This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62017TN0420
Case T-420/17: Action brought on 10 July 2017 — Portigon v SRB
Zaak T-420/17: Beroep ingesteld op 10 juli 2017 — Portigon/GAR
Zaak T-420/17: Beroep ingesteld op 10 juli 2017 — Portigon/GAR
PB C 277 van 21.8.2017, p. 56–57
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/56 |
Beroep ingesteld op 10 juli 2017 — Portigon/GAR
(Zaak T-420/17)
(2017/C 277/81)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Portigon AG (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: D. Bliesener en V. Jungkind, Rechtsanwälte)
Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR)
Conclusies
— |
verweerders besluit van 11 april 2017 betreffende de berekening van de vooraf te betalen bijdrage aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds voor 2017 (referentienummer: SRB/ES/SRF/2017/05) nietig verklaren voor zover het verzoekster betreft; |
— |
verweerder verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster zeven middelen aan.
1. |
Eerste middel: verweerder heeft artikel 70, lid 2, eerste tot en met derde alinea, van verordening (EU) nr. 806/2014 (1), junctis artikel 8, lid 1, onder b), van uitvoeringsverordening (EU) 2015/81 (2), juncto artikel 103, lid 7, van richtlijn 2014/59/EU (3) geschonden.
|
2. |
Tweede middel: verweerder heeft de artikelen 16 en 20 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) geschonden. Gelet op het feit dat verzoekster zich ten opzichte van andere bijdrageplichtige kredietinstellingen in een specifieke situatie bevond, is het besluit in strijd met het algemene gelijkheidsbeginsel. Bovendien levert het besluit een onevenredig zware inbreuk op verzoeksters ondernemingsvrijheid op. |
3. |
Derde middel (subsidiair): verweerder heeft artikel 70, lid 2, van verordening (EU) nr. 806/2014, juncto artikel 103, lid 7, van richtlijn 2014/59/EU geschonden, aangezien hij bij de berekening van de hoogte van de bijdrage de risicoloze trustactiviteiten op verzoeksters balans ten onrechte niet heeft uitgesloten van de verbintenissen die relevant zijn voor de berekening van de bijdrage. |
4. |
Vierde middel (subsidiair): verweerder heeft artikel 70, lid 6, van verordening (EU) nr. 806/2014, juncto artikel 5, leden 3 en 4, van gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 geschonden door bij de berekening van verzoeksters bijdrage de derivatencontracten ten onrechte op brutobasis in aanmerking te nemen. |
5. |
Vijfde middel (subsidiair): verweerder heeft artikel 70, lid 6, van verordening (EU) nr. 806/2014, juncto artikel 6, lid 8, onder a), van gedelegeerde verordening (EU) 2015/63, geschonden, aangezien hij verzoekster bij de berekening van haar bijdrage ten onrechte heeft aangemerkt als een instelling die werd geherstructureerd, terwijl voor de in artikel 6, lid 5, onder c), van gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 bedoelde risicoindicator de minimumwaarde had moeten worden aangenomen. |
6. |
Zesde middel: verweerder heeft artikel 41, lid 1 en lid 2, onder a), van het Handvest geschonden, aangezien hij heeft nagelaten verzoekster te horen. |
7. |
Zevende middel: verweerder heeft artikel 41, lid 1 en lid 2, onder c), van het Handvest geschonden, aangezien hij zijn besluit ontoereikend heeft gemotiveerd. |
(1) Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB 2014, L 225, blz. 1).
(2) Uitvoeringsverordening (EU) 2015/81 van de Raad van 19 december 2014 tot vaststelling van eenvormige voorwaarden voor de toepassing van verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad wat vooraf te betalen bijdragen aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds betreft (PB 2015, L 15, blz. 1).
(3) Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PB 2014, L 173, blz. 190).
(4) Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 van de Commissie van 21 oktober 2014 tot aanvulling van richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van wat de vooraf te betalen bijdragen aan afwikkelingsfinancieringsregelingen betreft (PB 2015, L 11, blz. 44).