EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016CN0591

Zaak C-591/16 P: Hogere voorziening ingesteld op 18 november 2016 door H. Lundbeck A/S, Lundbeck Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 8 september 2016 in zaak T-472/13, H. Lundbeck A/S, Lundbeck Ltd/Europese Commissie

PB C 30 van 30.1.2017, p. 25–26 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

30.1.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 30/25


Hogere voorziening ingesteld op 18 november 2016 door H. Lundbeck A/S, Lundbeck Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 8 september 2016 in zaak T-472/13, H. Lundbeck A/S, Lundbeck Ltd/Europese Commissie

(Zaak C-591/16 P)

(2017/C 030/30)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: H. Lundbeck A/S, Lundbeck Ltd (vertegenwoordigers: R. Subiotto QC, Barrister, T. Kuhn, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, European Federation of Pharmaceutical Industries and Associations (EFPIA),

Conclusies

Het arrest in zijn geheel vernietigen;

het litigieuze besluit nietig verklaren voor zover het rekwirantes betreft, of subsidiair, de bij dat besluit aan rekwirantes opgelegde goedboeten nietig verklaren of, meer subsidiair, de bij dat besluit aan rekwirantes opgelegde geldboeten wezenlijk verlagen;

de Commissie verwijzen in rekwirantes’ gerechts- en andere kosten van de onderhavige procedure en van de procedure voor het Gerecht;

zo nodig de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor een nieuwe beoordeling met nachtneming van het arrest van het Hof;

elke andere maatregel treffen die het Hof passend acht.

Middelen en voornaamste argumenten

Met hun eerste middel betogen rekwirantes dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de conclusie van de Commissie te aanvaarden dat de betrokken overeenkomsten tot doel hadden de mededinging te beperken. Het Gerecht geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting door vast te stellen dat een overeenkomst een mededingingsbeperkende strekking heeft zelfs indien deze binnen de reikwijdte van de bescherming van de octrooien van Lundbeck valt. Een dergelijke overeenkomst kan niet worden geacht naar haar aard een nadelige invloed op de mededinging te hebben, daar deze overeenkomst beperkingen bevat de vergelijkbaar zijn met die welke de octrooihouder zou hebben kunnen verkregen middels een rechterlijke uitspraak inzake de eerbiediging van zijn octrooien. Het enkele feit dat een betaling is verricht, kan niet tot gevolg hebben dat een anderszins rechtmatige en onproblematische overeenkomst, zoals een schikkingsovereenkomst die binnen de beschermingsreikwijdte van de octrooien blijft, een mededingingsbeperking naar strekking gaat vormen. Bijgevolg had de overeenkomst GUK UK, die volgens het Gerecht binnen de reikwijdte van de bescherming van Lundbecks octrooien viel, niet moeten worden geacht een mededingingsbeperkende strekking te hebben. Hetzelfde geldt voor de andere vijf overeenkomsten omdat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat deze verder gingen dan de reikwijdte van de bescherming van Lundbecks octrooien.

Met hun tweede middel betogen rekwirantes dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door niet de juiste juridische toets toe te passen om te beoordelen of vijf van de zes overeenkomsten beperkingen bevatten die verder gingen dan de reikwijdte van de bescherming van Lundbecks octrooien. Het Gerecht had moeten beoordelen of er sprake was van een „onderlinge afstemming” in de zin van artikel 101 VWEU tussen Lundbeck en elk van de generieken-producenten, die de relevante overeenkomst(en) — de overeenkomst GUK UK Agreement uitgezonderd — beperkingen oplegde(n) die verder gingen dan de reikwijdte van de bescherming van Lundbecks octrooien. Toepassing van deze toets leidt tot de onvermijdelijke juridische slotsom dat de overeenkomsten binnen de materie van Lundbecks octrooien vielen.

Met hun derde middel betogen rekwirantes dat ook al zou de juridische kwalificatie van het Gerecht dat vijf, of minder, van de zes overeenkomsten buiten de reikwijdte van de bescherming van Lundbecks octrooien vielen, juist zijn, het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door tot de slotsom te komen dat overeenkomsten die buiten die reikwijdte van de bescherming lagen, een mededingingsbeperkende strekking hadden. Gelet op de economische en juridische context ervan, hadden de overeenkomsten naar hun aard geenszins een nadelige invloed op de mededinging en kunnen zij niet worden vergeleken met marktverdelingsovereenkomsten en het Gerecht heeft ten onrechte verzuimd het contrafeitelijke scenario te beoordelen.

Met hun vierde middel betogen rekwirantes dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, het bewijs kennelijk onjuist heeft beoordeeld en tegenstrijdige redenen heeft gegeven door de conclusie van de Commissie te aanvaarden dat Lundbeck en de generieken-producenten feitelijke of potentiële concurrenten waren ten tijde van de overeenkomsten, los van de vraag of de producten van de generieken-producenten inbreuk maakten op Lundbecks octrooien. Ten eerste heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door geen rekening te houden met het bestaan van juridische belemmeringen, namelijk Lundbecks octrooien, die voorkwamen dat de generieken-producenten toegang kregen onder inbreukmaking op citalopramproducten. Ten tweede geeft de slotsom van het Gerecht dat Lundbeck twijfels had over de geldigheid van haar octrooien blijk van een onjuiste rechtsopvatting, een kennelijk onjuiste beoordeling van het bewijs en een tegenstrijdige redenering. Ten derde heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat bewijs dat van na de sluiting van de overeenkomsten dateert, maar dat in veel gevallen wel dateerde van vóór het einde van de looptijd van de overeenkomsten, niet beslissend kan zijn bij de beoordeling of de generieken-producenten potentiële concurrenten van Lundbeck waren. Tot deze documenten behoren wetenschappelijk bewijs dat de generieken-producenten of hun producenten van de werkzame stof inbreuk maakten op Lundbecks octrooien, bevelen van nationale gerechten of andere vormen van voorlopige maatregelen ten behoeve van Lundbeck tegen citalopramproducten op basis van de werkzame stof die sommige van de generieken-producenten gebruikten, en de bevestiging van het Europees Ooctrooibureau (EPO) van de geldigheid van Lundbecks Crystallization Patent op alle relevante aspecten, waarvan de Commissie de kracht in twijfel had getrokken. Ten slotte heeft het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en geen redenen gegeven, door vast te stellen dat elk van de generieken-producenten reële en concrete mogelijkheden had om toe te treden tot de markt, zonder naar behoren te beoordelen of zij daartoe in staat waren zonder inbreuk te maken op citalopram.

Met hun vijfde middel betogen rekwirantes dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de door de Commissie aan Lundbeck opgelegde geldboetes in stand te laten. Ten eerste geeft het Gerecht blijk van een onjuiste rechtsopvatting door de schuldmaatstaven verkeerd toe te passen. Ten tweede geeft het Gerecht blijk van een onjuiste rechtsopvatting door de slotsom van de Commissie te aanvaarden dat Lundbeck niet onkundig kon zijn van de mededingingsverstorende aard van haar handelwijze. Ten derde heeft het Gerecht het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod van terugwerkende kracht geschonden door te aanvaarden dat meer dan een symbolische geldboete werd opgelegd.

Met hun zesde middel betogen rekwirantes, subsidiair, dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en geen toereikende motivering heeft gegeven, door de berekening van de Commissie van de aan rekwirantes opgelegde geldboeten te aanvaarden. De omvang van de verkopen waarop de geldboeten zijn gebaseerd, omvatten Lundbecks verkopen in bepaalde EER-lidstaten waarin de generieken-producenten feitelijk waren geweerd omdat daarvoor pas na het verstrijken van de looptijd van de overeenkomsten een vergunning voor het in de handel brengen werd verkregen, of, met betrekking tot Oostenrijk, omdat Lundbecks citalopram octrooi voor de werkzame farmaceutische bestanddelen nog steeds van kracht was gedurende een aanzienlijk deel van de looptijd van de overeenkomsten. Bovendien is er in deze zaak aanleiding voor toepassing van een percentage wegens de mindere ernst van de inbreuk, vooral omdat de overeenkomsten niet vergelijkbaar waren met kartels en de feitelijke geografische omvang ervan veel beperkter was dan de formele geografische omvang ervan.


Top