Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62017CA0608

    Zaak C-608/17: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 19 juni 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door l’Högsta förvaltningsdomstol — Zweden) — Skatteverket/Holmen AB (Prejudiciële verwijzing — Vennootschapsbelasting — Vennootschapsgroep — Vrijheid van vestiging — Aftrek van de door een niet-ingezeten dochteronderneming geleden verliezen — Begrip „definitieve verliezen” — Toepassing op een kleindochteronderneming — Wettelijke regeling van de vestigingsstaat van de moedermaatschappij die als vereiste stelt dat de dochteronderneming rechtstreeks wordt gehouden — Wettelijke regeling van de vestigingsstaat van de dochteronderneming volgens welke de verliesverrekening wordt beperkt en in het jaar van de vereffening wordt uitgesloten)

    PB C 270 van 12.8.2019, p. 6–6 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    12.8.2019   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 270/6


    Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 19 juni 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door l’Högsta förvaltningsdomstol — Zweden) — Skatteverket/Holmen AB

    (Zaak C-608/17) (1)

    (Prejudiciële verwijzing - Vennootschapsbelasting - Vennootschapsgroep - Vrijheid van vestiging - Aftrek van de door een niet-ingezeten dochteronderneming geleden verliezen - Begrip „definitieve verliezen” - Toepassing op een kleindochteronderneming - Wettelijke regeling van de vestigingsstaat van de moedermaatschappij die als vereiste stelt dat de dochteronderneming rechtstreeks wordt gehouden - Wettelijke regeling van de vestigingsstaat van de dochteronderneming volgens welke de verliesverrekening wordt beperkt en in het jaar van de vereffening wordt uitgesloten)

    (2019/C 270/06)

    Procestaal: Zweeds

    Verwijzende rechter

    Högsta förvaltningsdomstolen

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Skatteverket

    Verwerende partij: Holmen AB

    Dictum

    1)

    Het begrip definitieve verliezen van een niet-ingezeten dochteronderneming, in de zin van punt 55 van het arrest van 13 december 2005, Marks & Spencer (C-446/03, EU:C:2005:763), is niet van toepassing op een kleindochteronderneming, tenzij alle tussenvennootschappen tussen de om groepsaftrek verzoekende moedermaatschappij en de kleindochteronderneming die de mogelijk als definitief te beschouwen verliezen heeft geleden, ingezetenen van dezelfde lidstaat zijn.

    2)

    Bij de beoordeling van het definitieve karakter van de verliezen van een niet-ingezeten dochteronderneming, in de zin van punt 55 van het arrest Marks & Spencer (C-446/03, EU:C:2005:763), is de omstandigheid dat in de lidstaat van de dochteronderneming verliezen van een vennootschap in het jaar van de vereffening niet kunnen worden overgedragen aan een andere belastingplichtige, niet doorslaggevend tenzij de moedermaatschappij aantoont dat het voor haar onmogelijk is die verliezen te benutten door met name via een verkoop ervoor te zorgen dat een derde die verliezen in toekomstige belastingjaren in aanmerking neemt.

    3)

    In de veronderstelling dat de in punt 2 van dit dictum vermelde omstandigheid relevant zou worden, maakt de mate waarin als gevolg van de wettelijke regeling van de lidstaat van de verliesgevende dochteronderneming een deel van de mogelijk als definitief te kwalificeren verliezen niet met de lopende winsten van die dochteronderneming en evenmin met die van een andere entiteit van dezelfde groep kon worden verrekend, geen verschil uit.


    (1)  PB C 5 van 8.1.2018.


    Top