EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62017TN0338

Zaak T-338/17: Beroep ingesteld op 30 mei 2017 — Air France/Commissie

PB C 277 van 21.8.2017, p. 46–48 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

21.8.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 277/46


Beroep ingesteld op 30 mei 2017 — Air France/Commissie

(Zaak T-338/17)

(2017/C 277/69)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Société Air France (Tremblay-en-France, Frankrijk) (vertegenwoordigers: A. Wachsmann en S. Thibault-Liger, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

primair, volledige nietigverklaring krachtens artikel 263 VWEU van besluit C(2017) 1742 final van de Europese Commissie van 17 maart 2017, zaak AT.39258 — Luchtvracht, voor zover dit op verzoekster betrekking heeft, alsmede de aan het dispositief ervan ten grondslag liggende motivering, overeenkomstig het eerste, tweede en derde middel;

subsidiair, voor het geval het Gerecht niet de volledige nietigverklaring van besluit C(2017) 1742 final overeenkomstig het eerste, tweede en derde middel uitspreekt:

in de eerste plaats,

nietigverklaring van artikel 1, eerste alinea, punt 1, onder c), punt 2, onder c), punt 3, onder c), en punt 4, onder c), van besluit C(2017) 1742 final, voor zover de jegens haar in aanmerking genomen enkele en voortgezette inbreuk is gebaseerd op niet-ontvankelijke bewijzen die door Lufthansa zijn overgelegd in het kader van haar verzoek om immuniteit tegen geldboeten, alsmede de daaraan ten grondslag liggende motivering, artikel 3, onder b), van het besluit voor zover haar daarbij een geldboete van 182 920 000 EUR is opgelegd, en artikel 4 van het besluit, en dientengevolge verlaging van die geldboete krachtens artikel 261 VWEU overeenkomstig het eerste middel,

nietigverklaring van artikel 1, eerste alinea, punt 1, onder c), punt 2, onder c), punt 3, onder c), en punt 4, onder c), van besluit C(2017) 1742 final, voor zover luchtvaartmaatschappijen die volgens de motivering van dat besluit bij de inbreuk betrokken waren, van de reikwijdte van de jegens haar in aanmerking genomen enkele en voortgezette inbreuk zijn uitgesloten, alsmede de daaraan ten grondslag liggende motivering, artikel 3, onder b), van het besluit voor zover haar daarbij een geldboete van 182 920 000 EUR is opgelegd, en artikel 4 van het besluit, en dientengevolge verlaging van die geldboete krachtens artikel 261 VWEU overeenkomstig het tweede middel,

nietigverklaring van artikel 1, eerste alinea, punt 2, onder c), en punt 3, onder c), van besluit C(2017) 1742 final, voor zover de jegens haar in aanmerking genomen enkele en voortgezette inbreuk inkomende vrachtdiensten in de EER (inbound EEA traffic) omvat, en de daaraan ten grondslag liggende motivering, artikel 3, onder b), van het besluit voor zover haar daarbij een geldboete van 182 920 000 EUR is opgelegd, en artikel 4 van het besluit, en dientengevolge verlaging van die geldboete krachtens artikel 261 VWEU overeenkomstig het derde middel,

in de tweede plaats, nietigverklaring van artikel 1, eerste alinea, punt 1, onder c), punt 2, onder c), punt 3, onder c), en punt 4, onder c), van besluit C(2017) 1742 final, voor zover daarbij is vastgesteld dat de weigering om de expediteurs commissies te betalen los van de jegens haar in aanmerking genomen enkele en voortgezette inbreuk stond, alsmede de daaraan ten grondslag liggende motivering, artikel 3, onder b), van het besluit voor zover haar daarbij een geldboete van 182 920 000 EUR is opgelegd, en artikel 4 van het besluit, en dientengevolge verlaging van die geldboete krachtens artikel 261 VWEU overeenkomstig het vierde middel, en

in de derde plaats, nietigverklaring van artikel 3, onder b), van besluit C(2017) 1742 final, voor zover haar daarbij een geldboete van 182 920 000 EUR is opgelegd, op grond dat in de berekening van die geldboete haar vrachttarieven en 50 % van haar inkomsten uit inkomend vliegverkeer in de EER (inbound EEA revenue) zijn verwerkt (overeenkomstig haar vijfde middel), de ernst van de jegens haar in aanmerking genomen inbreuk is overschat (overeenkomstig haar zesde middel), jegens haar een onjuiste duur van de inbreuk in aanmerking is genomen (overeenkomstig haar zevende middel) en een ontoereikende boeteverlaging wegens het regelgevingskader is toegepast (overeenkomstig haar achtste middel), alsmede de daaraan ten grondslag liggende motivering, en dientengevolge verlaging van die geldboete tot een passend bedrag krachtens artikel 261 VWEU;

in elk geval verwijzing van de Europese Commissie in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij acht middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van de clementiemededeling van 2002 en de beginselen van gewettigd vertrouwen, gelijke behandeling en non-discriminatie tussen Air France en Lufthansa die de ontvankelijkheid van de door Lufthansa in het kader van haar immuniteitsverzoek overgelegde stukken aantast. Dit middel valt uiteen in vier onderdelen:

eerste onderdeel: ontvankelijkheid van het eerste middel;

tweede onderdeel: intrekking van de aan Lufthansa toegekende immuniteit;

derde onderdeel: niet-ontvankelijkheid van de in het kader van haar immuniteitsverzoek overgelegde bewijzen;

vierde onderdeel: de niet-ontvankelijkheid van de door Lufthansa in het kader van haar immuniteitsverzoek overgelegde bewijzen moet noodzakelijkerwijs leiden tot de nietigverklaring van het besluit.

2.

Tweede middel: niet-nakoming van de motiveringsplicht en schending van de beginselen van gelijke behandeling, non-discriminatie en bescherming tegen willekeurig optreden van de Commissie doordat luchtvaartmaatschappijen die aan de gedragingen hebben deelgenomen, van het dispositief van het besluit zijn uitgesloten. Dit middel valt uiteen in twee onderdelen:

eerste onderdeel: de uitsluiting van luchtvaartmaatschappijen die aan de gedragingen hebben deelgenomen, van het dispositief van het besluit is ontoereikend gemotiveerd;

tweede onderdeel: de uitsluiting van luchtvaartmaatschappijen die aan de gedragingen hebben deelgenomen, van het dispositief van het besluit is in strijd met de beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie en het beginsel van bescherming tegen willekeurig optreden van de Commissie.

3.

Derde middel: schending van de regels ter afbakening van de territoriale bevoegdheid van de Commissie, die is begaan als gevolg van het feit dat inkomend vliegverkeer in de EER tot onderdeel van de enkele en voortgezette inbreuk is gemaakt. Dit middel valt uiteen in twee onderdelen:

eerste onderdeel: de gedragingen betreffende inkomend vliegverkeer in de EER zijn niet binnen de EER geïmplementeerd;

tweede onderdeel: de Commissie heeft niet aangetoond dat er gekwalificeerde gevolgen binnen de EER waren die verband hielden met de gedragingen betreffende inkomend vliegverkeer in de EER.

4.

Vierde middel: tegenstrijdige motivering en een kennelijke beoordelingsfout bij de vaststelling dat de weigering om de expediteurs commissies te betalen los van de enkele en voortgezette inbreuk stond. Dit middel valt uiteen in twee onderdelen:

eerste onderdeel: bedoelde vaststelling is tegenstrijdig gemotiveerd;

tweede onderdeel: bij bedoelde vaststelling is een kennelijke beoordelingsfout gemaakt.

5.

Vijfde middel: onjuiste waarden van de verkopen die bij de berekening van de geldboete van Air France in aanmerking zijn genomen. Dit middel valt uiteen in twee onderdelen:

eerste onderdeel: de verwerking van de tarieven in de waarde van de verkopen berust op een tegenstrijdige motivering, meerdere schendingen van het recht en een kennelijk onjuiste beoordeling;

tweede onderdeel: de verwerking van 50 % van de inkomsten uit inkomende routes in de EER in de waarde van de verkopen is in strijd met de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten van 2006 en het beginsel non bis in idem.

6.

Zesde middel: onjuiste beoordeling van de ernst van de inbreuk. Dit middel valt uiteen in twee onderdelen:

eerste middel: de overschatting van de ernst van de gedragingen berust op meerdere kennelijke beoordelingsfouten en schending van de beginselen van evenredigheid van sancties en gelijke behandeling;

tweede onderdeel: de overschatting van de ernst van de gedragingen is het gevolg van het feit dat de reikwijdte van de inbreuk in strijd met regels inzake de territoriale bevoegdheid van de Commissie mede contacten omvat over gedragingen die buiten de EER zijn geïmplementeerd.

7.

Zevende middel: onjuiste berekening van de duur van de inbreuk.

8.

Achtste middel: ontoereikendheid van de motivering en van de verlaging van 15 % die de Commissie wegens het regelgevingskader heeft toegekend.


Top