Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012AE2235

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, de Europese Centrale Bank, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de Europese Investeringsbank — Actie voor stabiliteit, groei en werkgelegenheid (COM(2012) 299)

    PB C 44 van 15.2.2013, p. 153–156 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    15.2.2013   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 44/153


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, de Europese Centrale Bank, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de Europese Investeringsbank — Actie voor stabiliteit, groei en werkgelegenheid

    (COM(2012) 299)

    2013/C 44/27

    Algemeen rapporteur: Xavier VERBOVEN

    De Commissie heeft op 14 augustus 2012 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over de

    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, de Europese Centrale Bank, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de Europese Investeringsbank — Actie voor stabiliteit, groei en werkgelegenheid

    COM(2012) 299 final.

    Het bureau van het Comité heeft de stuurgroep Europa 2020 op 10 juli 2012 met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden belast.

    Gelet op het spoedeisende karakter van de werkzaamheden heeft het Comité tijdens zijn op 12 en 13 december 2012 gehouden 485e zitting (vergadering van 13 december 2012) de heer Xavier Verboven aangewezen als algemeen rapporteur en onderstaand advies met 114 stemmen vóór en 40 tegen, bij 9 onthoudingen, goedgekeurd.

    1.   Aanbevelingen

    Op vraag van de Commissie heeft het Economisch en Sociaal Comité besloten om met betrekking tot deze Mededeling inzake Actie voor stabiliteit, groei en tewerkstelling een advies te formuleren. Het Comité benadrukt de nauwe band tussen deze drie aspecten die elk specifieke verantwoordelijkheden vergen van de betrokken partijen. Dit advies spitst zich in het bijzonder toe op de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van de sociale partners in de georganiseerde civiele maatschappij en op de inbreng die zij, en in het bijzonder werkgevers en werknemers kunnen spelen. Het legt in het bijzonder nadruk op de rol die zij kunnen spelen bij het formuleren en toepassen van beleidsmaatregelen die de economische groei terug op gang brengen, meer en betere jobs creëren en de financiële stabiliteit herstellen.

    1.1

    Het Comité benadrukt het feit dat participatie en inspraak een essentiële voorwaarde zijn om beleidswijzigingen en structurele hervormingen op een juiste wijze in te vullen, vorm te geven alsook tot een goed einde te brengen.

    Het Comité onderlijnt dat:

    Structurele wijzigingen in het sociaal-economisch beleid bestaande en toekomstige werkgelegenheidsopportuniteiten kunnen wijzigen tussen de verschillende groepen en zeer vaak belangrijke gevolgen kunnen hebben voor de inkomensverdeling.

    Sociaal overleg en burgerlijke dialoog de geloofwaardigheid en het maatschappelijk draagvlak van de genomen sociaal-economische maatregelen versterken.

    Participatie ook belangrijk is om het daadwerkelijk gevoerde beleid alsook de resultaten ervan nauwlettend op te volgen waardoor de organisaties van het maatschappelijk middenveld en sociale partners kunnen evalueren en vroegtijdig waarschuwingssignalen kunnen geven, waar nodig.

    Sociale organisaties, en in het bijzonder sociale partners, in vele gevallen ook diegenen zijn die de beleidsvoorstellen in de praktijk vorm moeten geven.

    1.2

    Het Comité onderschrijft de noodzaak van een sterker Europees economisch bestuur teneinde de muntunie beter en voor iedereen te laten werken. Tegelijkertijd echter moeten dringend de lessen uit de realiteit getrokken worden. Hiertoe zijn sociaal overleg en maatschappelijke dialoog onontbeerlijk, zowel op economisch vlak, overheidsfinanciën als sociale cohesie.

    1.3

    Het Comité verwelkomt het voorstel van de Commissie om een boordtabel met indicatoren inzake tewerkstelling alsook een structurele opvolging van de nationale werkgelegenheidsplannen op te stellen. De Europese sociale partners zouden bij het vastleggen van deze boordtabel met indicatoren en de criteria om de nationale werkgelegenheidsplannen te beoordelen nauw betrokken moeten worden.

    1.4

    Wat betreft de loonvorming wenst het Comité de Commissie te wijzen op het feit dat lonen en loononderhandelingen tot de bevoegdheid van sociale partners behoren, zoals trouwens vastgelegd is in het Europees Verdrag.

    1.5

    Het Comité roept de Europese beleidsmakers dan ook op om sociaal overleg en maatschappelijke participatie structureel te verankeren in de diverse beleidsprocessen van het Europa 2020-proces. De ervaring op het terrein leert immers dat het zwaartepunt verschoven is van het nationale naar het Europese niveau, waardoor de rol en de kwaliteit van het sociale overleg en maatschappelijke participatie op nationaal niveau verzwakt worden.

    1.6

    Het Comité stelt voor dat, in het kader van het Europees Semester, de Europese sociale partners, via de Europese sociale dialoog, en het georganiseerd maatschappelijk middenveld vroegtijdig betrokken moeten worden bij de voorbereidingen van het jaarlijks groeioverzicht en dat eenzelfde betrokkenheid dringend gewenst is bij het vastleggen van de prioriteiten van de richtlijnen voor werkgelegenheidsbeleid en de brede economische richtsnoeren.

    2.   Inleiding

    2.1

    Op 30 mei publiceerde de Europese Commissie een Mededeling inzake Actie voor stabiliteit, groei en tewerkstelling (COM(2012) 299). Deze Mededeling vormt een scharniermoment in het Europees Semester. Dit start met een jaarlijks overzicht van groei opgemaakt door de Commissie en eindigt met de concrete landenaanbevelingen die goedgekeurd worden door de Europese Raad.

    2.2

    Op verzoek van de Commissie heeft het Economisch en Sociaal Comité besloten om met betrekking tot deze Mededeling inzake Actie voor stabiliteit, groei en tewerkstelling een advies te formuleren. Dit advies is toegespitst op een specifiek aspect, meer bepaald de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van de sociale partners en het georganiseerd maatschappelijk middenveld en hun inbreng. Het Comité benadrukt de rol die zij kunnen spelen bij het formuleren en toepassen van een beleid dat de economische groei terug op gang brengt, meer en betere jobs creëert en de financiële stabiliteit herstelt.

    Het Comité wil met dit advies, en na analyse van bepaalde beleidsdomeinen, aanbevelingen opstellen hoe de sociale partners en de vertegenwoordigers van het georganiseerd maatschappelijk middenveld in de lidstaten een grotere, betere en beslissende rol kunnen spelen in het Europees Semester. Daarenboven, en in een volgende stap, zal het Comité een advies uitbrengen over het „Jaaroverzicht van groei 2013” waarin alle door de Commissie te berde gebrachte beleidsterreinen zullen worden besproken.

    2.3

    Het Comité stelt allereerst vast dat de Mededeling van de Commissie de verwijzing naar de rol van sociale partners en het georganiseerde maatschappelijk middenveld beperkt tot drie thema’s, zijnde menselijk kapitaal, lonen en ‘verandering’ als algemeen thema (zie verder punt 4.1). Het Comité wil hierbij echter onmiddellijk benadrukken dat sociaal en maatschappelijk overleg veel meer terreinen en thema’s bestrijkt zoals, onder andere, innovatie, economische hervormingen, industriebeleid, duurzame ontwikkeling, ondernemerschap, meer en betere jobs, armoedebestrijding en sociale bescherming. Met dit advies wil het Comité dan ook in de eerste plaats het belang van sociaal overleg en maatschappelijke dialoog onderlijnen (zie deel 3) om daarna in te gaan op de drie specifieke domeinen waar de Mededeling van de Commissie expliciet verwijst naar de rol van overleg en dialoog (deel 4). In een laatste deel doet het Comité verdere suggesties om overleg en participatie structureel te verankeren in de beleidsagenda van Europa 2020.

    3.   Sociaal overleg en maatschappelijke dialoog zijn een essentiële sleutel tot een succesvol beleid

    3.1

    Het Comité benadrukt het feit dat participatie en inspraak geen luxe zijn maar daarentegen een essentiële voorwaarde om beleidswijzigingen en structurele hervormingen op een juiste wijze in te vullen, vorm te geven alsook tot een goed einde te brengen:

    Structurele wijzigingen in het sociaal-economisch beleid kunnen bestaande en toekomstige werkgelegenheidsopportuniteiten tussen de verschillende groepen wijzigen en zeer vaak belangrijke gevolgen hebben voor de inkomensverdeling. Hierbij kunnen sociaal overleg en georganiseerde dialoog verzekeren dat de inspanningen om de economie terug op het juiste pad te krijgen op een rechtvaardige manier verdeeld zijn. Overleg en participatie enerzijds en sociale rechtvaardigheid anderzijds zijn dan ook zeer nauw met elkaar verbonden.

    Dit impliceert tevens dat sociaal overleg en burgerlijke dialoog, mits deze gerespecteerd worden, de geloofwaardigheid en het maatschappelijk draagvlak van de genomen sociaal-economische maatregelen versterken en daardoor ook een succesvol beleid kunnen waarborgen. Inderdaad, een beleid waarvan men verwacht dat het consistent in de tijd wordt aangehouden omdat er een ruime sociale en maatschappelijke consensus rond bestaat zal een substantieel beter vertrouwensklimaat scheppen met daadwerkelijke innovatie en investeringen tot gevolg. Een beleid dat daarentegen een grote schok teweegbrengt maar waarbij men vlug de genomen beslissingen terug moet draaien omdat deze niet gesteund wordt door belanghebbende groepen zal twijfel en verwarring veroorzaken waardoor dit beleid uiteindelijk heel wat aan slagkracht en relevantie zal inboeten. Anders uitgedrukt, investeren in sociaal overleg en dialoog is een goede investering in het sociale kapitaal van een samenleving.

    Participatie is ook belangrijk om het daadwerkelijk gevoerde beleid alsook de resultaten ervan nauwlettend op te volgen. In die zin functioneren organisaties van het maatschappelijk middenveld en sociale partners als een vroegtijdig waarschuwingssignaal: Zij zijn in staat recente trends maar ook onverwachte of ongewenste gevolgen van het beleid vroegtijdig te detecteren en op de discussietafel met beleidsmakers te brengen.

    Ten slotte zijn sociale organisaties, en in het bijzonder sociale partners, in vele gevallen ook diegenen die de beleidsvoorstellen in de praktijk vorm moeten geven. Om tot een goede implementatie van beleid te komen is het essentieel dat diegenen die het beleid moeten implementeren dit beleid ook mee onderschrijven.

    3.2

    Het Comité wijst de Commissie, de Europese Raad en andere beleidsmakers zowel op Europees als op nationaal niveau uitdrukkelijk op het feit dat sociaal overleg en maatschappelijke dialoog strikt gerespecteerd moeten worden. Het gaat niet op welklinkende uitspraken te doen over het belang van participatie maar daarna de initiële beleidsintenties hoe dan ook uit te voeren zonder daarbij rekening te houden met de inbreng en de voorstellen van de sociale actoren op het terrein. Dergelijke houding resulteert in een verlies aan sociaal kapitaal en maatschappelijk vertrouwen en mondt uit in sociale maar ook economische kortsluitingen.

    3.3

    In dit verband is er ook de zogenaamde horizontale clausule (artikel 9 van het verdrag inzake het functioneren van de Europese Unie ). Deze clausule verplicht de Europese Unie rekening te houden met welbepaalde sociale criteria en objectieven bij het definiëren en uitvoeren van beleid en activiteiten. Het betreft met name de promotie van een hoog niveau van tewerkstelling, een voldoende sociale bescherming, het bekampen van sociale uitsluiting, een hoog niveau van scholing en training en een hoge bescherming van de gezondheid. Participatie van sociale actoren in het beleid is vanuit deze horizontale clausule een logisch en onontbeerlijk gevolg.

    4.   Specifieke beleidsdomeinen waar de Commissie naar sociaal overleg en maatschappelijke dialoog verwijst

    4.1

    Het Comité stelt vast dat de desbetreffende mededeling van de Commissie op drie punten naar het belang en de rol van sociale partners en het georganiseerd maatschappelijk middenveld verwijst. Het Comité citeert betreft met name de volgende passages uit de Mededeling:

    „Inleiding”, blz. 3, 4e alinea: „We moeten tot een consensus komen en tot vertrouwen in de noodzaak van veranderingen en in de keuzes die daarvoor moeten worden gemaakt. De sociale partners spelen in deze dialoog een belangrijke rol.

    „Het groeipotentieel van het menselijk kapitaal benutten”, blz. 7, 4e alinea: „De Commissie heeft in haar recente werkgelegenheidspakket een aantal concrete maatregelen voorgesteld voor herstel en banen in de hele EU. De Commissie, de lidstaten, de sociale partners en de openbare en particuliere belanghebbenden moeten samenwerken bij de uitvoering van de specifieke maatregelen die zijn voorgesteld om het werkgelegenheidspotentieel te benutten van sleutelsectoren als ICT (informatie- en communicatietechnologieën), gezondheidszorg en de groene economie. Het intensievere toezicht op de nationale banenplannen met behulp van benchmarking en een scorebord, zoals door de Commissie voorgesteld, versterkt de prikkel om hervormingen door te voeren die de werkgelegenheid bevorderen. (...)”

    “Werkloosheid en de sociale gevolgen van de crisis aanpakken”, blz. 17, 2e alinea: „Sommige lidstaten hebben hun systemen voor loonvorming en indexering ingrijpend hervormd om de loonontwikkeling meer in overeenstemming te brengen met de ontwikkelingen op het gebied van productiviteit. Beperkte vooruitgang is bereikt in andere landen, waar het functioneren van bepaalde systemen voor loonindexering is aangewezen als een mogelijke bedreiging voor het concurrentievermogen. Deze landen zullen in (...) [consultatie] met de sociale partners moeten uitzoeken hoe deze handicap in de toekomst moet worden aangepakt. In landen met een overschot op de lopende rekening is er enig evenwichtsherstel ten gunste van de binnenlandse vraag merkbaar, ook door loonsverhoging. Deze ontwikkeling moet doorzetten.

    4.2

    Het Comité verwelkomt in eerste instantie de keuze van de Commissie om, minstens op deze drie bovenvernoemde specifieke domeinen sociale partners en maatschappelijke organisaties te betrekken. Tegelijkertijd wenst het Comité echter de volgende kanttekeningen te plaatsen.

    4.3

    Het Comité onderschrijft de noodzaak van een sterker Europees economisch bestuur teneinde de muntunie beter en voor iedereen te laten werken. Tegelijkertijd echter moeten dringend de lessen uit de realiteit getrokken worden. Indien een bepaald economisch beleid als resultaat gevolg heeft dat de groei terug vertraagt en dat verschillende economieën in Europa terug verzeild geraken in een nieuwe recessie die zowel de stabiliteit (tekorten en schuldenratio’s die hoog blijven) als de sociale cohesie (hoge en stijgende werkloosheid tot gevolg) bedreigt, dan moeten beleidsmakers dit ernstig nemen en de koers van dit beleid omgooien. Sociaal overleg dient om te komen tot een beter beleid dat door de brede bevolking gedragen wordt, niet om tegen beter weten in halsstarrig vast te houden aan een beleid dat bewezen heeft nefaste gevolgen te hebben voor zowel de economie, de overheidsfinanciën als de sociale cohesie.

    4.4

    Het Comité verwelkomt het voorstel van de Commissie om een boordtabel met indicatoren inzake tewerkstelling alsook een structurele opvolging van de nationale werkgelegenheidsplannen op te stellen. De Europese sociale partners zouden bij het vastleggen van deze boordtabel met indicatoren en de criteria om de nationale werkgelegenheidsplannen te beoordelen nauw betrokken moet worden.

    4.5

    Het derde domein waar de Commissie specifiek verwijst naar de rol en betrokkenheid van sociale actoren en sociale partners is het domein van de lonen waar, in de terminologie van de Commissie, sociale partners ‘geconsulteerd’ dienen te worden bij de hervorming van loonvormingssystemen. Het Comité wenst hier de Commissie te wijzen op het feit dat lonen, loononderhandelingen maar ook de systemen van loonvorming zélf in heel wat lidstaten behoren tot de autonome bevoegdheid van sociale partners die hierover collectieve overeenkomsten onderhandelen en afsluiten. Deze rol van sociale partners om autonoom te onderhandelen mag niet herleid worden tot een loutere consultatieronde. De bevoegdheid tot overleg mag niet verengd worden tot een pure adviesbevoegdheid. De autonomie van sociale partners en sociaal overleg wordt trouwens bevestigd wordt in de artikelen 152 en 153-5 van het Europees Verdrag waar onder andere het principe geformuleerd wordt dat de EU de nationale systemen van industriële relaties dient te respecteren. Tegen deze achtergrond is een ‘consultatie’ van sociale partners bij het hervormen van bv. een indexeringsmechanisme ruimschoots onvoldoende en zelfs misplaatst, zeker wanneer in het desbetreffende nationale model van sociaal overleg dergelijke indexeringsmechanismen door sociale partners zelf in collectieve overeenkomsten worden onderhandeld en vastgelegd.

    Wat de grond van de zaak betreft, wil het Comité de vraag stellen of de Commissie geen al te groot belang toeschrijft aan de rol van neerwaartse loonaanpassingen. Een nadere analyse van de landenspecifieke aanbevelingen die de Mededeling van de Commissie begeleiden toont aan dat van de 17 lidstaten die een aanbeveling van de Commissie krijgen inzake lonen er 16 lidstaten zijn waar de aanbeveling tot doel heeft om de loondynamiek te verzwakken, hetzij door de indexering te hervormen, de minimumlonen te beperken, loononderhandelingen te decentraliseren of door de loonflexibiliteit voor de laagste lonen te verhogen. De onevenwichten waardoor de Europese muntunie gekenmerkt wordt zijn echter vooral van structurele aard en hebben vooral te maken het feit dat globalisering uiteenlopende effecten heeft op de verschillende leden van de muntunie (Voetnoot: Verwijzing naar IMF. External Imbalances in the Euro Area. Working paper 12/136, 2012). Het blijft nog altijd een feit dat men de concurrentiestrijd met lage loonlanden niet kan winnen door de lonen te verminderen.

    5.   Structurele verankering van sociaal overleg en participatieprocessen

    5.1

    Ten slotte roept het Comité de Europese beleidsmakers op om sociaal overleg en het idee van maatschappelijke participatie structureel te verankeren in de diverse beleidsprocessen. De ervaring op het terrein leert immers dat, om tal van redenen en niet in het minst de institutionele hervormingen die de Commissie continu doorvoert in deze beleidsprocessen, de Europese besluitvorming hoe langer hoe meer een impact krijgt op het overleg en de maatschappelijke participatie op nationaal niveau. In die context is het voor het Comité absoluut onaanvaardbaar dat het overleg en maatschappelijke participatie op nationaal niveau zouden gedegradeerd worden tot een “nepoverleg” door nationale overlegtradities uit te hollen of zelfs in het geheel niet meer te respecteren. (probleem van tijdskalender in acht te nemen bij de overlegprocedures en centralisatie van de opmaak van de hervormingsplannen bij nationale instanties die weinig of geen banden hebben met sociaal/participatief overleg).

    5.2

    In lijn met de kalender van het Europees Semester stelt het Comité daartoe het volgende voor:

    Europese sociale partners, via de Europese sociale dialoog, en het georganiseerd maatschappelijk middenveld moeten op een vroeg tijdstip betrokken worden bij de voorbereidingen van het jaarlijks groeioverzicht.

    Eenzelfde betrokkenheid is dringend gewenst bij het vastleggen van de prioriteiten van de richtlijnen voor werkgelegenheidsbeleid en de brede economische richtsnoeren.

    Bij het opstellen van de nationale hervormingsplannen moet een brede en meer participatieve dialoog met sociale partners en het maatschappelijk middenveld georganiseerd worden. Dit veronderstelt een herziening van de tijdskalender zodanig dat er voldoende tijd is om een grondig debat te voeren dat gefundeerde alternatieve voorstellen en benaderingen mogelijk maakt. Daarnaast stelt het Comité voor om een eindverslag op te maken van de dialoog op nationaal niveau dat de verschillende standpunten en suggesties beschrijft en dit verslag aan te hechten bij de landenrapporten die door de Commissie worden opgemaakt. Op die wijze kan nagegaan worden waar sociale participatie een ernstige rol speelt.

    Een andere stap in het proces van het Europees Semester is het publiceren van de landenspecifieke aanbevelingen door de Commissie. Sociale partners en het georganiseerd maatschappelijk middenveld moeten hier tijdig geïnformeerd en geconsulteerd worden.

    Tenslotte moet, wat betreft sociale participatie, de landenspecifieke aanbevelingen van de Europa 2020-strategie enerzijds en de analyses en aanbevelingen van de procedure inzake excessieve macro-economische onevenwichten anderzijds met elkaar in overeenstemming worden gebracht. Sociale partners en het georganiseerd maatschappelijk middenveld moeten ook hier ruim de kans krijgen om gehoord te worden en hun visie ter zake kenbaar te maken.

    Brussel, 13 december 2012

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Staffan NILSSON


    Top