Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014CA0258

    Zaak C-258/14: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 13 juni 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Alba Iulia — Roemenië) — Eugenia Florescu e.a./Casa Judeţeană de Pensii Sibiu e.a. (Prejudiciële verwijzing — Artikel 143 VWEU — Moeilijkheden in de betalingsbalans van een lidstaat — Financiële bijstand van de Europese Unie — Memorandum van overeenstemming tussen de Europese Unie en de begunstigde lidstaat — Sociale politiek — Beginsel van gelijke behandeling — Nationale wetgeving die verbiedt om naast een overheidspensioen inkomsten te ontvangen uit het verrichten van werkzaamheden bij een publieke instelling — Verschil in behandeling tussen personen voor wie de duur van het mandaat grondwettelijk is vastgelegd en beroepsmagistraten)

    PB C 277 van 21.8.2017, p. 2–3 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    21.8.2017   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 277/2


    Arrest van het Hof (Grote kamer) van 13 juni 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Alba Iulia — Roemenië) — Eugenia Florescu e.a./Casa Judeţeană de Pensii Sibiu e.a.

    (Zaak C-258/14) (1)

    ((Prejudiciële verwijzing - Artikel 143 VWEU - Moeilijkheden in de betalingsbalans van een lidstaat - Financiële bijstand van de Europese Unie - Memorandum van overeenstemming tussen de Europese Unie en de begunstigde lidstaat - Sociale politiek - Beginsel van gelijke behandeling - Nationale wetgeving die verbiedt om naast een overheidspensioen inkomsten te ontvangen uit het verrichten van werkzaamheden bij een publieke instelling - Verschil in behandeling tussen personen voor wie de duur van het mandaat grondwettelijk is vastgelegd en beroepsmagistraten))

    (2017/C 277/02)

    Procestaal: Roemeens

    Verwijzende rechter

    Curtea de Apel Alba Iulia

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partijen: Eugenia Florescu, Ioan Poiană, Cosmina Diaconu (als erfgename van Mircea Bădilă), Anca Vidrighin (als erfgename van Mircea Bădilă), Eugenia Elena Bădilă (als erfgename van Mircea Bădilă)

    Verwerende partijen: Casa Judeţeană de Pensii Sibiu, Casa Națională de Pensii și alte Drepturi de Asigurări Sociale, Ministerul Muncii, Familiei și Protecției Sociale, Statul român, Ministerul Finanțelor Publice

    Dictum

    1)

    Het memorandum van overeenstemming tussen de Europese Gemeenschap en Roemenië, gesloten te Boekarest en te Brussel op 23 juni 2009, is te beschouwen als een handeling van een instelling van de Europese Unie in de zin van artikel 267 VWEU, die voor uitlegging aan het Hof kan worden voorgelegd.

    2)

    Het memorandum van overeenstemming tussen de Europese Gemeenschap en Roemenië, gesloten te Boekarest en te Brussel op 23 juni 2009, moet aldus worden uitgelegd dat het niet de vaststelling gebiedt van nationale wettelijke bepalingen als aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan het netto-overheidspensioen niet mag worden gecumuleerd met inkomsten uit werkzaamheden bij openbare instellingen indien dat pensioen hoger is dan het landelijke gemiddelde brutoloon op basis waarvan de staatsbegroting voor de sociale zekerheid is vastgesteld.

    3)

    Artikel 6 VEU en artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan nationale wettelijke bepalingen als aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan het netto-overheidspensioen niet mag worden gecumuleerd met inkomsten uit werkzaamheden bij openbare instellingen indien dat pensioen een bepaalde drempel overschrijdt.

    4)

    Artikel 2, lid 2, onder b), van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling niet van toepassing is op de uitlegging van nationale wettelijke bepalingen zoals in het hoofdgeding, volgens welke het daarin vervatte verbod om het netto pensioen te cumuleren met inkomsten uit werkzaamheden bij openbare instellingen indien dat pensioen hoger is dan het landelijke gemiddelde brutoloon op basis waarvan de staatsbegroting voor de sociale zekerheid is vastgesteld, geldt voor beroepsmagistraten maar niet voor personen aan wie een in de nationale grondwet voorzien mandaat is verleend.


    (1)  PB C 292 van 1.9.2014.


    Top