Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32024R2215

    Uitvoeringsverordening (EU) 2024/2215 van de Commissie van 6 september 2024 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EU) 2024/573 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen voor de afgifte van certificaten aan natuurlijke en rechtspersonen en de voorwaarden voor de wederzijdse erkenning van dergelijke certificaten betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur, organische rankinecycli en koeleenheden van koelwagens, van koelaanhangwagens, van lichte koelvoertuigen, van gekoelde intermodale containers en van gekoelde treinwagons die gefluoreerde broeikasgassen of alternatieven daarvoor bevatten, en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2067 van de Commissie

    C/2024/6151

    PB L, 2024/2215, 9.9.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2024/2215/oj (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2024/2215/oj

    European flag

    Publicatieblad
    van de Europese Unie

    NL

    L-serie


    2024/2215

    9.9.2024

    UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2024/2215 VAN DE COMMISSIE

    van 6 september 2024

    tot vaststelling, ingevolge Verordening (EU) 2024/573 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen voor de afgifte van certificaten aan natuurlijke en rechtspersonen en de voorwaarden voor de wederzijdse erkenning van dergelijke certificaten betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur, organische rankinecycli en koeleenheden van koelwagens, van koelaanhangwagens, van lichte koelvoertuigen, van gekoelde intermodale containers en van gekoelde treinwagons die gefluoreerde broeikasgassen of alternatieven daarvoor bevatten, en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2067 van de Commissie

    (Voor de EER relevante tekst)

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Verordening (EU) 2024/573 van het Europees Parlement en de Raad van 7 februari 2024 betreffende gefluoreerde broeikasgassen, tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 517/2014 (1), en met name artikel 10, lid 8,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Verordening (EU) 2024/573 bevat verplichtingen betreffende de certificering van natuurlijke en rechtspersonen om bepaalde activiteiten uit te voeren waarbij gefluoreerde broeikasgassen of relevante alternatieven voor gefluoreerde broeikasgassen, met inbegrip van natuurlijke koelmiddelen. betrokken zijn.

    (2)

    Verordening (EU) 2024/573 bevat ook aanvullende verplichtingen betreffende de certificering van rechtspersonen voor activiteiten met betrekking tot koeleenheden van koelwagens en koelaanhangwagens, en betreffende de certificering van natuurlijke personen en rechtspersonen voor activiteiten met betrekking tot koeleenheden van lichte koelvoertuigen, van gekoelde intermodale containers en van gekoelde treinwagons, en organische rankinecycli.

    (3)

    De certificeringsverplichtingen uit hoofde van Verordening (EU) 2024/573 hebben betrekking op een uitgebreide lijst van stoffen in de desbetreffende apparatuur, met inbegrip van alternatieven voor gefluoreerde broeikasgassen. De voorschriften voor de inhoud van de certificeringsprogramma’s moeten waarborgen dat er veilig wordt omgegaan met apparatuur die ontvlambare of giftige gassen bevat of onder hoge druk werkt.

    (4)

    Het verbeteren van de kwaliteit van de installatie, het onderhoud of de service van apparatuur is essentieel voor het optimaliseren en handhaven van de energie-efficiëntie ervan, wat ook een van de doelstellingen van de certificeringsverplichtingen is.

    (5)

    Daarom moeten, overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EU) 2024/573, de minimumeisen voor de certificering van natuurlijke en rechtspersonen worden geactualiseerd met betrekking tot het toepassingsgebied van de activiteiten, de betrokken apparatuur en de vaardigheden en kennis die onder de richtlijn vallen, en moeten regels voor de certificering en de voorwaarden voor de wederzijdse erkenning van certificaten worden vastgesteld.

    (6)

    Bijgevolg moet Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2067 van de Commissie (2) worden ingetrokken.

    (7)

    De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 34, lid 1, van Verordening (EU) 2024/573 opgerichte comité voor gefluoreerde broeikasgassen,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Onderwerp

    Bij deze verordening worden minimumeisen vastgesteld voor de certificering van natuurlijke en rechtspersonen die de in artikel 2 bedoelde activiteiten uitvoeren, alsmede de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van de relevante certificaten, met betrekking tot de volgende apparatuur:

    a)

    stationaire koeling;

    b)

    stationaire klimaatregelings- en warmtepompapparatuur;

    c)

    stationaire apparatuur met organische rankinecycli;

    d)

    koeleenheden van koelwagens en koelaanhangwagens;

    e)

    koeleenheden van lichte koelvoertuigen, van gekoelde intermodale containers en van gekoelde treinwagons.

    Artikel 2

    Toepassingsgebied

    1.   Deze verordening is van toepassing op natuurlijke personen die de volgende activiteiten uitvoeren:

    a)

    controles op lekken van de in artikel 1 vermelde apparatuur die de in bijlage I en deel 1 van bijlage II bij Verordening (EU) 2024/573 vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevat;

    b)

    de installatie van de in artikel 1 vermelde apparatuur die de in bijlage I en deel 1 van bijlage II bij Verordening (EU) 2024/573 vermelde gefluoreerde broeikasgassen of de alternatieve stoffen ammoniak (NH3), kooldioxide (CO2) of koolwaterstoffen bevat;

    c)

    de reparatie, het onderhoud of de service en de buitengebruikstelling van de in artikel 1 vermelde apparatuur die de in bijlage I en deel 1 van bijlage II bij Verordening (EU) 2024/573 vermelde gefluoreerde broeikasgassen of de alternatieve stoffen ammoniak (NH3), kooldioxide (CO2) of koolwaterstoffen bevat;

    d)

    de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit koelcircuits van stationaire koel- en klimaatregelingsapparatuur, warmtepompen en koeleenheden van koelwagens en koelaanhangwagens.

    2.   Daarnaast is deze verordening van toepassing op rechtspersonen die namens derden de installatie, de reparatie, het onderhoud, de service of de buitengebruikstelling verrichten van de in artikel 1 vermelde apparatuur die de in bijlage I en deel 1 van bijlage II bij Verordening (EU) 2024/573 vermelde gefluoreerde broeikasgassen en de alternatieve stoffen ammoniak (NH3), kooldioxide (CO2) of koolwaterstoffen bevat;

    3.   Deze verordening is niet van toepassing op de fabricage van de in artikel 1 bedoelde apparatuur op de vestigingen van de fabrikant.

    Artikel 3

    Certificaten voor natuurlijke personen

    1.   Natuurlijke personen die de in artikel 2, lid 1, bedoelde activiteiten uitoefenen, moeten houder zijn van een certificaat van het in lid 2 van dit artikel bedoelde type. De lidstaten kunnen de afgifte toestaan van afzonderlijke typen certificaten of van een certificaat dat verschillende typen certificaten dekt, waarbij de onder het certificaat vallende activiteiten worden vermeld.

    2.   Uit de volgende typen certificaten blijkt dat de houder voldoet aan de eisen om de in artikel 2, lid 1, bedoelde activiteiten te ondernemen:

    a)

    certificaat A1, waaruit blijkt dat houders alle in artikel 2, lid 1, bedoelde activiteiten met betrekking tot gefluoreerde broeikasgassen en koolwaterstoffen mogen uitvoeren;

    b)

    certificaat A2, waaruit blijkt dat houders alle in artikel 2, lid 1, bedoelde activiteiten met betrekking tot gefluoreerde broeikasgassen en koolwaterstoffen mogen uitvoeren die beperkt zijn tot apparatuur die een vulling van minder dan 3 kg bevat, of die, indien het om hermetisch afgesloten systemen gaat die als zodanig zijn gelabeld, een vulling van minder dan 6 kg bevat;

    c)

    certificaat B, waaruit blijkt dat houders alle in artikel 2, lid 1, bedoelde activiteiten met betrekking tot kooldioxide (CO2) mogen uitvoeren;

    d)

    certificaat C, waaruit blijkt dat houders alle in artikel 2, lid 1, bedoelde activiteiten met betrekking tot ammoniak (NH3) mogen uitvoeren;

    e)

    certificaat D, waaruit blijkt dat houders de in artikel 2, lid 1, punt d), bepaalde activiteit mogen uitvoeren in verband met apparatuur die minder dan 3 kg gefluoreerde broeikasgassen bevat, of die, indien het om hermetisch afgesloten systemen gaat die als zodanig zijn gelabeld, minder dan 6 kg gefluoreerde broeikasgassen bevat;

    f)

    certificaat E, waaruit blijkt dat houders de in artikel 2, lid 1, punt a), bepaalde activiteit mogen uitvoeren, mits hierbij het koelcircuit dat de in bijlage I en deel 1 van bijlage II bij Verordening (EU) 2024/573 vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevat, niet wordt geopend.

    3.   Lid 1 is niet van toepassing op natuurlijke personen die:

    a)

    systeem- of apparatuuronderdelen hardsolderen, zachtsolderen of lassen in de context van een van de in artikel 2, lid 1, bedoelde activiteiten en houder zijn van de krachtens de nationale wetgeving vereiste kwalificatie voor het verrichten van dergelijke activiteiten, mits zij onder toezicht staan van een persoon die houder is van een certificaat betreffende de activiteit in kwestie die de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de correcte uitvoering van de activiteit;

    b)

    gefluoreerde broeikasgassen terugwinnen uit onder Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad (3) vallende apparatuur die minder dan 3 kg gefluoreerde broeikasgassen en minder dan 5 ton CO2-equivalent bevat, in ruimten waarvoor een vergunning is afgegeven in overeenstemming met artikel 9, leden 1 en 2, van die richtlijn, mits zij in dienst zijn van het bedrijf dat houder is van de vergunning en een opleidingscursus hebben voltooid over de minimumvaardigheden en -kennis die overeenkomen met certificaat D als vastgesteld in bijlage I bij deze verordening, gestaafd met een door de vergunninghouder afgegeven bevoegdheidsattest.

    4.   Natuurlijke personen die een van de in artikel 2, lid 1, bedoelde activiteiten verrichten, zijn niet onderworpen aan de in lid 1 van dat artikel bedoelde vereiste, mits zij aan de volgende voorwaarden voldoen:

    a)

    zij zijn ingeschreven voor een opleidingscursus voor het behalen van een certificaat voor de betrokken activiteit, en

    b)

    zij voeren de activiteit uit onder toezicht van een persoon die houder is van een certificaat voor die activiteit die de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de correcte uitvoering van de activiteit.

    De in de eerste alinea vastgestelde afwijking is van toepassing voor de duur van de perioden waarin de door artikel 2, lid 1, bedoelde activiteiten worden uitgevoerd, voor een totale duur van ten hoogste 24 maanden.

    Artikel 4

    Certificering van natuurlijke personen

    1.   Een certificeringsinstantie als bedoeld in artikel 7 geeft een in artikel 3, lid 2, bedoeld certificaat af aan natuurlijke personen die zijn geslaagd voor een theoretisch en praktisch examen dat door een evalueringsinstantie als bedoeld in artikel 8 is georganiseerd en betrekking heeft op de in bijlage I voor het betrokken certificaat vastgestelde minimumvaardigheden en -kennis.

    2.   Het certificaat bevat ten minste het volgende:

    a)

    de naam van de certificeringsinstantie, de volledige naam van de houder, een certificaatnummer en de eventuele vervaldatum;

    b)

    het type certificaat voor natuurlijke personen als bedoeld in artikel 3, lid 2, met vermelding van de activiteiten die de houder op grond daarvan mag uitvoeren en van het soort betrokken apparatuur;

    c)

    de afgiftedatum en de handtekening van de afgever.

    3.   De lidstaten kunnen certificeringsinstanties toestaan om aanvragers vrij te stellen van de verplichting om te slagen voor het in lid 1 bedoelde examen wanneer zij over eerder verworven kwalificaties, vaardigheden en kennis beschikken die gelijkwaardig zijn aan de in bijlage I vermelde kwalificaties, vaardigheden en kennis, of om aanvragers alleen te verplichten een aanvullend examen af te leggen wanneer de eerder verworven kwalificaties, vaardigheden en kennis van de aanvrager gedeeltelijk overeenstemmen met de in bijlage I vermelde kwalificaties, vaardigheden en kennis.

    Artikel 5

    Certificering van rechtspersonen

    De rechtspersonen als bedoeld in artikel 2, lid 2, moeten houder zijn van een certificaat als bedoeld in artikel 6.

    Artikel 6

    Certificaten voor rechtspersonen

    1.   Een certificeringsinstantie als bedoeld in artikel 7 geeft voor een of meer van de in artikel 2, lid 2, bedoelde activiteiten een certificaat af aan een rechtspersoon, mits deze rechtspersoon voldoet aan de volgende eisen:

    a)

    voor de certificeringsplichtige activiteiten voldoende, in overeenstemming met artikel 3 gecertificeerde natuurlijke personen in dienst hebben om het verwachte activiteitenvolume te halen;

    b)

    het bewijs leveren dat de nodige instrumenten en procedures beschikbaar zijn voor de natuurlijke personen die certificeringsplichtige activiteiten uitvoeren.

    2.   Het certificaat bevat ten minste het volgende:

    a)

    de naam van de certificeringsinstantie, de volledige naam van de houder, een certificaatnummer en de eventuele vervaldatum;

    b)

    de activiteiten die de houder van het certificaat mag uitvoeren, in voorkomend geval met vermelding van de maximale koelmiddelvulling, uitgedrukt in kilogram, van de betrokken apparatuur;

    c)

    de afgiftedatum en de handtekening van de afgever.

    Artikel 7

    Certificeringsinstantie

    1.   De lidstaten voorzien door middel van nationale wetgeving in een certificeringsinstantie die gemachtigd is om certificaten af te geven aan natuurlijke of rechtspersonen die betrokken zijn bij een of meer van de in artikel 2 van deze verordening bedoelde activiteiten, of wijzen een autoriteit of autoriteiten aan die bevoegd is of zijn om een dergelijke certificeringsinstantie aan te wijzen.

    De certificeringsinstantie voert haar activiteiten op onafhankelijke en onpartijdige wijze uit.

    2.   De certificeringsinstantie stelt procedures in voor de afgifte, opschorting en intrekking van certificaten en past deze toe.

    3.   De certificeringsinstantie houdt een register bij aan de hand waarvan de status van een gecertificeerde natuurlijke of rechtspersoon kan worden gecontroleerd. Dit register toont aan dat het certificeringsproces daadwerkelijk is afgerond. Het register wordt ten minste vijf jaar bewaard.

    Artikel 8

    Evalueringsinstantie

    1.   In elke lidstaat wordt een evalueringsinstantie aangewezen die examens voor de in artikel 2, lid 1, bedoelde natuurlijke personen organiseert. Certificeringsinstanties als bedoeld in artikel 7 komen eveneens in aanmerking als evalueringsinstantie. De evalueringsinstantie voert haar activiteiten op onafhankelijke en onpartijdige wijze uit.

    2.   Examens worden op zodanige wijze gepland en gestructureerd dat de in bijlage I vastgestelde minimumvaardigheden en -kennis worden getoetst. De evalueringsinstantie stelt een examenruimte ter beschikking waar de veiligheid van de kandidaten wordt gewaarborgd wanneer zij werkzaamheden uitvoeren met giftige, ontvlambare of onder hoge druk staande koelmiddelen.

    3.   De evalueringsinstantie keurt rapportageprocedures goed en houdt een register bij waarmee de individuele en algemene resultaten van de evaluering kunnen worden gedocumenteerd.

    4.   De evalueringsinstantie zorgt ervoor dat voor een examen aangewezen examinatoren goed op de hoogte zijn van de relevante examenmethoden en examendocumenten en de nodige competentie bezitten op het gebied waarin moet worden geëxamineerd. De evalueringsinstantie zorgt er eveneens voor dat de nodige apparatuur, instrumenten en materialen beschikbaar zijn voor de praktische examens.

    Artikel 9

    Voorwaarden voor wederzijdse erkenning

    1.   De wederzijdse erkenning van certificaten tussen de lidstaten geldt alleen voor certificaten die overeenkomstig artikel 4 voor natuurlijke personen en artikel 6 voor rechtspersonen zijn afgegeven voor de in die certificaten vermelde activiteiten.

    2.   De lidstaten mogen houders van in een andere lidstaat afgegeven certificaten geen evaluatie- of andere beoordelingsprocedures of onevenredige administratieve eisen opleggen met het oog op de erkenning van deze certificaten of met het oog op het in dienst nemen van houders van deze certificaten voor de daarin vermelde activiteiten.

    3.   De lidstaten mogen houders van een in een andere lidstaat afgegeven certificaat om een vertaling vragen van dat certificaat in een andere officiële taal van de Unie.

    Artikel 10

    Bestaande certificaten, opfriscursussen of evaluatieprocessen

    De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 10, lid 9, van Verordening (EU) 2024/573 voorgeschreven opfriscursussen of evaluatieprocedures de in bijlage I bij deze verordening vermelde praktische vaardigheden en theoretische kennis van de gecertificeerde natuurlijke personen aantonen. Daartoe zien zij erop toe dat:

    a)

    houders van certificaten van categorie I en categorie II overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2067 deze certificaten alleen mogen blijven gebruiken als zij hun kennis en vaardigheden verbeteren tot het niveau dat vereist is voor respectievelijk certificaat A1 en certificaat A2, zoals bedoeld in artikel 3, lid 2, punten a) en b), van deze verordening en zoals vermeld in bijlage I bij deze verordening;

    b)

    houders van certificaten van categorie III overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2067 deze certificaten alleen mogen blijven gebruiken als zij hun kennis en vaardigheden verbeteren tot het niveau dat vereist is voor certificaat D, zoals bedoeld in artikel 3, lid 2, punt e), van deze verordening en zoals vermeld in bijlage I bij deze verordening;

    c)

    houders van certificaten van categorie IV overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2067 deze certificaten alleen mogen blijven gebruiken als zij hun kennis en vaardigheden verbeteren tot het niveau dat vereist is voor certificaat E, zoals bedoeld in artikel 3, lid 2, punt f), van deze verordening en zoals vermeld in bijlage I bij deze verordening.

    Artikel 11

    Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2067 wordt ingetrokken.

    Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

    Artikel 12

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 6 september 2024.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    Ursula VON DER LEYEN


    (1)   PB L, 2024/573, 20.2.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/573/oj.

    (2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2067 van de Commissie van 17 november 2015 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning voor de certificering van natuurlijke personen betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur en koeleenheden op koelwagens en koelaanhangwagens die gefluoreerde broeikasgassen bevatten, en voor de certificering van bedrijven betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevat (PB L 301 van 18.11.2015, blz. 28, ELI: http://http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2015/2067/oj).

    (3)  Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (PB L 197 van 24.7.2012, blz. 38, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2012/19/oj).


    BIJLAGE I

    Minimumeisen ten aanzien van de vaardigheden en kennis die de evalueringsinstanties moeten testen

    1)

    Het examen voor elk van de in artikel 3, lid 2, genoemde certificaten omvat het volgende:

    a)

    een theoretische test met een of meer vragen om die vaardigheid of kennis te testen, zoals in de categoriekolommen aangegeven met “T”. In verband met de certificaten A1 en A2 heeft ten minste één vraag betrekking op de specifieke kenmerken van CO2 en ammoniak en heeft ten minste één vraag betrekking op de energie-efficiëntie van apparatuur; in verband met de certificaten B en C heeft ten minste één vraag betrekking op de specifieke kenmerken van koolwaterstoffen;

    b)

    een praktische test waarbij de aanvrager de overeenkomstige taak verricht met de relevante materialen, instrumenten en apparatuur, zoals in de categoriekolommen aangegeven met “P”.

    2)

    Het examen heeft betrekking op elk van de in de rubrieken 1, 2, 3, 4, 5, 10 en 11 van onderstaande tabel genoemde vaardigheids- en kennisgroepen. Daarnaast omvat het voor de certificaten A1 en A2 de in rubriek 12 van die tabel vermelde vaardigheids- en kennisgroep, voor certificaat B de in rubriek 13 van die tabel vermelde vaardigheids- en kennisgroep en voor certificaat C de in rubriek 14 van die tabel vermelde vaardigheids- en kennisgroep.

    3)

    Het examen heeft betrekking op ten minste één van de in de rubrieken 6, 7, 8 of 9 van onderstaande tabel genoemde vaardigheids- en kennisgroepen. De kandidaat weet vóór het examen niet in welke van deze vier onderdelen hij/zij zal worden geëxamineerd.

    4)

    De lidstaten zorgen ervoor dat hun certificerings- en opleidingsprogramma’s in overeenstemming zijn met de toepasselijke normen.

     

    Certificaat

    VAARDIGHEDEN EN KENNIS

    A1

    A2

    B

    C

    D

    E

    1

    Wetgeving en elementaire thermodynamica

    1.00

    Basiskennis van de toepasselijke EU- en nationale wetgeving, met name de F-gassenverordening, de richtlijn afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) en de richtlijn ecologisch ontwerp

    T

    T

    T

    T

    T

    T

    1.01

    Kennis van de elementaire ISO-standaardeenheden voor temperatuur, druk, massa, dichtheid en energie

    T

    T

    T

    T

    T

    T

    1.02

    Begrip van de basistheorie van koelsystemen: elementaire thermodynamica (kernbegrippen, -parameters en -processen zoals oververhitting, hogedrukzijde, compressiewarmte, enthalpie, koelwerking, lagedrukzijde, onderkoeling), eigenschappen en thermodynamische transformaties van koelmiddelen inclusief identificatie van zeotropische mengsels en vloeibare toestanden

    T

    T

    T

    T

    T

    1.03

    Gebruik van relevante tabellen en diagrammen en interpretatie ervan in de context van indirecte lekkagecontrole (inclusief controle van de goede werking van het systeem): log (p),h-diagram, verzadigingstabellen voor een koelmiddel, diagram van één compressiekoelkringloop

    T

    T

    T

    T

    T

    1.04

    Beschrijving van de functie van de hoofdonderdelen van het systeem (compressor, verdamper, condensor, thermostatische expansieventielen) en de thermodynamische transformaties van het koelmiddel

    T

    T

    T

    T

    T

    1.05

    Kennis van de basiswerking van de volgende onderdelen van een koelsysteem en de rol en het belang ervan voor de preventie en identificatie van koelmiddellekkage: a) ventielen (kogelventielen, membranen, bolventielen, ontlastventielen), b) temperatuur- en drukregelaars, c) kijkglazen en vochtindicators, d) ontdooiingsregelaars, e) systeembeschermers, f) meetinstrumenten zoals een manifoldthermometer, g) olieregelsystemen, h) ontvangers, i) vloeistof- en olieafscheiders, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de werking met licht ontvlambare of giftige koelmiddelen (koolwaterstoffen of NH3) en onder hoge druk staande koelmiddelen (CO2)

    T

    T

    T

    T

    1.06

    Kennis van het specifieke gedrag, de fysieke parameters, de oplossingen, de systemen, afwijkingen van alle alternatieve koelmiddelen in de koelkringloop en van de onderdelen voor het gebruik ervan

    T

    T

    T

    T

    T

    T

    1.07

    Kennis van de eigenschappen van koolwaterstoffen, CO2, NH3 en andere niet-gefluoreerde koelmiddelen in vergelijking met koelmiddelen met F-gas

    T

    T

    T

    T

    T

    T

    1.08

    Kennis van ontvlambaarheid, vlamverspreiding, beperkingen van de hoeveelheid vulling, maximale personeelsbezetting bij aanwezigheid van HFK’s, H(C)FO’s en koolwaterstoffen

    T

    T

    T

    T

    T

    T

    1.09

    Kennis van de druk van CO2, transkritische en subkritische processen, log (p),h-diagram, verzadigingstabellen van CO2, aggregatietoestand van CO2 (vorming van droogijs)

    T

    1.10

    Kennis van de toxiciteit van NH3, de verschillen tussen systemen voor droge expansie en natte systemen, de negatieve druk in diepvriessystemen

    T

    2

    Milieueffect van koelmiddelen en relevante milieuvoorschriften

    2.01

    Basiskennis van het EU- en internationale beleid inzake klimaatverandering, met inbegrip van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) en het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken

    T

    T

    T

    T

    T

    T

    2.02

    Basiskennis van het concept aardopwarmingsvermogen (GWP), het gebruik van gefluoreerde broeikasgassen en andere stoffen als koelmiddelen, het effect van de emissies van gefluoreerde broeikasgassen op het klimaat (grootteorde van hun GWP) en de desbetreffende bepalingen van Verordening (EU) 2024/573 en van de desbetreffende uitvoeringshandelingen, en basiskennis van mogelijke bedreigingen voor het milieu, met inbegrip van ontledingsproducten van bepaalde gefluoreerde stoffen (PFAS), zoals HFK’s, HFO’s en HCFK’s.

    T

    T

    T

    T

    T

    T

    3

    Controles vóór de inwerkingstelling van apparatuur na een lange periode van niet-gebruik, na onderhoud of reparatie, of tijdens de werking

    3.01

    Uitvoeren van een druktest om de sterkte van het systeem te controleren

    P

    P

    P

    P

    3.02

    Uitvoeren van een druktest om de dichtheid van het systeem te controleren

    P

    P

    P

    P

    3.03

    Gebruik van een vacuümpomp

    P

    P

    P

    P

    P

    3.04

    Lediging van het systeem om lucht en vocht te verwijderen volgens een standaardpraktijk

    P

    P

    P

    P

    3.05

    Invullen van de gegevens in het apparatuurregister en invullen van een rapport over een of meer tests en controles die tijdens het onderzoek zijn uitgevoerd

    T

    T

    T

    T

    4

    Lekkagecontroles

    4.01

    Kennis van potentiële lekkagepunten van koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur

    T

    T

    T

    T

    T

    4.02

    Controle van het apparatuurregister vóór een lekkagecontrole en vastleggen van de relevante informatie over terugkerende punten of probleemgebieden die bijzondere aandacht vereisen

    T

    T

    T

    T

    T

    4.03

    Visuele en manuele inspectie van het hele systeem in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1516/2007 van de Commissie (1)

    P

    P

    P

    P

    P

    4.04

    Uitvoering van een lekkagecontrole van het systeem aan de hand van een indirecte methode in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1516/2007 en het instructieboekje van het systeem

    P

    P

    P

    P

    P

    4.05

    Gebruik van draagbare meettoestellen zoals manometers, thermometers en multimeters voor volt/amp/ohm-meting in de context van indirecte methoden voor lekkagecontrole, en interpretatie van de gemeten parameters

    P

    P

    P

    P

    P

    4.06

    Uitvoering van een lekkagecontrole van het systeem aan de hand van een van de directe methoden in de zin van Verordening (EG) nr. 1516/2007

    P

    P

    4.07

    Uitvoering van een lekkagecontrole van het systeem aan de hand van de directe methoden waarbij het koelcircuit niet wordt geopend, in de zin van Verordening (EG) nr. 1516/2007

    P

    P

    P

    P

    P

    4.08

    Gebruik van een geschikt elektronisch lekdetectieapparaat

    P

    P

    P

    P

    P

    4.09

    Invullen van de gegevens in het apparatuurregister

    T

    T

    T

    T

    T

    5

    Milieuvriendelijke behandeling van het systeem en koelmiddel tijdens installatie, onderhoud, service of terugwinning

    5.01

    Met minimale emissies verbinden en loskoppelen van meetinstrumenten en leidingen

    P

    P

    P

    P

    P

    5.02

    Ledigen en vullen van een koelmiddelcilinder (koelmiddel zowel in vloeibare als in gasvormige toestand)

    P

    P

    P

    P

    P

    5.03

    Gebruik van een terugwinningsapparaat om koelmiddel terug te winnen en verbinding en loskoppeling van het terugwinningsapparaat met minimale emissies

    P

    P

    P

    P

    5.04

    Aftappen van met koelmiddel verontreinigde olie uit een systeem

    P

    P

    P

    5.05

    Vaststellen van de fase (vloeibaar, gasvormig) en toestand (onderkoeld, verzadigd of oververhit) van het koelmiddel vóór het vullen, om de correcte vulmethode en het correcte vulvolume te garanderen Vullen van het systeem met koelmiddel (zowel in de vloeibare als in de gasvormige fase) zonder verlies van koelmiddel

    P

    P

    P

    P

    P

    5.06

    Kiezen van de juiste types weegschalen en deze gebruiken om koelmiddelen te wegen

    P

    P

    P

    P

    P

    5.07

    Invullen in het apparatuurregister van alle relevante informatie betreffende het teruggewonnen of toegevoegde koelmiddel

    T

    T

    T

    T

    T

    5.08

    Kennis van eisen en procedures voor de behandeling, het hergebruik, de terugwinning, de opslag en het vervoer van gefluoreerde koelmiddelen en oliën, onder meer wanneer deze verontreinigd zijn

    T

    T

     

     

    T

    5.09

    Kennis van eisen en procedures voor de behandeling, de vulling, de terugwinning, de opslag en het vervoer van koolwaterstoffen en oliën, onder meer wanneer deze verontreinigd zijn, en voor de installatie van apparatuur en systemen die gebruikmaken van koolwaterstoffen

    T

    T

    T

    5.10

    Kennis van eisen en procedures voor de behandeling, de vulling, de opslag en het vervoer van R744 (CO2) en oliën, onder meer wanneer deze verontreinigd zijn, en voor de installatie van apparatuur en systemen die gebruikmaken van R744

    T

    5.11

    Kennis van eisen en procedures voor de behandeling, de vulling, de terugwinning, de opslag en het vervoer van R717 (NH3) en oliën, onder meer wanneer deze verontreinigd zijn, en voor de installatie van apparatuur en systemen die gebruikmaken van R717 Kennis van de effecten van het vrijkomen van R717 bij installatie- of onderhoudswerkzaamheden, lekken of ongevallen en van de wijze waarop deze effecten met de juiste planning kunnen worden beperkt (bv. met wassers)

    T

    6

    Onderdeel: installatie, inwerkingstelling en onderhoud van eentraps- en tweetrapszuiger-, schroef- en scrollcompressoren

    6.01

    Uitleggen van de basiswerking van een compressor (inclusief capaciteitsregeling en smeersysteem) en de daarop betrekking hebbende risico’s op lekkage of vrijkomen van het koelmiddel

    T

    T

    T

    T

    6.02

    Correcte installatie van een compressor, inclusief regel- en veiligheidsapparatuur, zodat geen koelmiddel lekt of in grote hoeveelheden vrijkomt zodra het systeem in werking wordt gesteld

    P

    P

    P

    P

    6.03

    Afstellen van de veiligheids- en regelschakelaars

    P

    P

    P

    P

    6.04

    Afstellen van de aanzuig- en afvoerventielen

    P

    P

    6.05

    Controle van het olieterugvoersysteem

    P

    P

    P

    P

    6.06

    In- en uitschakelen van een compressor en regeling van de goede werking van de compressor, inclusief door het verrichten van metingen terwijl de compressor in werking is

    P

    P

    P

    P

    6.07

    Schrijven van een rapport over de toestand van de compressor, waarin alle problemen in verband met de werking van de compressor worden aangegeven die het systeem zouden kunnen beschadigen en uiteindelijk ertoe zouden kunnen leiden dat, indien niets wordt ondernomen, koelmiddel lekt of vrijkomt

    T

    T

    T

    T

    6.08

    Kennis van de maatregelen ter verbetering of handhaving van de energie-efficiëntie van apparatuur tijdens de installatie of het onderhoud van compressoren

    T

    T

    T

    T

    7

    Onderdeel: installatie, inwerkingstelling en onderhoud van luchtgekoelde en watergekoelde condensoren

    7.01

    Uitleggen van de basiswerking van een condensor en de risico’s van lekkage die erop betrekking hebben

    T

    T

    T

    T

    7.02

    Afstellen van een uitlaatdrukregeling van de condensor

    P

    P

    P

    P

    7.03

    Correcte installatie van een condensor/buiteneenheid, inclusief regel- en veiligheidsapparatuur, zodat geen koelmiddel lekt of in grote hoeveelheden vrijkomt wanneer het systeem in werking is gesteld

    P

    P

    P

    P

    7.04

    Afstellen van de veiligheids- en regelschakelaars

    P

    P

    P

    P

    7.05

    Controle van de uitlaat- en vloeistofleidingen

    P

    P

    P

    P

     

    7.06

    Afvoeren van niet-condenseerbare gassen uit de condensor door middel van een inrichting voor ontluchting van de koeling

    P

    P

    P

    P

    7.07

    In- en uitschakelen van een condensor en controle van de goede werking van de condensor, inclusief door het doen van metingen tijdens de werking ervan

    P

    P

    P

    P

    7.08

    Controle van het oppervlak van de condensor

    P

    P

    P

    P

    7.09

    Schrijven van een rapport over de toestand van de condensor waarin alle problemen in verband met de werking worden aangegeven die het systeem zouden kunnen beschadigen en uiteindelijk ertoe zouden kunnen leiden dat, indien niets wordt ondernomen, koelmiddel lekt of vrijkomt

    T

    T

    T

    T

    7.10

    Kennis van de maatregelen ter verbetering of handhaving van de energie-efficiëntie van apparatuur tijdens de installatie of het onderhoud van condensoren

    T

    T

    T

    T

    8

    Onderdeel: installatie, inwerkingstelling en onderhoud van luchtgekoelde en vloeistofgekoelde verdampers

    8.01

    Uitleggen van de basiswerking van een verdamper (inclusief ontdooisysteem) en risico’s van lekkage die erop betrekking hebben

    T

    T

    T

    T

    8.02

    Afstellen van een verdamperdrukregeling

    P

    P

    P

    P

    8.03

    Installatie van een verdamper inclusief regel- en veiligheidsapparatuur, zodat geen koelmiddel lekt of in grote hoeveelheden vrijkomt wanneer het systeem in werking is gesteld

    P

    P

    P

    P

    8.04

    Afstellen van de veiligheids- en regelschakelaars

    P

    P

    P

    P

    8.05

    Controle van de correcte positie van vloeistof- en zuigleidingen

    P

    P

    P

    P

    8.06

    Controle van de persgas-ontdooileiding

    P

    P

    P

    P

    8.07

    Afstellen van het verdamperdrukregelventiel

    P

    P

    P

    P

    8.08

    In- en uitschakelen van een verdamper en controle van de goede werking van de verdamper, inclusief door het doen van metingen tijdens de werking

    P

    P

    P

    P

    8.09

    Controle van het oppervlak van de verdamper

    P

    P

    P

    P

    8.10

    Schrijven van een rapport over de toestand van de verdamper waarin alle problemen in verband met de werking worden aangegeven die het systeem zouden kunnen beschadigen en uiteindelijk ertoe zouden kunnen leiden dat, indien niets wordt ondernomen, koelmiddel lekt of vrijkomt

    T

    T

    T

    T

    8.11

    Kennis van de maatregelen ter verbetering of handhaving van de energie-efficiëntie van apparatuur tijdens de installatie of het onderhoud van verdampers

    T

    T

    T

    T

    9

    Onderdeel: installatie, inwerkingstelling en service van thermostatische expansieventielen (TEV’s) en andere onderdelen

    9.01

    Uitleggen van de basiswerking van verschillende soorten expansieregelaars (thermostatische expansieventielen, capillaire buizen) en risico’s van lekkage die erop betrekking hebben

    T

    T

    T

    T

    9.02

    Installatie van ventielen in de correcte stand

    P

    P

    P

    P

    9.03

    Afstellen van een mechanisch/elektronisch expansieventiel

    P

    P

    P

    P

    9.04

    Afstellen van mechanische en elektronische thermostaten

    P

    P

    P

    P

    9.05

    Afstellen van een drukregelventiel

    P

    P

    P

    P

    9.06

    Afstellen van mechanische en elektronische drukbegrenzers

    P

    P

    P

    P

    9.07

    Controle van de werking van een olieafscheider

    P

    P

    P

    P

    9.08

    Controle van de toestand van een filterdroger

    P

    P

    P

    P

    9.09

    Schrijven van een rapport over de toestand van deze onderdelen waarin alle problemen in verband met de werking worden aangegeven die het systeem zouden kunnen beschadigen en uiteindelijk ertoe zouden kunnen leiden dat, indien niets wordt ondernomen, koelmiddel lekt of vrijkomt

    T

    T

    T

    T

    9.10

    Kennis van de maatregelen ter verbetering of handhaving van de energie-efficiëntie van apparatuur tijdens de installatie of het onderhoud van TEV’s en andere onderdelen

    T

    T

    T

    T

    10

    Leidingwerk: bouw van een lekdicht leidingsysteem in een koelinstallatie

    10.01

    Lekdichte verbinding door lassen, hardsolderen en/of zachtsolderen van metalen buizen, leidingen en onderdelen die te gebruiken zijn in koel-, klimaatregelings- of warmtepompsystemen

    P

    P

    P

    P

    10.02

    Vervaardiging/controle van steunen voor leidingen en onderdelen

    P

    P

    P

    P

    11

    Informatie over relevante technologieën voor het vervangen of het verminderen van het gebruik van gefluoreerde broeikasgassen en het veilig omgaan ermee

    11.01

    Kennis van de relevante alternatieve technologieën voor het vervangen of het verminderen van het gebruik van gefluoreerde broeikasgassen en van het veilig omgaan ermee

    T

    T

    T

    T

    T

    T

    11.02

    Kennis van de relevante systeemontwerpen om de maximale vulling van gefluoreerde broeikasgassen te verminderen en de energie-efficiëntie te verhogen

    T

    T

    11.03

    Kennis van de relevante veiligheidsvoorschriften en -normen voor het gebruik, de opslag en het vervoer van brandbare of giftige koelmiddelen of van koelmiddelen die een hogere bedrijfsdruk vereisen Inzicht in de specifieke omstandigheden ter plaatse waaronder apparatuur mag worden gebruikt die vanwege veiligheidseisen niet voldoet aan de eisen van bijlage IV bij Verordening (EU) 2024/573

    T

    T

    T

    T

    11.04

    Begrip van de respectievelijke voor- en nadelen, met name ten aanzien van energie-efficiëntie, van alternatieve koelmiddelen naargelang van de beoogde toepassing en van de klimaatomstandigheden van de verschillende gebieden

    T

    T

    T

    T

    11.05

    Kennis van verschillen in het ontwerp van onderdelen en systemen voor apparatuur en systemen die gebruikmaken van koolwaterstoffen

    T

    T

    T

    11.06

    Kennis van verschillen in het ontwerp van onderdelen en systemen die gebruikmaken van R744 (CO2), bv. eisen voor leidingmateriaal, de werking van boostersystemen, regelkleppen die werken bij middelhoge en hoge druk, systeem- en procesoptimalisatie van koelsystemen die gebruikmaken van R744 (CO2) om de systeemefficiëntie te verhogen, zoals parallelle compressoren, ejectortechnologie (vloeistof- en gasejectoren) en gedeeltelijk natte systemen; kennis van veiligheidsconcepten voor begrenzing bij stilstanddruk en het gebruik van stagnatiekoelers

    T

    11.07

    Kennis van verschillen in het ontwerp van onderdelen en systemen die gebruikmaken van R717 (NH3), bv. compressorontwerpen, compressoren met afzonderlijke motoren, capaciteitsregeling voor zuiger- en schroefcompressoren, compressorcircuits, eentraps- en tweetrapscompressie, verdampingscondensoren, werking en niveauregeling van afscheiders, vlotterschakelaars, thermosifon, verschillen in oliebeheer (gebruik van niet-mengbare oliën), olieregeling, basiskennis van directe systemen (DX, natte systemen, recirculatie en LCA) en indirecte systemen

    T

    12

    Installatie en goede praktijken voor de service van apparatuur en systemen die gebruikmaken van koolwaterstoffen

    12.01

    Kennis van de etiketteringsvoorschriften en bijzondere voorschriften voor ontvlambare koelmiddelen in apparatuur, systemen en koelmiddelcilinders en bijzondere voorschriften voor flesaansluitingen

    T

    T

    12.02

    Kennis van de veiligheidseisen voor onderhoudsgereedschap en -apparatuur, zoals gasdetectie, lekdetectie, ventilatie, persoonlijke beschermingsmiddelen, vacuümpompen en terugwinningseenheden; eisen voor de verwijdering van teruggewonnen gassen

    T

    T

    12.03

    Berekenen van de hoeveelheid ontvlambaar koelmiddel in een systeem overeenkomstig de toepasselijke veiligheidsnormen

    P

    P

    12.04

    Uitvoeren van een risicoanalyse voor aanvang van de werkzaamheden en wegnemen of, indien dat niet mogelijk is, identificeren van bronnen van gevaar

    P

    P

    12.05

    Voorbereiden van de werkruimte en selecteren van geschikte gereedschappen, apparatuur en beschermingsmiddelen voor werkzaamheden aan systemen die gebruikmaken van ontvlambare koelmiddelen

    P

    P

    12.06

    Veilig terugwinnen van ontvlambare koelmiddelen uit het systeem en vullen van het systeem met stikstof

    P

    P

    12.07

    Openen van het systeem, verwijderen en vervangen van een onderdeel, sluiten van het systeem

    P

    P

    12.08

    Uitvoeren van een druktest om de dichtheid van het systeem te controleren

    P

    P

    12.09

    Uitvoeren van een vacuümtest om vocht te verwijderen en de dichtheid van het systeem te controleren

    P

    P

    12.10

    Vullen van het systeem met het juiste volume koolwaterstofkoelmiddel

    P

    P

    12.11

    Uitvoeren van een lekkagecontrole van het systeem aan de hand van een directe methode

    P

    P

    12.12

    Schrijven van een rapport over de verrichte servicewerkzaamheden

    P

    P

    12.13

    Controleren of er op de plaats van het systeem gezondheids- en veiligheidsmaatregelen zijn getroffen in overeenstemming met de geldende voorschriften (bv. borden, nooduitgangen, gassensoren, gasalarmen enz.)

    T

    T

    12.14

    Kennis van de maatregelen ter verbetering of handhaving van de energie-efficiëntie van apparatuur met ontvlambare koelmiddelen tijdens installatie of onderhoud

    T

    T

    13

    Installatie en goede praktijken voor de service van apparatuur en systemen die gebruikmaken van R744 (CO2)

    13.01

    Kennis van de eisen voor de etikettering van R744 in systemen en drukvaten

    T

    13.02

    Lezen en begrijpen van leiding- en instrumentatiediagrammen van koelsystemen die gebruikmaken van R744

    T

    13.03

    Kennis van de bijzondere voorschriften voor koelmiddelcilinders en dubbele ventielen en voor gasextractie

    T

    13.04

    Kennis van veiligheidseisen voor onderhoudsgereedschap en -apparatuur, zoals gasdetectie, lekdetectie, persoonlijke beschermingsmiddelen

    T

    13.05

    Berekenen van het volume R744 in een systeem overeenkomstig de toepasselijke veiligheidsnormen

    T

    13.06

    Uitvoeren van een risicoanalyse voor aanvang van de werkzaamheden en wegnemen of, indien dat niet mogelijk is, identificeren van bronnen van gevaar

    P

    13.07

    Voorbereiden van de werkruimte en selecteren van geschikte gereedschappen, apparatuur en beschermingsmiddelen voor werkzaamheden aan systemen die gebruikmaken van R744

    P

    13.08

    Uitvoeren van een druktest om de drukvastheid en de dichtheid van het systeem te controleren

    P

    13.09

    Uitvoeren van een vacuümtest om vocht te verwijderen en de dichtheid van het systeem te controleren

    P

    13.10

    Veilig verwijderen van het koelmiddel R744 uit het systeem

    P

    13.11

    Vullen van het systeem met het juiste volume R744 in gasvormige toestand

    P

    13.12

    Uitvoeren van een lekkagecontrole van het systeem aan de hand van een directe methode

    P

    13.13

    Schrijven van een rapport over de verrichte servicewerkzaamheden

    P

    13.14

    Controleren of er op de plaats van het systeem gezondheids- en veiligheidsmaatregelen zijn getroffen in overeenstemming met de geldende voorschriften (bv. borden, nooduitgangen, gassensoren, gasalarmen enz.)

    P

    13.15

    Kennis van het belang van hoge druk van het tripelpunt en de vorming van droogijs

    T

    13.16

    Kennis van de veiligheidseisen voor het gebruik van een systeem dat gebruikmaakt van het koelmiddel R744

    T

    13.17

    Kennis van de maatregelen ter verbetering of handhaving van de energie-efficiëntie van apparatuur met koelmiddelen onder hoge druk tijdens installatie of onderhoud

    T

    14

    Installatie en goede praktijken voor de service van apparatuur en systemen die gebruikmaken van R717 (NH3)

    14.01

    Lezen en begrijpen van leiding- en instrumentatiediagrammen van koelsystemen die gebruikmaken van R717 (NH3)

    T

    14.02

    Kennis van de bijzondere voorschriften voor koelmiddelcilinders en gasextractie

    T

    14.03

    Kennis van de eisen voor de etikettering van giftige koelmiddelen in systemen en drukvaten

    T

    14.04

    Kennis van de veiligheidseisen voor onderhoudsgereedschap en -apparatuur (terugwinningsystemen, vacuümpompen, elektronische lekdetectoren), met inbegrip van gasdetectie, lekdetectie en persoonlijke beschermingsmiddelen, met name gasmaskers

    T

    14.05

    Kennis van voorschriften voor veilig gebruik, inclusief voorzorgsmaatregelen met betrekking tot brand, explosies en verwondingen door toxiciteit

    T

    14.06

    Kennis van de materialen die compatibel zijn met R717 (NH3)

    T

    14.07

    Gereedmaken van de werkruimte en selecteren van geschikte gereedschappen, apparatuur en beschermingsmiddelen voor werkzaamheden aan systemen die gebruikmaken van R717 (NH3)

    P

    14.08

    Uitvoeren van een risicoanalyse voor aanvang van de werkzaamheden en wegnemen of, indien dat niet mogelijk is, identificeren van bronnen van gevaar

    P

    14.09

    Basiskennis van het juiste ontwerp en de installatie of het onderhoud van systemen

    P

    14.10

    Uitvoeren van een druktest om de dichtheid van het systeem te controleren

    P

    14.11

    Uitvoeren van een vacuümtest om vocht te verwijderen en de dichtheid van het systeem te controleren

    P

    14.12

    Vullen van het systeem met het voorgeschreven volume giftig koelmiddel

    P

    14.13

    Uitvoering van een lekkagecontrole van het systeem aan de hand van een van de directe methoden

    P

    14.14

    Veilig terugwinnen van giftig koelmiddel uit het systeem en vullen van het systeem met stikstof

    P

     

    14.15

    Schrijven van een rapport over de verrichte servicewerkzaamheden

    P

    14.16

    Visuele controle van de dichtheid van systeemonderdelen zoals veiligheidskleppen en de inspectietermijn ervan

    P

    14.17

    Controleren of er op de plaats van het systeem gezondheids- en veiligheidsmaatregelen zijn getroffen in overeenstemming met de geldende voorschriften (bv. borden, nooduitgangen, gassensoren, gasalarmen enz.)

    P

    14.18

    Berekenen van het toegestane volume giftig koelmiddel in een systeem overeenkomstig de toepasselijke veiligheidsnormen

    T

    14.19

    Kennis van de maatregelen ter verbetering of handhaving van de energie-efficiëntie van apparatuur met giftige koelmiddelen tijdens installatie of onderhoud

    T


    (1)  Verordening (EG) nr. 1516/2007 van de Commissie van 19 december 2007 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van basisvoorschriften inzake controle op lekkage van stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevat (PB L 335 van 20.12.2007, blz. 10, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2007/1516/oj).


    BIJLAGE II

    Concordantietabel

    Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2067

    Deze verordening

    Artikel 1

    Artikel 1

    Artikel 2

    Artikel 2

    Artikel 3

    Artikel 3

    Artikel 4

    Artikel 4

    Artikel 5

    Artikel 5

    Artikel 6

    Artikel 6

    Artikel 7

    Artikel 7

    Artikel 8

    Artikel 8

    Artikel 9

    Artikel 10

    Artikel 9

    Artikel 10

    Artikel 11

    Artikel 11

    Artikel 12

    Artikel 12

    Bijlage I

    Bijlage I

    Bijlage II

    Bijlage II


    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2024/2215/oj

    ISSN 1977-0758 (electronic edition)


    Top