
TV 28. |
Kanalen om zorgen of behoeften kenbaar te maken, zijn onder meer klachtenmechanismen, hotlines, vakbonden (wanneer personen binnen het personeel bij een vakbond zijn aangesloten), ondernemingsraden, dialoogprocessen of andere middelen waarmee het eigen personeel van de onderneming of werknemersvertegenwoordigers hun zorgen over impacts kunnen uiten of toelichting kunnen geven bij behoeften waarvan zij zouden willen dat de onderneming daarop acteert. Daarbij kan het gaan om zowel kanalen die de onderneming direct beschikbaar stelt als kanalen die beschikbaar worden gesteld door de entiteiten waar haar eigen personeel werkzaam is, naast andere mechanismen waarvan de onderneming eventueel gebruikmaakt om inzicht te krijgen in de beheersing van impacts op haar eigen personeel, zoals complianceaudits. Wanneer de onderneming voor het beantwoorden van dit vereiste uitsluitend gebruikmaakt van door haar zakelijke relaties aangeleverde informatie over het bestaan van dit soort kanalen, kan zij dit vermelden. |
TV 29. |
Bij externe mechanismen kan het onder meer gaan om mechanismen beheerd door de overheid, ngo’s, brancheorganisaties en andere samenwerkingsinitiatieven. De onderneming kan rapporteren of deze mechanismen toegankelijk zijn voor al haar eigen personeel (of werknemersvertegenwoordigers of, bij gebreke daarvan, personen of organisaties die namens hen handelen of die anderszins in een positie verkeren om op de hoogte te zijn van negatieve impacts). |
TV 30. |
De onderneming gaat na of en hoe personen binnen haar eigen personeel die mogelijkerwijs worden getroffen, en hun werknemersvertegenwoordigers, voor iedere materiële impact toegang kunnen krijgen tot kanalen op het niveau van de onderneming die hen in dienst heeft of waarvoor zij contractuele werkzaamheden uitvoeren. Relevante kanalen daarvoor kunnen onder meer zijn: hotlines, vakbonden (wanneer personen binnen het personeel bij een vakbond zijn aangesloten), ondernemingsraden of andere klachtenmechanismen die door de betrokken onderneming of door een externe partij worden beheerd. |
TV 31. |
Wanneer de onderneming toelichting geeft bij de vraag of en hoe zij weet dat personen binnen haar eigen personeel bekend zijn met en vertrouwen hebben in deze kanalen, kan zij relevante en betrouwbare data verschaffen over de effectiviteit van deze kanalen uit oogpunt van de betrokken personen. Voorbeelden van informatiebronnen zijn enquêtes bij personen binnen het personeel van de onderneming die van dergelijke kanalen hebben gebruikgemaakt, en hun mate van tevredenheid over het proces en de uitkomsten daarvan. |
TV 32. |
Wanneer de onderneming de effectiviteit beschrijft van kanalen voor haar eigen personeel en werknemersvertegenwoordigers om hun zorgen kenbaar te maken, kan zij zich laten leiden door de volgende vragen, die zijn gebaseerd op de “effectiviteitscriteria voor niet-juridische klachtenmechanismen”, zoals uiteengezet in de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s), en met name Principle 31. De onderstaande overwegingen kunnen gelden voor zowel individuele kanalen als een collectief systeem van kanalen:
|
Rapportage-eis S1-4 – Acteren op materiële impacts op eigen personeel en benaderingen om wat eigen personeel betreft materiële risico’s te mitigeren en materiële kansen te benutten, en de effectiviteit van die maatregelen en benaderingen
TV 33. |
Het kan de nodige tijd vergen om inzicht te krijgen in negatieve impacts en de wijze waarop de onderneming via haar eigen personeel daarbij betrokken is, alsmede om de juiste antwoorden uit te werken en in de praktijk om te zetten. Daarom kan de onderneming de volgende informatie rapporteren:
|
TV 34. |
Wat passende maatregelen zijn, kan uiteenlopen, afhankelijk van de vraag of de onderneming een materiële impact veroorzaakt of daaraan bijdraagt, dan wel of zij daarbij betrokken is omdat de impact direct verband houdt met haar activiteiten, producten of diensten van een zakelijke relatie. |
TV 35. |
Aangezien materiële negatieve impacts op het eigen personeel van de onderneming die tijdens de rapportageperiode zijn opgetreden, misschien ook in verband te brengen zijn met andere entiteiten of activiteiten die buiten de directe controle van de onderneming vallen, kan de onderneming rapporteren of en hoe zij tracht haar invloed bij de betrokken zakelijke relaties aan te wenden om die impacts te beheersen. Daarbij kan het onder meer gaan om commerciële invloed (bv. het afdwingen van contractvoorwaarden bij zakelijke relaties of het toepassen van incentives), andere vormen van invloed binnen de relatie (zoals aan entiteiten waarmee de onderneming een zakelijke relatie onderhoudt, de nodige opleiding of capaciteitsopbouw verstrekken rond rechten van werknemers) of invloed via samenwerking met sectorgenoten of andere spelers (zoals initiatieven die inzetten op verantwoord aanwerven of die ervoor zorgen dat werknemers een leefbaar loon krijgen). |
TV 36. |
Wanneer de onderneming informatie rapporteert over haar deelname aan een sectoraal of multi-stakeholderinitiatief in het kader van haar maatregelen om materiële negatieve impacts aan te pakken, kan zij rapporteren hoe het initiatief, en haar eigen rol daarin, inzet op het aanpakken van de betrokken materiële impact. Zij kan op grond van ESRS S1-5 rapporteren over de betrokken doelen die door het initiatief zijn bepaald, en welke voortgang daarbij is gemaakt. |
TV 37. |
Wanneer de onderneming rapporteert of en hoe zij daadwerkelijke en potentiële impacts op haar eigen personeel meeweegt in beslissingen om zakelijke relaties te beëindigen en over de vraag of en hoe zij probeert negatieve impacts als gevolg van de beëindiging van die relaties tegen te gaan, kan zij voorbeelden opnemen. |
TV 38. |
Bij processen om de effectiviteit van maatregelen te monitoren kan het onder meer gaan om interne of externe audits of certificering, gerechtelijke procedures en/of daarmee samenhangende rechterlijke uitspraken, effectbeoordelingen, meetsystemen, stakeholderfeedback, klachtenmechanismen, externe prestatiescores en benchmarking. |
TV 39. |
Rapportage over effectiviteit dient om inzicht te geven in de verbanden tussen maatregelen die een onderneming neemt, en de effectieve beheersing van impacts. Verdere informatie die de onderneming kan verstrekken, zijn onder meer data die een daling laten zien van het aantal geconstateerde incidenten. |
TV 40. |
Wat betreft initiatieven of processen die in eerste instantie positieve impacts moeten opleveren voor personen binnen het eigen personeel van de onderneming en gebaseerd zijn op de behoeften van die personen, en wat betreft de voortgang bij de uitvoering van die initiatieven of processen, kan de onderneming informatie rapporteren:
|
TV 41. |
De onderneming kan toelichten of dergelijke initiatieven ook zijn opgezet om het behalen van een of meer Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) te ondersteunen. Zo kan bijvoorbeeld een onderneming die zich committeert aan SDG 8 “Bevorder aanhoudende, inclusieve en duurzame economische groei, volledige en productieve tewerkstelling en waardig werk voor iedereen”, zich misschien actief inzetten voor het uitbannen van gedwongen arbeid of verplichte arbeid, of om hogere productiviteitsniveaus voor activiteiten in ontwikkelingslanden te ondersteunen via technologische upgrades en opleiding van lokale arbeidskrachten, die ten goede kunnen komen aan de specifieke personen binnen haar eigen personeel op wie de maatregelen gericht zijn, maar ook aan hun lokale gemeenschappen. |
TV 42. |
Bij de rapportage over de beoogde of behaalde positieve uitkomsten van de maatregelen van de onderneming voor haar eigen personeel dient een onderscheid te worden gemaakt tussen bewijs dat bepaalde activiteiten hebben plaatsgevonden (bijvoorbeeld dat x aantal personen een opleiding financiële geletterdheid heeft gekregen) en bewijs voor daadwerkelijke uitkomsten voor de betrokken personen (bijvoorbeeld dat x aantal personen meldt dat zij hun loon en huishoudbudget beter kunnen beheren). |
TV 43. |
Indien de onderneming maatregelen heeft genomen voor het mitigeren van negatieve impacts op haar eigen personeel als gevolg van de transitie naar een groenere, klimaatneutrale economie, zoals opleiding en omscholing, banengaranties en, in het geval van afbouw of massaontslag, maatregelen zoals loopbaanadvies, coaching, herplaatsing binnen het bedrijf en plannen voor vervroegd pensioen, rapporteert de onderneming deze maatregelen. Dit omvat ook maatregelen om te voldoen aan geldende wet- en regelgeving. De onderneming kan aanwezige en/of verwachte externe ontwikkelingen belichten die bepalen of afhankelijkheden kunnen uitgroeien tot risico’s. Hierbij kan ook rekening worden gehouden met impacts die kunnen voortkomen uit de transitie naar groenere en klimaatneutrale activiteiten. |
TV 44. |
Wanneer de onderneming rapporteert over de materiële risico’s en kansen van de onderneming wat betreft haar impacts op of afhankelijkheden van haar eigen personeel, kan zij rekening houden met de volgende elementen:
|
TV 45. |
Bij haar toelichting bij de vraag of afhankelijkheden tot risico’s kunnen uitgroeien, houdt de onderneming rekening met externe ontwikkelingen. |
TV 46. |
Wanneer de onderneming rapporteert over beleid, maatregelen, middelen en doelen voor het beheersen van materiële risico’s en kansen, kan zij, in gevallen waarin een materiële impact aanleiding geeft tot risico’s en kansen, kruisverwijzingen opnemen naar haar rapportage over beleid, maatregelen, middelen en doelen voor die impact. |
TV 47. |
De onderneming gat na of en hoe haar proces(sen) om materiële risico’s met betrekking tot eigen personeel te beheersen, zijn geïntegreerd in haar bestaande proces(sen) voor risicobeheersing. |
TV 48. |
Wanneer de onderneming rapporteert over de middelen die voor het beheersen van materiële impacts zijn bestemd, kan zij toelichten welke interne functies betrokken zijn bij het beheersen van de impacts en welke soorten maatregelen deze nemen om negatieve impacts aan te pakken en positieve impacts te bevorderen. |
Maatstaven en doelen
Rapportage-eis S1-5 – Doelen wat betreft het beheersen van materiële impacts, het bevorderen van positieve impacts, alsmede het beheersen van risico’s en kansen
TV 49. |
Wanneer de onderneming overeenkomstig alinea 46 doelen rapporteert, kan zij het volgende rapporteren:
|
TV 50. |
Doelen met betrekking tot risico’s en kansen kunnen dezelfde zijn als of verschillen van doelen voor impacts. Zo kan bijvoorbeeld een doel om tot leefbare lonen (“toereikende lonen”) te komen voor medewerkers niet in loondienst, leiden tot een daling van zowel de impacts voor die personen als de daaraan verbonden risico’s in termen van de kwaliteit en betrouwbaarheid van hun output. |
TV 51. |
De onderneming kan voor dezelfde beleidstoezegging ook een onderscheid maken tussen doelen voor de korte, de middellange en de lange termijn. Zo kan de onderneming bijvoorbeeld een langetermijndoel hebben om veiligheids- en gezondheidsincidenten bij haar bezorgkoeriers tegen 2030 met 80 % te verminderen en een doel op kortere termijn om tegen 2024 het aantal uren overwerk van bezorgkoeriers met x % te verminderen zonder dat dit ten koste gaat van hun inkomen. |
TV 52. |
Wanneer de onderneming een doel tijdens de rapportageperiode aanpast of vervangt, kan zij die wijziging toelichten door daarvoor kruisverwijzingen op te nemen naar aanzienlijke aanpassingen in het businessmodel of naar ruimere aanpassingen van de geaccepteerde standaard of wetgeving waarvan het doel is afgeleid, om zo de contextinformatie te geven die wordt voorgeschreven door ESRS 2 BP-2 Rapportage met betrekking tot specifieke omstandigheden. |
Rapportage-eis S1-6 – Kenmerken van de werknemers van de onderneming
TV 53. |
Deze Rapportage-eis betreft alle werknemers die werkzaamheden verrichten voor entiteiten van de onderneming die zijn opgenomen in haar duurzaamheidsrapportage. |
TV 54. |
Een uitsplitsing van werknemers naar land geeft inzicht in de spreiding van activiteiten over landen. Het aantal werknemers in elk land is ook een bepalende factor voor vele informatie-, consultatie- en participatierechten voor werknemers en werknemersvertegenwoordigers, zowel in het acquis van het EU-arbeidsrecht (bv. Richtlijn 2009/38/EG van het Europees Parlement en de Raad (richtlijn Europese ondernemingsraden) (108) en Richtlijn 2002/14/EG van het Europees Parlement en de Raad (richtlijn informatie en raadpleging werknemers) (109)) als in het nationale recht (bv. het recht om een ondernemingsraad op te richten of om werknemersvertegenwoordiging te hebben op het niveau van de raad van bestuur). Een uitsplitsing van werknemers naar gender en soort arbeidsrelatie geeft inzicht in de gendervertegenwoordiging binnen de onderneming. Voorts geeft een uitsplitsing van werknemers naar regio inzicht in regionale verschillen. Bij een “regio” kan het gaan om een land of een andere geografische indeling, zoals een regio binnen een land of een wereldregio. |
TV 55. |
De onderneming rapporteert de te rapporteren informatie in de volgende tabelvorm:
Tabel 1 Template voor het presenteren van informatie over het aantal personeelsleden, uitgesplitst naar gender
In sommige lidstaten bestaat de mogelijkheid voor mensen om zich juridisch te laten registreren als iemand met een derde – vaak genderneutraal – geslacht. Dat is in de bovenstaande tabel de categorie “overig”. Indien de onderneming echter data rapporteert over werknemers voor wie dat onderscheid niet mogelijk is, kan zij dit toelichten en aangeven dat de categorie “overig” niet van toepassing is. Tabel 2 Template voor het presenteren van het totale aantal werknemers in landen waar de onderneming ten minste 50 werknemers heeft die ten minste 10 % van haar totale aantal werknemers vertegenwoordigen.
Tabel 3 Template voor het presenteren van informatie over werknemers per type contract, uitgesplitst naar gender (totale aantal of vte’s) (rapportage over voltijd- en deeltijdwerknemers is vrijwillig)
Tabel 4 Template voor het presenteren van informatie over werknemers per type contract, uitgesplitst naar regio (totale aantal of vte’s) (rapportage over voltijd- en deeltijdwerknemers is vrijwillig)
|
TV 56. |
De definitie van werknemers in vaste dienst, tijdelijke werknemers, oproepkrachten, voltijd- en deeltijdwerknemers verschilt van land tot land. Indien de onderneming in meer dan één land werknemers heeft, gebruikt zij voor het berekenen van de data op landniveau de definities uit de nationale wetgeving van de landen waar de werknemers gebaseerd zijn. De data op landniveau worden vervolgens opgeteld om totale aantallen te berekenen, waarbij verschillen in definities in de nationale wetgevingen buiten beschouwing worden gelaten. Oproepkrachten zijn werknemers die bij de onderneming in dienst zijn zonder een gegarandeerd minimaal of vast aantal arbeidsuren. Deze werknemers moeten misschien beschikbaar zijn om te komen werken als dat nodig is, maar de onderneming is niet contractueel verplicht om deze werknemers een minimaal of vast aantal arbeidsuren per dag, week of maand aan te bieden. Flexwerkers, werknemers met een nulurencontract en oproepkrachten zijn voorbeelden van werknemers die onder deze categorie vallen. |
TV 57. |
Rapportage van het aantal werknemers aan het einde van de rapportageperiode geeft informatie voor dat tijdstip, maar brengt fluctuaties tijdens de rapportageperiode niet in beeld. Door deze aantallen als gemiddelden over de rapportageperiode te vermelden, wordt rekening gehouden met fluctuaties tijdens de rapportageperiode. |
TV 58. |
Kwantitatieve data, zoals het aantal tijdelijke of deeltijdwerknemers, zullen waarschijnlijk op zich niet voldoende zijn. Een hoog aandeel tijdelijke of deeltijdwerknemers kan bijvoorbeeld een aanwijzing zijn van een gebrek aan baanzekerheid voor werknemers, maar kan evengoed wijzen op flexibiliteit op de werkvloer wanneer deze als vrijwillige keuze wordt aangeboden. Daarom moet de onderneming contextinformatie verschaffen om gebruikers van deze informatie te helpen deze data te interpreteren. De onderneming kan de redenen voor het gebruik van tijdelijke arbeid toelichten. Een van die redenen kan bijvoorbeeld zijn dat werknemers worden aangeworven voor werkzaamheden aan een tijdelijk of seizoensgebonden project of evenement. Een ander voorbeeld is de standaardpraktijk om nieuwe werknemers een tijdelijk contract aan te bieden (voor bijvoorbeeld zes maanden) voordat zij een vast contract aangeboden krijgen. De onderneming kan ook de redenen toelichten voor het gebruik van oproepkrachten. |
TV 59. |
Om het personeelsverloop te berekenen, gebruikt de onderneming het geaggregeerde aantal werknemers dat de onderneming vrijwillig heeft verlaten, dan wel door ontslag, pensionering of overlijden tijdens dienstverband. De onderneming gebruikt dit aantal voor de noemer van het percentage van het personeelsverloop en kan de teller bepalen die voor het berekenen van dit percentage wordt gebruikt. Zij beschrijft ook de hierbij gehanteerde methodologie. |
TV 60. |
Wanneer geen data beschikbaar zijn om gedetailleerde informatie te kunnen geven, gebruikt de onderneming een schatting van aantal of verhoudingen van werknemers, in overeenstemming met ESRS 1, en geeft zij duidelijk aan waar van schattingen is gebruikgemaakt. |
Rapportage-eis S1-7 – Kenmerken van medewerkers niet in loondienst binnen het eigen personeel van de onderneming
TV 61. |
Deze Rapportage-eis geeft inzicht in de wijze waarop de onderneming kijkt naar arbeid en in de reikwijdte en aard van impacts van haar handelen als werkgever. Ook geeft dit vereiste contextinformatie die helpt inzicht te krijgen in de informatie die bij andere rapportages wordt gerapporteerd. Deze rapportage betreft zowel individuele opdrachtnemers die arbeid leveren aan de onderneming (“zelfstandigen”) als medewerkers die worden geleverd door ondernemingen die zich voornamelijk bezighouden met “Arbeidsbemiddeling en personeelswerk” (NACE-code N78). Indien alle personen die werkzaamheden voor de onderneming verrichten, werknemers zijn en de onderneming binnen haar personeel geen personen heeft die geen werknemer zijn, is deze Rapportage-eis niet materieel voor de onderneming; niettemin kan de onderneming dit feit vermelden wanneer zij de door Rapportage-eis ESRS S1-6 voorgeschreven informatie verschaft als contextinformatie, aangezien deze informatie relevant kan zijn voor de gebruikers van de duurzaamheidsverklaring. |
TV 62. |
Voorbeelden van opdrachtnemers (zelfstandigen) onder het eigen personeel van de onderneming zijn onder meer: opdrachtnemers die door de onderneming worden ingehuurd om werkzaamheden uit te voeren die anders door een werknemer zouden worden uitgevoerd; opdrachtnemers die door de onderneming worden ingehuurd om werkzaamheden uit te voeren in de openbare ruimte (bv. op een weg, op straat); en opdrachtnemers die door de onderneming worden ingehuurd om werkzaamheden uit te voeren of een dienst te verrichten direct op de arbeidslocatie bij een klant van de organisatie. Voorbeelden van personen die in loondienst zijn bij een derde partij die actief is op het gebied van “arbeidsbemiddeling en personeelswerk” en die werken onder leiding van de onderneming, zijn onder meer: personen die dezelfde werkzaamheden verrichten als werknemers, zoals personen die inspringen voor werknemers die tijdelijk afwezig zijn (door ziekte, vakantie, ouderschapsverlof enz.); personen die regelmatige werkzaamheden verrichten op dezelfde bedrijfslocatie als werknemers, en medewerkers die vanuit een andere EU-lidstaat tijdelijk worden gedetacheerd om voor de onderneming te werken (“gedetacheerde werknemers”). Voorbeelden van werknemers in de waardeketen (en dus voorbeelden van medewerkers die niet tot het eigen personeel van de onderneming behoren en worden gerapporteerd onder ESRS S2) zijn onder meer: werknemers van een door de onderneming ingehuurde leverancier die op de bedrijfslocatie van de leverancier werken volgens de arbeidsmethoden van de leverancier; werknemers van een downstreamentiteit die goederen of diensten van de onderneming aankoopt; en werknemers van een bedrijf dat apparatuur aan de onderneming levert en die, op een of meer van de arbeidslocaties van de onderneming, regelmatig onderhoud uitvoeren aan de apparatuur van de leverancier (bv. kopieermachine) conform de bepalingen in het contract tussen de leverancier van de apparatuur en de onderneming. |
TV 63. |
Indien de onderneming geen precieze cijfers kan rapporteren, gebruikt zij schattingen overeenkomstig de bepalingen van ESRS 1 om het aantal personen binnen haar eigen personeel dat geen werknemer is, te rapporteren, afgerond tot het dichtstbijzijnde tiental of, indien het aantal personen binnen haar eigen personeel dat geen werknemer is, niet meer dan duizend bedraagt, tot het dichtstbijzijnde honderdtal. Zij licht een en ander ook toe. Daarnaast vermeldt zij duidelijk welke informatie afkomstig is van feitelijke data en welke van schattingen. |
TV 64. |
Door het aantal personen binnen het eigen personeel van de onderneming te rapporteren dat geen werknemer is aan het eind van de rapportageperiode, wordt informatie verschaft voor dat tijdstip, maar komen fluctuaties tijdens de rapportageperiode niet in beeld. Door dit aantal als een gemiddelde over de rapportageperiode te rapporteren, wordt rekening gehouden met fluctuaties tijdens de rapportageperiode. Dit kan gebruikers inzichtelijkere en relevantere informatie opleveren. |
TV 65. |
Dankzij de door de onderneming gerapporteerde informatie kunnen gebruikers inzicht krijgen in de vraag hoe het aantal medewerkers niet in loondienst binnen het eigen personeel van de onderneming fluctueerde tijdens de rapportageperiode of vergeleken met de vorige rapportageperiode (d.w.z. of de aantallen zijn toegenomen of afgenomen). De onderneming kan ook de redenen voor die fluctuaties rapporteren. Zo kan een toename van het aantal medewerkers niet in loondienst tijdens de rapportageperiode bijvoorbeeld te verklaren vallen door een seizoensgebonden gebeurtenis. Omgekeerd kan de afname van het aantal medewerkers niet in loondienst ten opzichte van de voorafgaande rapportageperiode bijvoorbeeld te verklaren vallen doordat een tijdelijk project is voltooid. Indien de onderneming fluctuaties rapporteert, licht zij de criteria toe die zijn gebruikt om te bepalen welke fluctuaties zij rapporteert. Indien er tijdens de rapportageperiode of tussen de lopende en de voorafgaande rapportageperiode geen significante fluctuaties zijn van het aantal medewerkers niet in loondienst, kan de onderneming deze informatie rapporteren. |
Rapportage-eis S1-8 – Cao-dekkingsgraad en sociale dialoog
Cao-dekkingsgraad
TV 66. |
Het percentage werknemers dat door via collectieve onderhandelingen tot stand gekomen overeenkomsten (cao’s) is gedekt, wordt aan de hand van de volgende formules berekend:
|
TV 67. |
De werknemers binnen het eigen personeel die door via collectieve onderhandelingen tot stand gekomen overeenkomsten (cao’s) zijn gedekt, zijn de personen op wie de onderneming verplicht is de overeenkomst toe te passen. Dit betekent dat indien geen van de werknemers onder een via collectieve onderhandelingen tot stand gekomen overeenkomst (cao) valt, het gerapporteerde percentage nul is. Een werknemer binnen het eigen personeel van de onderneming die onder meer dan één via collectieve onderhandelingen tot stand gekomen overeenkomst (cao) valt, hoeft slechts eenmaal te worden geteld. |
TV 68. |
Dit vereiste is niet bedoeld om het percentage te verkrijgen van de werknemers die worden vertegenwoordigd door een ondernemingsraad of die bij een vakbond zijn aangesloten; dat kan verschillen. Het percentage werknemers dat door via collectieve onderhandelingen tot stand gekomen overeenkomsten (cao’s) is gedekt, kan immers hoger zijn dan het percentage werknemers dat bij een vakbond is aangesloten, wanneer de via collectieve onderhandelingen tot stand gekomen overeenkomsten (cao’s) van toepassing zijn op zowel leden als niet-leden van een vakbond. Het kan echter ook zijn dat het percentage werknemers dat door via collectieve onderhandelingen tot stand gekomen overeenkomsten (cao’s) is gedekt, lager is dan het percentage werknemers dat bij een vakbond is aangesloten. Dit kan het geval zijn wanneer er geen via collectieve onderhandelingen tot stand gekomen overeenkomsten (cao’s) voorhanden zijn of wanneer de via collectieve onderhandelingen tot stand gekomen overeenkomsten (cao’s) niet alle bij een vakbond aangesloten werknemers dekken. |
Sociale dialoog
TV 69. |
Voor het berekenen van de door alinea 63(a) voorgeschreven informatie brengt de onderneming in kaart in welke landen van de Europese Economische Ruimte (EER) zij een “aanzienlijk aantal werknemers” heeft (d.w.z. ten minste 50 werknemers, die ten minste 10 % van haar totale werknemers vertegenwoordigen). Voor die landen rapporteert zij het percentage werknemers in dat land dat in dienst is in vestigingen waar werknemers door werknemersvertegenwoordigers worden vertegenwoordigd. “Vestiging” wordt omschreven als elke plaats van handeling waar de onderneming met menselijke middelen en goederen een economische activiteit uitoefent die niet van tijdelijke aard is. Voorbeelden zijn onder meer een fabriek, een filiaal van een winkelketen of het hoofdkantoor van een onderneming. Voor landen waar er slechts één vestiging is, bedraagt het gerapporteerde percentage 100 % of 0 %.
|
TV 70. |
De door deze Rapportage-eis voorgeschreven informatie wordt als volgt gerapporteerd:
Tabel 1 Rapportagetemplate cao-dekkingsgraad en sociale dialoog
|
Rapportage-eis S1-9 – Diversiteitsmaatstaven
TV 71. |
Bij het voorbereiden van de rapportage over gender in het hoger management gebruikt de onderneming als definitie van “hoger management” één en twee niveaus lager dan de bestuurs- en toezichthoudende organen, tenzij dit begrip al bij de activiteiten van de onderneming is gedefinieerd en afwijkt van de voorgaande omschrijving. In dat geval kan de onderneming haar eigen definitie van “hoger management” gebruiken en vermeldt zij dit feit samen met haar eigen definitie. |
Rapportage-eis S1-10 – Leefbare lonen
TV 72. |
Het laagste loon wordt berekend voor de laagste beloningscategorie, stagiairs en leerlingen niet meegerekend. Dit is gebaseerd op het basisloon plus vaste aanvullende betalingen die gegarandeerd zijn voor alle werknemers. Het laagste loon wordt in aanmerking genomen voor elk land afzonderlijk waar de onderneming actief is, behalve buiten de EER wanneer het betrokken leefbaar loon of minimumloon op een subnationaal niveau wordt bepaald. |
TV 73. |
Voor de vergelijking met het laagste loon wordt een benchmark voor een leefbaar loon gebruikt die niet lager ligt dan:
|
TV 74. |
In Richtlijn (EU) 2022/2041 betreffende toereikende minimumlonen in de Europese Unie is er sprake van zowel indicatieve referentiewaarden die gewoonlijk op internationaal niveau worden gebruikt – zoals 60 % van het mediane brutoloon en 50 % van het gemiddelde brutoloon –, en/of van indicatieve referentiewaarden die op nationaal niveau worden gebruikt. Data voor de indicatieve waarden van 60 % van het mediane brutoloon of 50 % van het nationale gemiddelde brutoloon zijn te vinden in de EU Labour Force Survey (EU-LFS). |
Rapportage-eis S1-11 – Sociale bescherming
TV 75. |
Met sociale bescherming worden alle maatregelen bedoeld die toegang bieden tot gezondheidszorg en inkomenssteun in het geval van uitdagende levensgebeurtenissen zoals zijn baan verliezen, ziek zijn en medische zorg nodig hebben, een kind ter wereld brengen en opvoeden, of met pensioen gaan en een pensioenuitkering nodig hebben. |
Rapportage-eis S1-12 – Mensen met een beperking
TV 76. |
Wanneer de onderneming de door alinea 77 voorgeschreven informatie over mensen met een beperking rapporteert, verschaft zij alle contextinformatie die nodig is om inzicht te krijgen in de data en de wijze waarop de data zijn samengesteld (methodologie). Daarbij gaat het bijvoorbeeld om informatie over de impact van de verschillen in wettelijke definitie van “mensen met een beperking” in de verschillende landen waar de onderneming actief is. |
Rapportage-eis S1-13 – Maatstaven voor opleiding en ontwikkeling van vaardigheden
TV 77. |
Een “regelmatige prestatiebeoordeling” wordt omschreven als een beoordeling op basis van bij de werknemer en zijn of haar leidinggevende bekende criteria die ten minste één keer per jaar met medeweten van de werknemer wordt uitgevoerd. Deze beoordeling kan een evaluatie omvatten door de directe leidinggevende van de werknemer, collega’s of een bredere groep werknemers. Bij de beoordeling kan ook de hr-afdeling betrokken zijn. Om de door alinea 83(a) voorgeschreven informatie te rapporteren, gebruikt de onderneming de cijfers voor het totale aantal werknemers die in Rapportage-eis ESRS S1-6 in de noemer zijn verschaft, voor het berekenen van:
|
TV 78. |
Om het door alinea 83(b) voorgeschreven gemiddelde te rapporteren, voert de onderneming de volgende berekening uit: het totale aantal opleidingsuren dat werknemers hebben gekregen en gevolgd, per gendercategorie, gedeeld door het totale aantal werknemers per gendercategorie. Voor het totale opleidingsgemiddelde en het gemiddelde per gender wordt gebruikgemaakt van de cijfers die in Rapportage-eis ESRS S1-6 zijn gerapporteerd voor het totale aantal personeelsleden en het aantal personeelsleden uitgesplitst naar gender. |
TV 79. |
Werknemerscategorieën zijn een uitsplitsing van werknemers naar niveau (zoals hoger management, middle management) of functie (zoals technische, administratieve of productiefunctie). Deze informatie is afkomstig uit het eigen hr-systeem van de onderneming. Bij het indelen van haar personeel in categorieën bakent de onderneming redelijke en betekenisvolle categorieën werknemers af die gebruikers van de informatie in staat stellen inzicht te krijgen in de verschillen tussen de categorieën wat betreft prestatiemaatstaven. De onderneming kan een categorie leidinggevenden en niet-leidinggevenden presenteren. |
Rapportage-eis S1-14 – Veiligheids- en gezondheidsmaatstaven
TV 80. |
Wat betreft alinea 88(a) wordt het percentage eigen personeel van de onderneming dat onder haar beheersysteem van de onderneming voor gezondheid en veiligheid op het werk valt, gerapporteerd op basis van het totale aantal personeelsleden – en niet op basis van voltijdse equivalenten (vte’s). |
TV 81. |
Wat betreft alinea 90 kan de onderneming, wanneer haar beheersysteem voor gezondheid en veiligheid op het werk (of delen daarvan) voorwerp zijn geweest van een interne audit of externe certificering, dit feit vermelden (of het feit dat dit niet het geval is), samen met de onderliggende standaarden voor dit soort audits/certificeringen (voor zover van toepassing). |
TV 82. |
Bij sterfgevallen kan afzonderlijk worden gerapporteerd voor sterfgevallen als gevolg van een arbeidsongeval en sterfgevallen als gevolg van een beroepsziekte. |
Handvatten wat betreft het begrip “werkgerelateerd”
TV 83. |
Arbeidsongevallen en beroepsziekten komen voort uit blootstelling aan risico’s op het werk. Toch kunnen ook andere soorten incidenten plaatsvinden die geen verband houden met het werk zelf. Zo worden bijvoorbeeld de volgende incidenten doorgaans niet als werkgerelateerd beschouwd, tenzij in toepasselijke nationale wetgeving anders is bepaald:
|
TV 84. |
Wat verplaatsingen tijdens werktijd betreft, zijn ongevallen en ziekten die gebeuren wanneer een persoon onderweg is, werkgerelateerd indien de persoon, op het tijdstip van het ongeval of de ziekte, werkzaamheden uitvoerde “in het belang van de werkgever”. Voorbeelden van dit soort activiteiten zijn verplaatsingen naar en van klantencontacten, het uitvoeren van taken die tot de functie behoren, en uitnodigen of uitgenodigd worden voor transacties, overleg of het promoten van het bedrijf (op instructie van de werkgever). Indien de onderneming aansprakelijk is voor het woon-werkverkeer, worden incidenten die plaatsvinden tijdens het woon-werkverkeer als werkgerelateerd beschouwd. Niettemin mogen incidenten die plaatsvinden tijdens verplaatsingen, buiten de verantwoordelijkheid van de onderneming (d.w.z. regelmatig woon-werkverkeer), afzonderlijk worden gerapporteerd, op voorwaarde dat de onderneming dit soort data beschikbaar heeft voor de hele onderneming. |
TV 85. |
Wat betreft werken van thuis uit, zijn ongevallen en ziekten die optreden tijdens het werken van thuis uit, werkgerelateerd indien het ongeval of de ziekte optreedt terwijl de persoon van thuis uit werkzaamheden verricht en het ongeval of de ziekte rechtstreeks verband houdt met het uitvoeren van werkzaamheden – en niet met de algemene omgeving of het algemene kader thuis. |
TV 86. |
Wat betreft psychische aandoeningen, deze worden als werkgerelateerd beschouwd indien deze vrijwillig door de betrokken persoon zijn gemeld en worden gestaafd door een advies van een gediplomeerde zorgverlener met de juiste opleiding en ervaring en indien in dat advies staat dat de ziekte werkgerelateerd is. |
TV 87. |
Gezondheidsproblemen als gevolg van bijvoorbeeld roken, drugs- en alcoholmisbruik, lichamelijke inactiviteit, ongezonde voeding en psychosociale factoren die geen verband houden met het werk, worden niet als werkgerelateerd beschouwd. |
TV 88. |
Ziekten opgelopen door het werk worden niet als arbeidsongevallen beschouwd, maar vallen onder beroepsziekten. |
Handvatten voor het berekenen van het percentage arbeidsongevallen
TV 89. |
Bij het berekenen van het percentage arbeidsongevallen deelt de onderneming het betrokken aantal gevallen door het totale aantal uren dat door haar eigen personeel is gewerkt, en vermenigvuldigd met 1 000 000. Zodoende vertegenwoordigt dit percentage het aantal betrokken gevallen per miljoen gewerkte uren. Een percentage op basis van 1 000 000 gewerkte uren geeft het aantal arbeidsongevallen per 500 voltijdse personen binnen het personeel over een tijdspanne van één jaar weer. Met het oog op vergelijkbaarheid wordt ook voor ondernemingen met minder dan 500 personen binnen hun personeel, een percentage op basis van 1 000 000 gewerkte uren gebruikt. |
TV 90. |
Indien de onderneming het aantal gewerkte uren niet direct kan berekenen, kan zij dit schatten op basis van een normale of standaardarbeidsduur, rekening houdende met het recht op betaald verlof (bv. betaalde vakantie, betaald ziekteverlof, feestdagen) en licht zij een en ander toe in haar rapportage. |
TV 91. |
Een onderneming houdt bij de berekening van het aantal en het percentage te registreren arbeidsongevallen ook rekening met sterfgevallen als gevolg van een arbeidsongeval. |
Handvatten wat betreft te registreren beroepsziekten
TV 92. |
Beroepsziekten kunnen acute, terugkerende en chronische gezondheidsproblemen omvatten die worden veroorzaakt of verergerd door arbeidsomstandigheden of -praktijken. Daarbij gaat het onder meer om musculoskeletale aandoeningen (MSA), huid- en ademhalingsziekten, kwaadaardige kankers, ziekten veroorzaakt door fysische agentia (bv. gehoorschade door blootstelling aan lawaai, ziekten veroorzaakt door trillingen) en psychische aandoeningen (bv. angst, posttraumatische stressstoornis). Ten behoeve van de vereiste rapportage neemt de onderneming in de door haar verschafte informatie ten minste de gevallen op die worden geschetst in de lijst van beroepsziekten van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO). |
TV 93. |
In het kader van deze standaard vallen werkgerelateerde musculoskeletale aandoeningen onder beroepsziekten (en niet onder arbeidsongevallen). |
TV 94. |
De in alinea 88(d) vermelde gevallen betreffen gevallen van beroepsziekten die tijdens de rapportageperiode bij de onderneming zijn gemeld of door de onderneming zijn geïdentificeerd via medisch toezicht. De onderneming heeft gevallen van beroepsziekten misschien al gemeld via rapportage door getroffen personen, uitkeringsinstanties of professionele zorgverleners. De rapportage kan gevallen omvatten van beroepsziekten die tijdens de rapportageperiode zijn gedetecteerd bij personen die voordien deel uitmaakten van het personeel van de onderneming. |
Handvatten wat betreft het aantal dagen verzuim
TV 95. |
De onderneming telt het aantal dagen verzuim zo dat de eerste volledige dag en de laatste dag van afwezigheid zijn meegeteld. Bij de berekening wordt met kalenderdagen gerekend, zodat dagen waarop de betrokken persoon niet is ingeroosterd (bv. weekends, feestdagen) niet als verzuimdagen meetellen. |
Rapportage-eis S1-15 – Werk-privébalans
TV 96. |
Gezinsverlof omvat zwangerschapsverlof, vaderschapsverlof, ouderschapsverlof en zorgverlof die beschikbaar zijn op grond van nationale wetgeving of collectieve arbeidsovereenkomsten. Ten behoeve van deze standaard worden deze concepten als volgt gedefinieerd:
|
TV 97. |
Wat betreft alinea 93(a) zijn werknemers die recht hebben op gezinsverlof, de werknemers die vallen onder regelgeving, organisatiebeleid, overeenkomsten, contracten of via collectieve onderhandelingen tot stand gekomen overeenkomsten (cao’s) die rechten op gezinsverlof bevatten, en die bij de onderneming hebben gemeld dat zij op dat verlof recht hebben of bij wie de onderneming van dat recht op de hoogte is. |
Rapportage-eis S1-16 – Beloningsmaatstaven (loonkloof en totale beloning)
Loonkloof
TV 98. |
Bij het samenstellen van de door alinea 97(a) voorgeschreven informatie over het beloningsverschil tussen vrouwen en mannen (ook bekend als “loonkloof man-vrouw”) maakt de onderneming gebruikt van de volgende methodologie:
|
TV 99. |
Wanneer de onderneming de door alinea 97(a) voorgeschreven informatie rapporteert, verschaft zij alle contextinformatie die nodig is om inzicht te krijgen in de data en de wijze waarop de data zijn samengesteld (methodologie). Informatie over de wijze waarop objectieve factoren zoals soort werk en land van tewerkstelling het beloningsverschil tussen mannen en vrouwen beïnvloeden, kan worden gerapporteerd. |
TV 100. |
De maatstaf van het beloningsverschil tussen mannen en vrouwen wordt gerapporteerd voor de lopende rapportageperiode en, indien deze in voorafgaande duurzaamheidsverslagen is gerapporteerd, voor de twee vorige rapportageperioden. |
Totale beloningsverhouding
TV 101. |
Bij het samenstellen van de door alinea 97(b) voorgeschreven informatie doet de onderneming het volgende:
|
TV 102. |
Ter illustratie van de contextinformatie kan de onderneming toelichting geven die inzicht moet geven in de data en de wijze waarop de data zijn samengesteld (methodologie). Kwantitatieve data, zoals de jaarlijkse totale beloningsverhouding, zijn misschien op zich niet voldoende om inzicht te krijgen in beloningsverschillen en de bepalende factoren daarvan. Zo kunnen beloningsverhoudingen worden beïnvloed door de grootte van de onderneming (bv. inkomsten, aantal werknemers), de sector waarin zij actief is, haar werkgelegenheidsstrategie (bv. gebruikmaking van externe medewerkers of deeltijdwerknemers, een doorgedreven automatisering) of volatiliteit van valuta. |
Rapportage-eis S1-17 – Incidenten, klachten en ernstige impacts op het gebied van mensenrechten
TV 103. |
Naast de door de alinea’s 103 en 104 voorgeschreven informatie kan de onderneming de status rapporteren van incidenten en/of klachten en de maatregelen die zijn genomen met betrekking:
|
TV 104. |
Indien de onderneming de in TV 105 beschreven informatie verzamelt, houdt zij rekening met het volgende:
|
TV 105. |
Bij ernstige mensenrechtenincidenten gaat het om gevallen van rechtszaken, officiële klachten via klachtenmechanismen van de onderneming of externe klachtenmechanismen, ernstige aantijgingen in openbare documenten of de media, wanneer deze verband houden met het eigen personeel van de onderneming en de feiten van de incidenten door de onderneming niet worden betwist, alsmede andere ernstige impacts waarvan de onderneming kennis heeft. |
TV 106. |
Naast de door alinea 104 voorgeschreven informatie kan de onderneming het aantal ernstige mensenrechtenincidenten rapporteren waarin de onderneming tijdens de rapportageperiode bij het bieden van herstel aan de getroffenen een rol heeft gespeeld. |
Bijlage A.1
Toepassingsvoorschriften voor rapportage met betrekking tot ESRS 2
Deze bijlage maakt integrerend deel uit van ESRS S1 Eigen personeel. Zij onderbouwt de toepassing van de in deze standaard beschreven rapportage-eisen van ESRS 2 en heeft dezelfde status als de overige delen van deze standaard. Zij bevat een niet-uitputtende lijst van factoren waarmee de onderneming rekening moet houden wanneer zij wil voldoen aan ESRS 2 SBM-2 en ESRS 2 SBM-3. Deze bijlage geeft geen definitie van de hierna vermelde begrippen. Alle gedefinieerde begrippen zijn te vinden in Bijlage II: Lijst met afkortingen en begrippen.
Thema’s van sociale rechten en mensenrechten |
Niet-uitputtende lijst van bij de materialiteitsanalyse in aanmerking te nemen factoren |
Baanzekerheid |
Percentage werknemers met een tijdelijk contract, verhouding medewerkers niet in loondienst/werknemers, sociale bescherming |
Werktijden |
Percentage werknemers met een deeltijd- of nulurencontract, tevredenheid werknemers over werktijden |
Leefbaar loon |
EU-, nationale of lokale wettelijke definities van “leefbaar loon”, “eerlijk loon” en “minimumloon”. |
Sociale dialoog / bestaan van ondernemingsraden / informatie-, consultatie- en participatierechten van werknemers |
Mate van vertegenwoordiging via vakbonden en/of ondernemingsraden op de werkvloer, grensoverschrijdend en in bestuursraden |
Vrijheid van vereniging / Collectieve onderhandelingen, met inbegrip van cao-dekkingsgraad |
Percentage van het eigen personeel dat door cao’s is gedekt, werkonderbrekingen |
Werk-privébalans |
Gezinsverlof, flexibele werktijden, toegang tot kinderopvang |
Veiligheid en gezondheid |
Dekking door veiligheids- en gezondheidssysteem, aandeel sterfgevallen, ongevallen zonder dodelijke afloop, beroepsziekten, verzuimdagen |
Gendergelijkheid en gelijke beloning bij gelijkwaardig werk |
Percentage vrouwen in het hoger management en het personeel, loonkloof man-vrouw |
Opleiding en ontwikkeling van vaardigheden |
Volume en verdeling opleiding, percentage werknemers die regelmatig prestatie- en ontwikkelingsbeoordelingen krijgen |
Werkgelegenheid voor en inclusie van mensen met een beperking |
Percentage banen en toegankelijkheidsmaatregelen voor werknemers met een beperking |
Maatregelen tegen geweld en intimidatie op de werkvloer |
Prevalentie van geweld en intimidatie |
Diversiteit |
Vertegenwoordiging van vrouwen en/of etnische groepen of minderheden binnen het eigen personeel. Leeftijdsverdeling van het eigen personeel. Percentage mensen met een beperking binnen het eigen personeel. |
Kinderarbeid |
Soort activiteiten en geografische gebieden met een risico op kinderarbeid |
Gedwongen arbeid |
Soort activiteiten en geografische gebieden met een risico op gedwongen arbeid |
Bijlage A.2
Toepassingsvoorschriften voor ESRS S1-1 – Beleid ten aanzien van eigen personeel
Deze bijlage maakt integrerend deel uit van ESRS S1 Eigen personeel en heeft dezelfde status als de overige delen van deze standaard. Aan de hand van voorbeelden van te rapporteren informatie biedt zij houvast voor de toepassing van de vereisten voor Rapportage-eis ESRS S1-1 wat betreft thema’s op het gebied van sociale rechten en mensenrechten.
Thema’s van sociale rechten en mensenrechten |
Voorbeelden van beleid |
Baanzekerheid |
“Nul-ontslag-beleid”, beperkingen op het verlengen van tijdelijke contracten, werkgever die voorziet in sociale bescherming wanneer die van overheidswege niet wordt geboden |
Werktijden |
Beperkingen op overwerk, lange en gesplitste diensten, en nacht- en weekendwerk, bij de planning wordt met voldoende doorlooptijd gerekend |
Leefbaar loon |
Beleid om ervoor te zorgen dat alle personen binnen het eigen personeel een leefbaar loon krijgen |
Sociale dialoog / bestaan van ondernemingsraden / informatie-, consultatie- en participatierechten van werknemers |
Aanmoedigingsbeleid voor instellingen voor sociale dialoog, regelmatige informatie en consultatie van werknemersvertegenwoordigers, consultatie voordat definitieve beslissingen over werkgerelateerde kwesties worden genomen |
Vrijheid van vereniging / Collectieve onderhandelingen, met inbegrip van cao-dekkingsgraad |
Niet-inmenging in de oprichting van vakbonden en de werving van leden (inclusief toegang van de vakbond tot ondernemingen), te goeder trouw onderhandelen, werknemersvertegenwoordigers die voldoende tijd vrij krijgen om hun taken uit te voeren, faciliteiten en ontslagbescherming voor werknemersvertegenwoordigers, geen discriminatie van vakbondsleden en werknemersvertegenwoordigers |
Werk-privébalans |
Toestaan van gezinsverlof, flexibele werktijden, toegang tot kinderopvang voor alle werknemers |
Veiligheid en gezondheid |
Het volledige personeel valt onder het beheersysteem voor gezondheid en veiligheid op het werk |
Gendergelijkheid en gelijke beloning bij gelijkwaardig werk |
Beleid voor gendergelijkheid en gelijke beloning bij gelijkwaardig werk |
Opleiding en ontwikkeling van vaardigheden |
Beleid om vaardigheden en carrièrevooruitzichten voor werknemers te verbeteren |
Werkgelegenheid voor en inclusie van mensen met een beperking |
Beleid om werkplekken toegankelijk te maken voor mensen met een beperking |
Maatregelen tegen geweld en intimidatie op de werkvloer |
Nultolerantiebeleid voor geweld en intimidatie op de werkvloer |
Diversiteit |
Inclusiviteitsbeleid (d.w.z. etnische diversiteit of minderheidsgroepen) en positieve actie |
Kinderarbeid |
Beleid om in kaart te brengen waar kinderarbeid plaatsvindt en waar jonge werknemers aan gevaarlijk werk worden blootgesteld, en het voorkomen van het risico dat zij daaraan worden blootgesteld |
Gedwongen arbeid |
Beleid om in kaart te brengen waar gedwongen arbeid plaatsvindt en het risico op gedwongen arbeid verminderen |
Bijlage A.3
Toepassingsvoorschrift ESRS S1-4 – Acteren op materiële impacts op eigen personeel en benaderingen om wat eigen personeel betreft materiële risico’s te mitigeren en materiële kansen te benutten, en de effectiviteit van die maatregelen
Deze bijlage maakt integrerend deel uit van ESRS S1 Eigen personeel en heeft dezelfde status als de overige delen van deze standaard. Aan de hand van voorbeelden van te rapporteren informatie biedt zij houvast voor de toepassing van de vereisten voor Rapportage-eis ESRS S1-4 wat betreft thema’s op het gebied van sociale rechten en mensenrechten.
Thema’s van sociale rechten en mensenrechten |
Voorbeelden van maatregelen |
Baanzekerheid |
Vaste contracten aanbieden aan werknemers met een tijdelijk contract, plannen voor sociale bescherming uitvoeren daar waar de overheid geen bescherming biedt |
Werktijden |
Roteren van ploegendiensten, dienstroosters langer vooraf bekendmaken, verminderen van buitensporig overwerk |
Leefbaar loon |
Via cao-onderhandelingen eerlijke lonen vastleggen, nagaan dat uitzendbureaus een eerlijk loon betalen |
Sociale dialoog / bestaan van ondernemingsraden / informatie-, consultatie- en participatierechten van werknemers |
Uitbreiding van duurzaamheidskwesties die bij de sociale dialoog aan bod komen, toename van het aantal bijeenkomsten, meer middelen voor ondernemingsraden |
Vrijheid van vereniging / Collectieve onderhandelingen, met inbegrip van cao-dekkingsgraad |
Uitbreiding van duurzaamheidskwesties die bij de collectieve onderhandelingen aan bod komen, meer middelen voor werknemersvertegenwoordigers |
Werk-privébalans |
Meer mensen in aanmerking laten komen voor gezinsverlof en regelingen voor flexibele werktijden, het aanbod voor kinderopvang uitbreiden |
Veiligheid en gezondheid |
Meer opleiding rond veiligheid en gezondheid, investeren in veiligere uitrusting |
Gendergelijkheid en gelijke beloning bij gelijkwaardig werk |
Gerichte aanwerving en promotie van vrouwen, verkleinen van de loonkloof via cao-onderhandelingen |
Opleiding en ontwikkeling van vaardigheden |
Vaardighedenaudits, opleiding om vaardigheidskloven te dichten |
Werkgelegenheid voor en inclusie van mensen met een beperking |
Meer toegankelijkheidsmaatregelen |
Maatregelen tegen geweld en intimidatie op de werkvloer |
Verbeteren van klachtenmechanismen, strengere sancties voor geweld en intimidatie, preventieopleidingen voor het management |
Diversiteit |
Opleiding rond diversiteit en inclusie (met inbegrip van etnische aspecten), gerichte aanwerving van ondervertegenwoordigde groepen |
Kinderarbeid |
Maatregelen om op leeftijd te controleren, partnerships met organisaties om kinderarbeid uit te bannen, maatregelen tegen de ergste vormen van kinderarbeid |
Gedwongen arbeid |
Maatregelen die vrije instemming met tewerkstelling zonder dreiging van boetes garanderen, contracten in begrijpelijke taal, de vrijheid om de tewerkstelling zonder boete te beëindigen, disciplinaire maatregelen mogen arbeid niet verplichten, vrije instemming met overwerk, bewegingsvrijheid (ook om de werkplek te verlaten), eerlijke behandeling van migrerende werknemers, toezicht op uitzendbureaus |
Bijlage A.4
Toepassingsvoorschriften voor ESRS S1-5 – Doelen wat betreft het beheersen van materiële negatieve impacts, het bevorderen van positieve impacts en het beheersen van materiële risico’s en kansen
Deze bijlage maakt integrerend deel uit van ESRS S1 Eigen personeel en heeft dezelfde status als de overige delen van deze standaard. Aan de hand van voorbeelden van te rapporteren informatie biedt zij houvast voor de toepassing van de vereisten voor Rapportage-eis ESRS S1-5 wat betreft thema’s op het gebied van sociale rechten en mensenrechten.
Thema’s van sociale rechten en mensenrechten |
Voorbeelden van doelen |
Baanzekerheid |
Het percentage verhogen van het personeel met arbeidscontracten (en met name vaste contracten) en sociale bescherming |
Werktijden |
Het percentage verhogen van het personeel met een regeling voor flexibele werktijden |
Leefbaar loon |
Ervoor zorgen dat alle personen binnen het eigen personeel een leefbaar loon krijgen |
Sociale dialoog / bestaan van ondernemingsraden / informatie-, consultatie- en participatierechten van werknemers |
De sociale dialoog uitbreiden tot meer vestigingen en/of landen |
Vrijheid van vereniging / Collectieve onderhandelingen, met inbegrip van cao-dekkingsgraad |
Het percentage verhogen van het eigen personeel dat door cao’s is gedekt, cao’s afsluiten over duurzaamheidsthema’s |
Werk-privébalans |
Maatregelen voor een betere werk-privébalans uitbreiden naar een groter percentage van het eigen personeel |
Veiligheid en gezondheid |
Het percentage verminderen van arbeidsongevallen en werkverzuim door arbeidsongevallen |
Gendergelijkheid en gelijke beloning bij gelijkwaardig werk |
Het percentage vrouwen verhogen bij het personeel en bij het hoger management, de loonkloof man-vrouw verkleinen |
Opleiding en ontwikkeling van vaardigheden |
Het percentage verhogen van de werknemers die opleidingen krijgen en van wie de ontwikkeling van hun vaardigheden regelmatig wordt beoordeeld |
Werkgelegenheid voor en inclusie van mensen met een beperking |
Het percentage van de mensen met een beperking verhogen bij het eigen personeel |
Maatregelen tegen geweld en intimidatie op de werkvloer |
Maatregelen uitbreiden tot alle arbeidslocaties |
Diversiteit |
Het percentage van ondervertegenwoordigde groepen verhogen bij het eigen personeel en bij het hoger management |
Kinderarbeid |
Maatregelen om te voorkomen dat jongeren aan gevaarlijke arbeidsomstandigheden worden blootgesteld, uitbreiden tot een groter percentage activiteiten |
Gedwongen arbeid |
Maatregelen ter preventie van gedwongen arbeid uitbreiden tot een groter aantal activiteiten |
ESRS S2
WERKNEMERS IN DE WAARDEKETEN
INHOUDSOPGAVE
Doelstelling
Wisselwerking met andere ESRS
Rapportage-eisen
– |
ESRS 2 Algemene toelichtingen |
Strategie
– |
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 SBM-2 – Belangen en opvattingen van stakeholders |
– |
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 SBM-3 – Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel |
Impact-, risico- en kansenmanagement
– |
Rapportage-eis S2-1 – Beleid ten aanzien van werknemers in de waardeketen |
– |
Rapportage-eis S2-2 – Processen om met werknemers in de waardeketen te overleggen over impacts |
– |
Rapportage-eis S2-3 – Herstelprocessen voor negatieve impacts en kanalen voor werknemers in de waardeketen om zorgen kenbaar te maken |
– |
Rapportage-eis S2-4 – Acteren op materiële impacts op werknemers in de waardeketen, en benaderingen om wat betreft werknemers in de waardeketen materiële risico’s te beheersen en materiële kansen te benutten, en de effectiviteit van die maatregelen |
Maatstaven en doelen
– |
Rapportage-eis S2-5 – Doelen wat betreft het beheersen van materiële negatieve impacts, het bevorderen van positieve impacts en het beheersen van materiële risico’s en kansen |
Bijlage A: |
Toepassingsvoorschriften |
– |
Doelstelling |
– |
ESRS 2 Algemene toelichtingen |
Strategie
– |
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 SBM-2 – Belangen en opvattingen van stakeholders |
– |
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 SBM-3 – Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel |
Impact-, risico- en kansenmanagement
– |
Rapportage-eis S2-1 – Beleid ten aanzien van werknemers in de waardeketen |
– |
Rapportage-eis S2-2 – Processen om met werknemers in de waardeketen te overleggen over impacts |
– |
Rapportage-eis S2-3 – Herstelprocessen voor negatieve impacts en kanalen voor werknemers in de waardeketen om zorgen kenbaar te maken |
– |
Rapportage-eis S2-4 – Acteren op materiële impacts en benaderingen om wat betreft werknemers in de waardeketen materiële risico’s te mitigeren en materiële kansen te benutten, en de effectiviteit van die maatregelen en benaderingen |
Maatstaven en doelen
– |
Rapportage-eis S2-5 – Doelen wat betreft het beheersen van materiële negatieve impacts, het bevorderen van positieve impacts en het beheersen van materiële risico’s en kansen |
Doelstelling
1. |
Deze standaard heeft tot doel rapportage-eisen te bepalen die gebruikers van de duurzaamheidsverklaring in staat zullen stellen inzicht te krijgen in materiële impacts op werknemers in de waardeketen die verband houden met de eigen activiteiten en waardeketen van de onderneming, onder meer via haar producten of diensten, alsmede via haar zakelijke relaties en de daarmee samenhangende materiële risico’s en kansen, waaronder:
|
2. |
Om aan deze doelstelling te voldoen, schrijft deze standaard een toelichting voor bij de algemene benadering die de onderneming volgt voor het identificeren en beheersen van materiële daadwerkelijke en potentiële impacts op werknemers in de waardeketen wat betreft:
|
3. |
Deze standaard schrijft ook een toelichting voor van de wijze waarop die impacts, alsmede de afhankelijkheden van de onderneming van werknemers in de waardeketen, materiële risico’s of kansen voor de onderneming kunnen creëren. Negatieve impacts op werknemers in de waardeketen kunnen bijvoorbeeld de activiteiten van de onderneming ontwrichten (doordat klanten weigeren haar producten te kopen of overheidsinstanties haar goederen in beslag nemen) en haar reputatie schaden. Omgekeerd kunnen respect voor werknemersrechten en Active Support-programma’s (via bijvoorbeeld initiatieven voor financiële geletterdheid) zakelijke kansen creëren, zoals een betrouwbaardere levering of het verbreden van de toekomstige consumentenbasis. |
4. |
Deze standaard betreft alle werknemers binnen de upstream- en downstreamwaardeketen van de onderneming die materiële impact van de onderneming (kunnen) ondervinden; dit omvat impacts die verband houden met de eigen activiteiten en waardeketen van de onderneming, onder meer via haar producten of diensten, alsmede via haar zakelijke relaties. Hieronder vallen alle medewerkers die niet zijn opgenomen onder “eigen personeel”. (“Eigen personeel” omvat zowel werknemers, individuele opdrachtnemers (d.w.z. zelfstandigen) of medewerkers die worden geleverd door externe partijen die zich voornamelijk bezighouden met “arbeidsbemiddeling en personeelswerk”.) Eigen personeel komt aan bod in ESRS S1 Eigen personeel. Zie TV 3 voor voorbeelden van wat onder het toepassingsbereik van deze standaard valt. |
Wisselwerking met andere ESRS
5. |
Deze standaard is van toepassing wanneer materiële impacts op en/of materiële risico’s en kansen met betrekking tot werknemers in de waardeketen zijn geïdentificeerd via de materialiteitsanalyse beschreven in ESRS 2 Algemene toelichtingen. |
6. |
Deze standaard dient te worden gelezen in samenhang met ESRS 1 Algemene vereisten en ESRS 2, alsmede ESRS S1, ESRS S3 Getroffen gemeenschappen en ESRS S4 Consumenten en eindgebruikers. |
7. |
De rapportage op grond van deze standaard is consistent, coherent en, in voorkomend geval, duidelijk gekoppeld aan rapportage over het eigen personeel van de onderneming op grond van ESRS S1. Zo kan effectieve rapportage worden geborgd. |
Rapportage-eisen
ESRS 2 Algemene toelichtingen
8. |
De vereisten in deze afdeling dienen te worden gelezen in samenhang met de door ESRS 2 voorgeschreven rapportage over Strategie (SBM). De op grond daarvan gerapporteerde informatie wordt gepresenteerd samen met de rapportage voorgeschreven door ESRS 2, met uitzondering van SBM-3 Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel (daarvoor heeft de onderneming de mogelijkheid om samen met de thematische rapportage te rapporteren). |
Strategie
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 SBM-2 – Belangen en opvattingen van stakeholders
9. |
In antwoord op ESRS 2 SBM-2 alinea 43 rapporteert de onderneming hoe de belangen, standpunten, rechten en verwachtingen van haar werknemers in de waardeketen die materiële impact van de onderneming kunnen ondervinden, met inbegrip van het respect voor hun mensenrechten, worden meegenomen in haar strategie en businessmodel. Werknemers in de waardeketen zijn een centrale groep getroffen stakeholders. |
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 SBM-3 – Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel
10. |
In antwoord op ESRS 2 SBM-3 alinea 48 rapporteert de onderneming informatie over het volgende:
|
11. |
Bij het vervullen van de vereisten van ESRS 2 SBM-3 alinea 48 rapporteert de onderneming of alle werknemers in de waardeketen die materiële impact van de onderneming dreigen te ondervinden, met inbegrip van impacts die verband houden met de eigen activiteiten en waardeketen van de onderneming, onder meer via haar producten of diensten, alsmede via haar zakelijke relaties, zijn opgenomen in de scope van haar rapportage op grond van ESRS 2. Daarnaast verschaft de onderneming de volgende informatie:
|
12. |
Wanneer de onderneming de belangrijkste soorten werknemers in de waardeketen beschrijft die, volgens de materialiteitsanalyse beschreven in ESRS 2 IRO-1, negatief (kunnen) worden beïnvloed, rapporteert zij of en hoe zij inzicht heeft verkregen in de wijze waarop werknemers met bijzondere kenmerken, werknemers die werken in een bijzondere context of die bijzondere activiteiten verrichten, een groter risico lopen om schade te ondervinden. |
13. |
De onderneming rapporteert welke van haar (eventuele) materiële risico’s en kansen die voortkomen uit impacts op en afhankelijkheden van haar werknemers in de waardeketen, impacts zijn op specifieke groepen werknemers in de waardeketen (bv. bepaalde leeftijdsgroepen, werknemers in een bepaalde fabriek of een bepaald land) – en geen impacts die van invloed zijn op alle werknemers in de waardeketen. |
Impact-, risico- en kansenmanagement
Rapportage-eis S2-1 – Beleid ten aanzien van werknemers in de waardeketen
14. |
De onderneming beschrijft haar beleid aangenomen voor het beheersen van haar materiële impacts op werknemers in de waardeketen, alsmede de daarmee samenhangende materiële risico’s en kansen. |
15. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de mate waarin de onderneming beschikt over beleid inzake het identificeren, inschatten, beheersen van en/of het bieden van herstel voor haar materiële impacts meer specifiek op werknemers in de waardeketen, alsmede beleid ten aanzien van materiële risico’s of kansen wat betreft werknemers in de waardeketen. |
16. |
De door alinea 14 voorgeschreven rapportage bevat de informatie over het beleid dat de onderneming heeft opgezet om haar materiële impacts, risico’s en kansen wat betreft werknemers in de waardeketen te beheersen overeenkomstig ESRS 2 MDR-P Beleid aangenomen voor het managen van materiële duurzaamheidsthema’s. Daarnaast vermeldt de onderneming of dat beleid specifieke groepen werknemers in de waardeketen dan wel alle werknemers in de waardeketen betreft. |
17. |
De onderneming beschrijft haar toezeggingen op het gebied van mensenrechtenbeleid (112) die relevant zijn voor haar werknemers in de waardeketen, met inbegrip van de processen en mechanismen voor het monitoren van de naleving van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s), de Verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie inzake fundamentele principes en rechten op het werk of de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (113). Bij haar rapportage legt zij de klemtoon op de thema’s die materieel zijn voor, alsmede op de algemene benadering van:
|
18. |
De onderneming verklaart of haar beleid ten aanzien van werknemers in de waardeketen expliciet acteert op mensenhandel (114), gedwongen arbeid of verplichte arbeid en kinderarbeid. Voorts verklaart zij of de onderneming beschikt over een gedragscode voor leveranciers (115). |
19. |
De onderneming rapporteert of en hoe haar beleid ten aanzien van werknemers in de waardeketen is afgestemd op internationaal erkende instrumenten die voor haar eigen werknemers van belang zijn, met inbegrip van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) (116). De onderneming rapporteert ook in welke mate gevallen van niet-naleving van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s), de Verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie inzake fundamentele principes en rechten op het werk of de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen die werknemers in de waardeketen betreffen, zijn gerapporteerd in haar upstream- en downstreamwaardeketen en, in voorkomend geval, wat de aard van die gevallen was (117). |
Rapportage-eis S2-2 – Processen om met werknemers in de waardeketen te overleggen over impacts
20. |
De onderneming licht haar algemene processen toe om met werknemers in de waardeketen en hun vertegenwoordigers te overleggen over daadwerkelijke en potentiële impacts op hen. |
21. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in zowel de vraag of en hoe de onderneming, in het kader van haar doorlopende due-diligenceproces, met werknemers in de waardeketen en hun officiële vertegenwoordigers, of met geloofwaardige vertegenwoordigers, overlegt over materiële, actuele en potentiële, positieve en/of negatieve impacts die hen (kunnen) treffen, als de vraag of en hoe standpunten van werknemers in de waardeketen worden meegenomen in de besluitvormingsprocessen van de onderneming. |
22. |
De onderneming rapporteert of en hoe de standpunten van werknemers in de waardeketen worden meegenomen in haar beslissingen of activiteiten gericht op het beheersen van de daadwerkelijke en potentiële impacts op werknemers in de waardeketen. Dit omvat (in voorkomend geval) een toelichting bij de volgende punten:
|
23. |
De onderneming rapporteert (in voorkomend geval) de stappen die zij zet om inzicht te krijgen in de standpunten van werknemers die mogelijk bijzonder kwetsbaar zijn voor impacts en/of gemarginaliseerd zijn (bv. vrouwelijke werknemers, migrerende werknemers, werknemers met een beperking). |
24. |
Indien de onderneming de hierboven gevraagde informatie niet kan rapporteren omdat zij geen algemeen proces heeft vastgesteld om met werknemers in de waardeketen te overleggen, vermeldt zij dat dit het geval is. Zij kan rapporteren binnen welk tijdschema zij dit soort proces opgezet wil hebben. |
Rapportage-eis S2-3 – Herstelprocessen voor negatieve impacts en kanalen voor werknemers in de waardeketen om zorgen kenbaar te maken
25. |
De onderneming beschrijft de processen die zij heeft opgezet om te voorzien in of mee te werken aan herstel voor negatieve impacts op werknemers in de waardeketen waarmee de onderneming in verband te brengen is, alsmede kanalen die beschikbaar zijn voor werknemers in de waardeketen om zorgen kenbaar te maken en daarvoor een oplossing te krijgen. |
26. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de formele middelen waarmee werknemers in de waardeketen hun zorgen en behoeften direct aan de onderneming kunnen kenbaar maken en/of waarmee de onderneming de beschikbaarheid van dergelijke kanalen (bv. klachtenmechanismen) op de werkvloer voor werknemers in de waardeketen ondersteunt, en hoe de follow-up met deze werknemers verloopt wat betreft de onderwerpen die aan de orde zijn gesteld, en de effectiviteit van deze kanalen. |
27. |
De onderneming beschrijft:
|
28. |
De onderneming rapporteert of en hoe zij evalueert dat werknemers in de waardeketen bekend zijn met en vertrouwen hebben in deze structuren of processen als een middel om hun zorgen of behoeften kenbaar te maken en daarvoor een oplossing te krijgen. Daarnaast rapporteert de onderneming of zij over beleid beschikt om personen die daarvan gebruikmaken, tegen represailles te beschermen. Indien dit soort informatie overeenkomstig ESRS G1-1 is gerapporteerd, kan de onderneming naar die informatie verwijzen. |
29. |
Indien de onderneming de hierboven gevraagde informatie niet kan rapporteren omdat zij geen kanaal heeft vastgesteld om zorgen kenbaar te maken en/of de beschikbaarheid van dit soort mechanisme op de arbeidslocatie voor werknemers in de waardeketen niet ondersteunt, vermeldt zij dat dit het geval is. Zij kan rapporteren binnen welk tijdschema zij dit soort kanaal of proces opgezet wil hebben. |
Rapportage-eis S2-4 – Acteren op materiële impacts op werknemers in de waardeketen, en benaderingen om wat betreft werknemers in de waardeketen materiële risico’s te beheersen en materiële kansen te benutten, en de effectiviteit van die maatregelen
30. |
De onderneming licht toe hoe zij maatregelen neemt om te acteren op materiële impacts op werknemers in de waardeketen, en om wat betreft werknemers in de waardeketen materiële risico’s te beheersen en materiële kansen te benutten, en de effectiviteit van die maatregelen. |
31. |
Het doel van deze Rapportage-eis is dubbel. Allereerst moet deze inzicht bieden in maatregelen en initiatieven waarmee de onderneming probeert:
In de tweede plaats moet deze rapportage-eis inzicht geven in de wijze waarop de onderneming op de materiële risico’s acteert en de materiële kansen benut met betrekking tot werknemers in de waardeketen. De onderneming geeft een beknopte beschrijving van de actieplannen en middelen om haar materiële impacts, risico’s en kansen wat betreft werknemers in de waardeketen te beheersen overeenkomstig ESRS 2 MDR-A Maatregelen en middelen wat betreft materiële duurzaamheidsthema’s. |
32. |
Wat betreft materiële impacts beschrijft de onderneming:
|
33. |
Wat betreft alinea 30 beschrijft de onderneming:
|
34. |
Wat betreft materiële risico’s en kansen beschrijft de onderneming:
|
35. |
De onderneming rapporteert of en hoe zij maatregelen neemt om te vermijden dat zij met haar eigen praktijken materiële negatieve impacts op werknemers in de waardeketen veroorzaakt of daaraan bijdraagt, met inbegrip van (in voorkomend geval) haar eigen praktijken met betrekking tot inkoop, verkoop en datagebruik. Dit kan inhouden dat zij rapporteert welke benadering wordt gevolgd wanneer er spanningen ontstaan tussen het voorkomen of mitigeren van materiële negatieve impacts en andere zakelijke praktijken. |
36. |
De onderneming rapporteert ook of ernstige mensenrechtenproblemen en -incidenten met betrekking tot haar upstream- en downstreamwaardeketen zijn gerapporteerd en, in voorkomend geval, vermeldt zij deze (118). |
37. |
Wanneer de onderneming de door alinea 32(c) voorgeschreven informatie verschaft, houdt zij rekening met ESRS 2 (zie ESRS 2 MDR-T Effectiviteit van beleid en maatregelen monitoren aan de hand van doelen) indien zij de effectiviteit van een maatregel evalueert aan de hand van een doel. |
38. |
De onderneming rapporteert welke middelen worden bestemd voor het beheersen van haar materiële impacts, aan de hand van informatie die gebruikers inzicht geeft in de wijze waarop de materiële impacts worden beheerst. |
Maatstaven en doelen
Rapportage-eis S2-5 – Doelen wat betreft het beheersen van materiële negatieve impacts, het bevorderen van positieve impacts en het beheersen van materiële risico’s en kansen
39. |
De onderneming rapporteert de termijngebonden en resultaatgerichte doelen die zij eventueel heeft bepaald wat betreft:
|
40. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de mate waarin de onderneming gebruikmaakt van termijngebonden en resultaatgerichte doelen om haar voortgang te sturen en te meten, waar het gaat om het aanpakken van haar materiële negatieve impacts en/of het bevorderen van positieve impacts op werknemers in de waardeketen, en/of het beheersen van materiële risico’s en kansen met betrekking tot werknemers in de waardeketen. |
41. |
De beknopte beschrijving van de doelen voor het beheersen van haar materiële impacts, risico’s en kansen wat betreft werknemers in de waardeketen bevat de in ESRS 2 MDR-T vastgestelde informatievereisten. |
42. |
De onderneming licht het proces toe voor het bepalen van de doelen, met inbegrip van de vraag of en hoe de onderneming direct met werknemers in de waardeketen, hun officiële vertegenwoordigers, of met geloofwaardige vertegenwoordigers die inzicht in hun situatie hebben, heeft overlegd bij:
|
Bijlage A
Toepassingsvoorschriften
Deze bijlage maakt integrerend deel uit van ESRS S2 Werknemers in de waardeketen. Zij onderbouwt de toepassing van de in deze standaard beschreven rapportage-eisen en heeft dezelfde status als de overige delen van ESRS S2.
Doelstelling
TV 1. |
Naast de in alinea 2 vermelde thema’s, kan de onderneming ook overwegen te rapporteren over andere thema’s die voor een kortere periode relevant zijn voor een materiële impact, zoals initiatieven wat betreft veiligheid en gezondheid van werknemers in de waardeketen tijdens een pandemie. |
TV 2. |
Het in alinea 2 gegeven overzicht van thema’s op het gebied van sociale rechten en mensenrechten impliceert niet dat over al deze onderwerpen moet worden gerapporteerd in elke Rapportage-eis in deze standaard. Integendeel, het gaat daar om een lijst van thema’s waarmee de onderneming rekening moet houden bij haar materialiteitsanalyse (vgl. ESRS 1 hoofdstuk 3 Dubbele materialiteit als grondslag voor rapportage over duurzaamheid en ESRS 2 IRO-1) met betrekking tot werknemers in de waardeketen, en die zij, in voorkomend geval, moet rapporteren als materiële impacts, risico’s en kansen binnen de scope van deze standaard. |
TV 3. |
Voorbeelden van werknemers die onder het toepassingsbereik van deze standaard vallen, zijn:
|
ESRS 2 Algemene toelichtingen
Strategie
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 SBM-2 – Belangen en opvattingen van stakeholders
TV 4. |
Rapportage-eis ESRS 2 SBM-2 schrijft voor dat de onderneming inzicht geeft in de vraag of en hoe zij rekening houdt met de rol die haar strategie en businessmodel kunnen spelen bij het creëren, versterken of mitigeren van significante materiële impacts op werknemers in de waardeketen, en of en hoe het businessmodel en de strategie worden aangepast om op die materiële impacts te acteren. |
TV 5. |
Hoewel werknemers in de waardeketen misschien niet bij de onderneming betrokken zijn op het niveau van haar strategie of businessmodel, kunnen hun standpunten toch bijdragen aan de evaluatie door de onderneming van haar strategie en businessmodel. De onderneming kan de standpunten van de werknemers in de waardeketen en vertegenwoordigers van werknemers in de waardeketen rapporteren. |
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 SBM-3 – Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel
TV 6. |
Impacts op werknemers in de waardeketen kunnen op uiteenlopende wijzen terug te voeren zijn op de strategie of het businessmodel van de onderneming. Impacts kunnen bijvoorbeeld verband houden met de waardepropositie van de onderneming (zoals het aanbieden van producten of diensten tegen de laagste kostprijs, of flitsbezorging, waardoor de arbeidsrechten binnen de upstream- en downstreamwaardeketen onder druk komen te staan), haar waardeketen (zoals het gebruik van commodity’s zonder duidelijke herkomst, zonder zichtbaarheid van impacts op werknemers), of haar kostenstructuur en het inkomstenmodel (bv. verschuiving van het voorraadrisico naar leveranciers, met domino-effecten op de arbeidsrechten van de eigen werknemers). |
TV 7. |
Impacts op werknemers in de waardeketen die zijn terug te voeren op de strategie of het businessmodel, kunnen ook materiële risico’s inhouden voor de onderneming. Zo kunnen ondernemingen die, binnen de context van een pandemie of een andere ernstige gezondheidscrisis, een beroep doen op flexkrachten met weinig of geen toegang tot gezondheidszorg en ziekte-uitkeringen, te maken krijgen met ernstige risico’s voor de operationele continuïteit en bedrijfscontinuïteit omdat deze werknemers geen andere keuze hebben dan ziek door te werken, hetgeen de verspreiding van de ziekte nog versterkt en zorgt voor aanzienlijke ontwrichtingen van de toeleveringsketen. Een ander voorbeeld is de situatie waarin de verkoop van goederen op basis van zo goedkoop mogelijke prijzen voor klanten operationele risico’s kan opleveren, omdat leveranciers die onder extreme prijsdruk staan, productie misschien gaan uitbesteden, hetgeen leidt tot lagere kwaliteit en een langere, minder transparante en minder goed te controleren toeleveringsketen Wanneer wordt ingekocht in gebieden waar laaggeschoolde, laagbetaalde werknemers worden ingezet die minimale bescherming genieten, zijn daaraan reputatierisico’s en zakelijke opportuniteitsrisico’s verbonden, die ook toenemen met mediastormen en met consumentenvoorkeuren die verschuiven naar goederen van ethische of duurzame oorsprong. |
TV 8. |
Bij specifieke kenmerken van werknemers in de waardeketen waarmee de onderneming rekening kan houden bij het beantwoorden van alinea 12, kan het bijvoorbeeld gaan om jonge werknemers die misschien vatbaarder zijn voor impacts op hun fysieke en mentale ontwikkeling, of om vrouwelijke werknemers in een context waarin vrouwen routinematig worden gediscrimineerd wat betreft arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden, of om migrerende werknemers in een context waarin de markt voor arbeidsaanbod zwak gereglementeerd is en werknemers routinematig wervingsvergoedingen moeten betalen. Voor sommige werknemers kan het inherente karakter van de activiteit die zij moeten uitvoeren, een risico inhouden (bv. werknemers die moeten omgaan met chemicaliën of bepaalde apparatuur bedienen of laagbetaalde werknemers met een “nulurencontract”). |
TV 9. |
Wat betreft alinea 13, materiële risico’s kunnen ook optreden vanwege de afhankelijkheid van de onderneming van werknemers in de waardeketen in situaties waarin weinig waarschijnlijke, maar impactvolle gebeurtenissen financiële effecten kunnen veroorzaken, bijvoorbeeld wanneer een wereldwijde pandemie ernstige gezondheidsimpacts op werknemers in alle stadia van de waardeketen heeft, met forse ontwrichting van de productie en distributie tot gevolg. Andere voorbeelden van risico verbonden aan de afhankelijkheid van de onderneming van werknemers in de waardeketen zijn onder meer een tekort aan geschoolde arbeidskrachten of politieke beslissingen of wetgeving die van invloed zijn op werknemers in de waardeketen die voor logistieke bedrijven werken. Risico’s kunnen bijvoorbeeld ontstaan indien bepaalde werknemers in de waardeketen van de onderneming risico op gedwongen arbeid lopen, en de onderneming producten invoert in landen waar de wetgeving de inbeslagname toestaat van ingevoerde goederen waarvoor de verdenking bestaat dat die met gedwongen arbeid zijn vervaardigd. |
Impact-, risico- en kansenmanagement
Rapportage-eis S2-1 – Beleid ten aanzien van werknemers in de waardeketen
TV 10. |
Indien het beleid beperkt is tot het eigen personeel van de onderneming en indien werknemers in upstream- en downstreamentiteiten en -relaties daar niet onder vallen, moet dit feit worden vermeld onder ESRS S1 – en niet voor dit vereiste. |
TV 11. |
Indien de rapportage op grond van ESRS S1 informatie bevat die relevant is voor werknemers in de waardeketen, kan daarvoor hier een verwijzing worden opgenomen. Rapportage over de overige elementen moet dan worden vervuld op grond van deze Rapportage-eis. |
TV 12. |
De onderneming kan toelichting verschaffen bij belangrijke beleidsverschuivingen die tijdens het rapportagejaar zijn doorgevoerd (bv. nieuwe verwachtingen voor leveranciers, nieuwe of extra benaderingen van due diligence en remedies). |
TV 13. |
Het beleid kan de vorm aannemen van op zichzelf staand beleid ten aanzien van werknemers in de waardeketen of het kan zijn opgenomen in een ruimer document zoals een ethische code of een algemeen duurzaamheidsbeleid waarover de onderneming al informatie heeft gerapporteerd in het kader van andere ESRS. In die gevallen verschaft de onderneming nauwkeurige kruisverwijzingen om de aspecten van het beleid te identificeren die aan de voorwaarden van deze Rapportage-eis voldoen. |
TV 14. |
Wanneer de onderneming rapporteert over de mate waarin haar beleid is afgestemd op de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s), houdt zij ermee rekening dat deze Guiding Principles verwijzen naar het Internationaal Statuut van de Rechten van de Mens – bestaande uit de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de twee verdragen voor de uitvoering daarvan –, en naar de Verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie inzake fundamentele principes en rechten op het werk, en de belangrijkste verdragen die daaraan ten grondslag liggen. Zij kan ook informatie verschaffen over haar afstemming op deze instrumenten. |
TV 15. |
Wanneer de onderneming rapporteert hoe extern georiënteerd beleid is geïntegreerd, kan zij bijvoorbeeld rekening houden met intern beleid voor verantwoord inkopen en de afstemming op andere beleidslijnen die voor werknemers in de waardeketen van belang zijn, bijvoorbeeld wat betreft gedwongen arbeid. Wat betreft eventuele gedragscodes voor leveranciers waarover de onderneming eventueel beschikt, vermeldt het overzicht of deze gedragscodes bepalingen bevatten rond veiligheid van werknemers, precaire arbeid (bv. het inzetten van werknemers met kortlopende contracten of contracten voor een beperkt aantal uren, werknemers die worden tewerkgesteld via externe partijen, uitbesteding aan externe partijen of het gebruik van informele arbeid), mensenhandel, het gebruik van gedwongen arbeid of kinderarbeid, en de vraag of die bepalingen volledig in overeenstemming zijn met de betrokken ILO-standaarden. |
TV 16. |
De onderneming kan een illustratie geven van de soorten beleidscommunicatie met die personen, groepen personen of entiteiten voor wie dit relevant is – omdat ofwel van hen verwacht wordt dat zij dat beleid uitvoeren (bv. werknemers, opdrachtnemers en leveranciers van de onderneming), of omdat zij een direct belang hebben bij de uitvoering van dat beleid (bv. eigen werknemers, investeerders). Zij kan rapporteren over communicatietools en -kanalen (bv. flyers, nieuwsbrieven, specifieke websites, sociale media, persoonlijke interactie, werknemersvertegenwoordigers) die ervoor moeten zorgen dat het beleid toegankelijk is en dat verschillende doelpublieken de implicaties ervan begrijpen. De onderneming kan ook toelichten hoe zij potentiële hinderpalen voor verspreiding van deze informatie in kaart brengt en uit de weg ruimt, door bijvoorbeeld vertaling naar relevante talen of door het gebruik van grafische voorstellingen. |
Rapportage-eis S2-2 – Processen om met werknemers in de waardeketen te overleggen over impacts
TV 17. |
Wanneer de onderneming beschrijft welke functie of taak operationele verantwoordelijkheid draagt voor dat overleg en/of uiteindelijke verantwoordelijkheid draagt, kan zij rapporteren of het een aparte taak of functie betreft, dan wel of deze deel uitmaakt van een ruimere taak of functie, en of wordt voorzien in capaciteitsopbouw om de medewerkers te ondersteunen bij het voeren van dat overleg. Indien zij dit soort positie of functie niet kan identificeren, kan zij zulks vermelden. Aan deze rapportage kan ook worden voldaan door te verwijzen naar informatie gerapporteerd overeenkomstig ESRS 2 GOV-1 De rol van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen. |
TV 18. |
Bij het voorbereiden van de in alinea 22(b) en (c) beschreven rapportage, kan rekening worden gehouden met de volgende voorbeelden:
|
TV 19. |
Global Framework Agreements (GFA’s) dienen om een permanente relatie tot stand te brengen tussen een multinational en een Global Union Federation (GUF), zodat de onderneming zich in elk land waar zij actief is, aan dezelfde standaarden houdt. |
TV 20. |
Om te illustreren hoe de standpunten van werknemers in de waardeketen zijn meegenomen in specifieke beslissingen of activiteiten van de onderneming, kan de onderneming voorbeelden uit de lopende rapportageperiode geven. |
Rapportage-eis S2-3 – Herstelprocessen voor negatieve impacts en kanalen voor werknemers in de waardeketen om zorgen kenbaar te maken
TV 21. |
Om te voldoen aan de vereisten vermeld in Rapportage-eis ESRS S2-3, kan de onderneming zich laten leiden door de inhoud van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, vooral waar het gaat om herstel- en klachtenmechanismen. |
TV 22. |
Kanalen om zorgen of behoeften kenbaar te maken, zijn onder meer klachtenmechanismen, hotlines, vakbonden (wanneer werknemers bij een vakbond zijn aangesloten), dialoogprocessen of andere middelen waarmee werknemers in de waardeketen of hun officiële vertegenwoordigers hun zorgen over impacts kunnen uiten of toelichting kunnen geven over behoeften waarvan zij zouden willen dat de onderneming daarop acteert. Daarbij kan het gaan om zowel kanalen die de onderneming direct beschikbaar stelt als kanalen die beschikbaar worden gesteld door de entiteiten waar de werknemers in de waardeketen werkzaam zijn, naast andere mechanismen waarvan de onderneming eventueel gebruikmaakt om inzicht te krijgen in de beheersing van impacts op werknemers, zoals complianceaudits. Wanneer de onderneming voor het beantwoorden van dit vereiste uitsluitend gebruikmaakt van door haar zakelijke relaties aangeleverde informatie over het bestaan van dit soort kanalen, kan zij dit vermelden. |
TV 23. |
Om een beter inzicht te geven in de informatie die onder Rapportage-eis ESRS S2-3 valt, kan de onderneming toelichten of en hoe werknemers in de waardeketen die mogelijkerwijs worden getroffen, met betrekking tot iedere materiële impact toegang kunnen krijgen tot kanalen op het niveau van de onderneming die hen in dienst heeft of waarvoor zij contractuele werkzaamheden uitvoeren. |
TV 24. |
Bij externe mechanismen kan het onder meer gaan om mechanismen beheerd door de overheid, ngo’s, brancheorganisaties en andere samenwerkingsinitiatieven. De onderneming kan rapporteren of deze mechanismen toegankelijk zijn voor alle werknemers die potentieel of daadwerkelijk materiële impact van de onderneming ondervinden, dan wel personen of organisaties die namens hen handelen of die anderszins in een positie verkeren om van negatieve impacts op de hoogte te zijn. |
TV 25. |
Wat betreft de bescherming van personen die van deze mechanismen gebruikmaken, tegen represailles, kan de onderneming beschrijven of zij klachten vertrouwelijk behandelt en met eerbiediging van de rechten inzake privacy en gegevensbescherming, en of werknemers anoniem van deze mechanismen mogen gebruikmaken (bijvoorbeeld door zich door een derde partij te laten vertegenwoordigen). |
TV 26. |
Wanneer de onderneming rapporteert of en hoe zij weet dat werknemers in de waardeketen bekend zijn met en vertrouwen hebben in deze kanalen, kan zij relevante en betrouwbare data verschaffen over de effectiviteit van deze kanalen uit oogpunt van werknemers in de waardeketen zelf. Voorbeelden van informatiebronnen zijn enquêtes bij werknemers die van dergelijke kanalen hebben gebruikgemaakt, en hun mate van tevredenheid over het proces en de uitkomsten daarvan. |
TV 27. |
Wanneer de onderneming de effectiviteit beschrijft van kanalen voor werknemers in de waardeketen om hun zorgen kenbaar te maken, kan zij zich laten leiden door de volgende vragen, die zijn gebaseerd op de “effectiviteitscriteria voor niet-juridische klachtenmechanismen”, zoals uiteengezet in de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s), en met name Principle 31. De onderstaande overwegingen kunnen gelden voor zowel individuele kanalen als een collectief systeem van kanalen:
|
Rapportage-eis S2-4 – Acteren op materiële impacts op werknemers in de waardeketen, en benaderingen om wat betreft werknemers in de waardeketen materiële risico’s te beheersen en materiële kansen te benutten, en de effectiviteit van die maatregelen
TV 28. |
Het kan de nodige tijd vergen om inzicht te krijgen in negatieve impacts en de wijze waarop de onderneming via werknemers in de waardeketen daarbij betrokken is, alsmede om de juiste antwoorden uit te werken en in de praktijk om te zetten. Daarom dient de onderneming rekening te houden met:
|
TV 29. |
Wat passende maatregelen zijn, kan uiteenlopen, afhankelijk van de vraag of de onderneming een materiële impact veroorzaakt of daaraan bijdraagt, dan wel of de materiële impact direct verband houdt met haar activiteiten, producten of diensten via een zakelijke relatie. |
TV 30. |
Aangezien materiële negatieve impacts op werknemers in de waardeketen die tijdens de rapportageperiode zijn opgetreden, misschien ook in verband te brengen zijn met entiteiten of activiteiten die buiten de directe controle van de onderneming vallen, kan de onderneming rapporteren of en hoe zij tracht haar invloed bij de betrokken zakelijke relaties aan te wenden om die impacts te beheersen. Daarbij kan het onder meer gaan om commerciële invloed (bv. het afdwingen van contractvoorwaarden bij zakelijke relaties of het toepassen van incentives), andere vormen van invloed binnen de relatie (zoals aan entiteiten waarmee de onderneming een zakelijke relatie onderhoudt, de nodige opleiding of capaciteitsopbouw verstrekken rond rechten van werknemers) of invloed via samenwerking met sectorgenoten of andere spelers (zoals initiatieven die inzetten op verantwoorde aanwerving of die ervoor zorgen dat werknemers een leefbaar loon krijgen). |
TV 31. |
Wanneer de onderneming informatie verschaft over haar deelname aan een sectoraal of multi-stakeholderinitiatief in het kader van haar maatregelen om materiële negatieve impacts aan te pakken, kan zij rapporteren hoe het initiatief, en haar eigen rol daarin, inzet op het aanpakken van de betrokken materiële impact. Zij kan op grond van ESRS S2-5 rapporteren over de betrokken doelen die door het initiatief zijn bepaald, en welke voortgang daarbij is gemaakt. |
TV 32. |
Wanneer de onderneming rapporteert of en hoe zij daadwerkelijke en potentiële impacts op werknemers in de waardeketen meeweegt in beslissingen om zakelijke relaties te beëindigen en over de vraag of en hoe zij probeert negatieve impacts als gevolg van de beëindiging van die relaties tegen te gaan, kan zij voorbeelden opnemen. |
TV 33. |
Wanneer de onderneming rapporteert over de wijze waarop zij de effectiviteit monitort van haar maatregelen om materiële impacts te beheersen tijdens de rapportageperiode, kan zij lessen vermelden die zijn getrokken tijdens de voorafgaande en de huidige rapportageperiodes. |
TV 34. |
Bij processen om de effectiviteit van maatregelen te monitoren kan het onder meer gaan om interne of externe audits of certificering, gerechtelijke procedures en/of daarmee samenhangende rechterlijke uitspraken, effectbeoordelingen, meetsystemen, stakeholderfeedback, klachtenmechanismen, externe prestatiescores en benchmarking. |
TV 35. |
Rapportage over effectiviteit moet inzicht geven in de verbanden tussen maatregelen die de onderneming neemt, en de effectieve beheersing van impacts. Om bijvoorbeeld de effectiviteit aan te tonen van haar maatregelen om haar leveranciers te ondersteunen bij het verbeteren van hun arbeidsvoorwaarden, kan de onderneming rapporteren over feedback ontvangen via enquêtes bij werknemers van leveranciers waaruit blijkt dat de arbeidsvoorwaarden zijn verbeterd sinds de onderneming met die leveranciers is beginnen samen te werken. Verdere informatie die de onderneming kan verstrekken, zijn onder meer data die een daling laten zien van het aantal incidenten zoals die blijkt uit bijvoorbeeld onafhankelijke audits. |
TV 36. |
Wat betreft initiatieven of processen waarover de onderneming beschikt en die gebaseerd zijn op de behoeften van getroffen werknemers en wat betreft de voortgang bij de uitvoering van die initiatieven of processen, kan de onderneming informatie verschaffen:
|
TV 37. |
De onderneming kan rapporteren of initiatieven of processen die in eerste instantie positieve impacts moeten opleveren voor werknemers in de waardeketen, ook zijn opgezet om het behalen van een of meer Duurzame Ontwikkelingsdoelen van de VN (SDG’s) te ondersteunen. Zo kan bijvoorbeeld een onderneming die zich committeert aan het bevorderen van SDG 8 “Bevorder aanhoudende, inclusieve en duurzame economische groei, volledige en productieve tewerkstelling en waardig werk voor iedereen”, misschien capaciteitsopbouw geven aan kleine boeren in haar toeleveringsketen, met een stijging van hun inkomen tot gevolg, of kan zij opleiding ondersteunen om het aandeel vrouwen te verhogen dat in haar downstreamwaardeketen een baan als bezorger kan vinden. |
TV 38. |
Bij de rapportage over de beoogde of behaalde positieve uitkomsten voor werknemers in de waardeketen van de maatregelen van een onderneming dient een onderscheid te worden gemaakt tussen bewijs dat bepaalde activiteiten hebben plaatsgevonden (bijvoorbeeld dat x aantal werknemers een opleiding financiële geletterdheid heeft gekregen) en bewijs voor daadwerkelijke uitkomsten voor werknemers (bijvoorbeeld dat x aantal werknemers meldt dat zij hun huishoudbudget beter kunnen beheren en zo hun spaardoelstellingen kunnen halen). |
TV 39. |
Wanneer de onderneming rapporteert over de vraag of initiatieven of processen ook een rol spelen bij het mitigeren van materiële negatieve impacts, kan zij bijvoorbeeld rekening houden met programma’s die inzetten op het bevorderen van de financiële geletterdheid van vrouwelijke werknemers die ertoe hebben geleid dat meer vrouwen promotie krijgen en dat de gevallen van seksuele intimidatie op de werkvloer afnemen. |
TV 40. |
Wanneer de onderneming rapporteert over de materiële risico’s en kansen wat betreft haar impacts op en afhankelijkheden van werknemers in de waardeketen, kan zij rekening houden met de volgende elementen:
|
TV 41. |
Wanneer de onderneming rapporteert over de vraag of afhankelijkheden tot risico’s kunnen uitgroeien, houdt zij rekening met externe ontwikkelingen. |
TV 42. |
Wanneer de onderneming rapporteert over beleid, maatregelen, middelen en doelen voor het beheersen van materiële risico’s en kansen, kan zij, in gevallen waarin een materiële impact aanleiding geeft tot risico’s en kansen, kruisverwijzingen opnemen naar haar rapportage over beleid, maatregelen, middelen en doelen voor die impact. |
TV 43. |
De onderneming gaat na of en hoe haar proces(sen) om materiële risico’s met betrekking tot werknemers in de waardeketen te beheersen, zijn geïntegreerd in haar bestaande proces(sen) voor risicobeheersing. |
TV 44. |
Wanneer de onderneming rapporteert over de middelen die voor het beheersen van materiële impacts zijn bestemd, kan zij rapporteren welke interne functies betrokken zijn bij het beheersen van de impacts en welke soorten maatregelen deze nemen om negatieve impacts aan te pakken en positieve impacts te bevorderen. |
Maatstaven en doelen
Rapportage-eis S2-5 – Doelen wat betreft het beheersen van materiële negatieve impacts, het bevorderen van positieve impacts en het beheersen van materiële risico’s en kansen
TV 45. |
Wanneer de onderneming overeenkomstig alinea 39 doelen rapporteert, kan zij het volgende rapporteren:
|
TV 46. |
Doelen met betrekking tot materiële risico’s en kansen kunnen dezelfde zijn als of verschillen van doelen voor materiële impacts. Zo kan bijvoorbeeld een doel om tot leefbare lonen te komen voor werknemers in de toeleveringsketen, leiden tot een daling van zowel de impacts voor die werknemers als de daaraan verbonden risico’s in termen van de kwaliteit en betrouwbaarheid van het aanbod. |
TV 47. |
De onderneming kan voor dezelfde beleidstoezegging ook een onderscheid maken tussen doelen voor de korte, de middellange en de lange termijn. Zo kan de onderneming bijvoorbeeld een langetermijndoel hebben om veiligheids- en gezondheidsincidenten bij een bepaalde leverancier tegen 2030 met 80 % te verminderen en een doel op kortere termijn om tegen 2024 het aantal uren overwerk bij bezorgkoeriers met x % te verminderen zonder dat dit ten koste gaat van hun inkomen. |
TV 48. |
Wanneer de onderneming een doel tijdens de rapportageperiode aanpast of vervangt, kan zij die wijziging toelichten door daarvoor kruisverwijzingen op te nemen naar aanzienlijke aanpassingen in het businessmodel of naar ruimere aanpassingen van de geaccepteerde standaard of wetgeving waarvan het doel is afgeleid, om zo de contextinformatie te geven die wordt voorgeschreven door ESRS 2 BP-2 Rapportage met betrekking tot specifieke omstandigheden. |
ESRS S3
GETROFFEN GEMEENSCHAPPEN
INHOUDSOPGAVE
Doelstelling
Wisselwerking met andere ESRS
Rapportage-eisen
– |
ESRS 2 Algemene toelichtingen |
Strategie
– |
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 SBM-2 – Belangen en opvattingen van stakeholders |
– |
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 SBM-3 – Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel |
Impact-, risico- en kansenmanagement
– |
Rapportage-eis S3-1 – Beleid ten aanzien van getroffen gemeenschappen |
– |
Rapportage-eis S3-2 – Processen om met getroffen gemeenschappen te overleggen over impacts |
– |
Rapportage-eis S3-3 – Herstelprocessen voor negatieve impacts en kanalen voor getroffen gemeenschappen om zorgen kenbaar te maken |
– |
Rapportage-eis S3-4 – Acteren op materiële impacts op getroffen gemeenschappen en benaderingen om wat betreft getroffen gemeenschappen materiële risico’s te beheersen en materiële kansen te benutten, en de effectiviteit van die maatregelen |
Maatstaven en doelen
– |
Rapportage-eis S3-5 – Doelen wat betreft het beheersen van materiële negatieve impacts, het bevorderen van positieve impacts en het beheersen van materiële risico’s en kansen |
Bijlage A: |
Toepassingsvoorschriften |
– |
Doelstelling |
– |
ESRS 2 Algemene toelichtingen |
Strategie
– |
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 SBM-2 – Belangen en opvattingen van stakeholders |
– |
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 SBM-3 – Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel |
Impact-, risico- en kansenmanagement
– |
Rapportage-eis S3-1 – Beleid ten aanzien van getroffen gemeenschappen |
– |
Rapportage-eis S3-2 – Processen om met getroffen gemeenschappen te overleggen over impacts |
– |
Rapportage-eis S3-3 – Herstelprocessen voor negatieve impacts en kanalen voor getroffen gemeenschappen om zorgen kenbaar te maken |
– |
Rapportage-eis S3-4 – Acteren op materiële impacts en benaderingen om wat betreft getroffen gemeenschappen materiële risico’s te mitigeren en materiële kansen te benutten, en de effectiviteit van die maatregelen en benaderingen |
Maatstaven en doelen
– |
Rapportage-eis S3-5 – Doelen wat betreft het beheersen van materiële negatieve impacts, het bevorderen van positieve impacts en het beheersen van materiële risico’s en kansen |
Doelstelling
1. |
Deze standaard heeft tot doel rapportage-eisen te bepalen die gebruikers van de duurzaamheidsverklaring in staat zullen stellen inzicht te krijgen in materiële impacts op getroffen gemeenschappen die verband houden met de eigen activiteiten en waardeketen van de onderneming, onder meer via haar producten of diensten, alsmede via haar zakelijke relaties en de daarmee samenhangende materiële risico’s en kansen, waaronder:
|
2. |
Om aan deze doelstelling te voldoen, schrijft deze standaard een toelichting voor bij de algemene benadering die de onderneming volgt voor het identificeren en beheersen van materiële daadwerkelijke en potentiële impacts op getroffen gemeenschappen wat betreft:
|
3. |
Deze standaard schrijft ook een toelichting voor van de wijze waarop die impacts, alsmede afhankelijkheden van de onderneming van getroffen gemeenschappen, materiële risico’s of kansen voor de onderneming kunnen creëren. Zo kunnen negatieve relaties met getroffen gemeenschappen de eigen activiteiten van de onderneming verstoren of haar reputatie schaden, terwijl constructieve relaties zakelijke voordelen kunnen opleveren, zoals stabiele en conflictvrije activiteiten en het feit dat het gemakkelijker wordt om lokaal aan te werven. |
Wisselwerking met andere ESRS
4. |
Deze standaard is van toepassing wanneer materiële impacts op en/of materiële risico’s en kansen wat betreft getroffen gemeenschappen zijn geïdentificeerd via de materialiteitsanalyse beschreven in ESRS 2 Algemene toelichtingen. |
5. |
Deze standaard dient te worden gelezen in samenhang met ESRS 1 Algemene vereisten en ESRS 2, alsmede ESRS S1 Eigen personeel, ESRS S2 Werknemers in de waardeketen en ESRS S4 Consumenten en eindgebruikers. |
Rapportage-eisen
ESRS 2 Algemene toelichtingen
6. |
De vereisten in deze afdeling dienen te worden gelezen in samenhang met de door ESRS 2 voorgeschreven rapportage over Strategie (SBM). De op grond daarvan gerapporteerde informatie wordt gepresenteerd samen met de rapportage voorgeschreven door ESRS 2, met uitzondering van SBM-3 Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel (daarvoor heeft de onderneming de mogelijkheid om samen met de thematische rapportage te rapporteren). |
Strategie
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 SBM-2 – Belangen en opvattingen van stakeholders
7. |
In antwoord op ESRS 2 SBM-2 alinea 43 rapporteert de onderneming hoe standpunten, belangen, rechten en verwachtingen van getroffen gemeenschappen, met inbegrip van het eerbiedigen van hun mensenrechten (en, in voorkomend geval, hun rechten als inheemse volken), worden meegenomen in haar strategie en businessmodel. Getroffen gemeenschappen zijn een centrale groep getroffen stakeholders. |
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 SBM-3 – Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel
8. |
In antwoord op ESRS 2 SBM-3 alinea 48 rapporteert de onderneming over het volgende:
|
9. |
Bij het vervullen van de vereisten van alinea 48 rapporteert de onderneming of alle getroffen gemeenschappen die materiële impact van de onderneming dreigen te ondervinden, met inbegrip van impacts die verband houden met de eigen activiteiten en waardeketen van de onderneming, onder meer via haar producten of diensten, alsmede via haar zakelijke relaties, zijn opgenomen in de scope van haar rapportage op grond van ESRS 2. Daarnaast verschaft de onderneming de volgende informatie:
|
10. |
Bij het beschrijven van de belangrijkste soorten gemeenschappen die, volgens de materialiteitsanalyse beschreven in ESRS 2 IRO-1, negatief (kunnen) worden getroffen, rapporteert de onderneming of en hoe zij inzicht heeft verkregen in de wijze waarop getroffen gemeenschappen met bijzondere kenmerken of die leven in bijzondere situaties, of die bijzondere activiteiten verrichten, een groter risico lopen om schade te ondervinden. |
11. |
De onderneming rapporteert welke van haar (eventuele) materiële risico’s en kansen die voortkomen uit impacts op en afhankelijkheden van getroffen gemeenschappen, impacts zijn die specifieke groepen getroffen gemeenschappen betreffen – en niet alle getroffen gemeenschappen. |
Impact-, risico- en kansenmanagement
Rapportage-eis S3-1 – Beleid ten aanzien van getroffen gemeenschappen
12. |
De onderneming beschrijft haar beleid aangenomen voor het beheersen van haar materiële impacts op getroffen gemeenschappen, alsmede de daarmee samenhangende materiële risico’s en kansen. |
13. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de mate waarin de onderneming beschikt over beleid inzake het identificeren, inschatten, beheersen van en/of bieden van herstel voor haar materiële impacts meer specifiek op getroffen gemeenschappen, alsmede beleid ten aanzien van materiële risico’s of kansen wat betreft getroffen gemeenschappen. |
14. |
De door alinea 12 voorgeschreven rapportage bevat de informatie over het beleid dat de onderneming heeft opgezet om haar materiële impacts, risico’s en kansen wat betreft getroffen gemeenschappen te beheersen overeenkomstig ESRS 2 MDR-P Beleid aangenomen voor het managen van materiële duurzaamheidsthema’s. Daarnaast vermeldt de onderneming of dat beleid specifieke getroffen gemeenschappen of alle getroffen gemeenschappen betreft. |
15. |
De onderneming rapporteert specifieke beleidsmaatregelen om impacts op inheemse volken te voorkomen en aan te pakken. |
16. |
De onderneming beschrijft haar toezeggingen op het gebied van mensenrechtenbeleid (119) die relevant zijn voor getroffen gemeenschappen, met inbegrip van de processen en mechanismen voor het monitoren van de naleving van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s), de Verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie inzake fundamentele principes en rechten op het werk of de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. Bij deze rapportage legt zij de klemtoon op de thema’s die materieel zijn voor (120), alsmede op haar algemene benadering van:
|
17. |
De onderneming rapporteert of en hoe haar beleid ten aanzien van getroffen gemeenschappen is afgestemd op internationaal erkende normen die meer specifiek voor gemeenschappen en inheemse volken van belang zijn, met inbegrip van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). De onderneming rapporteert ook in welke mate gevallen van niet-naleving van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s), de Verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie inzake fundamentele principes en rechten op het werk of de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen die getroffen gemeenschappen betreffen, zijn gerapporteerd in haar upstream- en downstreamwaardeketen en, in voorkomend geval, wat de aard van die gevallen was (121). |
18. |
Het beleid kan de vorm aannemen van op zichzelf staand beleid ten aanzien van gemeenschappen of het kan zijn opgenomen in een ruimer document zoals een ethische code of een algemeen duurzaamheidsbeleid waarover de onderneming al heeft gerapporteerd in het kader van een andere ESRS. In die gevallen verschaft de onderneming nauwkeurige kruisverwijzingen om de aspecten van het beleid te identificeren die aan de voorwaarden van deze Rapportage-eis voldoen. |
Rapportage-eis S3-2 – Processen om met getroffen gemeenschappen te overleggen over impacts
19. |
De onderneming licht haar algemene processen toe om met getroffen gemeenschappen en hun vertegenwoordigers te overleggen over daadwerkelijke en potentiële impacts op hen. |
20. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in zowel de vraag of en hoe de onderneming, in het kader van haar doorlopende due-diligenceproces, met getroffen gemeenschappen, hun officiële vertegenwoordigers, of met geloofwaardige vertegenwoordigers, overlegt over materiële, daadwerkelijke en potentiële, positieve en/of negatieve impacts die hen (kunnen) treffen, als de vraag of en hoe standpunten van getroffen gemeenschappen worden meegenomen in de besluitvormingsprocessen van de onderneming. |
21. |
De onderneming licht toe of en hoe de standpunten van getroffen gemeenschappen worden meegenomen in haar beslissingen of activiteiten gericht op het beheersen van de daadwerkelijke en potentiële materiële impacts op gemeenschappen. Dit omvat (in voorkomend geval) een toelichting bij de volgende punten:
|
22. |
De onderneming rapporteert (in voorkomend geval) de stappen die zij zet om inzicht te krijgen in de standpunten van getroffen gemeenschappen die mogelijk bijzonder kwetsbaar zijn voor impacts en/of gemarginaliseerd zijn, en in de standpunten van specifieke groepen binnen de getroffen gemeenschappen, zoals vrouwen en meisjes. |
23. |
Wanneer het bij getroffen gemeenschappen om inheemse volken gaat, rapporteert de onderneming ook hoe zij rekening houdt met en de eerbiediging garandeert van hun specifieke rechten binnen haar benadering voor stakeholderbetrokkenheid, met inbegrip van hun recht op vrijwillige, voorafgaande en geïnformeerde instemming (FPIC) ten aanzien van: i) hun cultureel, intellectueel, religieus en spiritueel eigendom; ii) activiteiten die van invloed zijn op hun land en hun gebieden; en iii) wetgevings- of bestuurlijke maatregelen die van invloed zijn op hen. Met name rapporteert de onderneming, wanneer inheemse volken worden betrokken, ook of en hoe inheemse volken zijn geconsulteerd over de vorm en parameters van het overleg (bv. bij het vastleggen van de agenda, aard en tijdigheid van het overleg). |
24. |
Indien de onderneming de hierboven gevraagde informatie niet kan rapporteren omdat zij geen algemeen proces heeft vastgesteld om met getroffen gemeenschappen te overleggen, vermeldt zij dat dit het geval is. Zij kan rapporteren binnen welk tijdschema zij dit soort proces opgezet wil hebben. |
Rapportage-eis S3-3 – Herstelprocessen voor negatieve impacts en kanalen voor getroffen gemeenschappen om zorgen kenbaar te maken
25. |
De onderneming beschrijft de processen die zij heeft opgezet om te voorzien in of mee te werken aan herstel voor negatieve impacts op getroffen gemeenschappen waarmee de onderneming in verband te brengen is, alsmede kanalen die beschikbaar zijn voor getroffen gemeenschappen om zorgen kenbaar te maken en daarvoor een oplossing te krijgen. |
26. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de formele middelen waarmee getroffen gemeenschappen hun zorgen en behoeften direct aan de onderneming kunnen kenbaar maken en/of waarmee de onderneming de beschikbaarstelling van dergelijke kanalen (bv. klachtenmechanismen) door haar zakelijke relaties ondersteunt, en hoe de follow-up met deze gemeenschappen verloopt wat betreft de onderwerpen die aan de orde zijn gesteld, en de effectiviteit van deze kanalen. |
27. |
De onderneming beschrijft:
|
28. |
De onderneming rapporteert of en hoe zij evalueert dat getroffen gemeenschappen bekend zijn met en vertrouwen hebben in deze structuren of processen als een middel om hun zorgen of behoeften kenbaar te maken en daarvoor een oplossing te krijgen. Daarnaast rapporteert de onderneming of zij over beleid beschikt om personen die daarvan gebruikmaken, tegen represailles te beschermen. Indien dit soort informatie overeenkomstig ESRS G1-1 is gerapporteerd, kan de onderneming naar die informatie verwijzen. |
29. |
Indien de onderneming de hierboven gevraagde informatie niet kan rapporteren omdat zij geen kanaal heeft vastgesteld om zorgen kenbaar te maken en/of de beschikbaarheid van dit soort kanaal door haar zakelijke relaties niet ondersteunt, vermeldt zij dat dit het geval is. Zij kan rapporteren binnen welk tijdschema zij dit soort kanaal of proces opgezet wil hebben. |
Rapportage-eis S3-4 – Acteren op materiële impacts op getroffen gemeenschappen en benaderingen om wat betreft getroffen gemeenschappen materiële risico’s te beheersen en materiële kansen te benutten, en de effectiviteit van die maatregelen
30. |
De onderneming licht toe hoe zij maatregelen neemt om te acteren op materiële impacts op getroffen gemeenschappen, en om wat betreft getroffen gemeenschappen materiële risico’s te beheersen en materiële kansen te benutten, en de effectiviteit van die maatregelen. |
31. |
Het doel van deze Rapportage-eis is dubbel. Allereerst moet deze inzicht bieden in maatregelen en initiatieven waarmee de onderneming probeert:
In de tweede plaats moet deze rapportage-eis inzicht geven in de wijze waarop de onderneming op de materiële risico’s acteert en de materiële kansen benut met betrekking tot getroffen gemeenschappen. De onderneming geeft een beknopte beschrijving van de actieplannen en middelen om haar materiële impacts, risico’s en kansen voor getroffen gemeenschappen te beheersen overeenkomstig ESRS 2 MDR-A Maatregelen en middelen wat betreft materiële duurzaamheidsthema’s. |
32. |
Wat betreft materiële impacts beschrijft de onderneming:
|
33. |
Wat betreft alinea 29 beschrijft de onderneming:
|
34. |
Wat betreft materiële risico’s en kansen beschrijft de onderneming:
|
35. |
De onderneming rapporteert of en hoe zij maatregelen neemt om te vermijden dat zij met haar eigen praktijken materiële negatieve impacts op getroffen gemeenschappen veroorzaakt of daaraan bijdraagt, met inbegrip van (in voorkomend geval) haar praktijken met betrekking tot planning, verwerving en exploitatie van gronden, financiering, ontginning of productie van grondstoffen, gebruik van natuurlijke hulpbronnen, en beheersing van milieu-impacts. Dit kan inhouden dat zij rapporteert welke benadering wordt gevolgd wanneer er spanningen ontstaan tussen het voorkomen of mitigeren van materiële negatieve impacts en andere zakelijke praktijken. |
36. |
De onderneming rapporteert ook of ernstige mensenrechtenincidenten met betrekking tot getroffen gemeenschappen zijn gemeld en, in voorkomend geval, vermeldt zij deze (122). |
37. |
Wanneer de onderneming de door alinea 31(c) voorgeschreven informatie rapporteert, houdt zij rekening met ESRS 2 MDR-T Effectiviteit van beleid en maatregelen monitoren aan de hand van doelen indien zij de effectiviteit van een maatregel evalueert aan de hand van een doel. |
38. |
De onderneming rapporteert welke middelen worden bestemd voor het beheersen van haar materiële impacts, aan de hand van informatie die gebruikers inzicht geeft in de wijze waarop de materiële impacts worden beheerst. |
Maatstaven en doelen
Rapportage-eis S3-5 – Doelen wat betreft het beheersen van materiële negatieve impacts, het bevorderen van positieve impacts en het beheersen van materiële risico’s en kansen
39. |
De onderneming rapporteert de termijngebonden en resultaatgerichte doelen die zij eventueel heeft bepaald wat betreft:
|
40. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de mate waarin de onderneming gebruikmaakt van termijngebonden en resultaatgerichte doelen om haar voortgang te sturen en te meten, waar het gaat om het aanpakken van haar materiële negatieve impacts en/of het bevorderen van positieve impacts op getroffen gemeenschappen, en/of het beheersen van materiële risico’s en kansen met betrekking tot getroffen gemeenschappen. |
41. |
De beknopte beschrijving van de doelen voor het beheersen van haar materiële impacts, risico’s en kansen wat betreft getroffen gemeenschappen bevat de in ESRS 2 MDR-T vastgestelde informatievereisten. |
42. |
De onderneming rapporteert over het proces voor het vaststellen van de doelen, met inbegrip van de vraag of en hoe de onderneming direct met getroffen gemeenschappen, hun officiële vertegenwoordigers, of met geloofwaardige vertegenwoordigers die inzicht in hun situatie hebben, heeft overlegd bij:
|
Bijlage A
Toepassingsvoorschriften
Deze bijlage maakt integrerend deel uit van ESRS S3 Getroffen gemeenschappen. Zij onderbouwt de toepassing van de in deze standaard beschreven rapportage-eisen en heeft dezelfde status als de overige delen van deze standaard.
Doelstelling
TV 1. |
Het in alinea 2 gegeven overzicht van thema’s op het gebied van sociale rechten en mensenrechten impliceert niet dat over al deze onderwerpen moet worden gerapporteerd in elke Rapportage-eis in deze standaard. Integendeel, het gaat daar om een lijst van thema’s waarmee de onderneming rekening moet houden bij haar materialiteitsanalyse (vgl. ESRS 1 hoofdstuk 3 Dubbele materialiteit als grondslag voor rapportage over duurzaamheid en ESRS 2 IRO-1) met betrekking tot getroffen gemeenschappen, en die zij, in voorkomend geval, moet rapporteren als materiële impacts, risico’s en kansen binnen de scope van deze standaard. |
TV 2. |
Naast de in alinea 2 vermelde thema’s kan de onderneming ook overwegen informatie te rapporteren over andere thema’s die voor een kortere periode relevant zijn voor een materiële impact, zoals initiatieven wat betreft de impacts op gemeenschappen in verband met de activiteiten van de ondernemingen als gevolg van extreme en plotse weersomstandigheden. |
ESRS 2 Algemene toelichtingen
Strategie
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 SBM-2 – Belangen en opvattingen van stakeholders
TV 3. |
Rapportage-eis ESRS 2 SBM-2 schrijft voor dat de onderneming inzicht geeft in de vraag of en hoe zij rekening houdt met de rol die haar strategie en businessmodel kunnen spelen bij het creëren, versterken of mitigeren van significante materiële impacts op getroffen gemeenschappen, en of en hoe het businessmodel en de strategie worden aangepast om op die materiële impacts te acteren. |
TV 4. |
Hoewel getroffen gemeenschappen misschien niet bij de onderneming betrokken zijn op het niveau van haar strategie of businessmodel, kunnen hun standpunten toch bijdragen aan de evaluatie door de onderneming van haar strategie en businessmodel. De onderneming kan de standpunten van getroffen gemeenschappen en vertegenwoordigers van getroffen gemeenschappen rapporteren. |
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 SBM-3 – Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel
TV 5. |
Impacts op getroffen gemeenschappen kunnen op uiteenlopende wijzen terug te voeren zijn op de strategie of het businessmodel van de onderneming. Impacts kunnen bijvoorbeeld verband houden met de waardepropositie van de onderneming (zoals het bouwen of opzetten van projecten met tijdsschema’s die onvoldoende tijd laten voor het consulteren van door de projecten getroffen groepen), haar waardeketen (bv. landgebruik in landen waar het eigendom vaak betwist wordt, kadasterinformatie onbetrouwbaar is of landgebruikers zoals inheemse volken niet worden erkend), of haar kostenstructuur en het inkomstenmodel (zoals agressieve strategieën om belastingdruk zoveel mogelijk te beperken, met name voor activiteiten in ontwikkelingslanden). |
TV 6. |
Impacts op getroffen gemeenschappen die zijn terug te voeren op de strategie of het businessmodel, kunnen ook materiële risico’s inhouden voor de onderneming. Indien bijvoorbeeld de strategie van de onderneming inhoudt dat zij in haar zoektocht naar bepaalde commodity’s naar geografische zones met grotere risico’s trekt en indien getroffen gemeenschappen zich verzetten tegen haar aanwezigheid of bezwaar maken tegen haar lokale praktijken, dan kan een en ander zorgen voor uitgebreide en dure vertragingen en invloed hebben op de mogelijkheid van de onderneming om toekomstige gebiedsconcessies of vergunningen te krijgen. Evenzo kan, indien het businessmodel van de onderneming berust op zodanig intensieve wateronttrekking op haar bedrijfslocaties dat dit invloed heeft op de toegang van gemeenschappen tot water voor consumptie, hygiëne en levensonderhoud, een en ander resulteren in boycots, klachten en rechtszaken die reputatieschade opleveren. |
TV 7. |
Bij specifieke kenmerken van getroffen gemeenschappen waarmee rekening kan worden gehouden wanneer de onderneming antwoordt op alinea 10, kan het bijvoorbeeld gaan om een getroffen gemeenschap die fysiek of economisch geïsoleerd is en bijzonder vatbaar is voor de introductie van ziekten of die beperkte toegang tot sociale diensten heeft en dus afhankelijk is van door de onderneming opgezette infrastructuur. De reden daarvoor kan zijn dat in situaties waarin de onderneming het door vrouwen bewerkte land koopt en betalingen naar mannelijke gezinshoofden gaan, vrouwen hun achterstandspositie binnen de gemeenschap verder zien toenemen. Een andere reden kan zijn dat het om een inheemse gemeenschap gaat en dat de leden ervan culturele of economische rechten trachten uit te oefenen op gronden die eigendom zijn van of gebruikt worden door de onderneming – of een van de entiteiten waarmee zij zakelijke relaties onderhoudt – in een situatie waarin hun rechten niet door de overheid worden beschermd. Daarnaast dient de onderneming na te gaan of uiteenlopende kenmerken elkaar overlappen. Zo kunnen bijvoorbeeld kenmerken als etniciteit, sociaal-economische status, migratiestatus en gender overlappende risico’s op schade doen ontstaan voor bepaalde getroffen gemeenschappen, of voor specifieke delen van die getroffen gemeenschappen, aangezien getroffen gemeenschappen vaak heterogeen zijn. |
TV 8. |
Wat betreft alinea 11, materiële risico’s kunnen ook optreden vanwege de afhankelijkheid van de onderneming van getroffen gemeenschappen in situaties waarin weinig waarschijnlijke, maar impactvolle gebeurtenissen financiële effecten kunnen veroorzaken; wanneer bijvoorbeeld een natuurramp leidt tot een catastrofale bedrijfsramp die de activiteiten van de onderneming treft, met ernstige schade voor getroffen gemeenschappen tot gevolg. |
Impact-, risico- en kansenmanagement
Rapportage-eis S3-1 – Beleid ten aanzien van getroffen gemeenschappen
TV 9. |
De beschrijving omvat de belangrijkste informatie die nodig is om een getrouwe weergave te garanderen van het beleid ten aanzien van getroffen gemeenschappen – en dus moet de onderneming overwegen toelichting te verschaffen bij belangrijke beleidsverschuivingen die tijdens het rapportagejaar zijn doorgevoerd (bv. nieuwe of extra benaderingen ten aanzien van betrokkenheid, due diligence en remedies). |
TV 10. |
Wanneer de onderneming rapporteert over de mate waarin haar beleid van de onderneming is afgestemd op de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s), houdt zij ermee rekening dat deze Guiding Principles verwijzen naar het Internationaal Statuut van de Rechten van de Mens – bestaande uit de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de twee verdragen voor de uitvoering daarvan –, alsmede de VN-Verklaring over de rechten van inheemse volken, het Verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende inheemse en in stamverband levende volken in onafhankelijke landen (ILO-Verdrag nr. 169), en de belangrijkste verdragen die daaraan ten grondslag liggen. Zij kan ook rapporteren over haar afstemming op deze onderliggende instrumenten. |
TV 11. |
De onderneming kan een illustratie geven van de soorten beleidscommunicatie met die personen, groepen personen of entiteiten voor wie dit relevant is – omdat ofwel van hen verwacht wordt dat zij dat beleid uitvoeren (bv. werknemers, opdrachtnemers en leveranciers van de onderneming), of omdat zij een direct belang hebben bij de uitvoering van dat beleid (bv. eigen werknemers, investeerders). Zij kan rapporteren over communicatietools en -kanalen (bv. flyers, nieuwsbrieven, specifieke websites, sociale media, persoonlijke interactie, werknemersvertegenwoordigers) die ervoor moeten zorgen dat het beleid toegankelijk is en dat verschillende doelpublieken de implicaties ervan begrijpen. De onderneming kan ook toelichten hoe zij potentiële hinderpalen voor verspreiding van deze informatie in kaart brengt en uit de weg ruimt, door bijvoorbeeld vertaling naar relevante talen of door het gebruik van grafische voorstellingen. |
TV 12. |
Wanneer de onderneming rapporteert over ernstige mensenrechtenproblemen en -incidenten met betrekking tot getroffen gemeenschappen, houdt zij rekening met juridische geschillen rond landrechten en de vrijwillige, voorafgaande en geïnformeerde instemming (FPIC) van inheemse volken. |
Rapportage-eis S3-2 – Processen om met getroffen gemeenschappen te overleggen over impacts
TV 13. |
Bij toelichtingen over de vraag hoe de onderneming rekening houdt met en ervoor zorgt dat het recht van inheemse volken op vrijwillige, voorafgaande en geïnformeerde instemming (FPIC) wordt geëerbiedigd, kan het onder meer gaan om informatie over processen voor het consulteren van inheemse volken om die instemming te krijgen. De onderneming gaat na of die consultatie ook onderhandelingen te goeder trouw omvat om de vrijwillige, voorafgaande en geïnformeerde instemming (FPC) van inheemse volken te krijgen wanneer zij invloed heeft op land, gebieden of hulpbronnen die inheemse volken traditioneel in eigendom hebben, bewonen of anderszins gebruiken, of wanneer zij hen hervestigt op een andere plaats dan het land of de gebieden die onder traditioneel eigendom of onder gangbaar gebruik of bewoning vallen, of invloed uitoefent op hun cultureel, intellectueel, religieus en spiritueel eigendom of dat exploiteert. |
TV 14. |
Wanneer de onderneming beschrijft welke functie of taak operationele verantwoordelijkheid draagt voor dat overleg en/of uiteindelijke verantwoordelijkheid draagt, kan zij rapporteren of het een aparte taak of functie betreft, dan wel of deze deel uitmaakt van een ruimere taak of functie, en of wordt voorzien in capaciteitsopbouw om de betrokken medewerkers te ondersteunen bij het voeren van dat overleg. Indien zij dit soort positie of functie niet kan identificeren, kan zij zulks vermelden. Aan deze rapportage kan ook worden voldaan door te verwijzen naar informatie gerapporteerd overeenkomstig ESRS 2 GOV-1 De rol van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen. |
TV 15. |
Bij het voorbereiden van de in alinea 20(b) en (c) beschreven rapportage, kan rekening worden gehouden met de volgende voorbeelden:
|
TV 16. |
Om te illustreren hoe de standpunten van gemeenschappen zijn meegenomen in specifieke beslissingen of activiteiten van de onderneming, kan de onderneming voorbeelden uit de lopende rapportageperiode geven. |
Rapportage-eis S3-3 – Herstelprocessen voor negatieve impacts en kanalen voor getroffen gemeenschappen om zorgen kenbaar te maken
TV 17. |
Om te voldoen aan de vereisten vermeld in Rapportage-eis ESRS S3-3, kan de onderneming zich laten leiden door de inhoud van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, vooral waar het gaat om herstel- en klachtenmechanismen. |
TV 18. |
Kanalen om zorgen of behoeften kenbaar te maken, zijn onder meer klachtenmechanismen, hotlines, dialoogprocessen of andere middelen waarmee getroffen gemeenschappen of hun officiële vertegenwoordigers hun zorgen over impacts kunnen uiten of toelichting kunnen geven over behoeften waarvan zij zouden willen dat de onderneming daarop acteert. Daarbij kan het gaan om kanalen die de onderneming direct beschikbaar stelt, naast andere mechanismen waarvan de onderneming eventueel gebruikmaakt om inzicht te krijgen in de beheersing van impacts op gemeenschappen, zoals complianceaudits. Wanneer de onderneming voor het beantwoorden van dit vereiste uitsluitend gebruikmaakt van door haar zakelijke relaties aangeleverde informatie over het bestaan van dit soort kanalen, kan zij dit vermelden. |
TV 19. |
Om een beter inzicht te geven in de informatie die onder ESRS S3-3 valt, kan de onderneming toelichten of en hoe gemeenschappen die mogelijkerwijs worden getroffen, met betrekking tot iedere materiële impact toegang kunnen krijgen tot kanalen op het niveau van de onderneming waardoor zij worden getroffen. Bij relevante inzichten kan het onder meer gaan om informatie over de vraag of getroffen gemeenschappen toegang tot kanalen kunnen krijgen in een taal die zij begrijpen, en of zij zijn geconsulteerd bij het opzetten van die kanalen. |
TV 20. |
Bij externe mechanismen kan het onder meer gaan om mechanismen beheerd door de overheid, ngo’s, brancheorganisaties en andere samenwerkingsinitiatieven. De onderneming kan rapporteren of deze mechanismen toegankelijk zijn voor alle getroffen gemeenschappen die potentieel of daadwerkelijk materiële impact van de onderneming ondervinden, dan wel personen of organisaties die namens hen handelen of die anderszins in een positie verkeren om op de hoogte te zijn van negatieve impacts. |
TV 21. |
Wat betreft de bescherming tegen represailles van personen die van deze mechanismen gebruikmaken, kan de onderneming beschrijven of zij klachten vertrouwelijk behandelt en met eerbiediging van de rechten inzake privacy en gegevensbescherming, en of van deze mechanismen anoniem kan worden gebruikgemaakt (bijvoorbeeld door zich door een derde partij te laten vertegenwoordigen). |
TV 22. |
Bij het rapporteren over processen met betrekking tot het bieden en faciliteren van herstel voor inheemse volken, is relevante informatie onder meer de vraag of en hoe de onderneming rekening heeft gehouden met gebruiken, tradities, voorschriften en rechtssystemen van die inheemse volken. |
TV 23. |
Wanneer de onderneming rapporteert of en hoe de onderneming weet dat getroffen gemeenschappen bekend zijn met en vertrouwen hebben in deze kanalen, kan zij relevante en betrouwbare data verschaffen over de effectiviteit van deze kanalen uit oogpunt van de getroffen gemeenschappen zelf. Voorbeelden van informatiebronnen zijn enquêtes bij leden van de gemeenschap die van dergelijke kanalen hebben gebruikgemaakt, en hun mate van tevredenheid over het proces en de uitkomsten daarvan. |
TV 24. |
Wanneer de onderneming de effectiviteit beschrijft van kanalen voor getroffen gemeenschappen om hun zorgen kenbaar te maken, kan zij zich laten leiden door de volgende vragen, die zijn gebaseerd op de “effectiviteitscriteria voor niet-juridische klachtenmechanismen”, zoals uiteengezet in de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s), en met name Principle 31. De onderstaande overwegingen kunnen gelden voor zowel individuele kanalen als een collectief systeem van kanalen:
|
Rapportage-eis S3-4 – Acteren op materiële impacts op getroffen gemeenschappen en benaderingen om wat betreft getroffen gemeenschappen materiële risico’s te beheersen en materiële kansen te benutten, en de effectiviteit van die maatregelen
TV 25. |
Het kan de nodige tijd vergen om inzicht te krijgen in negatieve impacts en de wijze waarop de onderneming via werknemers in de waardeketen daarbij betrokken is, alsmede om de juiste antwoorden uit te werken en in de praktijk om te zetten. Daarom dient de onderneming rekening te houden met:
|
TV 26. |
Wat passende maatregelen zijn, kan uiteenlopen, afhankelijk van de vraag of de onderneming een materiële impact veroorzaakt of daaraan bijdraagt, dan wel of zij daarbij betrokken is omdat de materiële impact direct verband houdt met haar activiteiten, producten of diensten via een zakelijke relatie. |
TV 27. |
Aangezien materiële negatieve impacts op getroffen gemeenschappen die tijdens de rapportageperiode zijn opgetreden, misschien ook in verband te brengen zijn met entiteiten of activiteiten die buiten de directe controle van de onderneming vallen, kan de onderneming rapporteren of en hoe zij tracht haar invloed bij de betrokken zakelijke relaties aan te wenden om die impacts te beheersen. Daarbij kan het onder meer gaan om commerciële invloed (bv. het afdwingen van contractvoorwaarden bij zakelijke relaties of het toepassen van incentives), andere vormen van invloed binnen de relatie (zoals aan entiteiten waarmee de onderneming een zakelijke relatie onderhoudt, de nodige opleiding of capaciteitsopbouw verstrekken rond rechten van inheemse volken) of invloed via samenwerking met sectorgenoten of andere spelers (zoals initiatieven die inzetten op het beperken van veiligheidsimpacts op gemeenschappen of het participeren in partnerships tussen ondernemingen en gemeenschappen). |
TV 28. |
Impacts op gemeenschappen kunnen terug te voeren zijn op milieuthema’s waarover de onderneming heeft gerapporteerd op grond van de ESRS E1 tot en met E5. Enkele voorbeelden zijn:
Wanneer het verband tussen milieu-impacts en lokale gemeenschappen aan bod komt in de rapportage binnen de Rapportage-eisen ESRS E1-E5, kan de onderneming daarvoor gebruikmaken van kruisverwijzingen en die rapportages duidelijk identificeren. |
TV 29. |
Wanneer de onderneming rapporteert over haar deelname aan een sectoraal of multi-stakeholderinitiatief in het kader van haar maatregelen om materiële negatieve impacts aan te pakken, kan zij rapporteren hoe het initiatief, en haar eigen rol daarin, inzet op het aanpakken van de betrokken materiële impact. Zij kan op grond van ESRS S3-5 rapporteren over de betrokken doelen die door het initiatief zijn bepaald, en welke voortgang daarbij is gemaakt. |
TV 30. |
Wanneer de onderneming rapporteert of en hoe zij daadwerkelijke en potentiële impacts op getroffen gemeenschappen meeweegt in beslissingen om zakelijke relaties te beëindigen en over de vraag of en hoe zij probeert negatieve impacts als gevolg van de beëindiging van die relaties tegen te gaan, kan zij voorbeelden opnemen. |
TV 31. |
Wanneer de onderneming informatie rapporteert hoe zij de effectiviteit monitort van maatregelen om materiële impacts te beheersen tijdens de rapportageperiode, kan zij lessen vermelden die zijn getrokken tijdens de voorafgaande en de huidige rapportageperiodes. |
TV 32. |
Bij processen om de effectiviteit van maatregelen te monitoren kan het onder meer gaan om interne of externe audits of certificering, gerechtelijke procedures en/of daarmee samenhangende rechterlijke uitspraken, effectbeoordelingen, meetsystemen, stakeholderfeedback, klachtenmechanismen, externe prestatiescores en benchmarking. |
TV 33. |
Rapportage over effectiviteit dient om inzicht te geven in de verbanden tussen maatregelen die een onderneming neemt, en de effectieve beheersing van impacts. |
TV 34. |
Wat betreft initiatieven of processen die in eerste instantie positieve impacts moeten opleveren voor getroffen gemeenschappen en gebaseerd zijn op de behoeften van getroffen gemeenschappen, en wat betreft de voortgang bij de uitvoering van die initiatieven of processen kan de onderneming informatie rapporteren:
|
TV 35. |
De onderneming kan rapporteren of initiatieven of processen die in eerste instantie positieve impacts moeten opleveren voor getroffen gemeenschappen, ook zijn opgezet om het behalen van een of meer Duurzame Ontwikkelingsdoelen van de VN (SDG’s) te ondersteunen. Zo kan bijvoorbeeld een onderneming die zich committeert aan het bevorderen van SDG 5 “Bereik gendergelijkheid en empowerment voor alle vrouwen en meisjes”, slimme maatregelen nemen om vrouwen te betrekken bij het consultatieproces met een getroffen gemeenschap, om zo te voldoen aan normen inzake effectieve stakeholderbetrokkenheid, hetgeen kan helpen om de vrouwen in het proces zelf te empoweren, maar potentieel ook in hun dagelijkse leven. |
TV 36. |
Bij de rapportage over de beoogde of behaalde positieve uitkomsten voor getroffen gemeenschappen van de maatregelen van een onderneming dient een onderscheid te worden gemaakt tussen bewijs dat bepaalde activiteiten hebben plaatsgevonden (bijvoorbeeld dat x aantal vrouwelijke leden van de gemeenschap opleiding heeft gekregen over hoe zij lokale leveranciers van de onderneming kunnen worden) en bewijs voor daadwerkelijke uitkomsten voor getroffen gemeenschappen (bijvoorbeeld dat x aantal vrouwelijke leden van de gemeenschap kleine bedrijven heeft opgezet en hun contracten met de onderneming ieder jaar verlengd hebben gezien). |
TV 37. |
Wanneer de onderneming rapporteert over de vraag of initiatieven of processen ook een rol spelen bij het mitigeren van materiële negatieve impacts, kan zij bijvoorbeeld rekening houden met programma’s die inzetten op het verbeteren van lokale infrastructuur in de buurt van de activiteiten van de ondernemingen, zoals het verbeteren van wegen, waardoor het aantal ernstige verkeersongevallen waarbij leden van de gemeenschap betrokken zijn, daalt. |
TV 38. |
Wanneer de onderneming rapporteert over de materiële risico’s en kansen wat betreft haar impacts op en afhankelijkheden van getroffen gemeenschappen, kan zij rekening houden met de volgende elementen:
|
TV 39. |
Wanneer de onderneming de informatie in TV 41 verschaft, kan zij rekening houden met toelichtingen bij de risico’s en kansen die voortkomen uit milieu-impacts of -afhankelijkheden (zie, voor meer details, TV 31), met inbegrip van daarmee samenhangende impacts op mensenrechten (of sociale rechten). Voorbeelden zijn onder meer reputatierisico’s die voortkomen uit de impact van onbeheerde verontreinigende lozingen op de gezondheid van gemeenschappen, of de financiële effecten van protesten die de activiteiten van een onderneming kunnen ontwrichten of onderbreken, bijvoorbeeld als reactie op activiteiten in gebieden met waterstress die een impact kunnen hebben op het leven van getroffen gemeenschappen. |
TV 40. |
Wanneer de onderneming rapporteert over de vraag of afhankelijkheden tot risico’s kunnen uitgroeien, houdt zij rekening met externe ontwikkelingen. |
TV 41. |
Wanneer de onderneming rapporteert over beleid, maatregelen, middelen en doelen voor het beheersen van materiële risico’s en kansen, kan zij, in gevallen waarin een materiële impact aanleiding geeft tot risico’s en kansen, kruisverwijzingen opnemen naar haar rapportage over beleid, maatregelen, middelen en doelen voor die impact. |
TV 42. |
De onderneming gaat na of en hoe haar processen om materiële risico’s met betrekking tot getroffen gemeenschappen te beheersen, zijn geïntegreerd in haar bestaande processen voor risicobeheersing. |
TV 43. |
Wanneer de onderneming rapporteert over de middelen die voor het beheersen van materiële impacts zijn bestemd, kan zij rapporteren welke interne functies betrokken zijn bij het beheersen van de impacts en welke soorten maatregelen deze nemen om negatieve impacts aan te pakken en positieve impacts te bevorderen. |
Maatstaven en doelen
Rapportage-eis S3-5 – Doelen wat betreft het beheersen van materiële negatieve impacts, het bevorderen van positieve impacts en het beheersen van materiële risico’s en kansen
TV 44. |
Wanneer de onderneming overeenkomstig alinea 38 doelen rapporteert, kan zij het volgende rapporteren:
|
TV 45. |
Doelen met betrekking tot materiële risico’s en kansen kunnen dezelfde zijn als of verschillen van doelen voor materiële impacts. Bijvoorbeeld kan een doel om het levensonderhoud van getroffen gemeenschappen volledig te herstellen na een hervestiging, leiden tot een daling van zowel de impacts op die gemeenschappen als de daarmee samenhangende risico’s zoals protesten van gemeenschappen. |
TV 46. |
De onderneming kan voor dezelfde beleidstoezegging ook een onderscheid maken tussen doelen voor de korte, de middellange en de lange termijn. De onderneming kan bijvoorbeeld als hoofddoelstelling hebben om leden van de gemeenschap aan te werven voor een lokale mijnbouwlocatie, met als doelstelling voor de lange termijn 100 % lokale werknemers tegen 2025 en als doelstelling voor de korte termijn om in de periode tot en met 2025 jaarlijks uit te breiden met x procent lokale werknemers. |
TV 47. |
Wanneer de onderneming een doel tijdens de rapportageperiode aanpast of vervangt, kan zij die wijziging toelichten door deze in verband te brengen met aanzienlijke aanpassingen in het businessmodel of met ruimere aanpassingen van de geaccepteerde standaard of wetgeving waarvan het doel is afgeleid, om zo de contextinformatie te geven die wordt voorgeschreven door ESRS 2 BP-2 Rapportage met betrekking tot specifieke omstandigheden. |
ESRS S4
CONSUMENTEN EN EINDGEBRUIKERS
INHOUDSOPGAVE
Doelstelling
Wisselwerking met andere ESRS
Rapportage-eisen
– |
ESRS 2 Algemene toelichtingen |
Strategie
– |
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 SBM-2 – Belangen en opvattingen van stakeholders |
– |
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 SBM-3 – Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel |
Impact-, risico- en kansenmanagement
– |
Rapportage-eis S4-1 – Beleid ten aanzien van consumenten en eindgebruikers |
– |
Rapportage-eis S4-2 – Processen om met consumenten en eindgebruikers te overleggen over impacts |
– |
Rapportage-eis S4-3 – Herstelprocessen voor negatieve impacts en kanalen voor consumenten en eindgebruikers om zorgen kenbaar te maken |
– |
Rapportage-eis S4-4 – Acteren op materiële impacts op consumenten en/of eindgebruikers en benaderingen om met betrekking tot consumenten en eindgebruikers materiële risico’s te beheersen en materiële kansen te benutten, en de effectiviteit van die maatregelen |
Maatstaven en doelen
– |
Rapportage-eis S4-5 – Doelen wat betreft het beheersen van materiële negatieve impacts, het bevorderen van positieve impacts en het beheersen van materiële risico’s en kansen |
Bijlage A: |
Toepassingsvoorschriften |
– |
Doelstelling |
– |
ESRS 2 Algemene toelichtingen |
Strategie
– |
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 SBM-2 – Belangen en opvattingen van stakeholders |
– |
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 SBM-3 – Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel |
Impact-, risico- en kansenmanagement
– |
Rapportage-eis S4-1 – Beleid ten aanzien van consumenten en eindgebruikers |
– |
Rapportage-eis S4-2 – Processen om met consumenten en eindgebruikers te overleggen over impacts |
– |
Rapportage-eis S4-3 – Herstelprocessen voor negatieve impacts en kanalen voor consumenten en eindgebruikers om zorgen kenbaar te maken |
– |
Rapportage-eis S4-4 – Acteren op materiële impacts en benaderingen om wat betreft consumenten en eindgebruikers materiële risico’s te mitigeren en materiële kansen te benutten, en de effectiviteit van die maatregelen en benaderingen |
Maatstaven en doelen
– |
Rapportage-eis S4-5 – Doelen wat betreft het beheersen van materiële negatieve impacts, het bevorderen van positieve impacts en het beheersen van materiële risico’s en kansen |
Doelstelling
1. |
Deze standaard heeft tot doel rapportage-eisen te bepalen die gebruikers van de duurzaamheidsverklaring in staat zullen stellen inzicht te krijgen in materiële impacts op consumenten en eindgebruikers die verband houden met de eigen activiteiten en waardeketen van de onderneming, onder meer via haar producten of diensten, alsmede via haar zakelijke relaties en de daarmee samenhangende materiële risico’s en kansen, waaronder:
|
2. |
Om aan deze doelstelling te voldoen, schrijft deze standaard een toelichting voor bij de algemene benadering die de onderneming volgt voor het identificeren en beheersen van materiële daadwerkelijke en potentiële impacts op consumenten en/of eindgebruikers wat betreft:
|
3. |
Deze standaard schrijft ook een toelichting voor van de wijze waarop die impacts, maar ook de afhankelijkheden van de onderneming van consumenten en/of eindgebruikers materiële risico’s of kansen voor de onderneming kunnen creëren. Zo kunnen bijvoorbeeld negatieve impacts op de reputatie van de producten en/of diensten van de onderneming schadelijk zijn voor haar zakelijke prestaties, terwijl vertrouwen in producten en/of diensten zakelijke baten kan opleveren, zoals hogere omzet of verbreding van de toekomstige consumentenbasis. |
4. |
Onrechtmatig of verkeerd gebruik van de producten en diensten van de onderneming door consumenten en eindgebruikers valt buiten de scope van deze standaard. |
Wisselwerking met andere ESRS
5. |
Deze standaard is van toepassing wanneer materiële impacts op en/of materiële risico’s en kansen met betrekking tot consumenten en/of eindgebruikers zijn geïdentificeerd via de materialiteitsanalyse beschreven in ESRS 2 Algemene toelichtingen. |
6. |
Deze standaard dient te worden gelezen in samenhang met ESRS 1 Algemene vereisten en ESRS 2, alsmede ESRS S1 Eigen personeel, ESRS S2 Werknemers in de waardeketen en ESRS S3 Getroffen gemeenschappen. |
Rapportage-eisen
ESRS 2 Algemene toelichtingen
7. |
De vereisten in deze afdeling dienen te worden gelezen in samenhang met de door ESRS 2 voorgeschreven rapportage over Strategie (SBM). De op grond daarvan gerapporteerde informatie wordt gepresenteerd samen met de rapportage voorgeschreven door ESRS 2, met uitzondering van SBM-3 Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel (daarvoor heeft de onderneming de mogelijkheid om samen met de thematische rapportage te rapporteren). |
Strategie
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 SBM-2 – Belangen en opvattingen van stakeholders
8. |
In antwoord op ESRS 2 SBM-2 alinea 43 rapporteert de onderneming hoe de belangen, standpunten en rechten van haar consumenten en/of eindgebruikers, met inbegrip van het respect voor hun mensenrechten, worden meegenomen in haar strategie en businessmodel. Consumenten en/of eindgebruikers zijn een centrale groep getroffen stakeholders. |
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 SBM-3 – Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel
9. |
In antwoord op ESRS 2 SBM-3 alinea 48 rapporteert de onderneming:
|
10. |
Bij het vervullen van de vereisten van alinea 48 vermeldt de onderneming of alle consumenten en/of eindgebruikers die materiële impact van de onderneming dreigen te ondervinden, met inbegrip van impacts die verband houden met de eigen activiteiten en waardeketen van de onderneming, onder meer via haar producten of diensten, alsmede via haar zakelijke relaties, zijn opgenomen in de scope van haar rapportage op grond van ESRS 2. Daarnaast rapporteert de onderneming de volgende informatie:
|
11. |
Wanneer de onderneming de belangrijkste soorten consumenten en/of eindgebruikers beschrijft die negatief (kunnen) worden beïnvloed, volgens de materialiteitsanalyse beschreven in ESRS 2 IRO-1, rapporteert zij of en hoe zij inzicht heeft verkregen in de wijze waarop consumenten en/of eindgebruikers met bijzondere kenmerken, of personen die bepaalde producten of diensten gebruiken, een groter risico lopen om schade te ondervinden. |
12. |
De onderneming rapporteert welke van haar (eventuele) materiële risico’s en kansen die voortkomen uit impacts op en afhankelijkheden van consumenten en/of eindgebruikers, specifieke groepen consumenten en/of eindgebruikers betreffen (bv. bepaalde leeftijdsgroepen) – en niet alle consumenten en/of eindgebruikers. |
Impact-, risico- en kansenmanagement
Rapportage-eis S4-1 – Beleid ten aanzien van consumenten en eindgebruikers
13. |
De onderneming beschrijft haar beleid aangenomen voor het beheersen van de materiële impacts van haar producten en/of diensten op consumenten en eindgebruikers, alsmede de daarmee samenhangende materiële risico’s en kansen. |
14. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de mate waarin de onderneming beschikt over beleid inzake het identificeren, inschatten, beheersen van en/of het bieden van herstel voor haar materiële impacts meer specifiek op consumenten en/of eindgebruikers, alsmede beleid ten aanzien van materiële risico’s of kansen wat betreft consumenten en/of eindgebruikers. |
15. |
De door alinea 13 voorgeschreven rapportage bevat de informatie over het beleid dat de onderneming heeft opgezet om haar materiële impacts, risico’s en kansen wat betreft consumenten en/of eindgebruikers te beheersen overeenkomstig ESRS 2 MDR-P Beleid aangenomen voor het managen van materiële duurzaamheidsthema’s. Daarnaast vermeldt de onderneming of dat beleid specifieke groepen consumenten en/of eindgebruikers of alle consumenten en/of eindgebruikers betreft. |
16. |
De onderneming beschrijft haar toezeggingen op het gebied van mensenrechtenbeleid (123) die relevant zijn voor consumenten en/of eindgebruikers, met inbegrip van de processen en mechanismen voor het monitoren van de naleving van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s), de Verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie inzake fundamentele principes en rechten op het werk of de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. Bij deze rapportage legt zij de klemtoon op de thema’s die materieel zijn voor, alsmede op de algemene benadering van (124):
|
17. |
De onderneming rapporteert of en hoe haar beleid ten aanzien van consumenten en/of eindgebruikers is afgestemd op internationaal erkende instrumenten die voor consumenten en/of eindgebruikers van belang zijn, met inbegrip van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Ook rapporteert de onderneming in welke mate gevallen van niet-naleving van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s), de Verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie inzake fundamentele principes en rechten op het werk of de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen die consumenten en/of eindgebruikers betreffen, zijn gerapporteerd in haar downstreamwaardeketen en, in voorkomend geval, wat de aard van die gevallen was (125). |
Rapportage-eis S4-2 – Processen om met consumenten en eindgebruikers te overleggen over impacts
18. |
De onderneming verschaft toelichting bij haar algemene processen om met consumenten en eindgebruikers en hun vertegenwoordigers te overleggen over daadwerkelijke en potentiële impacts op hen. |
19. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in zowel de wijze waarop de onderneming, in het kader van haar doorlopende due diligence, met consumenten en/of eindgebruikers, hun officiële vertegenwoordigers, of met geloofwaardige vertegenwoordigers overlegt over materiële, daadwerkelijke en potentiële, positieve en/of negatieve impacts die hen (kunnen) treffen, als de vraag of en hoe standpunten van consumenten en/of eindgebruikers worden meegenomen in de besluitvormingsprocessen van de onderneming. |
20. |
De onderneming rapporteert of en hoe de standpunten van consumenten en/of eindgebruikers worden meegenomen in haar beslissingen of activiteiten gericht op het beheersen van de daadwerkelijke en potentiële materiële impacts op consumenten en/of eindgebruikers. Dit omvat (in voorkomend geval) een toelichting bij de volgende punten:
|
21. |
De onderneming rapporteert (in voorkomend geval) de stappen die zij zet om inzicht te krijgen in de standpunten van consumenten en/of eindgebruikers die mogelijk bijzonder kwetsbaar zijn voor impacts en/of gemarginaliseerd zijn (bv. mensen met een beperking, kinderen enz.). |
22. |
Indien de onderneming de hierboven gevraagde informatie niet kan rapporteren omdat zij geen algemeen proces heeft vastgesteld om met consumenten en/of eindgebruikers te overleggen, vermeldt zij dat dit het geval is. Zij kan rapporteren binnen welk tijdschema zij dit soort proces opgezet wil hebben. |
Rapportage-eis S4-3 – Processen voor herstel van negatieve impacts en kanalen voor consumenten en eindgebruikers om zorgen kenbaar te maken
23. |
De onderneming beschrijft de processen die zij heeft opgezet om te voorzien in of mee te werken aan herstel voor negatieve impacts op consumenten en eindgebruikers waarmee de onderneming in verband te brengen is, alsmede kanalen die beschikbaar zijn voor consumenten en eindgebruikers om zorgen kenbaar te maken en daarvoor een oplossing te krijgen. |
24. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de formele middelen waarmee consumenten en/of eindgebruikers hun zorgen en behoeften direct aan de onderneming kunnen kenbaar maken en/of waarmee de onderneming de beschikbaarstelling van dergelijke kanalen (bv. klachtenmechanismen) door haar zakelijke relaties ondersteunt, en hoe de follow-up met deze consumenten en/of eindgebruikers verloopt wat betreft de onderwerpen die aan de orde zijn gesteld, en de effectiviteit van deze kanalen. |
25. |
De onderneming beschrijft:
|
26. |
De onderneming rapporteert of en hoe zij evalueert dat consumenten en/of eindgebruikers bekend zijn met en vertrouwen hebben in deze structuren of processen als een middel om hun zorgen of behoeften kenbaar te maken en daarvoor een oplossing te krijgen. Daarnaast rapporteert de onderneming of zij over beleid beschikt om personen die van deze structuren en processen gebruikmaken, tegen represailles te beschermen. Indien dit soort informatie overeenkomstig ESRS G1-1 is verschaft, kan de onderneming naar die informatie verwijzen. |
27. |
Indien de onderneming de hierboven gevraagde informatie niet kan rapporteren omdat zij geen kanaal heeft vastgesteld om zorgen kenbaar te maken en/of de beschikbaarheid van dit soort mechanismen door haar zakelijke relaties niet ondersteunt, vermeldt zij dat dit het geval is. Zij kan rapporteren binnen welk tijdschema zij dit soort kanaal of proces opgezet wil hebben. |
Rapportage-eis S4-4 – Acteren op materiële impacts op consumenten en/of eindgebruikers en benaderingen om met betrekking tot consumenten en eindgebruikers materiële risico’s te beheersen en materiële kansen te benutten, en de effectiviteit van die maatregelen
28. |
De onderneming licht toe hoe zij acteert op materiële impacts op consumenten en eindgebruikers en wat consumenten en eindgebruikers betreft materiële risico’s te beheersen en materiële kansen te benutten, en de effectiviteit van die maatregelen. |
29. |
Het doel van deze Rapportage-eis is dubbel. Allereerst moet deze inzicht bieden in maatregelen en initiatieven waarmee de onderneming probeert:
In de tweede plaats moet deze rapportage-eis inzicht geven in de wijze waarop de onderneming acteert op de materiële risico’s en de materiële kansen benut met betrekking tot consumenten en/of eindgebruikers. |
30. |
De onderneming geeft een beknopte beschrijving van de actieplannen en middelen om haar materiële impacts, risico’s en kansen voor consumenten en eindgebruikers te beheersen overeenkomstig ESRS 2 MDR-A Maatregelen en middelen wat betreft materiële duurzaamheidsthema’s. |
31. |
Wat betreft materiële impacts beschrijft de onderneming:
|
32. |
Wat betreft alinea 28 beschrijft de onderneming:
|
33. |
Wat betreft materiële risico’s en kansen beschrijft de onderneming:
|
34. |
De onderneming rapporteert of en hoe zij maatregelen neemt om te vermijden dat zij met haar eigen praktijken materiële negatieve impacts op consumenten en/of eindgebruikers veroorzaakt of daaraan bijdraagt, met inbegrip van (in voorkomend geval) haar eigen praktijken met betrekking tot marketing, verkoop en datagebruik. Dit kan inhouden dat zij rapporteert welke benadering wordt gevolgd wanneer er spanningen ontstaan tussen het voorkomen of mitigeren van materiële negatieve impacts en andere zakelijke praktijken. |
35. |
Bij het opstellen van deze rapportage gaat de onderneming na of ernstige mensenrechtenproblemen en -incidenten met betrekking tot haar consumenten en/of eindgebruikers zijn gemeld en, in voorkomend geval, vermeldt zij deze (126). |
36. |
Wanneer de onderneming de door alinea 32(c) voorgeschreven informatie rapporteert, houdt zij rekening met ESRS 2 MDR-T Effectiviteit van beleid en maatregelen monitoren aan de hand van doelen indien zij de effectiviteit van een maatregel evalueert aan de hand van een doel. |
37. |
De onderneming rapporteert welke middelen worden bestemd voor het beheersen van haar materiële impacts, met informatie die gebruikers inzicht biedt in de wijze waarop de materiële impacts worden beheerst. |
Maatstaven en doelen
Rapportage-eis S4-5 – Doelen wat betreft het beheersen van materiële negatieve impacts, het bevorderen van positieve impacts en het beheersen van materiële risico’s en kansen
38. |
De onderneming rapporteert de termijngebonden en resultaatgerichte doelen die zij eventueel heeft bepaald wat betreft:
|
39. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de mate waarin de onderneming gebruikmaakt van termijngebonden en resultaatgerichte doelen om haar voortgang te sturen en te meten, waar het gaat om het aanpakken van haar materiële negatieve impacts en/of het bevorderen van positieve impacts op consumenten en/of eindgebruikers, en/of het beheersen van materiële risico’s en kansen met betrekking tot consumenten en/of eindgebruikers. |
40. |
De beknopte beschrijving van de doelen voor het beheersen van haar materiële impacts, risico’s en kansen wat betreft consumenten en/of eindgebruikers bevat de in ESRS 2 DC-T vastgestelde informatievereisten. |
41. |
De onderneming licht het proces toe voor het bepalen van de doelen, met inbegrip van de vraag of en hoe de onderneming direct met consumenten en/of eindgebruikers, hun officiële vertegenwoordigers, of met geloofwaardige vertegenwoordigers die inzicht in hun situatie hebben, heeft overlegd bij:
|
Bijlage A
Toepassingsvoorschriften
Deze bijlage maakt integrerend deel uit van ESRS S4 Consumenten en eindgebruikers. Zij onderbouwt de toepassing van de in deze standaard beschreven vereisten en heeft dezelfde status als de overige delen van deze standaard.
Doelstelling
TV 1. |
De onderneming kan specifieke thema’s belichten die voor een kortere periode relevant zijn voor een materiële impact, zoals initiatieven wat betreft veiligheid en gezondheid van consumenten en/of eindgebruikers wat betreft besmetting van een product of een ernstige schending van de privacy als gevolg van een massaal datalek. |
TV 2. |
Het in alinea 2 gegeven overzicht van thema’s op het gebied van sociale rechten en mensenrechten impliceert niet dat over al deze onderwerpen moet worden gerapporteerd in elke Rapportage-eis in deze standaard. Integendeel, het gaat daar om een lijst van thema’s waarmee de onderneming rekening moet houden bij haar materialiteitsanalyse (zie ESRS 1 hoofdstuk 3 Dubbele materialiteit als grondslag voor rapportage over duurzaamheid en ESRS 2 IRO-1) met betrekking tot consumenten en/of eindgebruikers en die zij vervolgens moet rapporteren als materiële impacts, risico’s en kansen binnen de scope van deze standaard. |
ESRS 2 Algemene toelichtingen
Strategie
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 SBM-2 – Belangen en opvattingen van stakeholders
TV 3. |
ESRS 2 SBM-2 schrijft voor dat de onderneming inzicht geeft in de vraag of en hoe zij ermee rekening houdt of haar strategie en businessmodel een rol spelen bij het creëren, versterken of (omgekeerd) afzwakken van significante materiële impacts op consumenten en/of eindgebruikers, en of en hoe het businessmodel en de strategie worden aangepast om op die materiële impacts te acteren. |
TV 4. |
Hoewel consumenten en/of eindgebruikers misschien niet bij de onderneming betrokken zijn op het niveau van haar strategie of businessmodel, kunnen hun standpunten toch bijdragen aan de evaluatie door de onderneming van haar strategie en businessmodel. De onderneming kan de opvattingen rapporteren van de officiële vertegenwoordigers van (daadwerkelijk of potentieel) materieel getroffen consumenten en/of eindgebruikers of hun geloofwaardige vertegenwoordigers die inzicht hebben in hun situatie. |
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 SBM-3 – Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel
TV 5. |
Impacts op consumenten en/of eindgebruikers kunnen op uiteenlopende wijzen terug te voeren zijn op de strategie of het businessmodel van de onderneming. Impacts kunnen bijvoorbeeld verband houden met de waardepropositie van de onderneming (bv. aanbieden van onlineplatforms die een risico op online- en offlineschade inhouden), haar waardeketen (bv. snelheid bij de ontwikkeling van producten of diensten of het opleveren van projecten, met risico’s voor gezondheid en veiligheid), haar kostenstructuur en inkomstenmodel (bv. incentives om de omzet te maximaliseren, die een risico vormen voor consumenten). |
TV 6. |
Impacts op consumenten en/of eindgebruikers die zijn terug te voeren op de strategie of het businessmodel, kunnen ook materiële risico’s inhouden voor de onderneming. Indien het businessmodel van de onderneming bijvoorbeeld berust op incentives voor haar salespersoneel om snel grote volumes van een product of dienst te verkopen (bv. kredietkaarten of pijnstillers), en een en ander resulteert in grootschalige schade voor consumenten, kan de onderneming te maken krijgen met rechtszaken en reputatieschade die haar toekomstige activiteiten en geloofwaardigheid aantasten. |
TV 7. |
Voorbeelden van specifieke kenmerken van consumenten en/of eindgebruikers waarmee rekening kan worden gehouden wanneer de onderneming antwoordt op alinea 11, betreffen jonge consumenten en/of eindgebruikers die misschien vatbaarder zijn voor impacts op hun fysieke en mentale ontwikkeling, of die financieel niet geletterd zijn en misschien vatbaarder zijn voor misbruikpraktijken in verkoop of marketing. Het kan ook gaan om vrouwen in een situatie waarin vrouwen routinematig worden gediscrimineerd wat betreft hun toegang tot bepaalde diensten of de marketing van bepaalde producten. |
TV 8. |
Wat betreft alinea 12, de risico’s kunnen optreden vanwege de afhankelijkheid van de onderneming van consumenten en/of eindgebruikers in situaties waarin weinig waarschijnlijke, maar impactvolle gebeurtenissen financiële effecten kunnen veroorzaken, bijvoorbeeld wanneer een wereldwijde pandemie ernstige impacts heeft op het levensonderhoud van bepaalde consumenten, met grote verschuivingen in consumptiepatronen tot gevolg. |
Impact-, risico- en kansenmanagement
Rapportage-eis S4-1 – Beleid ten aanzien van consumenten en eindgebruikers
TV 9. |
De beschrijving omvat de belangrijkste informatie die nodig is om een getrouwe weergave te garanderen van het beleid ten aanzien van consumenten en eindgebruikers – en dus moet de onderneming overwegen toelichting te verschaffen bij belangrijke beleidsverschuivingen die tijdens het rapportagejaar zijn aangenomen (bv. nieuwe verwachtingen voor zakelijke klanten, nieuwe of extra benaderingen van due diligence en remedies). |
TV 10. |
Het beleid kan de vorm aannemen van op zichzelf staand beleid ten aanzien van consumenten en/of eindgebruikers, of zijn opgenomen in een ruimer document zoals een ethische code of een algemeen duurzaamheidsbeleid waarover de onderneming al heeft gerapporteerd in het kader van andere ESRS. In die gevallen verschaft de onderneming nauwkeurige kruisverwijzingen om de aspecten van het beleid te identificeren die aan de voorwaarden van deze Rapportage-eis voldoen. |
TV 11. |
Wanneer de onderneming rapporteert over de mate waarin het beleid van de onderneming is afgestemd op de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s), houdt zij ermee rekening dat deze Guiding Principles verwijzen naar het Internationaal Statuut van de Rechten van de Mens – bestaande uit de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de twee verdragen voor de uitvoering daarvan. Zij kan ook rapporteren over haar afstemming op deze instrumenten. |
TV 12. |
Wanneer de onderneming rapporteert hoe extern georiënteerd beleid is geïntegreerd, kan zij bijvoorbeeld intern verkoops- en distributiebeleid overwegen en de afstemming op andere beleidslijnen die voor consumenten en/of eindgebruikers van belang zijn. De onderneming kan ook rekening houden met haar beleid voor het waarborgen van de waarachtigheid en het nut van informatie die aan potentiële en daadwerkelijke consumenten en/of eindgebruikers wordt verstrekt, zowel vóór als na verkoop. |
TV 13. |
De onderneming kan een illustratie geven van de soorten beleidscommunicatie met die personen, groepen personen of entiteiten voor wie dit relevant is – omdat ofwel van hen verwacht wordt dat zij dat beleid uitvoeren (bv. werknemers, opdrachtnemers en leveranciers van de onderneming), of omdat zij een direct belang hebben bij de uitvoering van dat beleid (bv. eigen werknemers, investeerders). Zij kan rapporteren over communicatietools en -kanalen (bv. flyers, nieuwsbrieven, specifieke websites, sociale media, persoonlijke interactie, werknemersvertegenwoordigers) die ervoor moeten zorgen dat het beleid toegankelijk is en dat verschillende doelpublieken de implicaties ervan begrijpen. De onderneming kan ook toelichten hoe zij potentiële hinderpalen voor verspreiding van deze informatie in kaart brengt en uit de weg ruimt, door bijvoorbeeld vertaling naar relevante talen of door het gebruik van grafische voorstellingen. |
Rapportage-eis S4-2 – Processen om met consumenten en eindgebruikers te overleggen over impacts
TV 14. |
Bij geloofwaardige vertegenwoordigers die kennis hebben van de belangen, ervaringen of standpunten van consumenten en eindgebruikers, zou het voor bepaalde consumenten kunnen gaan om nationale instanties voor consumentenbescherming. |
TV 15. |
Wanneer de onderneming beschrijft welke functie of taak operationele verantwoordelijkheid draagt voor dat overleg en/of uiteindelijke verantwoordelijkheid draagt, kan zij rapporteren of het een aparte taak of functie betreft, dan wel of deze deel uitmaakt van een ruimere taak of functie, en of wordt voorzien in capaciteitsopbouw om de medewerkers te ondersteunen bij het voeren van dat overleg. Indien zij dit soort positie of functie niet kan identificeren, kan zij zulks vermelden. Aan deze rapportage kan ook worden voldaan door te verwijzen naar informatie gerapporteerd overeenkomstig ESRS 2 GOV-1 De rol van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen. |
TV 16. |
Bij het voorbereiden van de in alinea 20(b) en (c) beschreven rapportage, kan rekening worden gehouden met de volgende voorbeelden:
|
TV 17. |
Om te illustreren hoe de standpunten van consumenten en/of eindgebruikers zijn meegenomen in specifieke beslissingen of activiteiten van de onderneming, kan de onderneming voorbeelden uit de lopende rapportageperiode geven. |
Rapportage-eis S4-3 – Herstelprocessen voor negatieve impacts en kanalen voor consumenten en eindgebruikers om zorgen kenbaar te maken
TV 18. |
Om te voldoen aan de vereisten vermeld in de rapportagecriteria van ESRS S4-3, kan de onderneming zich laten leiden door de inhoud van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen vooral waar het gaat om herstel- en klachtenmechanismen. |
TV 19. |
Kanalen om zorgen of behoeften kenbaar te maken, zijn onder meer klachtenmechanismen, hotlines, dialoogprocessen of andere middelen waarmee consumenten en/of eindgebruikers, of hun officiële vertegenwoordigers hun zorgen over impacts kunnen uiten of toelichting kunnen geven over behoeften waarvan zij zouden willen dat de onderneming daarop acteert. Daarbij kan het gaan om kanalen die de onderneming direct beschikbaar stelt, en waarover moet worden gerapporteerd samen met andere mechanismen waarvan de onderneming eventueel gebruikmaakt om inzicht te krijgen in de beheersing van impacts op consumenten en/of eindgebruikers, zoals complianceaudits. Wanneer de onderneming voor het beantwoorden van dit vereiste uitsluitend gebruikmaakt van door haar zakelijke relaties aangeleverde informatie over het bestaan van dit soort kanalen, kan zij dit vermelden. |
TV 20. |
Om een beter inzicht te geven in de informatie die onder ESRS S4-3 valt, kan de onderneming inzicht geven in de vraag of en hoe consumenten en/of eindgebruikers die mogelijkerwijs worden getroffen, met betrekking tot iedere materiële impact toegang kunnen krijgen tot kanalen op het niveau van de onderneming waardoor zij worden getroffen. |
TV 21. |
Bij externe mechanismen kan het onder meer gaan om mechanismen beheerd door de overheid, ngo’s, brancheorganisaties en andere samenwerkingsinitiatieven. Wat betreft het toepassingsgebied van deze mechanismen, kan de onderneming vermelden of deze toegankelijk zijn voor alle consumenten en/of eindgebruikers die potentieel of daadwerkelijk materiële impact van de onderneming kunnen ondervinden, dan wel personen of organisaties die namens hen handelen of die anderszins in een positie verkeren om op de hoogte te zijn van negatieve impacts, en via wie consumenten en/of eindgebruikers (of personen of organisaties die namens hen handelen of die anderszins in een positie verkeren om op de hoogte te zijn van negatieve impacts) klachten of zorgen kunnen formuleren met betrekking tot de eigen activiteiten van de onderneming. |
TV 22. |
Wat betreft de bescherming van personen die van deze mechanismen gebruikmaken, tegen represailles, kan de onderneming beschrijven of zij klachten vertrouwelijk behandelt en met eerbiediging van de rechten inzake privacy en gegevensbescherming, en of consumenten en/of eindgebruikers anoniem daarvan gebruik mogen maken (bijvoorbeeld door zich door een derde partij te laten vertegenwoordigen). |
TV 23. |
Wanneer de onderneming rapporteert of en hoe zij weet dat consumenten en/of eindgebruikers bekend zijn met en vertrouwen hebben in deze kanalen, kan zij relevante en betrouwbare data verschaffen over de effectiviteit van deze kanalen uit oogpunt van consumenten en/of eindgebruikers zelf. Voorbeelden van informatiebronnen zijn enquêtes bij consumenten en/of eindgebruikers die van dergelijke kanalen hebben gebruikgemaakt, en hun mate van tevredenheid over het proces en de uitkomsten daarvan. Om te illustreren in welke mate van die kanalen wordt gebruikgemaakt, kan de onderneming het aantal klachten rapporteren dat tijdens de rapportageperiode van consumenten en/of eindgebruikers is ontvangen. |
TV 24. |
Wanneer de onderneming de effectiviteit beschrijft van kanalen voor consumenten en/of eindgebruikers om hun zorgen kenbaar te maken, kan zij zich laten leiden door de volgende vragen, die zijn gebaseerd op de “effectiviteitscriteria voor niet-juridische klachtenmechanismen”, zoals uiteengezet in de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). De onderstaande overwegingen kunnen gelden voor zowel individuele kanalen als een collectief systeem van kanalen:
Zie, voor meer informatie, Principle 31 van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). |
Rapportage-eis S4-4 – Acteren op materiële impacts op consumenten en/of eindgebruikers en benaderingen om met betrekking tot consumenten en eindgebruikers materiële risico’s te beheersen en materiële kansen te benutten, en de effectiviteit van die maatregelen
TV 25. |
Het kan de nodige tijd vergen om inzicht te krijgen in negatieve impacts en de wijze waarop de onderneming via haar downstreamwaardeketen met hen te maken heeft, alsmede om de juiste antwoorden uit te werken en in de praktijk om te zetten. Daarom dient de onderneming rekening te houden met:
|
TV 26. |
Wat passende maatregelen zijn, kan uiteenlopen, afhankelijk van de vraag of de onderneming een materiële impact veroorzaakt of daaraan bijdraagt, dan wel of zij daarbij betrokken is omdat de materiële impact direct verband houdt met haar activiteiten, producten of diensten via een zakelijke relatie. |
TV 27. |
Aangezien materiële negatieve impacts op consumenten en/of eindgebruikers die tijdens de rapportageperiode zijn opgetreden, misschien ook in verband te brengen zijn met entiteiten of activiteiten die buiten de directe controle van de onderneming vallen, kan de onderneming rapporteren of en hoe zij tracht haar invloed bij de betrokken zakelijke relaties aan te wenden om die impacts te beheersen. Daarbij kan het onder meer gaan om commerciële invloed (bv. het afdwingen van contractvoorwaarden bij zakelijke relaties of het toepassen van incentives), andere vormen van invloed binnen de relatie (zoals het aan zakelijke relaties verstrekken van opleiding of capaciteitsopbouw over het correcte gebruik van producten of correcte verkoopspraktijken) of invloed via samenwerking met sectorgenoten of andere spelers (zoals initiatieven die inzetten op maatschappelijk verantwoorde marketing of productveiligheid). |
TV 28. |
Wanneer de onderneming rapporteert over haar deelname aan een sectoraal of multi-stakeholderinitiatief in het kader van haar maatregelen om materiële negatieve impacts aan te pakken, kan zij rapporteren hoe het initiatief, en haar eigen rol daarin, inzet op het aanpakken van de betrokken materiële impact. Zij kan op grond van ESRS S4-5 rapporteren over de betrokken doelen die door het initiatief zijn bepaald, en welke voortgang daarbij is gemaakt. |
TV 29. |
Wanneer de onderneming rapporteert of en hoe zij daadwerkelijke en potentiële impacts op consumenten en/of eindgebruikers meeweegt in beslissingen om zakelijke relaties te beëindigen en over de vraag of en hoe zij probeert negatieve impacts als gevolg van de beëindiging van die relaties tegen te gaan, kan zij voorbeelden opnemen. |
TV 30. |
Wanneer de onderneming rapporteert hoe zij de effectiviteit monitort van maatregelen om materiële impacts te beheersen tijdens de rapportageperiode, kan zij lessen vermelden die zijn getrokken tijdens de voorafgaande en de huidige rapportageperiodes. |
TV 31. |
Bij processen om de effectiviteit van maatregelen te monitoren kan het onder meer gaan om interne of externe audits of certificering, gerechtelijke procedures en/of daarmee samenhangende rechterlijke uitspraken, effectbeoordelingen, meetsystemen, stakeholderfeedback, klachtenmechanismen, externe prestatiescores en benchmarking. |
TV 32. |
Rapportage over effectiviteit moet inzicht geven in de verbanden tussen maatregelen die de onderneming neemt, en de effectieve beheersing van impacts. |
TV 33. |
Wat betreft initiatieven of processen waarover de onderneming beschikt en die gebaseerd zijn op de behoeften van consumenten en/of eindgebruikers en de mate waarin die initiatieven of processen zijn uitgevoerd, kan de onderneming informatie verschaffen:
|
TV 34. |
De onderneming kan rapporteren of initiatieven of processen die in eerste instantie positieve impacts moeten opleveren voor consumenten en/of eindgebruikers, ook zijn opgezet om het behalen van een of meer Duurzame Ontwikkelingsdoelen van de VN (SDG’s) te ondersteunen. Zo kan bijvoorbeeld een onderneming die zich committeert aan het bevorderen van SDG 3 “Verzeker een goede gezondheid en promoot welvaart voor alle leeftijden”, er misschien actief op inzetten om haar producten minder verslavend te maken en minder schadelijk voor de fysieke en mentale gezondheid. |
TV 35. |
Bij de rapportage over de beoogde positieve uitkomsten voor consumenten en/of eindgebruikers van de maatregelen van een onderneming dient een onderscheid te worden gemaakt tussen bewijs dat bepaalde activiteiten hebben plaatsgevonden (bijvoorbeeld dat x aantal consumenten informatie heeft ontvangen over gezonde voedingsgewoonten) en bewijs voor daadwerkelijke uitkomsten voor consumenten en/of eindgebruikers (bijvoorbeeld dat x aantal consumenten zijn voedingsgewoonten heeft veranderd en dat hun algemene gezondheidstoestand is verbeterd). |
TV 36. |
Wanneer de onderneming rapporteert of initiatieven of processen ook een rol spelen bij het mitigeren van materiële negatieve impacts, kan zij bijvoorbeeld rekening houden met programma’s die inzetten op het ondersteunen van grotere digitale bewustwording van het risico op online-oplichting, die hebben geleid tot een daling van het aantal eindgebruikers dat te maken kreeg met schendingen van dataprivacy. |
TV 37. |
Wanneer de onderneming rapporteert over de materiële risico’s en kansen wat betreft haar impacts op en afhankelijkheden van consumenten en/of eindgebruikers, kan zij rekening houden met de volgende elementen:
|
TV 38. |
Wanneer de onderneming rapporteert over de vraag of afhankelijkheden tot risico’s kunnen uitgroeien, houdt zij rekening met externe ontwikkelingen. |
TV 39. |
Wanneer de onderneming rapporteert over beleid, maatregelen, middelen en doelen voor het beheersen van materiële risico’s en kansen, kan zij, in gevallen waarin een materiële impact aanleiding geeft tot risico’s en kansen, kruisverwijzingen opnemen naar haar rapportage over beleid, maatregelen, middelen en doelen voor die impact. |
TV 40. |
De onderneming gaat na in welke mate en hoe haar processen om materiële risico’s met betrekking tot consumenten en/of eindgebruikers te beheersen, zijn geïntegreerd in haar bestaande processen voor risicobeheersing. |
TV 41. |
Wanneer de onderneming rapporteert over de middelen die voor het beheersen van materiële impacts zijn bestemd, kan zij rapporteren welke interne functies betrokken zijn bij het beheersen van de impacts en welke soorten maatregelen deze nemen om negatieve impacts aan te pakken en positieve impacts te bevorderen. |
Maatstaven en doelen
Rapportage-eis S4-5 – Doelen wat betreft het beheersen van materiële negatieve impacts, het bevorderen van positieve impacts en het beheersen van materiële risico’s en kansen
TV 42. |
Wanneer de onderneming doelen rapporteert met betrekking tot consumenten en/of eindgebruikers, kan zij het volgende rapporteren:
|
TV 43. |
Doelen met betrekking tot materiële risico’s en kansen kunnen dezelfde zijn als of verschillen van doelen voor materiële impacts. Zo kan een doel om gelijke toegang tot financiering te bieden aan consumenten die buiten de boot vallen, zowel de impacts van discriminatie verminderen voor die consumenten als de pool mogelijke klanten van de onderneming vergroten. |
TV 44. |
De onderneming kan voor dezelfde beleidstoezegging ook een onderscheid maken tussen doelen voor de korte, de middellange en de lange termijn. De onderneming kan bijvoorbeeld als hoofddoelstelling hebben om onlinediensten toegankelijk te maken voor mensen met een beperking, met als doelstelling voor de lange termijn om 100 % van haar onlinediensten aan te passen tegen 2025 en als doelstelling voor de korte termijn om in de periode tot en met 2025 het aantal toegankelijke functionaliteiten jaarlijks met x procent uit te breiden. |
TV 45. |
Wanneer de onderneming een doel tijdens de rapportageperiode aanpast of vervangt, kan zij die wijziging toelichten door daarvoor kruisverwijzingen op te nemen naar aanzienlijke aanpassingen in het businessmodel of naar ruimere aanpassingen van de geaccepteerde standaard of wetgeving waarvan het doel is afgeleid, om zo de contextinformatie te geven die wordt voorgeschreven door ESRS 2 BP-2 Rapportage met betrekking tot specifieke omstandigheden. |
ESRS G1
ZAKELIJK GEDRAG
INHOUDSOPGAVE
Doelstelling
Wisselwerking met andere ESRS
Rapportage-eisen
– |
ESRS 2 Algemene toelichtingen |
Governance
– |
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 GOV-1 – De rol van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen |
Impact-, risico- en kansenmanagement
– |
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 IRO-1 – Beschrijving van de processen om materiële impacts, risico’s en kansen in kaart te brengen en te analyseren |
– |
Rapportage-eis G1-1 – Beleid ten aanzien van zakelijk gedrag en bedrijfscultuur |
– |
Rapportage-eis G1-2 – Beheer van relaties met leveranciers |
– |
Rapportage-eis G1-3 – Preventie en opsporing van corruptie of omkoping |
Maatstaven en doelen
– |
Rapportage-eis G1-4 – Bevestigde incidenten van corruptie of omkoping |
– |
Rapportage-eis G1-5 – Politieke invloed en lobbyactiviteiten |
– |
Rapportage-eis G1-6 – Betalingspraktijken |
Bijlage A: |
Toepassingsvoorschriften |
Impact-, risico- en kansenmanagement
– |
Rapportage-eis G1-1 – Beleid ten aanzien van bedrijfscultuur en zakelijk gedrag |
– |
Rapportage-eis G1-2 – Beheer van relaties met leveranciers |
– |
Rapportage-eis G1-3 – Preventie en opsporing van corruptie of omkoping |
Maatstaven en doelen
– |
Rapportage-eis G1-5 – Politieke invloed en lobbyactiviteiten |
– |
Rapportage-eis G1-6 – Betalingspraktijken |
Doelstelling
1. |
Deze standaard heeft tot doel rapportage-eisen te bepalen die gebruikers van de duurzaamheidsverklaringen in staat zullen stellen inzicht te krijgen in strategie en aanpak, processen en procedures van de onderneming en in haar prestaties op het gebied van zakelijk gedrag. |
2. |
In deze standaard ligt de klemtoon op de volgende thema’s die in deze standaard als “zakelijk gedrag” of “aspecten van zakelijk gedrag” worden aangeduid:
|
Wisselwerking met andere ESRS
3. |
De inhoud van deze standaard over algemene toelichtingen, alsmede impact-, risico- en kansenmanagement en maatstaven en doelen, moet worden gelezen in samenhang met, respectievelijk, ESRS 1 Algemene beginselen en ESRS 2 Algemene toelichtingen. |
Rapportage-eisen
ESRS 2 Algemene toelichtingen
4. |
De vereisten in deze afdeling dienen te worden gelezen in samenhang met en gerapporteerd samen met de door ESRS 2 voorgeschreven rapportage over Governance (GOV), Strategie (SBM), en Impact-, risico- en kansenmanagement (IRO). |
Governance
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 GOV-1 – De rol van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen
5. |
Wanneer de onderneming informatie rapporteert over de rol van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen, laat zij de volgende aspecten aan bod komen:
|
Impact-, risico- en kansenmanagement
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 IRO-1 – Beschrijving van de processen om materiële impacts, risico’s en kansen in kaart te brengen en te analyseren
6. |
Wanneer de onderneming het proces beschrijft om materiële impacts, risico’s en kansen wat betreft aspecten van zakelijk gedrag te identificeren, rapporteert zij alle relevante criteria die bij dat proces zijn toegepast, zoals locatie, activiteit, sector en de structuur van de transactie. |
Rapportage-eis G1-1 – Beleid ten aanzien van zakelijk gedrag en bedrijfscultuur
7. |
De onderneming licht haar beleid toe ten aanzien van aspecten van zakelijk gedrag en hoe zij haar bedrijfscultuur wil bevorderen. |
8. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de mate waarin de onderneming beschikt over beleid voor het identificeren, inschatten, beheersen van en/of het bieden van herstel voor haar materiële impacts, risico’s en kansen wat betreft aspecten van zakelijk gedrag. Zij tracht ook inzicht te geven in de benadering van de onderneming ten aanzien van bedrijfscultuur. |
9. |
In de door alinea 7 voorgeschreven rapportage komt ook aan bod hoe de onderneming haar bedrijfscultuur vastlegt, uitbouwt, bevordert en evalueert. |
10. |
De rapportage van alinea 7 bestrijkt de volgende aspecten van het beleid van de onderneming op het gebied van aspecten van zakelijk gedrag:
|
11. |
Ondernemingen die onderworpen zijn aan wettelijke vereisten op grond van nationaal recht tot omzetting van Richtlijn(EU) 2019/1937 of gelijkwaardige wettelijke vereisten ten aanzien van de bescherming van klokkenluiders, kunnen aan de in alinea 10(d) vermelde rapportage voldoen door te vermelden dat zij aan die wettelijke vereisten onderworpen zijn. |
Rapportage-eis G1-2 – Beheer van relaties met leveranciers
12. |
De onderneming verschaft informatie over het beheer van haar relaties met haar leveranciers en haar impacts op haar toeleveringsketen. |
13. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de beheersing van het inkoopproces van de onderneming, met inbegrip van een eerlijke omgang met leveranciers. |
14. |
De onderneming verschaft een beschrijving van haar beleid om laattijdige betalingen tegen te gaan, en meer specifiek wat het mkb betreft. |
15. |
De door alinea 12 voorgeschreven rapportage omvat onder meer de volgende informatie:
|
Rapportage-eis G1-3 – Preventie en opsporing van corruptie of omkoping
16. |
De onderneming verschaft informatie over haar systeem voor het voorkomen en opsporen, onderzoeken van en reageren op beschuldigingen of incidenten van corruptie en omkoping, met inbegrip van de opleiding rond dat thema. |
17. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel transparantie te verschaffen over de belangrijkste procedures van de onderneming wat betreft het voorkomen, opsporen van en omgaan met beschuldigingen van corruptie en omkoping. Dit omvat de opleiding die eigen werknemers krijgen en/of informatie die intern of aan leveranciers wordt verschaft. |
18. |
De door alinea 16 voorgeschreven rapportage omvat onder meer de volgende informatie:
|
19. |
Wanneer de onderneming niet over dit soort procedures beschikt, vermeldt zij dat dit het geval is en (in voorkomend geval) haar plannen om dit soort procedures in te voeren. |
20. |
De door alinea 16 voorgeschreven rapportage omvat informatie over de wijze waarop de onderneming haar beleid communiceert aan de personen voor wie dat relevant is, zodat het beleid toegankelijk is en zij de implicaties ervan begrijpen. |
21. |
De door alinea 16 voorgeschreven rapportage omvat, wat opleiding betreft, informatie over het volgende:
|
Maatstaven en doelen
Rapportage-eis G1-4 – Incidenten van corruptie of omkoping
22. |
De onderneming verschaft informatie over incidenten van corruptie of omkoping tijdens de rapportageperiode. |
23. |
De doelstelling van deze Rapportage-eis is transparantie te verschaffen over de incidenten van corruptie of omkoping tijdens de rapportageperiode en de uitkomsten daarvan. |
24. |
De onderneming rapporteert de volgende informatie:
|
25. |
De onderneming kan de volgende informatie rapporteren:
|
26. |
De vereiste rapportage omvat incidenten waarbij spelers binnen haar waardeketen betrokken zijn, alleen wanneer de onderneming of haar werknemers daar direct bij betrokken zijn. |
Rapportage-eis G1-5 – Politieke invloed en lobbyactiviteiten
27. |
De onderneming verschaft informatie over de activiteiten en toezeggingen in verband met haar uitoefening van politieke invloed, met inbegrip van haar lobbyactiviteiten met betrekking tot haar materiële impacts, risico’s en kansen. |
28. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel transparantie te verschaffen over de activiteiten en toezeggingen van de onderneming wat betreft haar uitoefening van politieke invloed via politieke bijdragen, zoals soort en doel van lobbyactiviteiten. |
29. |
De door alinea 27 voorgeschreven rapportage omvat:
|
30. |
De rapportage omvat ook informatie over de aanstelling van leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen die een vergelijkbare positie binnen overheidsdiensten (met inbegrip van toezichthouders) hebben bekleed in de twee jaar vóór die aanstelling in de lopende rapportageperiode. |
Rapportage-eis G1-6 – Betalingspraktijken
31. |
De onderneming verschaft informatie over haar betalingspraktijken, met name wat betreft laattijdige betalingen aan het midden- en kleinbedrijf (mkb). |
32. |
Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te bieden in de contractuele betalingstermijnen van de onderneming en haar prestaties op het gebied van betalingen, en met name wat daarvan de impact is op het mkb en meer specifiek wat betreft laattijdige betalingen aan het mkb. |
33. |
De door alinea 31 voorgeschreven rapportage omvat:
|
Bijlage A
Toepassingsvoorschriften
Deze bijlage maakt integrerend deel uit van ESRS G1 Zakelijk gedrag. Zij onderbouwt de toepassing van de in deze standaard beschreven rapportage-eisen en heeft dezelfde status als de overige delen van deze standaard.
Impact-, risico- en kansenmanagement
Rapportage-eis G1-1 – Beleid ten aanzien van zakelijk gedrag en bedrijfscultuur
TV 1. |
Bij het bepalen van haar rapportage op grond van alinea 7 kan de onderneming rekening houden met de volgende aspecten:
|
Rapportage-eis G1-2 – Beheer van relaties met leveranciers
TV 2. |
In het kader van deze standaard kan het beheer van relaties met leveranciers van de onderneming het volgende omvatten:
|
TV 3. |
Bij “kwetsbare leveranciers” gaat het om leveranciers die worden blootgesteld aan aanzienlijke economische, milieu- en/of sociale risico’s. |
Rapportage-eis G1-3 – Preventie en opsporing van corruptie of omkoping
TV 4. |
Bij “risicovolle functies” gaat het om functies die als gevolg van hun taken en verantwoordelijkheden beschouwd worden als gevoelig voor corruptie en omkoping. |
TV 5. |
Bij de rapportage kan het gaan om nadere gegevens over de risico-inschattingen en/of -mapping, maar ook om monitoringprogramma’s en/of interne controleprocedures die de onderneming uitvoert om corruptie en omkoping op het spoor te komen. |
TV 6. |
Het beleid van de onderneming inzake de bestrijding van corruptie en omkoping kan relevant zijn voor bepaalde groepen mensen, omdat ofwel van hen verwacht wordt dat zij dat beleid uitvoeren (bv. werknemers, opdrachtnemers en leveranciers van de onderneming), of omdat zij een direct belang hebben bij de uitvoering ervan (bv. werknemers in de waardeketen, investeerders). De onderneming kan rapporteren over de communicatie-instrumenten en -kanalen om beleid aan die groepen te communiceren (bv. flyers, nieuwsbrieven, aparte websites, sociale media, persoonlijke interactie, vertegenwoordigers van vakbonden en/of werknemers). Hierbij kan het ook gaan om het in kaart brengen en/of verwijderen van potentiële hinderpalen voor verspreiding van deze informatie, door bijvoorbeeld vertaling naar relevante talen of door het gebruik van grafische voorstellingen. |
TV 7. |
De onderneming kan een analyse rapporteren van haar opleidingsactiviteiten, bijvoorbeeld per opleidingsregio of per categorie eigen personeel, wanneer haar programma’s door dit soort factoren sterk verschillen en wanneer dit soort informatie nuttig zou zijn voor gebruikers. |
TV 8. |
De onderneming kan de vereiste opleidingsinformatie aan de hand van de volgende tabel presenteren:
Voorbeeld voor opleiding inzake bestrijding van corruptie en omkoping In boekjaar 20XY heeft ABC opleiding verschaft aan haar eigen werknemers die volgens haar beleid lopen (zie voetnoot x). Voor die risicovolle functies is de opleiding verplicht, maar ABC heeft ook vrijwillige opleiding beschikbaar gesteld aan andere eigen werknemers. De details over de door haar tijdens het jaar verstrekte opleiding zijn als volgt:
|
Maatstaven en doelen
Rapportage-eis G1-5 – Politieke invloed en lobbyactiviteiten
TV 9. |
In het kader van deze standaard betekent “politieke bijdrage” financiële steun of steun in natura die direct wordt gegeven aan politieke partijen, hun verkozen vertegenwoordigers of personen die kandidaat zijn voor een politieke functie. Bij financiële bijdragen kan het gaan om schenkingen, leningen, sponsoring, vooruitbetalingen voor diensten of de aankoop van tickets voor fundraisers en andere vergelijkbare praktijken. Bij bijdragen in natura kan het gaan om advertenties, het gebruik van faciliteiten, ontwerp en drukwerk, schenking van uitrusting, lidmaatschap van een bestuursorgaan, banen of consultancywerkzaamheden voor verkozen politici of kandidaten voor een functie. |
TV 10. |
Met “indirecte politieke bijdrage” worden politieke bijdragen bedoeld die via een intermediaire organisatie lopen, zoals een lobbyist of een goed doel, of steun aan een organisatie zoals een denktank of een brancheorganisatie verbonden aan of die met name steun geeft aan politieke partijen of politieke thema’s. |
TV 11. |
Bij het bepalen van wat in het kader van deze standaard een “vergelijkbare positie” is, houdt de onderneming rekening met diverse factoren, zoals het verantwoordelijkheidsniveau en de omvang van het takenpakket. |
TV 12. |
De onderneming kan wat haar lobbyuitgaven betreft de volgende informatie verschaffen over haar financiële bijdragen of bijdragen in nature:
|
TV 13. |
Indien de onderneming wettelijk verplicht is aan te sluiten bij een kamer van koophandel of een andere organisatie die haar belangen behartigt, kan zij rapporteren dat dit het geval is. |
TV 14. |
Bij het voldoen aan het vereiste uit alinea 29(c) houdt de onderneming rekening met de afstemming tussen haar publieke verklaringen over haar materiële impacts, risico’s en kansen en haar lobbyactiviteiten |
TV 15. |
Hier volgt een voorbeeld van hoe dit soort rapportage er zou kunnen uitzien:
Voorbeeld politiek engagement (inclusief lobbyactiviteiten) Tijdens het boekjaar 20XY was ABC betrokken bij activiteiten rond wetsvoorstel XXX dat, mocht dat in zijn huidige vorm worden doorgevoerd, aanzienlijke negatieve impacts kan hebben op haar businessmodel . Volgens ABC zal dit voorstel voor wet- en regelgeving weliswaar een aantal verbeteringen van het regelgevingskader opleveren zoals xxx, maar zullen met deze wet- en regelgeving in haar huidige vorm de kosten voor xxx opwegen tegen de baten. ABC en haar peers blijven met XXX (de regelgever) samenwerken om tot een beter evenwicht te komen. ABC heeft ook politieke partij QRP in land X en partij EFG in land Y gesteund aangezien beide …. ABC is geregistreerd in het lokale transparantieregister, d.w.z. XYZ, onder het registratienummer 987234. x 1 000 EUR
|
Rapportage-eis G1-6 – Betalingspraktijken
TV 16. |
In sommige gevallen kunnen de standaard contractuele betalingstermijnen sterk verschillen, afhankelijk van het land of soort leverancier. In dergelijke gevallen zou informatie over de standaardtermijnen per belangrijke categorie leverancier of per land of geografische regio een voorbeeld kunnen zijn van extra contextinformatie die toelichting geeft over de door alinea 33(b) voorgeschreven rapportage. |
TV 17. |
Dit is hoe een voorbeeld van de beschrijving van rapportage over standaard contractuele termijnen uit alinea 33(b) er zou kunnen uitzien:
ABC heeft als standaard contractuele betalingstermijnen “betaling bij ontvangst factuur” voor groothandelaren, die ongeveer 80 % uitmaken van de waarde van haar facturen in een jaar. Zij betaalt voor ontvangen diensten binnen 30 dagen na ontvangst factuur, hetgeen ongeveer 5 % uitmaakt van haar facturen in een jaar. De overige facturen betaalt zij binnen 60 dagen na ontvangst, behalve die in land X; die worden volgens de geldende marktvoorwaarden betaald binnen 90 dagen na ontvangst. |
(1) Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).
(2) Richtlijn (EU) 2022/2464 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 537/2014, Richtlijn 2004/109/EG, Richtlijn 2006/43/EG en Richtlijn 2013/34/EU, met betrekking tot duurzaamheidsrapportering door ondernemingen (PB L 322 van 16.12.2022, blz. 15).
(3) UN Guiding Principle 16 en de toelichting daarop; UN Interpretive Guide, vragen 21 en 25, alsmede OESO-richtlijnen, hoofdstuk II.Algemene beginselen voor bedrijfsbeleid (paragraaf A.10) en hoofdstuk IV.Mensenrechten (paragraaf 4, en paragraaf 44 van de toelichting); en OESO Due diligence-handreiking, onderdeel II (1.1 en 1.2) en Bijlage, V14 en V15.
(4) UN Guiding Principle 18 en de toelichting daarop, UN Guiding Principle 20, toelichting bij UN Guiding Principles 21 en 29, en UN Guiding Principle 31(h) en de toelichting daarop; en UN Interpretive Guide, vragen 30, 33, 42 en 76, alsmede OESO-richtlijnen, hoofdstuk II.Algemene beginselen voor bedrijfsbeleid (paragraaf A.14, en paragraaf 25 van de toelichting); en OESO Due diligence-handreiking, onderdeel II (2.1.c, 2.3, 2.4a, 3.1.b en 3.1.f) en Bijlage, V8-V11.
(5) UN Guiding Principles 17, 18 en 24 en de toelichting daarop, en de toelichting bij UN Guiding Principle 29; en UN Interpretive Guide, vragen 9, 12-13, 27-28, 36-42 en 85-89, en OESO-richtlijnen, hoofdstuk II.Algemene beginselen voor bedrijfsbeleid (paragrafen A.10-11, en paragraaf 14 van de toelichting) en hoofdstuk IV.Mensenrechten (paragrafen 1-2, en paragrafen 41-43 van de toelichting); en OESO Due diligence-handreiking, onderdeel II (2.1-2.4) en Bijlage, V3-V5 en V19-V31.
(6) UN Guiding Principles 19, 22 en 23 en de toelichting daarop; en UN Interpretive Guide, vragen 11, 32, 46-47, 64-68 en 82-83, en OESO-richtlijnen, hoofdstuk II.Algemene beginselen voor bedrijfsbeleid (paragraaf A.12 en paragrafen 18-22 van de toelichting) en hoofdstuk IV.Mensenrechten (paragraaf 3, en paragrafen 42-43 van de toelichting); en OESO Due diligence-handreiking, onderdeel II (3.1-3.2) en Bijlage, V32-V40.
(7) UN Guiding Principles 20 en 31(g) en de toelichting daarop; en UN Interpretive Guide, vragen 49-53 en 80, en OESO Due diligence-handreiking, onderdeel II (4.1 en 5.1) en Bijlage, V41-V47.
(8) Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).
(9) Richtlijn 2007/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende de uitoefening van bepaalde rechten van aandeelhouders in beursgenoteerde vennootschappen (PB L 184 van 14.7.2007, blz. 17).
(10) Verordening (EU) 2017/1129 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 betreffende het prospectus dat moet worden gepubliceerd wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel op een gereglementeerde markt worden toegelaten en tot intrekking van Richtlijn 2003/71/EG (PB L 168 van 30.6.2017, blz. 12).
(11) Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
(12) Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS), tot intrekking van Verordening (EG) nr. 761/2001 en van de Beschikkingen 2001/681/EG en 2006/193/EG van de Commissie (PB L 342 van 22.12.2009, blz. 1).
(13) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van: financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 13 in tabel 1 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie van 6 april 2022 tot aanvulling van Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Genderdiversiteit raad van bestuur”), en die van benchmarkbeheerders om ESG-factoren te rapporteren op grond van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1816 van de Commissie van 17 juli 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad, volgens de indicator “Gewogen gemiddelde verhouding tussen vrouwelijke en mannelijke directieleden” in de onderdelen 1 en 2 van bijlage II.
(14) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van benchmarkbeheerders om ESG-factoren te rapporteren op grond van Verordening (EU) 2020/1816, volgens de indicator “Gewogen gemiddeld percentage onafhankelijke directieleden” in onderdeel 1 van bijlage II.
(15) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 10 in tabel 3 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Ontbreken van due diligence”).
(16) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 4 in tabel 1 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Blootstelling aan ondernemingen actief in de sector fossiele brandstoffen”).
(17) Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 663/2009 en (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 94/22/EG, 98/70/EG, 2009/31/EG, 2009/73/EG, 2010/31/EU, 2012/27/EU en 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2009/119/EG en (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).
(18) Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2178 van de Commissie van 6 juli 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad door vaststelling van de inhoud en de presentatie van door aan artikel 19 bis of artikel 29 bis van Richtlijn 2013/34/EU onderworpen ondernemingen te rapporteren informatie betreffende ecologisch duurzame economische activiteiten en door vaststelling van de methode om aan deze rapportageverplichting te voldoen (PB L 443 van 10.12.2021, blz. 9).
(19) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 9 in tabel 2 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Beleggingen in ondernemingen die chemicaliën produceren”).
(20) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 14 in tabel 1 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Blootstelling aan controversiële wapens (antipersoneelsmijnen, clustermunitie, chemische wapens en biologische wapens)”).
(21) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van benchmarkbeheerders om ESG-factoren te rapporteren overeenkomstig artikel 12, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2020/1818.
(22) Artikel 18, lid 1, punt a), van Richtlijn 2013/34/EU: “de netto-omzet gesplitst naar categorieën van bedrijfsactiviteiten en naar geografische markten, voor zover deze categorieën en markten vanuit het oogpunt van de organisatie van de verkoop van goederen en de verlening van diensten onderling aanzienlijke verschillen te zien geven”.
(23) Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector (verordening duurzaamheidsinformatie financiële sector) (PB L 317 van 9.12.2019, blz. 1).
(24) Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (Verordening kapitaalvereisten – “VKV”) (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
(25) Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende indices die worden gebruikt als benchmarks voor financiële instrumenten en financiële overeenkomsten of om de prestatie van beleggingsfondsen te meten en tot wijziging van Richtlijnen 2008/48/EG en 2014/17/EU en Verordening (EU) nr. 596/2014 (PB L 171 van 29.6.2016, blz. 1).
(26) Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).
(27) Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1816 van de Commissie van 17 juli 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de toelichting in de benchmarkverklaring over de wijze waarop de ecologische, sociale en governancefactoren in elke aangeboden en gepubliceerde benchmark worden weerspiegeld (PB L 406 van 3.12.2020, blz. 1).
(28) Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2453 van de Commissie van 30 november 2022 tot wijziging van de in Uitvoeringsverordening (EU) 2021/637 vastgestelde technische uitvoeringsnormen wat betreft de openbaarmaking van ecologische, sociale en governancerisico’s (PB L 324 van 19.12.2022, blz. 1).
(29) Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818 van de Commissie van 17 juli 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft minimumnormen voor EU-klimaattransitiebenchmarks en op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks (PB L 406 van 3.12.2020, blz. 17).
(30) Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).
(31) Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818 van de Commissie van 17 juli 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft minimumnormen voor EU-klimaattransitiebenchmarks en op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks (PB L 406 van 3.12.2020, blz. 17).
(32) Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector (verordening duurzaamheidsinformatie financiële sector) (PB L 317 van 9.12.2019, blz. 1).
(33) Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).
(34) Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2453 van de Commissie van 30 november 2022 tot wijziging van de in Uitvoeringsverordening (EU) 2021/637 vastgestelde technische uitvoeringsnormen wat betreft de openbaarmaking van ecologische, sociale en governancerisico’s (PB L 324 van 19.12.2022, blz. 1).
(35) Deze informatie is afgestemd op artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad (EU-klimaatwet), en artikel 2 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818 van de Commissie (verordening klimaatbenchmarks).
(36) Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 van de Commissie van 4 juni 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad door technische screeningcriteria vast te stellen om de voorwaarden te bepalen waaronder een specifieke economische activiteit kan worden aangemerkt als substantieel bijdragend aan de mitigatie van klimaatverandering of de adaptatie aan klimaatverandering, en om uit te maken of die economische activiteit niet ernstig afbreuk doet aan een van de andere milieudoelstellingen (PB L 442 van 9.12.2021, blz. 1).
(37) De in aanmerking te nemen CapEx-bedragen houden verband met de volgende NACE-codes:
(a) |
B.05 – Winning van steenkool en bruinkool, B.06 – Winning van aardolie en aardgas (beperkt tot aardolie), B.09.1 – Ondersteunende activiteiten in verband met de aardolie- en aardgaswinning (beperkt tot aardolie); |
(b) |
C.19 – Vervaardiging van cokes en van geraffineerde aardolieproducten; |
(c) |
D.35.1 – Opwekking, transmissie en distributie van elektriciteit; |
(d) |
D.35.3 – Productie en distributie van stoom en gekoelde lucht (beperkt tot kolen- en oliegestookte stroom- en/of warmteproductie); |
(e) |
G.46.71 – Groothandel in vaste, vloeibare en gasvormige brandstoffen en aanverwante producten (beperkt tot vaste en vloeibare brandstoffen). |
Voor gasactiviteiten gaat het bij de definitie van de NACE-code om activiteiten met directe broeikasgasemissies van meer dan 270 g CO2/kWh.
(38) Deze rapportage-eis wordt opgenomen in overeenstemming met de vereisten van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2453 van de Commissie, Template 1 – Transitierisico in verband met klimaatverandering, en is afgestemd op artikel 12, lid 1, punten d) tot en met g), en artikel 12, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818 van de Commissie (verordening klimaatbenchmarks).
(39) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 (SFDR) vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 4 in tabel 2 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Beleggingen in ondernemingen zonder initiatieven voor koolstofemissiereductie”). en is afgestemd op artikel 6 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818 van de Commissie (verordening klimaatbenchmarks).
(40) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een verplichte indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 5 in tabel 1van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Aandeel verbruik en opwekking niet-hernieuwbare energie”). De uitsplitsing dient als referentie voor een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts, te vinden onder indicator nr. 5 in tabel 2 van dezelfde bijlage (“Uitsplitsing energieverbruik naar soort niet-hernieuwbare energiebron”).
(41) Overeenkomstig de vereisten in gedelegeerde handelingen betreffende waterstof uit hernieuwbare bronnen: Gedelegeerde Verordening van de Commissie van 10 februari 2023 ter aanvulling van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad door de bepaling van een gemeenschappelijke Uniemethode die voorziet in gedetailleerde regels voor de productie van hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong, en Gedelegeerde Verordening van de Commissie van 10 februari 2023 tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad door de vaststelling van een minimumdrempel voor broeikasgasemissiereducties door brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof en door de methode te specificeren voor de beoordeling van broeikasgasemissiereducties door hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong en door brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof.
(42) Sectoren met een grote klimaatimpact zijn de sectoren vermeld in de NACE-secties A tot en met H en sectie L (zoals gedefinieerd in Verordening (EU) 2022/1288).
(43) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een verplichte indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 5 in tabel 1van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Aandeel verbruik en opwekking niet-hernieuwbare energie”).
(44) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een verplichte indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 6 in tabel 1van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Intensiteit energieverbruik per sector met grote klimaateffecten”).
(45) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een verplichte indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder de indicatoren nrs. 1 en 2 in tabel 1 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“BKG-emissies” en “Koolstofvoetafdruk”). Deze informatie is afgestemd op artikel 5, lid 1, artikel 6 en artikel 8, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818 van de Commissie (verordening klimaatbenchmarks),
(46) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een verplichte indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder de indicator nr. 3 in tabel 1 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“BKG-intensiteit ondernemingen waarin is belegd”). Deze informatie is afgestemd op artikel 8, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818 van de Commissie (verordening klimaatbenchmarks),
(47) Deze informatie is afgestemd op artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad (EU-klimaatwet),
(48) Deze informatie is afgestemd op Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818 van de Commissie (verordening klimaatbenchmarks).
(49) Deze rapportage-eis is in overeenstemming met de vereisten van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2453 van de Commissie, Template 5: Banking book – Klimaatverandering fysiek risico: Aan fysiek risico onderhevige blootstellingen.
(50) Deze rapportage-eis is in overeenstemming met de vereisten van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2453 van de Commissie, Template 5: Banking book – Klimaatverandering fysiek risico: Aan fysiek risico onderhevige blootstellingen.
(51) Deze rapportage-eis wordt opgenomen in overeenstemming met de vereisten van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2453 van de Commissie, Template 2: Banking book – Transitierisico’s in verband met klimaatverandering: Leningen gedekt door zekerheden in de vorm van onroerend goed – Energie-efficiëntie van de zekerheid.
(52) Deze informatie is afgestemd op Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818 van de Commissie (verordening klimaatbenchmarks).
(53) Artikel 12, lid 1, van de verordening normen klimaatbenchmarks bepaalt: “ Beheerders van op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks sluiten alle volgende ondernemingen van die benchmarks uit:
a) |
ondernemingen die 1 % of meer van hun inkomsten halen uit de exploratie, ontginning, winning, distributie of raffinage van steen- en bruinkool; of |
b) |
ondernemingen die 10 % of meer van hun inkomsten halen uit de exploratie, winning, distributie of raffinage van oliebrandstoffen; of |
c) |
ondernemingen die 50 % of meer van hun inkomsten halen uit de exploratie, winning, vervaardiging of distributie van gasvormige brandstoffen; of |
d) |
ondernemingen die 50 % of meer van hun inkomsten halen uit elektriciteitsopwekking met een broeikasgasintensiteit van meer dan 100 g CO2e/kWh.” |
Artikel 12, lid 2, bepaalt: “Beheerders van op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks sluiten van die benchmarks alle ondernemingen uit die volgens hun bevindingen of ramingen of die van externe gegevensverstrekkers in aanzienlijke mate afbreuk doen aan een of meer milieudoelstellingen als bedoeld in artikel 9 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad, overeenkomstig de in artikel 13, lid 2, van deze Verordening vervatte regels inzake ramingen.”
(54) Deze rapportage-eis is in overeenstemming met de vereisten van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2453 van de Commissie, Template 1 – Transitierisico in verband met klimaatverandering.
(55) Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).
(56) Overeenkomstig de vereisten in gedelegeerde handelingen betreffende waterstof uit hernieuwbare bronnen: Gedelegeerde Verordening van de Commissie van 10 februari 2023 ter aanvulling van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad door de bepaling van een gemeenschappelijke Uniemethode die voorziet in gedetailleerde regels voor de productie van hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong, en Gedelegeerde Verordening van de Commissie van 10 februari 2023 tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad door de vaststelling van een minimumdrempel voor broeikasgasemissiereducties door brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof en door de methode te specificeren voor de beoordeling van broeikasgasemissiereducties door hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong en door brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof.
(57) Op basis van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen.
(58) Aanbeveling (EU) 2021/2279 van de Commissie van 15 december 2021 betreffende het gebruik van milieuvoetafdrukmethoden voor het meten en bekendmaken van de milieuprestatie van producten en organisaties gedurende hun levenscyclus (PB L 471 van 30.12.2021, blz. 1).
(59) Deze rapportage-eis is in overeenstemming met de vereisten van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2453 van de Commissie, Template 5 – Aan fysiek risico onderhevige blootstellingen.
(60) Deze rapportage-eis is in overeenstemming met de vereisten van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2453 van de Commissie, Template 5 – Aan fysiek risico onderhevige blootstellingen.
(61) Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13).
(62) Deze rapportage-eis is in overeenstemming met de vereisten van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2453 van de Commissie, Template 2: Onroerend goed – Energie-efficiëntie van de zekerheid
(63) Het kostenpercentage is de conversiefactor die wordt gebruikt voor de omzetting in geldeenheden van niet-monetaire impacts, zoals ton, hectare, m3 enz. Kostenpercentages dienen gebaseerd te zijn op monetaire waarderingsstudies, wetenschappelijk onderbouwd te zijn en de methoden om deze percentages te verkrijgen, dienen transparant te zijn. De nodige handvatten over deze methode zijn bijvoorbeeld te vinden in het door EU-LIFE gefinancierde TRANSPARENT-project.
(64) Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en tot wijziging van de Richtlijnen 91/689/EEG en 96/61/EG van de Raad (PB L 33 van 4.2.2006, blz. 1).
(65) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van: (a) een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 2 in tabel 2 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen betreffende (“Emissies van luchtverontreinigende stoffen”); (b) indicator nr. 8 in tabel 1 van bijlage I (“Emissies in water”); (c) indicator nr. 1 in tabel 2 van bijlage I (“Emissies van anorganische verontreinigende stoffen”); en (d) indicator nr. 3 in tabel 2 van bijlage I (“Emissies van ozonaantastende stoffen”).
(66) Volgens Eurostat is de stedelijkheidsgraad (DEGree of URBAnisation – DEGURBA) een indeling die het karakter van een gebied weergeeft. Op basis van het aandeel van de lokale bevolking dat in stedelijke clusters en stedelijke centra woont, worden lokale bestuurlijke eenheden (LBE’s of gemeenten) ingedeeld in drie soorten gebieden: i) steden (dichtbevolkte gebieden); ii) kleinere steden en voorsteden (gebieden met middelhoge bevolkingsdichtheid), en iii) plattelandsgebieden (dunbevolkte gebieden).
(67) Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).
(68) Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (Kaderrichtlijn water) (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).
(69) Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).
(70) Richtlijn 2014/89/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 tot vaststelling van een kader voor maritieme ruimtelijke planning (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 135).
(71) Bron: IFC Performance Standard nr. 6, 2012.
(72) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 7 in tabel 2 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Beleggingen in ondernemingen zonder een beleid voor waterbeheer”).
(73) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 8 in tabel 2 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Blootstelling aan gebieden met grote waterstress”).
(74) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 12 in tabel 2 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Beleggingen in ondernemingen zonder praktijken voor het duurzaam beheren van oceanen/zeeën”).
(75) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 6.2 in tabel 2 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Waterverbruik en -recycling – 2. Gewogen gemiddeld percentage water dat is gerecycled of hergebruikt door de ondernemingen waarin is belegd”).
(76) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 6.1 in tabel 3 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Waterverbruik en -recycling – 1. Gemiddelde hoeveelheid water verbruikt (in m3) door de ondernemingen waarin is belegd per miljoen EUR aan inkomsten van die ondernemingen”).
(77) EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 – De natuur terug in ons leven brengen (COM(2020) 380 final).
(78) Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7) en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).
(79) Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).
(80) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 7 in tabel 1 van bijlage I bij de desbetreffende gedelegeerde verordening betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Activiteiten met negatieve gevolgen voor biodiversiteitsgevoelige gebieden”).
(81) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 10 in tabel 2 van bijlage I bij de desbetreffende gedelegeerde verordening betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Bodemdegradatie, verwoestijning, bodemafdekking”).
(82) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 14 in tabel 2 van bijlage I bij de desbetreffende gedelegeerde verordening betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Natuurlijke soorten en beschermde gebieden”).
(83) Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (codificatie) (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1).
(84) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 11 in tabel 2 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Beleggingen in ondernemingen zonder duurzame bodem- of landbouwpraktijken”).
(85) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 12 in tabel 2 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Beleggingen in ondernemingen zonder praktijken voor het duurzaam beheren van oceanen/zeeën”).
(86) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 15 in tabel 3 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Ontbossing”).
(87) Zoals vermeld in de IUCN Rode Lijst van bedreigde soorten en de Europese Rode lijst die de Europese Commissie publiceert.
(88) De directe drukfactor “klimaatverandering” moet worden gerapporteerd op grond van ESRS E1 Klimaatverandering en de drukfactor “verontreiniging” op grond van ESRS E2 Verontreiniging.
(89) Zoals voorgesteld door Verordening (EU) 2018/2026 van de Commissie van 19 december 2018 tot wijziging van bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) (PB L 325 van 20.12.2018, blz. 18).
(90) Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).
(91) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 13 in tabel 3 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Aandeel niet-gerecycled afval”).
(92) Richtlijn 2011/70/Euratom van de Raad van 19 juli 2011 tot vaststelling van een communautair kader voor een verantwoord en veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval (PB L 199 van 2.8.2011, blz. 48). Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een verplichte indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 9 in tabel 1 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Aandeel gevaarlijk afval en radioactief afval”).
(93) Zoals vastgesteld door Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10).
(94) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 13 in tabel 3 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Activiteiten en leveranciers met een significant risico op dwangarbeid of verplichte arbeid”).
(95) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 12 in tabel 3 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Activiteiten en leveranciers met een significant risico op kinderarbeid”).
(96) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 9 in tabel 3 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Ontbreken van een mensenrechtenbeleid”).
(97) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een verplichte indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 11 in tabel 1 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen.
(98) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van benchmarkbeheerders om ESG-factoren te rapporteren op grond van Verordening (EU) 2020/1816, volgens de indicator “Blootstelling van de benchmarkportefeuille aan ondernemingen zonder zorgvuldigheidsbeleid ten aanzien van kwesties die aan de orde komen in de fundamentele verdragen 1 tot en met 8 van de Internationale Arbeidsorganisatie” in de onderdelen 1 en 2 van bijlage II.
(99) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 11 in tabel 3 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Ontbreken van procedures en maatregelen ter voorkoming van mensenhandel”).
(100) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 1 in tabel 2 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Beleggingen in ondernemingen zonder een preventiebeleid voor arbeidsongevallen”).
(101) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 5 in tabel 3 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Ontbreken van een klachtenregeling voor werknemers”).
(102) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van benchmarkbeheerders om ESG-factoren te rapporteren op grond van Verordening (EU) 2020/1816, volgens de indicator “Gewogen gemiddeld percentage ongevallen, gewonden en doden” in de onderdelen 1 en 2 van bijlage II. Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator 2 in tabel 3 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Ongevallenfrequentie”), en die van benchmarkbeheerders om ESG-factoren te rapporteren op grond van Verordening (EU) 2020/1816, volgens de indicator “Gewogen gemiddeld percentage ongevallen, gewonden en doden” in de onderdelen 1 en 2 van bijlage II.
(103) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 3 in tabel 3 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Aantal verloren dagen als gevolg van letsel, ongevallen, dodelijke ongevallen of ziekte”).
(104) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van: financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een verplichte indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 12 in tabel 1 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Niet-gecorrigeerde loonkloof tussen mannen en vrouwen”), en die van benchmarkbeheerders om ESG-factoren te rapporteren op grond van Verordening (EU) 2020/1816, volgens de indicator “Gewogen gemiddelde loonkloof tussen mannen en vrouwen” in de onderdelen 1 en 2 van bijlage II.
(105) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 8 in tabel 3 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Ratio buitensporige beloning CEO”).
(106) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 7 in tabel 3 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Gevallen van discriminatie”).
(107) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid een verplichte en aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 10 in tabel 1 van bijlage I en indicator nr. 14 in tabel 3 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Schendingen beginselen VN Global Compact of van richtsnoeren voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)” en “Aantal geconstateerde gevallen van ernstige mensenrechtenproblemen en -schendingen”), en de informatiebehoeften van benchmarkbeheerders om ESG-factoren informatie te rapporteren op grond van Verordening (EU) 2020/1816, volgens de indicator “Aantal benchmarkonderdelen dat te maken heeft met sociale overtredingen (absoluut aantal en relatief aantal gedeeld door alle benchmarkonderdelen), als bedoeld in internationale verdragen en overeenkomsten, beginselen van de Verenigde Naties en, in voorkomend geval, nationaal recht” in de onderdelen 1 en 2 van bijlage II.
(108) Richtlijn 2009/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers (PB L 122 van 16.5.2009, blz. 28).
(109) Richtlijn 2002/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap – Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de vertegenwoordiging van de werknemers (PB L 80 van 23.3.2002, blz. 29).
(*1) Gender zoals opgegeven door de werknemers zelf.
(110) Richtlijn (EU) 2022/2041 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 betreffende toereikende minimumlonen in de Europese Unie (PB L 275 van 25.10.2022, blz. 33).
(111) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van aanvullende indicatoren voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder de indicatoren nrs. 12 en 13 in tabel 3 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Activiteiten en leveranciers met een significant risico op kinderarbeid” en “Activiteiten en leveranciers met een significant risico op dwangarbeid of verplichte arbeid”).
(112) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 9 in tabel 3 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Ontbreken van een mensenrechtenbeleid”).
(113) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een verplichte indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 11 in tabel 1 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Ontbreken van procedures en compliancemechanismen voor het monitoren van de naleving van de beginselen van het VN Global Compact en de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen”).
(114) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 11 in tabel 3 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Ontbreken van procedures en maatregelen ter voorkoming van mensenhandel”).
(115) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 4 in tabel 3 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Ontbreken van een gedragscode voor leveranciers”).
(116) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van benchmarkbeheerders om ESG-factoren te rapporteren op grond van Verordening (EU) 2020/1816, volgens de indicator “Blootstelling van de benchmarkportefeuille aan ondernemingen zonder zorgvuldigheidsbeleid ten aanzien van kwesties die aan de orde komen in de fundamentele verdragen 1 tot en met 8 van de Internationale Arbeidsorganisatie” in de onderdelen 1 en 2 van bijlage II.
(117) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van: financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een verplichte indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 10 in tabel 1 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen, en die van benchmarkbeheerders om ESG-factoren informatie te rapporteren op grond van Verordening (EU) 2020/1816, volgens de indicatoren “Aantal benchmarkonderdelen dat te maken heeft met sociale overtredingen (absoluut aantal en relatief aantal gedeeld door alle benchmarkonderdelen), als bedoeld in internationale verdragen en overeenkomsten, beginselen van de Verenigde Naties en, in voorkomend geval, nationaal recht” en “Blootstelling van de benchmarkportefeuille aan ondernemingen zonder zorgvuldigheidsbeleid ten aanzien van kwesties die aan de orde komen in de fundamentele verdragen 1 tot en met 8 van de Internationale Arbeidsorganisatie” in onderdeel 1 en 2 van bijlage II.
(118) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 14 in tabel 3 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Aantal geconstateerde gevallen van ernstige mensenrechtenproblemen en -schendingen”).
(119) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 9 in tabel 3 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Ontbreken van een mensenrechtenbeleid”).
(120) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een verplichte indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 11 in tabel 1 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Ontbreken van procedures en compliancemechanismen voor het monitoren van de naleving van de beginselen van het VN Global Compact en de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen”).
(121) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van: financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een verplichte indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 10 in tabel 1 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Schendingen van de beginselen van het VN Global Compact of van de richtsnoeren voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)”), en die van benchmarkbeheerders om ESG-factoren te rapporteren op grond van Verordening (EU) 2020/1816, volgens de indicator “Aantal benchmarkonderdelen dat te maken heeft met sociale overtredingen (absoluut aantal en relatief aantal gedeeld door alle benchmarkonderdelen), als bedoeld in internationale verdragen en overeenkomsten, beginselen van de Verenigde Naties en, in voorkomend geval, nationaal recht” in de onderdelen 1 en 2 van bijlage II.
(122) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 14 in tabel 3 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Aantal geconstateerde gevallen van ernstige mensenrechtenproblemen en -schendingen”).
(123) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 9 in tabel 3 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Ontbreken van een mensenrechtenbeleid”).
(124) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een verplichte indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 11 in tabel 1 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen.
(125) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van: financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een verplichte indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 10 in tabel 1 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Schendingen van de beginselen van het VN Global Compact of van de richtsnoeren voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)”), en die van benchmarkbeheerders om ESG-factoren te rapporteren op grond van Verordening (EU) 2020/1816, volgens de indicator “Aantal benchmarkonderdelen dat te maken heeft met sociale overtredingen (absoluut aantal en relatief aantal gedeeld door alle benchmarkonderdelen), als bedoeld in internationale verdragen en overeenkomsten, beginselen van de Verenigde Naties en, in voorkomend geval, nationaal recht” in de onderdelen 1 en 2 van bijlage II.
(126) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 14 in tabel 3 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Aantal geconstateerde gevallen van ernstige mensenrechtenproblemen en -schendingen”).
(127) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 15 in tabel 3 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Ontbreken van een beleid tegen corruptie en omkoping”).
(128) Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17).
(129) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 6 in tabel 3 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Onvoldoende bescherming klokkenluiders”).
(130) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van: financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullend indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 17 in tabel 3 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Aantal veroordelingen en bedrag van de boeten voor overtredingen van wetgeving tegen corruptie en omkoping”), en die van benchmarkbeheerders om ESG-factoren te rapporteren op grond van Verordening (EU) 2020/1816, volgens de indicator “Aantal veroordelingen en bedrag van de boeten voor overtredingen van wetgeving tegen corruptie en omkoping” in de onderdelen 1 en 2 van bijlage II.
(131) Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 16 in tabel 3 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Gevallen waarin onvoldoende wordt opgetreden tegen inbreuken op de normen voor de bestrijding van corruptie en omkoping”).
(132) AMSB = Bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen.
BIJLAGE II
LIJST MET AFKORTINGEN EN BEGRIPPEN
Deze bijlage bevat alle afkortingen uit de ESRS (Tabel 1) en alle begrippen en hun definitie in de ESRS (Tabel 2).
Tabel 1
Afkortingen
AMS |
Automatische meetsystemen |
LKI’s |
Luchtkwaliteitsindices |
TV |
Toepassingsvoorschriften |
AWS |
Alliance for Water Stewardship |
BBT |
Beste Beschikbare Techniek |
BBT-GEN |
Met de beste beschikbare technieken geassocieerd emissieniveau |
BBT-GMPN |
Met de beste beschikbare technieken geassocieerd milieuprestatieniveau |
BREF’s |
BBT-referentiedocumenten |
Btu |
British Thermal Units |
CapEx |
Kapitaaluitgaven |
CBD |
Verdrag inzake biologische diversiteit |
CDDA |
Common Database on Designated Areas |
CEN |
Europees Comité voor Normalisatie |
Cenelec |
Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie |
CH4 |
Methaan |
CICES |
Common International Classification of Ecosystem Services |
CO2 |
Koolstofdioxide |
VKV |
Verordening (EU) 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (1) (Verordening kapitaalvereisten) |
DEGURBA |
Stedelijkheidsgraad |
RE BP-1 |
Rapportage-eis – Algemene basis voor het opstellen van duurzaamheidsverklaringen |
RE BP-2 |
Rapportage-eis – Rapportage over specifieke omstandigheden |
RE GOV-1 |
Rapportage-eis – De rol van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen |
RE GOV-2 |
Rapportage-eis – Informatie verschaft aan en omgang met duurzaamheidsthema’s door bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen van de onderneming |
RE GOV-3 |
Rapportage-eis – Integratie van duurzaamheidsprestaties in beloningsregelingen |
RE GOV-4 |
Rapportage-eis – Due-diligenceverklaring |
RE GOV-5 |
Rapportage-eis – Risicobeheersing en interne controles voor duurzaamheidsrapportage |
RE SBM-1 |
Rapportage-eis – Marktpositie, strategie, businessmodel(len) en waardeketen |
RE SBM-2 |
Rapportage-eis – Belangen en opvattingen van stakeholders |
RE SBM-3 |
Rapportage-eis – Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel(len) |
RE IRO-1 |
Rapportage-eis – Beschrijving van de processen om materiële impacts, risico’s en kansen in kaart te brengen en te analyseren |
RE IRO-2 |
Rapportage-eisen in ESRS opgenomen in de duurzaamheidsverklaringen van de onderneming |
DNSH |
Geen ernstige afbreuk doen aan |
RE |
Rapportage-eisen |
EBA |
Europese Bankautoriteit |
EC |
Europese Commissie |
EER |
Europese Economische Ruimte |
EFRAG |
European Financial Reporting Advisory Group. |
EFRAG SRB |
European Financial Reporting Advisory Group Sustainability Reporting Board |
MEB |
Milieueffectbeoordeling |
EMAS |
Milieubeheer- en milieuauditsysteem |
EPC |
Energieprestatiecertificaat |
Europees PRTR |
Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen |
ESA’s |
Europese toezichthoudende autoriteiten |
ESMA |
Europese Autoriteit voor effecten en markten |
ESRS |
European Sustainability Reporting Standards |
ESRS 1 |
European Sustainability Reporting Standard 1 Algemene vereisten |
ESRS 2 |
European Sustainability Reporting Standard 2 Algemene toelichtingen |
ESRS E1 |
European Sustainability Reporting Standard E1 Klimaatverandering |
ESRS E2 |
European Sustainability Reporting Standard E2 Verontreiniging |
ESRS E3 |
European Sustainability Reporting Standard E3 Water en mariene hulpbronnen |
ESRS E4 |
European Sustainability Reporting Standard E4 Biodiversiteit en ecosystemen |
ESRS E5 |
European Sustainability Reporting Standard E5 Materiaalgebruik en circulaire economie |
ESRS G1 |
European Sustainability Reporting Standard G1 Zakelijk gedrag |
ESRS S1 |
European Sustainability Reporting Standard S1 Eigen personeel |
ESRS S2 |
European Sustainability Reporting Standard S2 Werknemers in de waardeketen |
ESRS S3 |
European Sustainability Reporting Standard S3 Getroffen gemeenschappen |
ESRS S4 |
European Sustainability Reporting Standard S4 Consumenten en eindgebruikers |
EU |
Europese Unie |
EU-ETS |
EU-emissiehandelssysteem |
EOR |
Europese ondernemingsraad |
FPIC |
Vrijwillige, voorafgaande en geïnformeerde instemming |
VTE |
Voltijds equivalent |
GAAP |
Algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen |
BKG |
Broeikasgas |
GJ |
Gigajoule |
GRI |
Global Reporting Initiative |
GWP |
Aardopwarmingsvermogen |
HFK’s |
Fluorkoolwaterstoffen |
IED |
Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad (2) (Richtlijn industriële emissies) |
IFC |
International Finance Corporation |
IFRS |
International Financial Reporting Standards |
ILO |
Internationale Arbeidsorganisatie |
IPBES |
Intergovernmental Science-Policy Platform on Biodiversity and Ecosystem Services |
IPCC |
Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering |
ISEAL |
International Social and Environmental Accreditation and Labelling Alliance |
ISO |
Internationale Organisatie voor normalisatie |
ISSB |
International Sustainability Standards Board |
ITS |
Technische uitvoeringsnormen |
IUCN |
International Union for Conservation of Nature |
KBA’s |
Key Biodiversity Areas |
kg |
kilogram |
lb |
pond |
LEAP |
Locate Evaluate Assess Prepare |
LGBTQI |
Lesbisch, homoseksueel, biseksueel, transgender, intersekse en queer |
MDR |
Minimumrapportage-eis |
MWh |
Megawattuur |
N2O |
Distikstofoxide |
NACE |
Statistische nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap |
NF3 |
Stikstoftrifluoride |
Ngo’s |
Niet-gouvernementele organisaties |
NH3 |
Ammoniak |
NOx |
Stikstofoxiden |
NUTS |
Nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek. |
O3 |
Ozon |
ODS |
Ozonlaagafbrekende stof |
OESO |
Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling |
OECM |
One Earth Climate Model |
OpEx |
Operationele uitgaven |
PBT’s |
Persistente, bioaccumulerende en toxische stoffen |
PCAF |
Partnership for Carbon Accounting Financials |
PFK’s |
Perfluorkoolwaterstoffen |
PM |
Deeltjes |
PMT’s |
Persistente, mobiele en toxische stoffen |
POP’s |
Persistente organische verontreinigende stoffen |
REACH |
Registratie en beoordeling van en autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen |
SBTi |
Science Based Targets Initiative |
SBTN |
Science Based Targets Network |
SCE |
Europese coöperatieve vennootschap (Societas Cooperativa Europaea) |
SDA |
Sectoral Decarbonisation Approach |
SDG’s |
Duurzame ontwikkelingsdoelen |
SDPI |
Sustainable Development Performance Indicator |
SE |
Europese vennootschap (Societas Europaea) |
SEEA |
System of Environmental-Economic Accounting |
SEEA EA |
System of Environmental-Economic Accounting – Ecosystem Accounting |
SFDR |
Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad (3) (Verordening duurzaamheidsinformatie financiële sector)) |
SOx |
Zwaveloxiden |
ZZS |
Zeer zorgwekkende stoffen |
TCFD |
Task Force on Climate-Related Financial Disclosures |
TNFD |
Taskforce on Nature-related Financial Disclosures |
VN |
Verenigde Naties |
UNEP |
Milieuprogramma van de Verenigde Naties |
Unesco |
Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur |
zPzB’s |
Zeer persistente en zeer bioaccumulerende stoffen |
zPzM’s |
Zeer persistente en zeer mobiele stoffen |
WDPA |
World Database of Protected Areas |
WRI |
World Resources Institute |
WWF |
Wereld Natuur Fonds |
Tabel 2
In ESRS gedefinieerde termen
Deze tabel definieert de termen die als referentie dienen bij het opstellen van duurzaamheidsverklaringen overeenkomstig ESRS.
Begrip |
Definitie |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Maatregelen |
Maatregelen zijn:
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Speler binnen de waardeketen |
Personen of entiteiten in de upstream- of downstreamwaardeketen. Een speler geldt als downstream van de onderneming (bv. distributeurs, klanten) wanneer deze producten of diensten van de onderneming ontvangt; hij geldt als upstream van de onderneming (bv. leveranciers) wanneer hij producten of diensten levert die bij de vervaardiging van de eigen producten of diensten van de onderneming worden gebruikt. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Leefbaar loon |
Een loon dat voorziet in de behoeften van de werknemer en zijn of haar gezin in het licht van de nationale economische en sociale omstandigheden. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen |
De bestuursorganen met de hoogste beslissingsbevoegdheid binnen de onderneming, met inbegrip van de comités ervan. Indien er in de governancestructuur geen leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen van de onderneming zijn, wordt de bestuursvoorzitter (CEO) en, indien die functie bestaat, de adjunct-bestuursvoorzitter opgenomen. Sommige jurisdicties kennen een dualistisch bestuursmodel (two-tier governance), waarbij toezicht en management gescheiden zijn. In dat geval vallen beide niveaus onder de definitie van bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Getroffen gemeenschappen |
Mensen of groep(en) die in hetzelfde gebied wonen of werken en die door de activiteiten van een rapporterende onderneming of via haar upstream- en downstreamwaardeketen zijn getroffen of kunnen worden getroffen. Getroffen gemeenschappen kunnen uiteenlopen van gemeenschappen die naast de activiteiten van de onderneming wonen (lokale gemeenschappen), tot gemeenschappen die verder weg wonen. Getroffen gemeenschappen omvatten ook daadwerkelijk en potentieel getroffen inheemse volken. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Jaarlijkse totale beloning |
De jaarlijkse totale beloning voor eigen personeel omvat het salaris, bonussen, aandelen- en optieregelingen, beloning in de vorm van een non-equity incentive plan, verandering in pensioenwaarde en inkomen uit non-qualified deferred compensation (NQDC-plannen) toegekend in de loop van een jaar. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Beoogde financiële effecten |
Financiële effecten die niet voldoen aan de criteria voor opname in de posten van de jaarrekening tijdens verslagperiode en die niet in beeld komen met de actuele financiële effecten. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebied met waterrisico |
Een waterwingebied, waar diverse fysieke aspecten wat betreft water:
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebied met grote waterstress |
Regio’s waar het percentage totale wateronttrekking volgens de “Aqueduct Water Risk Atlas”-tool van het World Resources Institute (WRI) hoog (40-80 %) of extreem hoog (hoger dan 80 %) is. Zie ook waterschaarste. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Benodigde procesmaterialen |
Materialen die nodig zijn voor het productieproces, maar die geen deel uitmaken van het eindproduct, zoals smeermiddelen voor productiemachines. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
BBT-conclusies |
Een document bestaande uit de delen van een BBT-referentiedocument met de conclusies over beste beschikbare technieken, de beschrijving ervan, gegevens ter beoordeling van de toepasselijkheid ervan, de met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus, de met de beste beschikbare technieken geassocieerde milieuprestatieniveaus, de met de beste beschikbare technieken geassocieerde minimuminhoud van een milieubeheersysteem met inbegrip van benchmarks, de daarmee verbonden monitoring, de daarmee verbonden consumptieniveaus en, in voorkomend geval, toepasselijke terreinsaneringsmaatregelen (5). |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Met de beste beschikbare technieken geassocieerd emissieniveau (BBT-GEN) |
Het bereik van emissieniveaus verkregen in normale bedrijfsomstandigheden met gebruikmaking van een beste beschikbare techniek of een combinatie van beste beschikbare technieken als omschreven in de BBT-conclusies, uitgedrukt als een gemiddelde over een bepaalde periode, in specifieke referentieomstandigheden, d.w.z. het met een BBT geassocieerde emissieniveau. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Met de beste beschikbare technieken geassocieerd milieuprestatieniveau (BBT-GMPN) |
Het bereik van milieuprestatieniveaus, met uitzondering van emissieniveaus, die onder normale bedrijfsomstandigheden worden verkregen door gebruik te maken van een BBT of een combinatie van BBT’s (6). |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Beste beschikbare technieken (BBT’s) (7) |
Het meest doeltreffende en geavanceerde ontwikkelingsstadium van de activiteiten en exploitatiemethoden waarbij de praktische bruikbaarheid van speciale technieken om het uitgangspunt voor de emissiegrenswaarden en andere vergunningsvoorwaarden te vormen is aangetoond, met het doel emissies en effecten op het milieu in zijn geheel te voorkomen of, wanneer dat niet mogelijk is, te beperken:
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Biodiversiteitsverlies |
De vermindering van aspecten van biologische diversiteit (d.w.z. diversiteit op genetisch, soort- en ecosysteemniveau) gaat verloren in een bepaald gebied door dood (met inbegrip van uitsterven), vernietiging of manuele verwijdering; dit kan op uiteenlopende schaal gebeuren – van uitsterven op planetaire schaal tot het uitsterven van populaties, met een verminderde totale diversiteit op dezelfde schaal. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Biodiversiteit of biologische diversiteit |
De variabiliteit tussen levende organismen van allerlei herkomst, met inbegrip van onder meer terrestrische, mariene en andere aquatische ecosystemen, en de ecologische complexen waarvan zij deel uitmaken. Dit omvat variatie in genetische, fenotypische, fylogenetische en functionele kenmerken, alsmede veranderingen in abundantie en distributie in tijd en ruimte binnen en tussen soorten, biologische gemeenschappen en ecosystemen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Biodiversiteitsgevoelig gebied |
Natura 2000-netwerk van beschermde gebieden, Unesco-werelderfgoedlocaties en Key Biodiversity Areas (KBA’s), alsmede andere beschermde gebieden als bedoeld in bijlage II, aanhangsel D, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 van de Commissie (8). |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Integriteit van de biosfeer of ecologische integriteit |
Het vermogen van een ecosysteem om ecologische processen en een diverse gemeenschap van organismen te ondersteunen en in stand te houden. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Blauwe economie |
De blauwe economie omvat alle bedrijfstakken en sectoren die verband houden met de oceaan, de zee en de kust, ongeacht of deze actief zijn in het mariene milieu (zoals scheepvaart, visserij, energieopwekking) of op land (zoals havens, scheepswerven, aquacultuur en algenproductie aan land, kusttoerisme). |
||||||||||||||||||||||||||||||||
BREF’s of referentiedocumenten over beste beschikbare technieken in de EU |
Een document dat het resultaat is van de overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies (9), georganiseerde uitwisseling van informatie en dat is opgesteld voor welomschreven activiteiten en met name een beschrijving geeft van toegepaste technieken, huidige emissies en consumptieniveaus, technieken die in overweging worden genomen voor de bepaling van beste beschikbare technieken, alsmede BBT-conclusies en eventuele technieken in opkomst, met bijzondere aandacht voor de criteria vermeld in bijlage III bij Richtlijn 2010/75/EU. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Omkoping |
Iemand op oneerlijke wijze overtuigen om in uw voordeel te handelen door hun een geschenk in de vorm van geld of een andere stimulus te geven. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Businessmodel |
Het systeem waarmee de onderneming inputs via haar activiteiten in outputs en uitkomsten transformeert en dat dient om de strategische doelen van de onderneming te verwezenlijken en op korte, middellange en lange termijn waarde te creëren. ESRS gebruikt het enkelvoud “businessmodel”, al moet worden erkend dat ondernemingen soms meer dan één businessmodel hebben. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Zakelijke relaties |
De relaties die de onderneming onderhoudt met zakenpartners, entiteiten binnen haar waardeketen en alle overige statelijke of niet-statelijke entiteiten die direct verband houden met haar zakelijke activiteiten, producten of diensten. Zakelijke relaties zijn niet beperkt tot directe contractuele relaties. Zij omvatten ook indirecte zakelijke relaties in de waardeketen van de onderneming buiten de first-tier-relaties, en aandeelhoudersposities in joint ventures of beleggingen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Nevenproduct |
Een stof die of een voorwerp dat het resultaat is van een productieproces dat niet in de eerste plaats bedoeld is voor de productie van die stof of dat voorwerp, wordt niet als een afvalstof beschouwd, maar als een nevenproduct indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Carbon credit |
Een overdraagbaar of verhandelbaar instrument dat één ton CO2-eq emissiereductie of -verwijdering vertegenwoordigt en dat is gecertificeerd overeenkomstig erkende kwaliteitsstandaarden. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Koolstofdioxide-equivalent (CO2-eq) |
De universele meeteenheid die het aardopwarmingsvermogen (GWP) van elk broeikasgas aangeeft, uitgedrukt in termen van het aardopwarmingsvermogen van één eenheid koolstofdioxide. Deze eenheid wordt gebruikt om het vrijkomen van verschillende broeikasgassen (of het vermijden dat deze vrijkomen) op een gemeenschappelijke basis te evalueren. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Kinderarbeid |
Werk dat kinderen berooft van hun kindertijd, hun potentieel en hun waardigheid, en dat schadelijk is voor hun lichamelijke en geestelijke ontwikkeling. Het gaat om werk dat:
Een kind wordt gedefinieerd als iemand jonger dan achttien jaar. Of bepaalde vormen van arbeid al dan niet “kinderarbeid” kunnen worden genoemd, hangt af van de leeftijd van het kind, het soort werk en het aantal gewerkte uren en de omstandigheden waarin de arbeid wordt verricht. Het antwoord op deze vraag verschilt van land tot land, maar ook tussen bedrijfstakken binnen landen. De minimumleeftijd om te werken mag, volgens Verdrag nr. 138 betreffende de minimumleeftijd van de Internationale Arbeidsorganisatie, niet lager zijn dan de leeftijd waarop de leerplicht eindigt en in ieder geval niet lager dan vijftien jaar. Uitzonderingen zijn mogelijk in bepaalde landen waar economie en onderwijsvoorzieningen onvoldoende ontwikkeld zijn en waar een minimumleeftijd van veertien jaar geldt. Deze landen waarvoor een uitzondering geldt, worden vermeld door de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) in antwoord op een speciaal verzoek van het betrokken land en in overleg met representatieve organisaties van werkgevers en werknemers. De nationale wetgeving kan toestaan dat personen van dertien tot en met vijftien jaar lichte werkzaamheden uitvoeren, op voorwaarde dat deze niet schadelijk zijn voor hun gezondheid of ontwikkeling en niet van zodanige aard zijn dat zij hen verhinderen de school regelmatig te bezoeken of deel te nemen aan programma’s voor beroepskeuze of beroepsopleiding. De minimumleeftijd voor toelating tot iedere vorm van arbeid die, naar de aard van de arbeid of de omstandigheden waaronder deze wordt uitgevoerd, de gezondheid, de veiligheid of de zedelijkheid van jeugdige personen in gevaar kan brengen, mag niet lager zijn dan achttien jaar. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Circulaire economie |
Een economisch systeem waarin de waarde van producten, materialen en andere hulpbronnen in de economie zo lang mogelijk behouden blijft, waardoor deze efficiënter worden gebruikt bij productie en consumptie, zodat het milieueffect van het gebruik ervan wordt verminderd, en afval en het vrijkomen van gevaarlijke stoffen in alle stadia van de levenscyclus zo veel mogelijk worden beperkt, onder meer door toepassing van de afvalhiërarchie. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Beginselen van de circulaire economie |
De Europese beginselen van de circulaire economie zijn:
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Aandeel circulair materiaalgebruik (CMUR) |
Het opnieuw gebruiken van materialen, componenten en producten in de praktijk na primair gebruik, volgens deze strategie (in voorkeursorde):
Dit gebruikspercentage wordt omschreven als de verhouding van het circulaire materiaalgebruik ten opzichte van het totale materiaalgebruik. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Gerubriceerde informatie |
Gerubriceerde EU-informatie in de zin van Besluit 2013/488/EU van de Raad betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (10), of door een van de lidstaten gerubriceerde informatie en als dusdanig gemarkeerde informatie, overeenkomstig aanhangsel B bij dat besluit van de Raad. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Klimaatadaptatie |
Het proces van aanpassing aan de daadwerkelijke en verwachte klimaatverandering en de impacts daarvan. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Klimaatmitigatie |
Het proces om broeikasgasemissies te reduceren en de gemiddelde mondiale temperatuurstijging te beperken tot 1,5 °C boven het pre-industriële niveau, zoals vastgelegd in de Overeenkomst van Parijs. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Klimaatveerkracht |
Het vermogen van een onderneming om zich aan te passen aan klimaatveranderingen en aan ontwikkelingen of onzekerheden in verband met klimaatverandering. Klimaatveerkracht omvat het vermogen om met klimaat-scope 1 en voordelen van klimaatkansen om te gaan, met inbegrip van het vermogen om te reageren op en zich aan te passen aan transitierisico’s en fysieke risico’s. De klimaatveerkracht van een onderneming omvat zowel haar strategische veerkracht als haar operationele veerkracht in het licht van veranderingen en ontwikkelingen op klimaatgebied of onzekerheden verbonden aan klimaatverandering. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Klimaatkans |
Potentiële positieve effecten van klimaatverandering voor de onderneming. Inspanningen inzake klimaatmitigatie en -adaptatie kunnen kansen creëren voor ondernemingen. Klimaatkansen zullen verschillen afhankelijk van de regio, markt en bedrijfstak waar een onderneming actief is. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Fysiek klimaatrisico (fysiek risico door klimaatverandering) |
Risico’s voortkomend uit klimaatverandering kunnen gebeurtenisgedreven zijn (acute risico’s) of voortkomen uit verschuivingen in klimaatpatronen op langere termijn (chronische risico’s). Acute fysieke risico’s komen voort uit specifieke gevaren, en met name weersverschijnselen zoals stormen, overstromingen, branden of hittegolven. Chronische fysieke risico’s komen voort uit veranderingen van het klimaat op langere termijn, zoals temperatuurveranderingen, zeespiegelstijgingen, verminderde waterbeschikbaarheid, biodiversiteitsverlies en veranderingen in productiviteit van grond en bodem. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Klimaattransitierisico |
Risico’s die voortkomen uit de transitie naar een koolstofarme en klimaatveerkrachtige economie. Daarbij gaat het doorgaans om beleidsrisico’s, juridische risico’s, technologische risico’s, marktrisico’s en reputatierisico’s. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Collectieve onderhandelingen |
Alle onderhandelingen die plaatsvinden tussen een werkgever, een groep werkgevers of een of meer werkgeversorganisaties, enerzijds, en een of meer vakbonden of, bij hun afwezigheid, de vertegenwoordigers die geldig zijn verkozen en door hen zijn gemachtigd in overeenstemming met de nationale wet- en regelgeving, anderzijds, om:
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Bevestigd incident (kinder- of gedwongen arbeid of mensenhandel) |
Incident van kinderarbeid of gedwongen arbeid of mensenhandel dat gegrond is bevonden. Bevestigde incidenten omvatten geen incidenten van kinderarbeid of gedwongen arbeid of mensenhandel waarnaar het onderzoek tijdens de rapportageperiode nog loopt. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Bevestigd incident van corruptie of omkoping |
Een incident van corruptie of omkoping dat gegrond is bevonden. Bevestigde incidenten van corruptie omvatten geen incidenten van corruptie waarnaar het onderzoek op het einde van de rapportageperiode nog loopt. Of potentiële gevallen van non-compliance gegrond blijken, kan worden bepaald door de compliance officer van de onderneming of door een vergelijkbare functie of instantie. Een incident hoeft niet gegrond te worden bevonden door een rechter. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Consument |
Personen die de goederen en diensten van de organisatie verwerven, consumeren of gebruiken voor persoonlijk gebruik – voor zichzelf of voor anderen – en niet voor wederverkoop of commerciële, handels- zakelijke, ambachts- of beroepsdoeleinden. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Bedrijfscultuur |
Een bedrijfscultuur formuleert doelstellingen via waarden en overtuigingen. Zij is de leidraad voor de activiteiten van de onderneming via gedeelde aannames en groepsnormen zoals waarden- of missieverklaringen of een gedragscode. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Corruptie |
Het misbruik van toevertrouwde macht voor persoonlijk gewin; dit kan worden geïnitieerd door personen of organisaties. Corruptie omvat praktijken zoals faciliterende betalingen, fraude, afpersing, samenzwering en witwassen. Het omvat ook het aanbieden of ontvangen van een geschenk, lening, vergoeding, beloning of ander voordeel aan of van een persoon om deze aan te zetten iets te doen dat oneerlijk, onwettig of een schending is van het vertrouwen in het zakelijk gedrag van de onderneming. Daarbij kan het gaan om voordelen in contanten of in natura, zoals kosteloze goederen, geschenken en vakanties, of speciale persoonlijke diensten die worden verstrekt met het oog op een ongepast voordeel, of die kunnen leiden tot morele druk om een dergelijk voordeel te ontvangen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Geloofwaardige vertegenwoordigers |
Personen met voldoende diepgaande ervaring in het omgaan met getroffen stakeholders uit een bepaalde regio of context (zoals vrouwelijke werknemers op landbouwbedrijven, inheemse volken of migrerende werknemers) die kunnen helpen om zorgen die dezen waarschijnlijk hebben, effectief over te brengen. In de praktijk kan het hier gaan om ontwikkelings- en mensenrechten-ngo’s, internationale vakbonden en het lokale middenveld, met inbegrip van levensbeschouwelijk geïnspireerde organisaties. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Actuele financiële effecten |
Financiële effecten voor de lopende verslagperiode die zijn opgenomen in de belangrijkste onderdelen van de jaarrekening. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Decarbonisatiehefbomen |
Geaggregeerde soorten klimaatmitigerende maatregelen zoals energie-efficiëntie, elektrificatie, overschakeling naar andere brandstoffen, gebruik van hernieuwbare energie, productwijzigingen en decarbonisatie van de toeleveringsketen die aansluiten bij de specifieke maatregelen van ondernemingen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Ontbossing |
Door de mens veroorzaakte tijdelijke of permanente omzetting van bebost gebied in niet-bebost gebied (11). |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Degradatie of gedegradeerd ecosysteem |
Chronische menselijke impacts die resulteren in biodiversiteitsverlies en verstoring van de structuur, samenstelling en functionaliteit van een ecosysteem. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Afhankelijkheden |
De situatie van een onderneming die voor haar bedrijfsprocessen afhankelijk is van natuurlijke, menselijke en/of sociale hulpbronnen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Depositie op water en bodem |
Een hoeveelheid van een stof die is geaccumuleerd in het milieu – in het water of in de bodem –, hetzij als gevolg van reguliere activiteiten of van incidenten of van verwijderingen door ondernemingen, ongeacht of die accumulatie optreedt op de bedrijfslocatie waar een onderneming produceert of daarbuiten. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Verwoestijning (woestijnvorming) |
Landdegradatie in droge, halfdroge en droge sub-humide gebieden als gevolg van diverse factoren, met inbegrip van klimaatveranderingen en menselijke activiteiten. Met verwoestijning wordt niet de natuurlijke uitbreiding van bestaande woestijnen bedoeld. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Lozing |
Een afvalwaterlozing is de hoeveelheid water (in m3) of stof (in kg BOD/dag of vergelijkbaar) toegevoegd aan of uitgeloogd naar een waterlichaam vanuit een puntbron of een diffuse bron. Riooleffluent (of -lozing) is gezuiverd afvalwater dat door een rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi) wordt geloosd. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Discriminatie |
Discriminatie kan direct of indirect plaatsvinden. Van directe discriminatie is sprake wanneer iemand ongunstiger wordt behandeld dan een ander die in een vergelijkbare situatie verkeert, wordt (of zou worden) behandeld, en de reden daarvoor een specifiek kenmerk is dat deze heeft en dat een van de “beschermingsgronden” is. Indirecte discriminatie vindt plaats wanneer een ogenschijnlijk neutrale bepaling een persoon of een groep die dezelfde kenmerken deelt, benadeelt. Aangetoond moet worden dat een groep door een besluit wordt benadeeld ten opzichte van een vergelijkbare groep. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Dubbele materialiteit |
Dubbele materialiteit heeft twee dimensies: impact-materialiteit en financiële materialiteit. Een duurzaamheidsthema voldoet aan het criterium van dubbele materialiteit indien het materieel is uit oogpunt van impact of uit financieel oogpunt, of beide. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Duurzaamheid van een product, component of materiaal |
Het vermogen van een product, component of materiaal om functioneel en relevant te blijven bij beoogd gebruik. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Ecologische drempel |
Het punt waarop een relatief kleine verandering in externe omstandigheden een snelle verandering in een ecosysteem veroorzaakt. Wanneer een ecologische drempel is overschreden, kan het ecosysteem misschien niet meer door zijn inherente veerkracht terugkeren naar zijn staat. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Omvang van ecosystemen |
De omvang van een natuurlijk kapitaalgoed (“ecosystem asset”), terwijl een natuurlijk kapitaalgoed het aangrenzende gebied van een specifiek ecosysteemtype is dat wordt gekenmerkt door een onderscheiden stel biotische en abiotische componenten en hun interacties. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Ecosysteemherstel |
Doelbewuste ingrepen om het herstel van een ecosysteem in gedegradeerde toestand te initiëren of te versnellen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Ecosysteemdiensten |
De bijdragen van ecosystemen aan de baten die worden gebruikt bij economische en andere menselijke activiteiten of de baten die ecosystemen de mens opleveren. Volgens het Millennium Ecosystem Assessment (MA) kunnen ecosysteemdiensten worden ingedeeld in ondersteunende, regulerende, producerende en culturele diensten. De Common International Classification of Ecosystem Services (CICES) is een classificatie van ecosysteemdiensten. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Ecosysteem (ecosystemen) |
Een dynamisch complex van gemeenschappen van planten, dieren en micro-organismen en hun niet-levende omgeving, die in een onderlinge wisselwerking een functionele eenheid vormen. Een typologie van ecosystemen is te vinden in de IUCN Global Ecosystem Typology 2.0. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Emissie |
De directe of indirecte uitstoot, uit puntbronnen of diffuse bronnen, van stoffen, trillingen, warmte of geluid in de lucht, het water of de bodem (12). |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Werknemer |
Een persoon die met de onderneming een arbeidsrelatie heeft overeenkomstig nationaal recht of nationale praktijk. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Eindgebruikers |
Personen die de uiteindelijke gebruikers of beoogde uiteindelijke gebruikers van een bepaald product of bepaalde dienst zijn. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Gelijke kansen |
Een gelijke en niet-discriminerende toegang van personen tot kansen op onderwijs, opleiding, werkgelegenheid, loopbaanontwikkeling en machtsuitoefening zonder te worden benadeeld op basis van criteria zoals geslacht, ras of etnische afkomst, nationaliteit, religie of overtuiging, beperking, leeftijd of seksuele geaardheid. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Gelijke behandeling |
Het beginsel van gelijke behandeling is een algemeen beginsel van het Europees recht dat veronderstelt dat vergelijkbare situaties of partijen in vergelijkbare situaties gelijk worden behandeld. In de context van ESRS S1 verwijst de term “gelijke behandeling” ook naar het beginsel van niet-discriminatie dat inhoudt dat er geen directe of indirecte discriminatie mag zijn op gronden als geslacht, ras, kleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuiging, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Financiële effecten |
Effecten van risico’s en kansen die voor een onderneming op korte, middellange of lange termijn invloed hebben op haar financiële positie, financiële prestaties en kasstromen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Financiële materialiteit |
Een duurzaamheidsthema is uit financieel oogpunt materieel indien het risico’s of kansen genereert die voor een onderneming op korte, middellange of lange termijn invloed hebben (of waarvan redelijkerwijs mag worden verwacht dat zij invloed kunnen hebben) op haar financiële positie, financiële prestaties, kasstromen, toegang tot financiering of kapitaalkosten. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Gedwongen arbeid |
Alle arbeid of diensten die van een persoon worden gevorderd onder bedreiging met een of andere straf en waarvoor bedoelde persoon zich niet vrijwillig heeft aangeboden. Het begrip omvat alle situaties waarin personen met enigerlei middel worden gedwongen om werk te verrichten, en omvat zowel traditionele op slavernij lijkende praktijken als eigentijdse vormen van dwang waarmee arbeidsuitbuiting is gemoeid; dit kan mensenhandel en moderne slavernij omvatten. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Fossiele brandstof |
Niet-hernieuwbare energiebronnen op basis van koolstof, zoals vaste brandstoffen, aardgas en olie. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Vrijwillige, voorafgaande en geïnformeerde instemming (FPIC) |
Een uitdrukking van het recht van inheemse volken om zelf hun politieke, sociale, economische en culturele prioriteiten te bepalen. Het omvat drie onderling samenhangende en cumulatieve rechten van inheemse volken: het recht te worden geconsulteerd; het recht te participeren; en het recht op hun land, hun gebieden en hun hulpbronnen. FPIC ziet op inheemse volken en wordt erkend in het internationaal humanitair recht, en met name de Verklaring van de Verenigde Naties over de rechten van inheemse volken (UNDRIP). |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoet water |
Grondwater en oppervlaktewater, met als jaargemiddelde een zoutgehalte < 0,5 ‰ (het maximum vermeld in bijlage II bij de kaderrichtlijn water). |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Broeikasgasemissiereductie |
Daling van de scope 1-, 2- of 3-emissies of totale broeikasgasemissies van de onderneming aan het einde van de rapportageperiode ten opzichte van de emissies in het basisjaar. Emissiereducties kunnen het resultaat zijn van onder meer energie-efficiëntie, elektrificatie, decarbonisatie van leveranciers, decarbonisatie van de elektriciteitsmix, ontwikkeling van duurzame producten of wijzigingen in de begrenzingen of activiteiten van de rapportage (bv. uitbesteding, verminderde capaciteit), op voorwaarde dat deze reducties worden behaald binnen de eigen activiteiten en de upstream- en downstreamwaardeketen van de onderneming; broeikasgasverwijderingen en vermeden emissies tellen niet mee als emissiereducties. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Broeikasgasverwijdering en -opslag |
Met (antropogene) broeikasgasverwijderingen (GGR) wordt het onttrekken van broeikasgassen aan de atmosfeer als gevolg van bewust menselijke handelen bedoeld. Daarbij gaat het ook om het versterken van natuurlijke antropogene koolstofputten (“sinks”) en het gebruik van chemische technologie om langetermijnverwijdering en -opslag te verwezenlijken. Koolstofafvang en -opslag (CCS) uit bronnen in de sectoren industrie en energie, die op zich geen CO2 uit de atmosfeer verwijdert, kan atmosferisch CO2 verwijderen indien deze techniek wordt gecombineerd met de productie van bio-energie (bio-energie met CO2-afvang en -opslag – BECCS). Verwijderingen kunnen onderhevig zijn aan “reversals” (omkeringen), d.w.z. iedere beweging van opgeslagen broeikasgassen uit de beoogde opslag die opnieuw in de atmosfeer komen. Wanneer bijvoorbeeld een bos dat is aangeplant om een specifieke hoeveelheid CO2 te verwijderen, door een natuurbrand wordt getroffen, worden de in de bomen afgevangen emissies“omgekeerd”. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Aardopwarmingsvermogen (GWP) |
Een factor die de door één eenheid van een bepaald broeikasgas veroorzaakte stralingsforcering (de mate van schade aan de atmosfeer) ten opzichte van één eenheid CO2 beschrijft. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Broeikasgassen (BKG) |
De gassen vermeld in deel 2 van bijlage V bij Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad (13). Dit zijn: koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4), distikstofoxide (N2O), zwavelhexafluoride (SF6), stikstoftrifluoride (NF3), fluorkoolwaterstoffen (HFK’s) en perfluorkoolwaterstoffen (PFK’s). |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Klachtenmechanisme |
Routinematig, al dan niet door de staat georganiseerd, al dan niet juridische procedure waarmee stakeholders klachten kunnen indienen en herstelmaatregelen kunnen proberen te krijgen. Voorbeelden van door de staat georganiseerde juridische en niet-juridische klachtenmechanismen zijn rechtbanken, arbeidsrechtbanken, nationale mensenrechteninstituten, Nationale Contact Punten (NCP’s) in het kader van de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, ombudsdiensten, organisaties voor consumentenbescherming, toezichthouders en klachtendiensten van de overheid. Niet door de staat georganiseerde klachtenmechanismen zijn mechanismen beheerd door de onderneming – alleen of samen met stakeholders –, zoals klachtenmechanismen op operationeel niveau en collectieve onderhandelingen, met inbegrip van de mechanismen die zijn opgezet via collectieve onderhandelingen. Zij omvatten ook mechanismen beheerd door brancheorganisaties, internationale organisaties, organisaties uit het maatschappelijke middenveld, of multi-stakeholdergroepen. Klachtenmechanismen op operationeel niveau worden beheerd door de organisatie – alleen of in samenwerking met andere partijen – en zijn direct toegankelijk voor de stakeholders van de organisatie. Zij bieden de mogelijkheid om misstanden in een vroeg stadium en direct te identificeren en aan te pakken, en voorkomen zo dat klachten escaleren en misstanden verergeren. Ook krijgt de organisatie hiermee van de direct getroffenen belangrijke feedback over de effectiviteit van haar due diligence. Overeenkomstig UN Guiding Principle (UNGP) 31 zijn effectieve klachtenmechanismen legitiem, toegankelijk, voorspelbaar, billijk, transparant, in overeenstemming met het recht en een bron van permanente educatie. Naast deze criteria zijn effectieve klachtenmechanismen op operationeel niveau ook gebaseerd op betrokkenheid en dialoog. Mogelijk is het voor de organisatie moeilijker om de effectiviteit te beoordelen van klachtenmechanismen waarin zij participeert, dan bij mechanismen die zij zelf heeft opgezet. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Grondwater |
Alle water dat zich onder het bodemoppervlak in de verzadigde zone bevindt en dat in direct contact met de bodem of ondergrond staat (14). |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Habitat |
De plaats of soort locatie waar een organisme of populatie van nature voorkomt. Deze term wordt ook gebruikt voor de milieukenmerken die een bepaalde soort nodig heeft, of haar ecologische niche. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Habitatfragmentatie (versnippering) |
Een algemene term om de reeks processen te beschrijven waarbij habitatverlies resulteert in de opdeling van aaneengesloten habitats in een groter aantal kleinere gebieden, die in totaal kleiner in omvang zijn en onderling geïsoleerd door een matrix van verschillende habitats. Habitatfragmentatie kan optreden door natuurlijke processen (bv. bos- en graslandbranden, overstromingen) en door menselijk handelen (bosbouw, landbouw, verstedelijking). |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Intimidatie |
Een situatie waarin ongewenst gedrag ten aanzien van een beschermingsgrond tegen discriminatie (bv. gender op grond van Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad (15), of godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid op grond van Richtlijn 2000/78/EG van de Raad (16)) plaatsvindt met als doel of gevolg dat de waardigheid van een persoon wordt aangetast en een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreëerd. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Gevaarlijke afvalstoffen |
Een afvalstof die een of meer van de gevaarlijke eigenschappen bezit die worden vermeld in bijlage III bij Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende afvalstoffen (17). |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Sectoren met een grote klimaatimpact |
Sectoren vermeld in de NACE-secties A tot en met H en sectie L van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad (18) (zoals gedefinieerd in Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie (19)). |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Impacts |
Het effect dat de onderneming heeft (of kan hebben) op milieu en mens, met inbegrip van effecten op hun mensenrechten, in verband met haar eigen activiteiten en upstream- en downstreamwaardeketen, onder meer via haar producten en diensten, maar ook via haar zakelijke relaties. Deze impacts kunnen daadwerkelijk of potentieel zijn, negatief of positief, bedoeld of onbedoeld, en omkeerbaar of onomkeerbaar. Zij kunnen zich voordoen op korte, middellange of lange termijn. Impacts geven aan wat de – negatieve of positieve – bijdrage van de onderneming aan duurzame ontwikkeling is. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Drukfactoren |
Alle factoren die veranderingen veroorzaken in de natuur, antropogene activa, bijdragen van de natuur aan de mens en een goede kwaliteit van leven. Directe factoren van verandering kunnen zowel natuurlijk als antropogeen zijn. Zij hebben directe fysieke impact (mechanisch, chemisch, geluid, licht enz.) en gedragsimpacts op de natuur. Daarbij gaat het onder meer om klimaatverandering, verontreiniging, verschillende soorten van verandering in landgebruik, invasieve exoten en zoönosen, en exploitatie. Het functioneren van indirecte drukfactoren is diffuus doordat zij directe factoren veranderen of beïnvloeden (door niveau, richting of aandeel daarvan te beïnvloeden), maar ook andere indirecte factoren. Interactie tussen indirecte en directe drukfactoren creëert verschillende ketens van relaties, attributie en impacts, die kunnen verschillen naargelang soort, intensiteit, duur en afstand. Deze relaties kunnen ook leiden tot verschillende soorten overloopeffecten. Mondiale indirecte factoren zijn onder meer economische, demografische, governance-, technologische en culturele factoren. Bijzondere aandacht gaat bij indirecte factoren naar de rol van instellingen (zowel formeel als informeel) en impacts van de productie-, leverings- en consumptiepatronen op de natuur, bijdragen van de natuur aan de mens en een goede levenskwaliteit. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Impact-materialiteit |
Een duurzaamheidsthema is materieel uit oogpunt van impact wanneer het betrekking heeft op materiële daadwerkelijke of potentiële, positieve of negatieve impacts van de onderneming op mens of milieu op korte, middellange en lange termijn. Een uit oogpunt van impact materieel duurzaamheidsthema omvat impacts die verband houden met de eigen activiteiten en upstream- en downstreamwaardeketen van de onderneming, onder meer via haar producten en diensten, maar ook via haar zakelijke relaties. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Incident |
Een via een formeel proces bij de onderneming of bevoegde autoriteiten geregistreerde juridische actie of klacht, of een geval van niet-naleving dat door de onderneming is geïdentificeerd via vastgestelde procedures. Bij vastgestelde procedures om gevallen van niet-naleving te identificeren, kan het gaan om audits van het beheersysteem, formele monitoringprogramma’s of klachtenmechanismen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Afvalverbranding |
Het op hoge temperatuur gecontroleerd verbranden van afval, al dan niet met terugwinning van energie. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Onafhankelijk bestuurder |
Bestuurders die onafhankelijk oordelen, vrij van externe invloeden of belangenconflicten. Onafhankelijkheid betekent over het algemeen objectieve, ongebonden oordeelsvorming. Wanneer “onafhankelijkheid” wordt gebruikt als de maatstaf om de schijn van onafhankelijkheid te beoordelen, of om een niet-uitvoerend lid van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen of hun comités als onafhankelijk aan te merken, betekent het de afwezigheid van een belang, positie, band of relatie die, beschouwd uit het oogpunt van een redelijke en goed geïnformeerde derde, waarschijnlijk aanleiding zal geven tot ongepaste beïnvloeding van of vooringenomenheid bij de besluitvorming. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Inheemse volken |
Er is geen uniforme definitie van inheemse volken waarover op internationaal niveau overeenstemming bestaat. In de praktijk valt er wel convergentie waar te nemen tussen internationale instanties over de vraag welke groepen als inheemse volken kunnen worden beschouwd – en dus bijzondere bescherming moeten krijgen. Een belangrijk criterium om inheemse volken te definiëren betreft hun verbondenheid met een traditioneel gebied, in de zin van artikel 1 van ILO-Verdrag nr. 169, dat verklaart dat het betrokken verdrag van toepassing is op: “(a) in stamverband levende volken in onafhankelijke landen waarvan de sociale, culturele en economische omstandigheden hen onderscheiden van andere delen van de nationale gemeenschap, en van wie de status geheel of gedeeltelijk wordt gereguleerd door hun eigen gewoonten of tradities of door speciale wetten of voorschriften; (b) volken in onafhankelijke landen die als inheems worden beschouwd wegens hun afstamming van de volken die het land of een geografisch gebied waartoe het land behoort, bewoonden op het tijdstip waarop het werd veroverd of gekoloniseerd of waarop de huidige grenzen van de staat werden vastgesteld en die, ongeacht hun wettelijke status, sommige of al hun eigen sociale, economische, culturele en politieke instellingen hebben behouden.” In artikel 1, lid 2, van ILO-Verdrag nr. 169 is ook het volgende bepaald: “Het gevoel inheems te zijn of te behoren tot een stam dient te worden aangemerkt als fundamenteel criterium om te bepalen op welke groepen de bepalingen van dit Verdrag van toepassing zijn.” |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Indirecte broeikasgasemissies |
Broeikasgasemissies die een gevolg zijn van de activiteiten van een entiteit, maar die optreden bij bronnen die eigendom zijn van of onder de zeggenschap staan van een andere entiteit. Indirecte emissies omvatten zowel scope 2-emissies als scope 3-emissies. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Installatie |
Een stationaire technische eenheid waarin een of meer activiteiten plaatsvinden die een effect op emissies en verontreiniging kunnen hebben. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Interne koolstofprijs |
Een prijs die een onderneming gebruikt om de financiële implicaties in te schatten van veranderingen in investeringen, productie en consumptiepatronen, alsmede van potentiële technologische vooruitgang en toekomstige kosten van emissiereductie. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Regelingen voor interne koolstofbeprijzing |
Een organisatorische regeling waarmee een onderneming koolstofprijzen kan toepassen bij strategische en operationele besluitvorming. Er zijn twee soorten interne koolstofprijzen gangbaar in ondernemingen. De eerste soort is een “schaduwprijs”, d.w.z. een theoretische kostprijs of theoretisch bedrag dat de onderneming niet in rekening brengt, maar dat wel kan worden gebruikt voor het inschatten van de economische implicaties of afruil voor elementen als risico-impacts, nieuwe investeringen, netto contante waarde (NPV) van projecten en de kosten-batenanalyse van diverse initiatieven. De tweede soort is een interne “heffing” of “vergoeding”, d.w.z. een koolstofprijs die in rekening wordt gebracht aan een bedrijfsactiviteit, productlijn of andere bedrijfseenheid op basis van hun broeikasgasemissies (deze interne heffingen of vergoedingen vallen te vergelijken met intracompany-verrekenprijzen). |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Invasieve of uitheemse soorten |
Soorten waarvan de introductie en/of verspreiding door menselijk handelen buiten hun natuurlijke verspreidingsgebied een bedreiging vormt voor de biologische diversiteit, de voedselveiligheid en de menselijke gezondheid en het menselijk welzijn. Met “uitheemse soort” wordt een soort bedoeld die buiten haar natuurlijke verspreidingsgebied is geïntroduceerd (“exoot”, “niet-inheems” en “niet van nature voorkomend” zijn synoniemen voor “uitheems”). “Invasieve soort” is een soort die zich blijkt uit te breiden in ecosystemen waarin deze is geïntroduceerd en die deze blijkt te veranderen. Een soort kan dus uitheems zijn zonder invasief te zijn of kan, in het geval van een soort die van nature in een gebied voorkomt, toenemen en invasief worden, zonder evenwel een uitheemse soort te zijn. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Key Biodiversity Area (KBA) |
Locaties die significant bijdragen aan de mondiale instandhouding van biodiversiteit, in terrestrische, zoetwater- en mariene ecosystemen. Sites kwalificeren als mondiale KBA’s indien deze voldoen aan een of meer van elf criteria, ingedeeld in vijf clusters: bedreigde biodiversiteit; geografisch beperkte biodiversiteit; ecologische integriteit; biologische processen; en onvervangbaar karakter. De World Database of Key Biodiversity Areas wordt door BirdLife International beheerd namens het KBA Partnership. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Landdegradatie |
De talrijke processen die leiden tot de afname of het verlies van biodiversiteit, ecosysteemfuncties of de baten daarvan voor de mens; dit omvat ook de degradatie van alle terrestrische ecosystemen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Vuilstortplaats |
Een afvalverwijderingsterrein voor het storten van afvalstoffen op of in de bodem (20). |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Landsysteem (verandering in –) |
De terrestrische component van het aardsysteem die alle processen en activiteiten met betrekking tot het landgebruik door de mens omvat. Daarbij gaat het om sociaal-economische, technologische en organisatorische inputs en regelingen, alsmede om de baten van land en de onbedoelde sociale en ecologische uitkomsten van maatschappelijke activiteiten. Het concept “landsystemen” is een combinatie van “landgebruik” (de activiteiten, regelingen en inputs verbonden aan landgebruik) en “landbedekking” (het geheel van fysieke kenmerken van land die kunnen worden onderscheiden met aardobservatie). |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Landgebruik (verandering in –) |
Het gebruik door de mens van een specifiek gebied voor een bepaalde doelstelling (zoals wonen, landbouw, recreatie, industrie enz.). Wordt beïnvloed door, maar is niet synoniem met landbedekking. Met “verandering in landgebruik” wordt een verandering bedoeld in het gebruik of beheer van land door de mens, die tot een verandering in de landbedekking kan leiden. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Officiële vertegenwoordigers |
Personen die als officieel zijn erkend door de wet of de praktijk, zoals gekozen vakbondsvertegenwoordigers in het geval van werknemers, of andere gelijkaardige vrij gekozen vertegenwoordigers van getroffen stakeholders. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Invloed |
Het vermogen van de onderneming om de onrechtmatige praktijken te veranderen van een andere partij die met een negatieve duurzaamheidsimpact in verband te brengen is. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Lobbyactiviteiten |
Activiteiten ondernomen met het oog op de beïnvloeding van het formuleren of de uitvoering van beleid of wetgeving of de besluitvorming van regeringen, overheidsinstellingen, toezichthouders, EU-instellingen, -organen en -instanties of normerende instanties. Bij dit soort activiteiten gaat het om (niet-uitputtende lijst):
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Locked-in broeikasgasemissies |
Schattingen van toekomstige broeikasgasemissies die waarschijnlijk zullen worden veroorzaakt door de belangrijkste activa of verkochte producten van een onderneming tijdens hun operationele levensduur. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Lange levensduur |
Een ontwerp voor onderhoud en duurzaamheid dat moet stimuleren dat producten in de praktijk langer worden gebruikt dan de industrienorm en op een schaal en zodanige wijze dat de circulaire verwerking aan het einde van het functionele leven niet in het gedrang komt. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Mariene hulpbronnen |
Biologische en niet-biologische hulpbronnen die in de zeeën en oceanen worden aangetroffen. Voorbeelden zijn onder meer, doch niet uitsluitend, diepzeemineralen, grind en visserijproducten. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Materiële kansen |
Duurzaamheidskansen met positieve financiële effecten die voor de onderneming materiële invloed hebben (of waarvan redelijkerwijs mag worden verwacht dat zij die invloed kunnen hebben) op haar kasstromen, toegang tot financiering of kapitaalkosten op korte, middellange of lange termijn. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Materiële risico’s |
Duurzaamheidsrisico’s met negatieve financiële effecten die voor de onderneming materiële invloed hebben (of waarvan redelijkerwijs mag worden verwacht dat zij die invloed kunnen hebben) op haar kasstromen, toegang tot financiering of kapitaalkosten op korte, middellange of lange termijn. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Materialiteit |
Een duurzaamheidsthema is materieel indien het voldoet aan de criteria die zijn bepaald voor impact-materialiteit, voor financiële materialiteit, of voor beide. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Maatstaven |
Kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren die de onderneming gebruikt voor het meten van en rapporteren over de effectiviteit van de verwezenlijking van haar duurzaamheidsbeleid, mede afgezet tegen haar doelen op termijn. Maatstaven helpen ook om de resultaten van de onderneming te meten wat betreft betrokken mensen, milieu en de onderneming. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Microplastics |
Kleine stukjes plastic, doorgaans kleiner dan 5 mm. Een toenemende hoeveelheid microplastics wordt aangetroffen in het milieu (ook in de zee) en in voedsel en drinkwater. Wanneer microplastics in het milieu terechtkomen, zijn zij niet biologisch afbreekbaar en hopen zij zich meestal op – tenzij zij speciaal ontworpen zijn om biologisch afbreekbaar te zijn in het open milieu. Biologische afbreekbaarheid is een complex fenomeen, met name in het mariene milieu. Er bestaat toenemende zorg over de aanwezigheid van microplastics in verschillende milieucompartimenten (zoals water), de impact daarvan op het milieu en potentieel de gezondheid van de mens. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Minimumrapportage-eis |
Een minimumrapportage-eis legt de inhoud vast van de informatie die de onderneming moet opnemen wanneer zij rapporteert over beleid, maatregelen, maatstaven of doelen, hetzij overeenkomstig een Rapportage-eis in een ESRS, hetzij op entiteitspecifieke basis. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Natuurlijke hulpbronnen |
In de natuur voorkomende natuurlijke kapitaalgoederen (grondstoffen) die voor economische productie of consumptie kunnen worden gebruikt. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Nature-based solutions (NbS) |
Maatregelen ten behoeve van de bescherming, het behoud, het herstel, het duurzame gebruik en beheer van natuurlijke of veranderde terrestrische, zoetwater-, kust- en mariene ecosystemen, die sociale, economische en ecologische uitdagingen effectief en adaptief het hoofd bieden en tegelijkertijd voordelen opleveren in termen van menselijk welzijn, ecosysteemdiensten, veerkracht en biodiversiteit. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Netto-nul-doel |
Op het niveau van een onderneming een netto-nul-doel (klimaatneutraliteit) vaststellen dat is afgestemd op het behalen van maatschappelijke klimaatdoelen, betekent:
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Medewerkers niet in loondienst |
Binnen het eigen personeel van een onderneming omvatten medewerkers niet in loondienst zowel individuele opdrachtnemers die arbeid leveren aan de onderneming (“zelfstandigen”) als werknemers die worden geleverd door ondernemingen die zich voornamelijk bezighouden met “Arbeidsbemiddeling en personeelswerk” (NACE-code N78). |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Niet-hernieuwbare energie |
Energie die niet kan worden geïdentificeerd als zijnde afkomstig uit hernieuwbare bronnen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Operationele zeggenschap |
Operationele zeggenschap (over een entiteit, bedrijfslocatie, activiteit of activum) is de situatie waarin de onderneming in staat is de operationele activiteiten en relaties van de entiteit, de bedrijfslocatie, de activiteit of het activum aan te sturen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Kansen |
Duurzaamheidskansen met positieve financiële effecten. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Overwerk |
Het aantal uren dat een werknemer daadwerkelijk heeft gewerkt boven zijn of haar contractuele werkuren. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Eigen personeel/eigen werknemers |
Zowel medewerkers die een arbeidsrelatie met de onderneming hebben (“werknemers”) als medewerkers niet in loondienst die ofwel individuele opdrachtnemers zijn die arbeid leveren aan de onderneming (“zelfstandigen”), of personen die worden geleverd door ondernemingen die zich voornamelijk bezighouden met “Arbeidsbemiddeling en personeelswerk” (NACE-code N78). |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Ozonlaagafbrekende stoffen |
Stoffen vermeld in het Protocol van Montréal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Verpakking |
Producten, vervaardigd uit materiaal van welke aard ook, die kunnen worden gebruikt voor het insluiten, beschermen, verladen, afleveren, opslaan, vervoeren en aanbieden van goederen – van grondstoffen tot afgewerkte producten – over het gehele traject van producent tot gebruiker of consument (21). |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Beloning |
Het gewone basis- of minimumloon of -salaris en alle overige vormen van beloning, in geld of in natura die de werknemer direct of indirect (“aanvullende of variabele componenten”) van zijn of haar werkgever ontvangt met betrekking tot zijn of haar dienstbetrekking. Het “beloningsniveau” is het brutojaarloon en het overeenkomstige bruto-uurloon. Het “mediane beloningsniveau” is de werknemersbeloning waarbij de ene helft van de werknemers meer dan dat bedrag verdient en de andere helft minder. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Mensen met een beperking |
Mensen met langdurige fysieke, mentale, intellectuele of zintuiglijke beperkingen die hen, in wisselwerking met diverse drempels, kunnen beletten volledig, effectief en op voet van gelijkheid met anderen te participeren in de samenleving. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Fysieke risico’s |
Alle mondiale economische bedrijvigheid is afhankelijk van het functioneren van aardsystemen (zoals een stabiel klimaat) en ecosysteemdiensten (zoals de levering van biomassa (grondstoffen)). Natuurlijke fysieke risico’s zijn een direct gevolg van de afhankelijkheid van een organisatie van de natuur. Fysieke risico’s treden op wanneer natuurlijke systemen worden aangetast door de impact van klimatologische gebeurtenissen (bv. extreme weersomstandigheden zoals droogte), geologische gebeurtenissen (bv. seismische gebeurtenissen zoals een aardbeving), gebeurtenissen of veranderingen in ecosysteemevenwichten, zoals bodemkwaliteit of mariene ecologie, die van invloed zijn op de ecosysteemdiensten waarvan organisaties afhankelijk zijn. Dit soort risico’s kunnen acuut of chronisch zijn, of beide. Natuurlijke fysieke risico’s ontstaan als gevolg van veranderingen in de biotische (levende) en abiotische (niet-levende) omstandigheden die gezonde, functionerende ecosystemen ondersteunen. Fysieke risico’s zijn meestal locatiegebonden. Natuurlijke fysieke risico’s gaan vaak samen met fysieke klimaatrisico’s. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Planetaire grenzen |
Met dit concept kan een schatting worden gemaakt van een veilige operationele ruimte voor de mensheid wat betreft het functioneren van de aarde. Voor elk cruciaal proces van het aardsysteem is kwantitatief bepaald waar de grens ligt die niet mag worden overschreden om onacceptabele planetaire milieuveranderingen te vermijden. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Beleid |
Een samenstel of raamwerk van algemene doelstellingen en managementbeginselen dat de onderneming gebruikt bij haar besluitvorming. Een beleid geeft uitvoering aan de strategie of de managementbesluiten met betrekking tot een materieel duurzaamheidsthema. Elke beleidslijn valt onder de verantwoordelijkheid van een of meer specifieke personen, legt het toepassingsbereik ervan vast en omvat een of meer doelen (die in voorkomend geval zijn gekoppeld aan meetbare doelen). Beleid wordt gevalideerd en geëvalueerd aan de hand van de toepasselijke governanceregels van ondernemingen. Beleid wordt uitgerold via maatregelen of actieplannen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Verontreinigende stof |
Een stof, trilling, warmte, geluid, licht of andere contaminant in lucht, water of bodem die de gezondheid van mens en/of milieu kan aantasten, schade kan toebrengen aan materiële bezittingen, dan wel de belevingswaarde van het milieu of ander rechtmatig milieugebruik kan aantasten of in de weg staan (22). |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Verontreiniging |
De directe of indirecte inbreng door menselijk handelen van verontreinigende stoffen in lucht, water of bodem die de gezondheid van mens en/of het milieu kan aantasten, schade kan toebrengen aan materiële goederen, dan wel de belevingswaarde van het milieu of ander rechtmatig milieugebruik kan aantasten of in de weg kan staan (23). |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Bodemverontreiniging |
De inbreng in de bodem door menselijk handelen – ongeacht of die inbreng optreedt op de bedrijfslocatie waar een onderneming produceert of daarbuiten, of door het gebruik van de producten en/of diensten van de onderneming – van stoffen, trillingen, warmte of geluid die de gezondheid van mens en/of milieu kan aantasten, schade kan toebrengen aan materiële bezittingen, dan wel de belevingswaarde van het milieu of ander rechtmatig milieugebruik kan aantasten of in de weg staan (24). Bodem-verontreinigende stoffen zijn onder meer anorganische verontreinigende stoffen, persistente organische verontreinigende stoffen (POP’s), pesticiden, stikstof- en fosforverbindingen enz. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Beschermd gebied |
Een duidelijk afgebakend geografisch gebied dat, met behulp van juridische of andere effectieve middelen, is erkend, specifiek is aangewezen en wordt beheerd met het oog op de instandhouding van natuur op lange termijn met de daarbij behorende ecosysteemdiensten en culturele waarden. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Ingekochte of verworven elektriciteit, warmte, stoom en koeling |
Wanneer de onderneming haar elektriciteit, warmte, stoom of koeling van een derde partij heeft ontvangen. De term “verworven” duidt op omstandigheden waarin een onderneming elektriciteit misschien niet direct aankoopt (bv. een huurder in een pand), maar waar de energie voor gebruik naar de faciliteit van de onderneming wordt gebracht. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Grondstof |
Primair of secundair materiaal dat wordt gebruikt om een product te vervaardigen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Erkende kwaliteitsstandaarden voor carbon credits |
Kwaliteitsstandaarden voor carbon credits zijn standaarden die door onafhankelijke derden kunnen worden geverifieerd, die vereisten en projectrapportage publiek beschikbaar stellen en ten minste garanties bieden voor additionaliteit, permanentie, vermijden van dubbeltelling en die regels vastleggen voor het berekenen, monitoren en certificeren van de broeikasgasemissies en -verwijderingen van het project. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Te registreren arbeidsongeval of beroepsziekte |
Een arbeidsongeval of beroepsziekte ontstaan door:
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Nuttige toepassing |
Elke handeling met als voornaamste resultaat dat afvalstoffen een nuttig doel dienen door hetzij in de betrokken installatie, hetzij in de ruimere economie andere materialen te vervangen die anders voor een specifieke functie zouden zijn gebruikt, of waardoor de afvalstof voor die functie wordt klaargemaakt (25). |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Recycling |
Elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden verwerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dit omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar niet de terugwinning van energie en het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Regeneratie van hulpbronnen |
Bevorderen van het vermogen tot zelfvernieuwing van natuursystemen om ecologische processen opnieuw te activeren die door toedoen van de mens zijn verstoord of lijden onder overexploitatie. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Herstel (genoegdoening) |
Een negatieve impact tegengaan of ongedaan maken. Voorbeelden: excuses, financiële of niet-financiële compensatie, voorkomen van schade door gerechtelijke bevelen of garanties van niet-herhaling, bestraffende sancties (strafrechtelijk of bestuurlijk, zoals geldboeten), restitutie, herstel, rehabilitatie. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Hernieuwbare energie |
Energie uit hernieuwbare niet-fossiele bronnen, met name windenergie, zonne-energie (thermische zonne-energie en fotovoltaïsche energie) en geothermische energie, omgevingsenergie, getijdenenergie, golfslagenergie en andere oceaanenergie, waterkracht, energie uit biomassa, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties en biogas (26). |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Hernieuwbaar materiaal |
Materialen geproduceerd uit grondstoffen die snel opnieuw kunnen worden aangevuld via ecologische cycli of landbouwprocessen, zodat de diensten die deze materialen en andere daarmee samenhangende grondstoffen leveren, niet in gevaar komen en voor de volgende generatie beschikbaar blijven. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Materiaalinstromen |
Materiaal dat de faciliteiten van de onderneming binnenkomt. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Materiaaluitstromen |
Materiaal dat de faciliteiten van de onderneming verlaat. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Optimalisatie materiaalgebruik |
Ontwerp, productie en distributie van materialen en producten met als doel deze zo hoogwaardig mogelijk te blijven gebruiken. Ecodesign en ontwerp voor lange levensduur, reparatie, hergebruik, herbestemming, demontage, herfabriceren zijn voorbeelden van tools om materiaalgebruik te optimaliseren. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Hergebruik |
Elke handeling waarbij producten of componenten die geen afvalstoffen zijn, opnieuw worden gebruikt voor hetzelfde doel als dat waarvoor zij waren bedoeld. Dit kan schoonmaken of kleine aanpassingen omvatten, zodat deze producten of componenten zonder significante aanpassingen klaar zijn voor het volgende gebruik. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Stroomgebied |
Het gebied vanwaaruit alle oppervlakteafvoer langs een reeks stromen, rivieren en eventueel meren via één riviermond, estuarium of delta in zee stroomt. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Risico’s |
Duurzaamheidsrisico’s met negatieve financiële effecten voortkomend uit milieu-, sociale of governancethema’s die voor de onderneming op korte, middellange of lange termijn negatieve invloed kunnen hebben op haar financiële positie, financiële prestaties, kasstromen, toegang tot financiering of kapitaalkosten. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Scenario |
Een plausibele beschrijving van hoe de toekomst kan verlopen, op basis van een coherente en intern consistente reeks aannames over centrale bepalende factoren (bv. tempo van technologische veranderingen, prijzen) en relaties. Scenario’s zijn dus geen voorspellingen of prognoses, maar worden gebruikt om de implicaties van ontwikkelingen en maatregelen in beeld te brengen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Scenarioanalyse |
Een proces voor het in kaart brengen en beoordelen van een potentieel scala uitkomsten van toekomstige gebeurtenissen onder omstandigheden van onzekerheid. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Scope 1-emissies |
Directe broeikasgasemissies afkomstig van bronnen die eigendom zijn van of onder de zeggenschap staan van de onderneming. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Scope 2-emissies |
Indirecte emissies als gevolg van de opwekking van ingekochte of verkregen elektriciteit, stoom, warmte of koeling die door de onderneming wordt verbruikt. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Scope 3-emissies |
Alle indirecte emissies (niet opgenomen in scope 2-emissies) die optreden binnen de waardeketen van de rapporterende onderneming, met inbegrip van zowel upstream- als downstreamemissies. Scope 3-emissies kunnen worden uitgesplitst in scope 3-categorieën. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Scope 3-categorie |
Een van de vijftien soorten scope 3-emissies geïdentificeerd door de GHG Protocol Corporate Standard en nader uitgewerkt in de GHG Protocol Corporate Value Chain (Scope 3) Accounting and Reporting Standard (aangepast van GHG Protocol Corporate Value Chain (Scope 3) Accounting and Reporting Standard, Glossary (versie 2011)). Ondernemingen die ervoor kiezen om hun scope 3-emissies administratief te verwerken op basis van de categorieën indirecte broeikasgasemissies van EN ISO 14064-1:2018, kunnen ook verwijzen naar de categorie omschreven in deel 5.2.4 van EN ISO 14064-1:2018 (m.u.v. indirecte broeikasgasemissies uit ingevoerde energie). |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Gevoelige informatie |
Gevoelige informatie in de zin van Verordening (EU) 2021/697 van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Europees Defensiefonds (27). |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Bedrijfslocatie |
De locatie van een of meer fysieke installaties. Indien er meer dan één fysieke installatie is van dezelfde of van verschillende eigenaren of exploitanten en bepaalde infrastructuur en faciliteiten worden gedeeld, kan de volledige zone waar de fysieke installatie zich bevindt, een bedrijfslocatie (“site”) vormen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Sociale dialoog |
Alle vormen van onderhandeling, consultatie of gewoon uitwisseling van informatie tussen of onder vertegenwoordigers van overheden, werkgevers, werkgeversorganisaties en werknemersvertegenwoordigers, gericht op sociaaleconomische onderwerpen die het algemeen belang raken. Het kan bestaan als een driehoeksoverleg – met de overheid als officiële partij bij de dialoog – of alleen bestaan uit relaties tussen twee partijen, de werknemersvertegenwoordigers en het management (of vakbonden en werkgeversorganisaties). |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Sociale bescherming |
Het geheel van maatregelen dat bedoeld is om armoede en kwetsbaarheid over de hele levenscyclus te verminderen en te voorkomen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Bodem |
De bovenste laag van de aardkorst die begrensd is door het vaste gesteente en het aardoppervlak. De bodem bestaat uit minerale deeltjes, organisch materiaal, water, lucht en levende organismen (28). |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Bodemdegradatie |
Het afnemende vermogen van de bodem om door de stakeholders ervan gewenste ecosysteemgoederen en -diensten te leveren. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Bodemafdekking |
De bodem zodanig afdekken dat het afgedekte gebied daardoor ondoorlatend wordt (bv. een weg). Deze ondoorlatendheid kan milieu-impacts met zich brengen, zoals beschreven in bijlage IV bij Verordening (EU) 2018/2026 (29). |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Specifieke massastroom |
Massa vrijgekomen verontreinigende stof per massa vervaardigd product. Specifieke massastromen (emissievracht) maken vergelijking mogelijk van de milieuprestaties van installaties, ongeacht hun verschillende productievolumes. Evenmin worden deze gegevens beïnvloed door vermenging of verdunning (30). |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Stakeholderbetrokkenheid |
Een voortdurend proces van interactie en dialoog tussen de onderneming en haar stakeholders dat de onderneming in staat stelt hun belangen en zorgen te horen, te begrijpen en daarop te reageren. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Stakeholders |
Partijen die van invloed kunnen zijn op de onderneming of op wie de onderneming van invloed kan zijn. Er zijn twee grote groepen stakeholders:
Sommige, maar niet alle stakeholders behoren mogelijk tot de beide groepen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Stoffen |
Een chemisch element en de verbindingen daarvan, met uitzondering van de volgende stoffen:
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Zorgwekkende stoffen |
Een stof die:
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) |
Stoffen die voldoen aan de criteria van artikel 57 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (REACH) en die overeenkomstig artikel 59, lid 1, van die verordening zijn vastgesteld. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Leverancier |
Entiteit upstream van de organisatie (d.w.z. in de toeleveringsketen van de organisatie) die producten of diensten levert die worden gebruikt bij de ontwikkeling van de eigen producten of diensten van de organisatie. Een leverancier kan een directe zakelijke relatie met de organisatie hebben (vaak “first-tier-leverancier” genoemd) of een indirecte zakelijke relatie. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Toeleveringsketen |
Het volledige scala activiteiten of processen uitgevoerd door entiteiten upstream van de onderneming, die producten of diensten leveren die bij de ontwikkeling en vervaardiging van de eigen producten of diensten van de onderneming worden gebruikt. Dit omvat upstreamentiteiten waarmee de onderneming een directe relatie heeft (vaak “first tier-leverancier” genoemd) en entiteiten waarmee de onderneming een indirecte zakelijke relatie heeft. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Oppervlaktewater |
Binnenwater (met uitzondering van grondwater), overgangswater en kustwateren en, voor zover het de chemische toestand betreft, ook territoriale wateren (37). |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Duurzaamheidsthema’s |
Milieu-, sociale en mensenrechten-, en governancefactoren (ESG-factoren), waaronder duurzaamheidsfactoren in de zin van artikel 2, punt 24), van Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad (38). |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Duurzaamheidsverklaring |
Het aparte onderdeel van het bestuursverslag van de onderneming waarin de informatie over duurzaamheidsthema’s wordt gepresenteerd die overeenkomstig de Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (39) en de ESRS is opgesteld. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Duurzaamheidskansen |
Onzekere milieu-, sociale of governancegebeurtenissen of -omstandigheden die, mochten zij optreden, een potentieel materieel positief effect kunnen hebben op het businessmodel of de strategie van de onderneming, en op haar mogelijkheden om haar doelstellingen en doelen te verwezenlijken en waarde te creëren – en die dus haar beslissingen en die van haar zakelijke relaties kunnen beïnvloeden waar het gaat om duurzaamheidsthema’s. Net zoals alle andere kansen worden duurzaamheidskansen gemeten als een combinatie van de omvang van een impact en de waarschijnlijkheid dat deze zich voordoet. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Duurzaamheidsrisico’s |
Onzekere milieu-, sociale of governancegebeurtenissen of -omstandigheden die, mochten zij optreden, een potentieel materieel negatief effect kunnen hebben op het businessmodel of de strategie van de onderneming, en op haar mogelijkheden om haar doelstellingen en doelen te verwezenlijken en waarde te creëren – en die dus haar beslissingen en die van haar zakelijke relaties kunnen beïnvloeden waar het gaat om duurzaamheidsthema’s. Net zoals alle andere risico’s worden duurzaamheidsrisico’s gemeten als een combinatie van de omvang van een impact en de waarschijnlijkheid dat deze zich voordoet. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Duurzaamheidsimpacts |
Het effect dat de onderneming heeft of kan hebben op milieu en mens, met inbegrip van effecten op hun mensenrechten, als gevolg van de activiteiten of zakelijke relaties van de onderneming. Deze impacts kunnen daadwerkelijk of potentieel zijn, negatief of positief, op korte, middellange of lange termijn, bedoeld of onbedoeld, en omkeerbaar of onomkeerbaar. Impacts geven aan wat de –negatieve of positieve – bijdrage van de onderneming aan duurzame ontwikkeling is. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Systeemrisico’s |
Risico’s die voortkomen uit het uitvallen van het hele systeem – en niet uit het falen van afzonderlijke onderdelen ervan. Zij worden gekenmerkt door bescheiden omslagpunten die, indirect gecombineerd, tot groot falen leiden met een waterval van interacties van fysieke en transitierisico’s (besmetting), omdat één verlies een keten van andere risico’s in gang zet, en systemen na een schok hun evenwicht niet kunnen herstellen. Een voorbeeld is het verlies van een belangrijke soort, zoals de zeeotter, die een cruciale rol speelt in de gemeenschapsstructuur van een ecosysteem. Toen in de jaren 1900 op zeeotters werd gejaagd tot deze bijna waren uitgestorven, vond er een omslag plaats in de kustecosystemen en nam de biomassaproductie sterk af. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Doelen |
Meetbare, uitkomstgerichte en termijngebonden doelstellingen die de onderneming tracht te behalen voor materiële impacts, risico’s of kansen. Deze kunnen vrijwillig door de onderneming zijn bepaald of voortkomen uit wettelijke voorschriften voor de onderneming. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Bedreigde soort |
Bedreigde soorten, met inbegrip van flora en fauna, op de Europese rode lijst of de rode lijst van de IUCN, als bedoeld in bijlage II, deel 7, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 van de Commissie. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Opleiding |
Initiatieven die de onderneming opzet om de vaardigheden en kennis van haar eigen werknemers in stand te houden en/of te verbeteren. Dit kan uiteenlopende methodologieën omvatten, zoals opleiding op locatie en onlineopleiding. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Transitieplan |
Een specifiek type actieplan dat de onderneming vaststelt met betrekking tot een strategisch besluit en dat inzet op:
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Transitieplan voor klimaatmitigatie |
Een aspect van de algehele strategie van een onderneming die de doelen, maatregelen en middelen van de onderneming schetst voor haar transitie naar een koolstofarmere economie, met inbegrip van maatregelen zoals het reduceren van haar broeikasgasemissies, met als doelstelling het beperken van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C en klimaatneutraliteit. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Transitierisico’s |
Risico’s die het gevolg zijn van een verkeerde afstemming tussen de strategie en het management van een organisatie of investeerder en de veranderende regelgevings-, beleids- of maatschappelijke context waarbinnen deze opereert. Ontwikkelingen die gericht zijn op het stoppen of ongedaan maken van klimaat- of natuurschade, zoals overheidsmaatregelen, technologische doorbraken, veranderingen in de markt, rechtszaken en veranderende consumentenvoorkeuren, kunnen allemaal transitierisico’s doen ontstaan of veranderen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebruikers |
Gebruikers van duurzaamheidsverklaringen zijn primaire gebruikers van financiële verslaggeving voor algemeen gebruik (bestaande en potentiële beleggers, kredietverstrekkers en andere crediteuren, zoals assetmanagers, kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen), alsmede andere gebruikers, zoals zakenpartners van de onderneming, vakbonden en sociale partners, het maatschappelijke middenveld en niet-gouvernementele organisaties, overheden, analisten en mensen uit de academische wereld. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Waardeketen |
Het volledige scala activiteiten, hulpbronnen en relaties met betrekking tot het businessmodel van de onderneming en de externe omgeving waarbinnen zij opereert. Een waardeketen omvat de activiteiten, hulpbronnen en relaties die de onderneming gebruikt en waarop zij een beroep doet voor het creëren van haar producten of diensten van ontwerp tot levering, consumptie en end-of-life. De betrokken activiteiten, hulpbronnen en relaties situeren zich binnen:
Spelers binnen de waardeketen kunnen zich zowel upstream als downstream van de onderneming bevinden. Spelers upstream van de onderneming (bv. leveranciers) leveren producten of diensten die bij de ontwikkeling van de eigen producten of diensten van de onderneming worden gebruikt. Entiteiten downstream van de onderneming (bv. distributeurs, klanten) ontvangen producten of diensten van de onderneming. ESRS gebruikt het enkelvoud “waardeketen”, ook al moet worden erkend dat ondernemingen soms meerdere waardeketens hebben. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Werknemer in de waardeketen |
Een persoon die arbeid verricht binnen de waardeketen van de onderneming, ongeacht het bestaan of de aard van enigerlei contractuele relatie met die onderneming. In de ESRS omvat het begrip “werknemers in de waardeketen” alle werknemers binnen de upstream- en downstreamwaardeketen van de onderneming die materiële impact van de onderneming (kunnen) ondervinden. Dit omvat impacts die verband houden met de eigen activiteiten van de onderneming en haar waardeketen, onder meer via haar producten of diensten, alsmede via haar zakelijke relaties. Dit omvat alle medewerkers die niet zijn opgenomen onder “eigen personeel”. (“Eigen personeel” omvat zowel medewerkers die een arbeidsrelatie met de onderneming hebben (“werknemers”) als medewerkers niet in loondienst die ofwel individuele opdrachtnemers zijn die arbeid leveren aan de onderneming (“zelfstandigen”), of medewerkers die worden geleverd door ondernemingen die zich voornamelijk bezighouden met “Arbeidsbemiddeling en personeelswerk” (NACE-code N78).) |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Loon |
Brutoloon, exclusief variabele componenten zoals overwerkvergoedingen en financiële incentives, en exclusief toeslagen tenzij deze gegarandeerd zijn. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Afval(stoffen) |
Elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen (40). |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Afvalhiërarchie |
Prioriteitsvolgorde bij de preventie en het beheer van afvalstoffen (41):
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Afval(stoffen)beheer |
Inzameling, vervoer, nuttige toepassing en verwijdering van afval, met inbegrip van het toezicht op die handelingen en de nazorg voor de stortplaatsen na sluiting, en met inbegrip van activiteiten van handelaren of makelaars (42). |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Afvalwater |
Water dat geen verdere directe waarde heeft voor het doel waarvoor het werd gebruikt of dat daarbij is geproduceerd, vanwege zijn kwaliteit, kwantiteit of tijdstip. Afvalwater van een gebruiker kan voor een gebruiker elders een potentiële leveringsbron zijn. Koelwater wordt niet als afvalwater beschouwd. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Waterverbruik |
De hoeveelheid water die gedurende de rapportageperiode wordt onttrokken binnen de begrenzing van de onderneming (of faciliteit) en niet opnieuw wordt geloosd in het aquatische milieu of naar een derde partij. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Waterlozing |
De som van effluenten en ander water die gedurende de rapportageperiode de begrenzing van de organisatie verlaten en vrijkomen in het oppervlaktewater, grondwater of bij derde partijen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Waterintensiteit |
Een maatstaf om de relatie aan te geven tussen een volumetrisch aspect van water en een gecreëerde eenheid activiteit (producten, verkoop enz.) |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Water (gerecycled en teruggewonnen –) |
Water en (behandeld of onbehandeld) afvalwater dat meer dan eenmaal is gebruikt voordat het buiten de begrenzing van de onderneming wordt geloosd, zodat de vraag naar water wordt verminderd. Dit kan gebeuren binnen hetzelfde proces (recycling) of in een ander proces binnen dezelfde (eigen of met andere ondernemingen gedeelde) faciliteit of in een andere faciliteit van de onderneming (hergebruik). |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Waterschaarste |
De volumetrische overvloed aan zoetwatervoorraden (of het ontbreken daarvan). Schaarste wordt door de mens veroorzaakt; dit is een functie van het volume waterverbruik door de mens ten opzichte van het volume watervoorraden in een bepaald gebied. Een droge regio met zeer weinig water, maar zonder waterverbruik door de mens zou niet als “waterschaars”, maar als droog worden beschouwd. Waterschaarste is een fysieke, objectieve werkelijkheid die consistent voor regio’s en in de tijd kan worden gemeten. Waterschaarste geeft de fysieke overvloed aan zoetwater weer – niet of dat water voor gebruik geschikt is. Een regio kan bijvoorbeeld over overvloedige watervoorraden beschikken (en geldt dus niet als “waterschaars”), maar is zo ernstig verontreinigd dat die voorraden niet geschikt zijn voor menselijk of ecologisch gebruik. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Wateronttrekking |
De som van alle water dat gedurende de rapportageperiode binnen de begrenzing van de onderneming aan alle bronnen voor enigerlei gebruik is onttrokken. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Werknemersvertegenwoordigers |
Met “werknemersvertegenwoordigers” wordt bedoeld:
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Werk-privébalans |
Bevredigend evenwicht tussen werk en privéleven van een individu. Werk-privébalans in ruimere zin omvat niet alleen het evenwicht tussen werk en privéleven, rekening houdende met gezins- of zorgtaken, maar ook de tijdsverdeling tussen de tijd op het werk en in het privéleven naast de gezinstaken. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Arbeidsrisico’s |
Arbeidsrisico’s kunnen:
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Incident op het werk |
Voorval dat voortkomt uit of tijdens het werk en dat kan of zal leiden tot letsel of ziekte. Incidenten kunnen bijvoorbeeld te wijten zijn aan elektrische problemen, explosies, brand, overlopen, kantelen, lekken, stromen, breken, barsten, splijten, verlies van controle, uitglijden, struikelen en vallen, lichaamsbeweging zonder stress, lichaamsbeweging onder/met stress, schok, schrik, geweld of intimidatie (bv. seksuele intimidatie) op het werk. Een incident dat leidt tot letsel of ziekte wordt vaak een “ongeval” genoemd. Een incident dat kán leiden tot letsel of ziekte, zonder dat dit ook echt het geval is, wordt vaak een “bijna-ongeval” genoemd (in het Engels: “close call”, “near-miss”, of “near-hit”). |
(1) Verordening (EU) Nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
(2) Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).
(3) Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector (PB L 317 van 9.12.2019, blz. 1).
(4) Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).
(5) Richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies.
(6) Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 10 februari 2012 tot vaststelling van richtsnoeren voor het verzamelen van gegevens, alsook voor het opstellen van BBT-referentiedocumenten en het waarborgen van de kwaliteit ervan als bedoeld in Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies (PB L 63 van 2.3.2012, blz. 1)
(7) Artikel 3, punt 10, van Richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies.
(8) Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 van de Commissie van 4 juni 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad door technische screeningcriteria vast te stellen om de voorwaarden te bepalen waaronder een specifieke economische activiteit kan worden aangemerkt als substantieel bijdragend aan de mitigatie van klimaatverandering of de adaptatie aan klimaatverandering, en om uit te maken of die economische activiteit niet ernstig afbreuk doet aan een van de andere milieudoelstellingen (PB L 442 van 9.12.2021, blz. 1).
(9) Richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies (IED).
(10) Besluit 2013/488/EU van de Raad van 23 september 2013 betreffende beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 274 van 15.10.2013, blz. 1).
(11) Bijlage I, punt 21, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie van 6 april 2022 tot aanvulling van Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de inhoud en presentatie van de informatie met betrekking tot het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”, en tot nadere bepaling van de inhoud, methoden en presentatie van informatie met betrekking tot duurzaamheidsindicatoren en ongunstige effecten op de duurzaamheid en van de inhoud en presentatie van de informatie met betrekking tot het promoten van ecologische of sociale kenmerken en doelstellingen voor duurzaamheidsbeleggingen in precontractuele documenten, op websites en in periodieke verslagen (PB L 196 van 25.7.2022, blz. 1).
(12) Richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies.
(13) Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 663/2009 en (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 94/22/EG, 98/70/EG, 2009/31/EG, 2009/73/EG, 2010/31/EU, 2012/27/EU en 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2009/119/EG en (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).
(14) Artikel 2, punt 20, van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).
(15) Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23).
(16) Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16).
(17) Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).
(18) Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1).
(19) Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie van 6 april 2022 tot aanvulling van Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de inhoud en presentatie van de informatie met betrekking tot het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”, en tot nadere bepaling van de inhoud, methoden en presentatie van informatie met betrekking tot duurzaamheidsindicatoren en ongunstige effecten op de duurzaamheid en van de inhoud en presentatie van de informatie met betrekking tot het promoten van ecologische of sociale kenmerken en doelstellingen voor duurzaamheidsbeleggingen in precontractuele documenten, op websites en in periodieke verslagen (PB L 196 van 25.7.2022, blz. 1).
(20) Artikel 2, punt g), van Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1).
(21) Artikel 3, punt 1), van Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval (PB L 365 van 31.12.1994, blz. 10).
(22) Artikel 2, punt 10, van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen.
(23) Richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies (IED).
(24) Richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies (IED).
(25) Artikel 3, punt 15), van Richtlijn 2008/98/EEG betreffende afvalstoffen.
(26) Artikel 2, punt 1), van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).
(27) Verordening (EU) 2021/697 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot oprichting van het Europees Defensiefonds en tot intrekking van Verordening (EU) 2018/1092 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 149).
(28) Artikel 3, punt 21, van Richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies.
(29) Verordening (EU) 2018/2026 van de Commissie van 19 december 2018 tot wijziging van bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) (PB L 325 van 20.12.2018, blz. 18).
(30) Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 10 februari 2012 tot vaststelling van richtsnoeren voor het verzamelen van gegevens, alsook voor het opstellen van BBT-referentiedocumenten en het waarborgen van de kwaliteit ervan als bedoeld in Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies.
(31) Richtlijn 96/29/Euratom van de Raad van 13 mei 1996 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren (PB L 159 van 29.6.1996, blz. 1).
(32) Richtlijn 2009/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 inzake het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen (PB L 125 van 21.5.2009, blz. 75).
(33) Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad (PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1).
(34) Richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies.
(35) Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).
(36) Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).
(37) Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (Kaderrichtlijn water).
(38) Verordening (EU) 2019/2088 betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector.
(39) Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).
(40) Artikel 3, punt 1), van Richtlijn 2008/98/EEG betreffende afvalstoffen.
(41) Artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2008/98/EEG betreffende afvalstoffen.
(42) Artikel 3, punt 9), van Richtlijn 2008/98/EEG betreffende afvalstoffen.
ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2023/2772/oj
ISSN 1977-0758 (electronic edition)