Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62008CN0229

    Zaak C-229/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Frankfurt am Main (Duitsland) op 28 mei 2008 — Colin Wolf/Stadt Frankfurt am Main

    PB C 223 van 30.8.2008, p. 21–22 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    30.8.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 223/21


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Frankfurt am Main (Duitsland) op 28 mei 2008 — Colin Wolf/Stadt Frankfurt am Main

    (Zaak C-229/08)

    (2008/C 223/33)

    Procestaal: Duits

    Verwijzende rechter

    Verwaltungsgericht Frankfurt am Main

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Colin Wolf

    Verwerende partij: Stadt Frankfurt am Main

    Prejudiciële vragen

    1)

    Beschikt de nationale wetgever voor de benutting van de door artikel 6, lid 1, van richtlijn 2000/78/EG geboden marges steeds over een ruime beoordelings- en organisatievrijheid, of wordt deze vrijheid in elk geval beperkt tot het noodzakelijke wanneer het gaat om de vastlegging van een maximumleeftijd voor aanwerving met het oog op een minimaal aantal dienstjaren voorafgaand aan pensionering (1), overeenkomstig artikel 6, lid 1, tweede alinea, sub c, van richtlijn 2000/78/EG?

    2)

    Vormt de in artikel 6, lid 1, tweede alinea, sub c, van richtlijn 2000/78/EG genoemde noodzaak de concretisering van de redelijkheid van het in artikel 6, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2000/78/EG genoemde middel, en beperkt deze aldus de werking van deze algemeen geformuleerde regeling?

    3)

    a)

    Is het een legitiem doel in het kader van artikel 6, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2000/78/EG, wanneer een publiekrechtelijke werkgever door middel van een maximumleeftijd voor aanwerving zijn belang bij een zo lang mogelijke actieve diensttijd van aan te werven ambtenaren tracht veilig te stellen?

    b)

    Is de verwezenlijking van een dergelijk doel reeds onredelijk wanneer dit tot gevolg heeft dat ambtenaren langer in dienst blijven dan voor verwerving van de wettelijk gegarandeerde minimumuitkering bij vervroegde uittreding na vijf dienstjaren nodig is?

    c)

    Is de verwezenlijking van een dergelijk doel pas onredelijk wanneer dit tot gevolg heeft dat ambtenaren langer in dienst blijven dan voor het opbouwen van de wettelijk gegarandeerde minimumuitkering bij vervroegde uittreding — thans 19,51 jaren — nodig is?

    4)

    a)

    Is het een in de zin van artikel 6, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2000/78/EG legitiem doel, om door een zo laag mogelijke maximumleeftijd voor aanwerving het aantal in totaal aan te werven ambtenaren zo klein mogelijk te houden, teneinde het aantal individuele uitkeringen zoals uitkeringen bij ongeval of ziekte (ondersteuning, ook voor gezinsleden) zo gering mogelijk te houden?

    b)

    Welke betekenis kan in dit verband worden gehecht aan de omstandigheid dat bij toenemende leeftijd de uitkeringen bij ongeval of ziekte (ook voor gezinsleden) hoger uitvallen dan bij jongere ambtenaren, zodat bij aanwerving van ambtenaren van hogere leeftijd daarmee in totaal een hoger bedrag zou zijn gemoeid?

    c)

    Moeten er op dit punt geverifieerde prognoses of statistieken bestaan of zijn algemene aannamen op basis van waarschijnlijkheid voldoende?

    5)

    a)

    Is het een in de zin van artikel 6, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2000/78/EG legitiem doel, wanneer een publiekrechtelijke werkgever een bepaalde maximumleeftijd voor aanwerving wil hanteren om een „evenwichtige leeftijdsstructuur per loopbaan” te garanderen?

    b)

    Welke eisen moeten [worden gesteld aan], respectievelijk welke overwegingen voor de opbouw van een dergelijke leeftijdsstructuur zijn voldoende, om de voorwaarden van een rechtvaardigingsgrond (passendheid en noodzakelijkheid, noodzaak) te vervullen?

    6)

    Is het een in de zin van artikel 6, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2000/78/EG legitieme overweging, wanneer de publiekrechtelijke werkgever een maximumleeftijd voor aanwerving motiveert met het argument dat het tot het bereiken van een dergelijke leeftijd zeer wel mogelijk is, te voldoen aan de materiële aanwervingsvoorwaarden voor een opleiding in het brandweermiddenkader in de vorm van een geschikte schoolopleiding en een vakopleiding?

    7)

    Volgens welke criteria moet worden beoordeeld of een minimumdiensttijd voorafgaand aan pensionering redelijk of noodzakelijk is?

    a)

    Kan het vereiste van een minimumdiensttijd enkel als equivalent voor de uitsluitend door de publiekrechtelijke werkgever gefinancierde verwerving van een kwalificatie bij die publiekrechtelijke werkgever (opleiding voor een loopbaan in het brandweermiddenkader) worden gerechtvaardigd, met dien verstande dat dit vereiste met het oog op een dergelijke kwalificatie een redelijke aansluitende diensttijd bij deze werkgever beoogt te garanderen, zodat de opleidingskosten door de ambtenaar op deze wijze geleidelijk door zijn arbeid worden goedgemaakt?

    b)

    Hoe lang mag de fase van de op de opleiding volgende dienstijd maximaal zijn? Mag zij langer zijn dan vijf jaar, en zo ja, onder welke voorwaarden?

    c)

    Kan de redelijkheid of de noodzaak van een minimumdiensttijd, onafhankelijk van punt 7, sub a, worden gerechtvaardigd met de overweging dat bij ambtenaren, wier pensioenvoorziening uitsluitend door de werkgever wordt gefinancierd, de te verwachten actieve diensttijd van de aanwerving tot aan de te verwachten pensionering lang genoeg moet zijn om een wettelijk gegarandeerde minimumuitkering op te bouwen door een diensttijd van thans 19,51 jaren?

    d)

    Is omgekeerd de weigering om iemand aan te werven, volgens artikel 6, lid 1, van richtlijn 2000/78/EG slechts gerechtvaardigd, wanneer de betrokkene zou worden aangeworven op een leeftijd waarmee hem op de te verwachten pensioneringsdatum de minimumuitkering moet worden betaald, hoewel deze nog niet is opgebouwd?

    8)

    a)

    Moet voor de beoordeling van de pensioneringsdatum volgens artikel 6, lid 1, tweede alinea, sub c, van richtlijn 2000/78/EG worden uitgegaan van de wettelijk vastgelegde leeftijdsgrens voor pensionering met aansluitend recht op pensioen, of moet worden uitgegaan van de statistisch gemiddelde leeftijd waarop een bepaalde groep ambtenaren of beroepsgroep wordt gepensioneerd?

    b)

    In hoeverre moet er eventueel rekening mee worden gehouden dat voor individuele ambtenaren de normale pensioenleeftijd kan worden verhoogd met maximaal twee jaar? Betekent dit dat ook de maximumleeftijd voor aanwerving evenredig omhoog gaat?

    9)

    Mag bij de berekening van de minimumdiensttijd in het kader van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2000/78/EG de bij aanvang van de aanstelling als ambtenaar te volgen opleiding worden meegeteld? Is daarbij van belang of de opleidingstijd bij de pensioenopbouw volledig als pensioengerechtigde diensttijd moet worden meegeteld, dan wel de opleidingstijd buiten beschouwing moet worden gelaten bij de berekening van de periode waarvoor een werkgever een minimumdiensttijd mag eisen volgens artikel 6, lid 1, tweede alinea, sub c, van richtlijn 2000/78/EG?

    10)

    Zijn de regelingen in § 15, lid 1, tweede alinea, en lid 3, van het Allgemeine Gleichbehandlungsgesetz (algemene wet inzake gelijke behandeling) verenigbaar met artikel 17 van richtlijn 2000/78/EG?


    (1)  PB L 303 blz. 16.


    Top