Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62008CN0526

    Zaak C-526/08: Beroep ingesteld op 2 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

    PB C 44 van 21.2.2009, p. 31–31 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    21.2.2009   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 44/31


    Beroep ingesteld op 2 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

    (Zaak C-526/08)

    (2009/C 44/51)

    Procestaal: Frans

    Partijen

    Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: S. Pardo Quintillán en N. von Lingen, gemachtigden)

    Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg

    Conclusies

    vaststellen dat het Groothertogdom Luxemburg door niet de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen te treffen om volledig en correct te voldoen aan de artikelen 4 en 5, in samenhang met bijlage II A(1), bijlage III 1(1), bijlage II A(5), bijlage III 1(2), bijlage II A(2) en bijlage II A(6), van richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (1), de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

    Groothertogdom Luxemburg verwijzen in de kosten.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Tot staving van haar beroep voert de Commissie vier grieven aan.

    Met haar eerste grief verwijt de Commissie verweerder dat hij de methoden en perioden voor het op of in de bodem brengen van mest, zoals die zijn bepaald door de richtlijn, niet in acht heeft genomen. Terwijl het verbod op het, in bepaalde perioden, op of in de bodem brengen van mest betrekking moet hebben op zowel de organische als de chemische meststoffen, noemt de Luxemburgse regeling namelijk enkel de organische meststoffen. Bovendien moet het verbod op het, in bepaalde perioden, op of in de bodem brengen van mest betrekking hebben op alle landbouwoppervlakte, inclusief grasland, dat in de nationale omzettingsmaatregelen ontbreekt. Verzoekster merkt voorts op dat de nationale regeling gedetailleerder dient te omschrijven welke gevallen kunnen leiden tot een afwijking van het verbod op het in de bodem brengen van mest, aangezien de richtlijn niet in deze situatie voorziet.

    Met haar tweede grief betoogt verzoekster dat de nationale regeling geen vereisten bevat betreffende de minimumopslagcapaciteit van gier voor alle installaties, maar enkel de nieuwe of te moderniseren installaties noemt. Een dergelijke omzetting is niet conform de richtlijn, aangezien ook de bestaande installaties risico's van verontreiniging inhouden. De nationale regeling moet dus een minimumcapaciteit vereisen voor alle installaties.

    Met haar derde grief stelt de Commissie dat de nationale wettelijke regeling, in het kader van het verbod om mest op steile hellingen op of in de bodem te brengen, alle meststoffen moet omvatten, en niet enkel die van organische oorsprong.

    Met haar vierde en laatste grief wordt verweerder verweten dat hij onvoldoende maatregelen heeft getroffen met betrekking tot de technieken van het op of in de bodem brengen van mest, met name om te garanderen dat de mest gelijkmatig en efficiënt wordt verspreid.


    (1)  PB L 375, blz. 1.


    Top