Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62019TN0319

    Zaak T-319/19: Beroep ingesteld op 24 mei 2019 — Gollnisch/Parlement

    PB C 255 van 29.7.2019, p. 45–45 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    29.7.2019   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 255/45


    Beroep ingesteld op 24 mei 2019 — Gollnisch/Parlement

    (Zaak T-319/19)

    (2019/C 255/58)

    Procestaal: Frans

    Partijen

    Verzoekende partij: Bruno Gollnisch (Villiers-le-Mahieu, Frankrijk) (vertegenwoordiger: B. Bonnefoy-Claudet, advocaat)

    Verwerende partij: Europees Parlement

    Conclusies

    De verzoekende partij verzoekt:

    het besluit van het Bureau van het Europees Parlement van 10 december 2018 en het besluit van de voorzitter van het Europees Parlement van 26 maart 2019 houdende afwijzing van het bij hem ingediende ex gratia beroep tegen dat besluit nietig te verklaren;

    alle handelingen, wijzigingen, kennisgevingen, besluiten en intrekkingen die als gevolg van dit besluit zijn vastgesteld of gedaan, ongedaan te maken;

    verzoeker een bedrag van 6 500 EUR toe te kennen voor de kosten ter voorbereiding van het onderhavige beroep;

    het Europees Parlement te verwijzen in de kosten.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zes middelen aan.

    1.

    Eerste middel: schending van artikel 27 van het Statuut van de leden van het Europees Parlement. Deze bepaling staat het Bureau niet toe de verworven rechten of de rechten in wording van de parlementsleden te schenden.

    2.

    Tweede middel: schending van artikel 76, lid 3 van de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden van het Europees Parlement. Volgens verzoeker heeft artikel 27 van het Statuut van de leden van het Europees Parlement tot gevolg dat de integriteit van de uitvoeringsbepalingen van het Statuut met betrekking tot het pensioenfonds wordt gewaarborgd en staat het niet toe dat de opzet van deze uitvoeringsbepalingen wordt gewijzigd.

    3.

    Derde middel: schending van artikel 223, lid 2 VEU en onbevoegdheid van het Bureau. Het Bureau heeft immers een belasting op de betaling van pensioenen aan voormalige leden van het Europees Parlement ingesteld waarvoor het niet bevoegd was, aangezien besluiten inzake de belastingheffing van de parlementsleden tot de bevoegdheid van de Raad behoren.

    4.

    Vierde middel: schending van de beginselen van rechtszekerheid en gewettigd vertrouwen. De bestreden handeling is vastgesteld in strijd met verbintenissen en regelingen die betrouwbare garanties en waarborgen bieden dat de vrijwillige pensioenfondsregeling niet verder zal worden gewijzigd.

    5.

    Vijfde middel: schending van het evenredigheidsbeginsel. Het Parlement, dat als enige verantwoordelijk is voor de ontstane financiële situatie, heeft ontoereikende en onbillijke maatregelen getroffen onder het voorwendsel deze situatie te regelen.

    6.

    Zesde middel: schending van het gelijkheidsbeginsel. De bestreden handeling leidt tot een ongelijke behandeling van de premiebetalende en de niet-premiebetalende leden van het Europees Parlement, alsmede van de leden die reeds een pensioen ontvangen en de leden die nog geen pensioen ontvangen.


    Top