Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62021TN0383

    Zaak T-383/21: Beroep ingesteld op 7 juli 2021 — Banque postale / GAR

    PB C 338 van 23.8.2021, p. 30–31 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    23.8.2021   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 338/30


    Beroep ingesteld op 7 juli 2021 — Banque postale / GAR

    (Zaak T-383/21)

    (2021/C 338/39)

    Procestaal: Frans

    Partijen

    Verzoekende partij: La Banque postale (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: A. Gosset-Grainville, M. Trabucchi en M. Dalon, advocaten)

    Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

    Conclusies

    besluit nr. SRB/ES/2021/22 van 14 april 2021 betreffende de berekening van de voor 2021 vooraf aan het GAF te betalen bijdragen krachtens artikel 263 VWEU nietig verklaren voor zover dit besluit betrekking heeft op verzoekster;

    de volgende bepalingen van de GAM-verordening, de uitvoeringsverordening en de gedelegeerde verordening krachtens artikel 277 VWEU buiten toepassing verklaren:

    artikel 69, leden 1 en 2, en artikel 70, lid 1 en lid 2, onder a) en b), van de GAM-verordening;

    artikel 4, lid 2, en de artikelen 6 en 7 van de gedelegeerde verordening, alsmede bijlage I bij deze verordening;

    artikel 4 van de uitvoeringsverordening,

    verweerder verwijzen in alle kosten.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster acht middelen aan.

    1

    Het eerste middel is ontleend aan schending van het beginsel van gelijke behandeling, aangezien de manier waarop de bijdragen worden berekend die volgens de GAM-verordening en de gedelegeerde verordening vooraf aan het GAF moeten worden betaald, noch de werkelijke omvang noch de werkelijke risico’s van de instellingen weergeeft.

    2

    Het tweede middel is ontleend aan schending van het evenredigheidsbeginsel, aangezien het in de GAM-verordening en de gedelegeerde verordening vervatte stelsel van vooraf aan het GAF te betalen bijdragen berust op een beoordeling die tot gevolg heeft dat het risicoprofiel van grote Franse instellingen zoals verzoekster op kunstmatige wijze slechter wordt en dus leidt tot een bijdrage die onevenredig hoog is.

    3

    Het derde middel is ontleend aan schending van het rechtszekerheidsbeginsel, aangezien de berekening van het bedrag van de vooraf te betalen bijdragen die zijn vastgesteld in de GAM-verordening, de gedelegeerde verordening en de uitvoeringsverordening, ten eerste niet vroeg genoeg met nauwkeurigheid vooraf kenbaar is en ten tweede niet afhankelijk is van de eigen situatie en het risicoprofiel van de instelling en evenmin van de situatie van die instelling in verhouding tot die van de andere bijdragende instellingen. Ten slotte is verzoekster van mening dat de Commissie niet verantwoordelijk had mogen zijn voor de vaststelling van de risicofactoren in het kader van de gedelegeerde verordening, aangezien deze criteria een buitengewoon structurerende en bepalende rol spelen bij de vaststelling van de bijdragebedragen (artikel 290 VWEU).

    4

    Het vierde middel is ontleend aan schending van het beginsel van behoorlijk bestuur, aangezien het bestreden besluit geen gegevens bevat die voldoende duidelijk en volledig zijn om daarmee het verschuldigde bijdragebedrag te kunnen rechtvaardigen en controleren.

    5

    Het vijfde middel is ontleend aan schending van het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming. Tot staving daarvan voert verzoekster eveneens aan dat het bestreden besluit geen gegevens bevat die voldoende duidelijk en volledig zijn om daarmee het verschuldigde bijdragebedrag te kunnen rechtvaardigen en controleren.

    6

    Het zesde middel is ontleend aan niet-nakoming van de motiveringsplicht met betrekking tot de beperking van het gebruik van onherroepelijke betalingstoezeggingen, op grond dat het bestreden besluit niet op nauwkeurige en gedetailleerde wijze aangeeft waarom het maximum voor het gebruik van onherroepelijke betalingstoezeggingen (hierna: “OBT”) moet worden vastgelegd op 15 % en alleen contanten als waarborg mogen worden aanvaard.

    7

    Het zevende middel is ontleend aan een kennelijke beoordelingsfout. Verzoekster betoogt in dit verband dat de procyclische effecten en liquiditeitsrisico’s die door de GAR zijn aangevoerd om het gebruik van OBT te beperken ongegrond zijn, met name gelet op de specifieke kenmerken van de OBT en de context waarin zij worden gebruikt.

    8

    Het achtste middel is ontleend aan een onjuiste toepassing van het recht. Verzoekster voert aan dat de GAR ten eerste zich baseert op een onjuiste uitlegging van de bepalingen die het gebruik van OBT mogelijk maken door op basis van een abstracte analyse dezelfde maatregel aan alle instellingen op te leggen, en ten tweede die bepalingen hun nuttig effect ontneemt, aangezien het aandeel van de OBT systematisch en zonder afdoende rechtvaardiging tot het wettelijke minimum wordt beperkt.


    Top