This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52017HB0010
Recommendation of the European Central Bank of 4 April 2017 on common specifications for the exercise of some options and discretions available in Union law by national competent authorities in relation to less significant institutions (ECB/2017/10)
Aanbeveling van de Europese Centrale Bank van 4 april 2017 betreffende gemeenschappelijke specificaties voor de wijze waarop nationaal bevoegde autoriteiten ten overstaan van minder belangrijke instellingen gebruikmaken van enkele keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte die het Unierecht biedt (ECB/2017/10)
Aanbeveling van de Europese Centrale Bank van 4 april 2017 betreffende gemeenschappelijke specificaties voor de wijze waarop nationaal bevoegde autoriteiten ten overstaan van minder belangrijke instellingen gebruikmaken van enkele keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte die het Unierecht biedt (ECB/2017/10)
PB C 120 van 13.4.2017, p. 2–9
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
13.4.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 120/2 |
AANBEVELING VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
van 4 april 2017
betreffende gemeenschappelijke specificaties voor de wijze waarop nationaal bevoegde autoriteiten ten overstaan van minder belangrijke instellingen gebruikmaken van enkele keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte die het Unierecht biedt
(ECB/2017/10)
(2017/C 120/02)
DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (1), en met name artikel 4, lid 3, en artikel 6, lid 1, en artikel 6, lid 1, onder c),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Europese Centrale Bank (ECB) is verantwoordelijk voor de doeltreffende en consistente werking van het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme (GTM). De ECB houdt toezicht op de werking van het mechanisme om de consistente toepassing van hoge toezichtstandaarden en de consistentie van toezichtresultaten in de deelnemende lidstaten te verzekeren. |
(2) |
De ECB moet krachtens Verordening (EU) nr. 1024/2013 en Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank (ECB/2014/17) (2) de consistente toepassing van prudentiële voorschriften voor kredietinstellingen binnen de deelnemende lidstaten verzekeren. |
(3) |
De ECB heeft ten opzichte van als belangrijk ingedeelde kredietinstellingen een aantal keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte gebruikt die Verordening (EU) 2016/445 van de Europese Centrale Bank (ECB/2016/4) (3) biedt, zulks krachtens Verordening (EU) nr. 1024/2013 in haar hoedanigheid van bevoegde autoriteit. Daarenboven, in haar gids van november 2016 inzake de keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte die het Unierecht biedt („de ECB-gids”), zet de ECB een gemeenschappelijke reeks van specificaties uiteen voor het per individueel geval gebruiken van bepaalde andere keuzemogelijkheden na de beoordeling van verzoeken van krachtens artikel 6, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 en deel IV en artikel 147, lid 1, van Verordening (EU) nr. 468/2014 als belangrijk ingedeelde kredietinstellingen. |
(4) |
Om een gemeenschappelijke toezichtbenadering door nationaal bevoegde autoriteiten (NBA’s) bij de beoordeling van het individueel gebruik van keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte te bevorderen, kan de ECB krachtens artikel 4, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 een aanbeveling vaststellen betreffende de bij de beoordeling van verzoeken van minder belangrijke instellingen toe te passen specificaties. |
(5) |
Een gemeenschappelijke reeks van specificaties voor het individuele gebruik van keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte is enerzijds noodzakelijk om de consistentie, effectiviteit en transparantie van het toezicht op minder belangrijke instellingen binnen het GTM te bevorderen en anderzijds, waar nodig, om gelijke behandeling van belangrijke en minder belangrijke instellingen te bevorderen, alsook gelijke omstandigheden voor alle kredietinstellingen in de deelnemende lidstaten. Tegelijkertijd moet rekening worden gehouden met het evenredigheidsbeginsel en de gerechtvaardigde verwachtingen van onder toezicht staande kredietinstellingen. |
(6) |
Met het oog daarop heeft de ECB bepaalde keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte geïdentificeerd onder degene die in de ECB-gids zijn opgenomen waarvan het aangewezen is dat zij op identieke wijze worden gebruikt ten overstaan van belangrijke en minder belangrijke instellingen. De ECB heeft voorts andere keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte geïdentificeerd, waaronder twee keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte van algemene aard, als bedoeld in artikel 380 en artikel 420, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013, en de ECB beveelt voor het gebruik ervan ten overstaan van minder belangrijke instellingen een specifieke benadering aan. |
(7) |
Aangaande de keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte in verband met geconsolideerd toezicht en de ontheffing van prudentiële vereisten, zulks overeenkomstig de in hoofdstuk 1 van deel II van de ECB-gids bedoelde aanbevelingen, moeten NCB’s ertoe aangemoedigd worden een prudente benadering te hanteren wanneer zij dergelijke ontheffingen op individuele basis toekennen. Aangaande liquiditeitsontfheffingen op grensoverschrijdend niveau beveelt de ECB een specifieke aanpak aan voor minder belangrijke instellingen aangezien niet alle in de ECB-gids voor de beoordeling van verzoeken opgenomen specificaties voor deze instellingen relevant zijn. |
(8) |
In het hele GTM moet de aanpak consistent en prudent zijn aangaande de keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte in verband met het eigen vermogen en kapitaalvereisten als bedoeld in hoofdstukken 2 en 3 van deel II van de ECB-gids, aangezien deze toezichtbesluiten een impact hebben op het bedrag van beschikbaar eigen vermogen en de kwaliteit ervan. Hetzelfde geldt voor aanvullend-tier 1-instrumenten en tier 2-instrumenten of minderheidsdeelnemingen die onder bepaalde voorwaarden deel uitmaken van het eigen vermogen. Voorts, om gelijke omstandigheden te waarborgen, moeten de standaardbenadering, de interneratingbenadering en de internemodellenmethode en internemodellenbenadering voor de berekening van de eigenvermogenvereisten consistent toegepast worden op alle kredietinstellingen in het hele GTM. Een gemeenschappelijke reeks specificaties moet te dien einde ook de grondslag vormen voor de beoordeling van naleving van de vereisten die zijn vastgelegd in Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4), om de toepassing mogelijk te maken van een nulprocentrisicogewicht voor de berekening van eigenvermogenvereisten voor intragroepblootstellingen. De ECB heeft evenwel een aantal keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte geïdentificeerd in verband met eigen vermogen en kapitaalvereisten waarvoor een specifieke benadering ten overstaan van minder belangrijke instellingen noodzakelijk is. |
(9) |
Voor de keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte betreffende instellingen die een institutioneel protectiestelsel zijn aangegaan, wordt met het oog op de beoordeling van verzoeken voor de in hoofdstuk 4 van deel II van de ECB-gids bedoelde prudentiële ontheffingen het gebruik aanbevolen van een gemeenschappelijke reeks van specificaties om toezichtconsistentie te bereiken, aangezien institutionele protectiestelsels normaliter belangrijke en minder belangrijke instellingen omvatten. Met betrekking tot bezit in instellingen die vallen onder de in artikel 49, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde institutionele protectiestelsels, wordt een specifieke benadering ten overstaan van minder belangrijke instellingen aanbevolen om de administratieve belasting voor deze instellingen zo veel mogelijk te beperken. |
(10) |
Aangaande de naleving van vereisten inzake grote blootstellingen moet de in hoofdstuk 5 van deel II van de ECB-gids bedoelde benadering ten overstaan van belangrijke instellingen ook gevolgd worden ten overstaan van minder belangrijke instellingen om een prudente behandeling van grote blootstellingen voor alle kredietinstellingen binnen het GTM te bevorderen, zodat concentratierisico’s adequaat beheerd en beperkt worden. |
(11) |
De ECB beveelt een consistente en prudente benadering aan met betrekking tot keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte die verband houden met de in hoofdstuk 6 van deel II van de ECB-gids uiteengezette liquiditeitsvereisten, aangezien deze keuzemogelijkheden en manoevreerruimte een impact hebben op de berekening van de vereisten inzake de liquiditeitsdekkingsratio, bijvoorbeeld middels de specificatie van de behandeling van specifieke in- en uitstromen. Aangaande de uitstroompercentages voor met handelsfinanciering verband houdende producten buiten de balanstelling kunnen NBA’s een uitstroompercentage van onder 5 % toepassen indien het toepasselijke uitstroompercentage op basis van statistische gegevens gekalibreerd werd. |
(12) |
Aangaande de toepassing van de ontheffing voor kredietinstellingen, die blijvend zijn verbonden aan een in artikel 21, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (5) bedoeld centraal orgaan, wordt de in hoofdstuk 8 van deel II van de ECB-gids uiteengezette benadering aanbevolen ten overstaan van minder belangrijke instellingen om gelijke omstandigheden te verwezenlijken. |
(13) |
Met betrekking tot keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte aangaande governanceregelingen en prudentieel toezicht wordt aanbevolen te bevorderen dat passende governanceregelingen op alle kredietinstellingen van toepassing zijn, zoals in hoofdstuk 11 van deel II van de ECB-gids uiteengezet. Een specifieke benadering ten overstaan van minder belangrijke instellingen met betrekking tot de combinatie van risico- en auditcomité wordt gezien het evenredigheidsbeginsel passend geacht. |
(14) |
Deze aanbeveling betreft voorts keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte aangaande de samenwerking tussen autoriteiten, aangezien soepele samenwerking binnen het GTM gewaarborgd moet worden. |
(15) |
Aangaande bilaterale akkoorden betreffende het toezicht op kredietinstellingen in niet-deelnemende lidstaten is overeenkomstig artikel 115, lid 2, van Richtlijn 2013/36/EU een specifieke benadering vereist ten overstaan van minder belangrijke instellingen, aangezien de voor vergunningen verantwoordelijke bevoegde autoriteit over deze keuzemogelijkheid beschikt. Luidens artikel 4, lid 1, onder a), en artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 is de ECB binnen het GTM bij uitsluiting bevoegd aan kredietinstellingen een vergunning te verlenen en vergunningen van kredietinstellingen in te trekken, en moet ze derhalve betrokken worden bij de uitwerking van bilaterale akkoorden betreffende het toezicht op kredietinstellingen in niet-deelnemende lidstaten, |
HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:
DEEL EEN
ALGEMENE BEPALINGEN
I.
1. Onderwerp en werkingssfeer
Deze aanbeveling stipuleert de beginselen voor het gebruik door NBA’s van enkele keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte die het Unierecht biedt ten overstaan van minder belangrijke instellingen.
2. Definities
Binnen het kader van deze aanbeveling zijn de definities in Verordening (EU) nr. 1024/2013, Verordening (EU) nr. 468/2014 (ECB/2014/17), Verordening (EU) nr. 575/2013, Richtlijn 2013/36/EU, en Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 van de Commissie (6) van toepassing.
DEEL TWEE
GEBRUIKTE KEUZEMOGELIJKHEDEN EN MANOEVREERRUIMTE WAARVOOR EEN SPECIFIEKE BENADERING VOOR MINDER BELANGRIJKE INSTELLINGEN WORDT AANBEVOLEN
II.
Ontheffingen van prudentiële vereisten
1. Artikel 8, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013: liquiditeitsontheffingen op grensoverschrijdend niveau
Bij het onderzoeken van verzoeken om liquiditeitsontheffingen op grensoverschrijdend niveau moeten NBA’s beoordelen of alle in artikel 8, leden 1 en 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 zijn nageleefd, onder toepassing van de in deel II, hoofdstuk 1, paragraaf 4, van de ECB-gids bedoelde beoordelingsspecificaties, zulks met uitzondering van de specificaties voor artikel 8, lid 3, onder b).
III.
Kapitaalvereisten
1. Artikel 129, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013: blootstellingen in de vorm van gedekte obligaties
Aangaande blootstellingen in de vorm van gedekte obligaties moet een NBA met de ECB coördineren aangaande de beoordeling van mogelijke ernstige concentratieproblemen in de betrokken deelnemende lidstaat, voordat die NBA besluit een gedeeltelijke ontheffing te verlenen van de toepassing van artikel 129, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 575/2013 en kredietkwaliteitscategorie 2 toe te staan voor maximaal 10 % van de totale blootstelling van het nominale bedrag van de uitstaande gedekte obligaties van de emitterende instelling.
2. Artikel 311, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013: behandeling van blootstellingen ten aanzien van centrale tegenpartijen
2.1. |
Een NBA moet een kredietinstelling toestaan de in artikel 310 van Verordening (EU) nr. 575/2013 uiteengezette behandeling toe te passen op haar transactieblootstellingen en bijdragen aan het wanbetalingsfonds ten aanzien van een centrale tegenpartij, indien die centrale tegenpartij de kredietinstelling ervan verwittigd heeft dat zij de in artikel 311, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde KCCP (hypothetisch kapitaal) niet langer berekent. |
2.2. |
Wanneer NBA’s binnen het kader van paragraaf 2.1 de juistheid beoordelen van de redenen waarom de centrale tegenpartij de KCCP (hypothetisch kapitaal) niet langer berekent, moeten zij de conclusies toepassen die de ECB heeft getrokken met betrekking tot dezelfde centrale tegenpartij bij de verificatie van de redenen. |
3. Artikel 380 van Verordening (EU) nr. 575/2013: ontheffing ingeval van systeemuitval
3.1. |
Indien zich een systeemuitval voordoet als bedoeld in artikel 380 van Verordening (EU) nr. 575/2013, die middels een openbare verklaring van de ECB werd bevestigd, en totdat de ECB een openbare verklaring uitgeeft dat de daarin vermelde situatie is rechtgezet, moet de ECB deze uitval beoordelen en NBA’s moeten de conclusies van de ECB-beoordeling toepassen en de in artikel 380 van Verordening (EU) nr. 575/2013 voorziene keuzemogelijkheid gebruiken. In een dergelijk geval:
|
3.2. |
Indien een NBA voornemens is een publieke verklaring af te geven die een in artikel 380 van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde volledige systeemuitval bevestigt, dan moet die NBA dat met de ECB coördineren voordat die verklaring bekend wordt gemaakt. |
IV.
Institutionele protectiestelsels
1. Artikel 49, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013: aftrek van deelnemingen in instellingen waarop institutionele protectiestelsels van toepassing zijn
1.1. |
Indien verzoeken worden gedaan om bezit van eigenvermogeninstrumenten niet af te trekken, moeten NBA’s de in deel II, hoofdstuk 4, paragraaf 4, van de ECB-gids bedoelde specificaties gebruiken om te beoordelen of voldaan is aan de in artikel 49, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde voorwaarden. |
1.2. |
Een NBA kan een institutioneel protectiestelsel toestaan om namens alle minder belangrijke instellingen, die lid zijn van het stelsel, een verzoek uit hoofde van artikel 49, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 in te dienen. In dat geval kan de NBA een besluit uitvaardigen dat overeenkomstig artikel 49, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 de toestemming verleent en van toepassing is op alle in het verzoek genoemde minder belangrijke instellingen. |
V.
Liquiditeit
1. Artikel 420, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013: liquiditeitsuitstromen
1.1. |
In overeenstemming met artikel 11 van Verordening (EU) 2016/445 moeten NBA’s een liquiditeitsuitstroompercentage van 5 % vaststellen voor met handelsfinanciering verband houdende producten buiten de balanstelling, als bedoeld in artikel 429 van Verordening (EU) nr. 575/2013 en in bijlage I bij die verordening, welk percentage kredietinstellingen moeten toepassen bij de beoordeling van liquiditeitsuitstromen. Een NBA moet van kredietinstellingen verlangen dat zij aan haar de overeenstemmende uitstromen overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014 van de Commissie (7) rapporteren. |
1.2. |
In afwijking van paragraaf 1.1 kan een NBA voor minder belangrijke in de betrokken lidstaat gevestigde instellingen op basis van statistische gegevens een uitstroompercentage van lager dan 5 % vaststellen. |
VI.
Prudentieel toezicht
1. Artikel 76, lid 3, van Richtlijn 2013/36/EU: risicocomité en auditcomité combineren
1.1. |
Met betrekking tot minder belangrijke instellingen (waaronder kredietinstellingen die groepdochterondernemingen zijn) die in de zin van artikel 76, lid 3, van Richtlijn 2013/36/EU niet als belangrijk beschouwd worden, moeten NBA’s de keuzemogelijkheid gebruiken om de combinatie van het risicocomité en auditcomité toe te staan. |
1.2. |
NBA’s moeten het belang beoordelen in de zin van artikel 76, lid 3, van Richtlijn 2013/36/EU, aangaande omvang, interne organisatie en de aard, de reikwijdte en complexiteit van de werkzaamheden van de kredietinstelling, zulks overeenkomstig de in deel II, hoofdstuk 11, paragraaf 3, van de ECB-gids bedoelde beoordelingsspecificaties. |
1.3. |
Indien nationaal recht tot omzetting van Richtlijn 2013/36/EU reeds criteria voorziet met uitzondering van de in deel II, hoofdstuk 11, paragraaf 3, van de ECB-gids bedoelde specificaties, dan moeten NBA’s de in nationaal recht vastgelegde criteria toepassen. |
2. Artikel 115, lid 2, van Richtlijn 2013/36/EU: bilaterale overeenkomst betreffende het toezicht op kredietinstellingen in niet-deelnemende lidstaten
2.1. |
Gezien de bevoegdheid van de ECB voor de initiële vergunningverlening aan kredietinstellingen binnen het GTM en de bevoegdheid van de NBA’s voor het prudentieel toezicht op minder belangrijke instellingen moeten NBA’s de ECB hun voornemen notificeren om hun verantwoordelijkheid voor het directe toezicht op minder belangrijke instellingen te delegeren aan de bevoegde autoriteit die de vergunning verleend heeft aan en toezicht uitoefent op de moederonderneming van de minder belangrijke instelling, dan wel de verantwoordelijkheid op zich te nemen voor het toezicht op de dochteronderneming zijnde een kredietinstelling met een vergunning in een andere lidstaat. De ECB als bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor vergunningverlening aan kredietinstellingen, zal met de betrokken NBA samenwerken aan het opzetten van een bilaterale overeenkomst voor de delegatie of het op zich nemen van toezichtbevoegdheden namens de NBA die verantwoordelijk is voor het doorlopende toezicht op de moederonderneming of dochteronderneming binnen de deelnemende lidstaten. |
2.2. |
Paragraaf 2.1 is in de volgende situaties van toepassing:
|
DEEL DRIE
PER INDIVIDUEEL GEVAL GEBRUIKTE KEUZEMOGELIJKHEDEN EN MANOEVREERRUIMTE WAARVOOR TEN AANZIEN VAN ALLE KREDIETINSTELLINGEN EEN GEMEENSCHAPPELIJKE BENADERING MOET WORDEN GEVOLGD
VII.
De per individueel geval te gebruiken keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte, waarvoor ten aanzien van belangrijke en minder belangrijke instellingen een gemeenschappelijke benadering moet worden gevolgd, worden in de bijlage uiteengezet. NBA’s moeten deze keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte ten aanzien van minder belangrijke instellingen overeenkomstig de referentietabel in de bijlage gebruiken.
DEEL VIER
SLOTBEPALING
VIII.
Slotbepaling
Deze aanbeveling is gericht tot de NBA’s van de deelnemende lidstaten.
Gedaan te Frankfurt am Main, 4 april 2017.
De president van de ECB
Mario DRAGHI
(1) PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63.
(2) Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2014 tot vaststelling van een kader voor samenwerking binnen het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme tussen de Europese Centrale Bank en nationale bevoegde autoriteiten en met nationale aangewezen autoriteiten (GTM-kaderverordening) (ECB/2014/17) (PB L 141 van 14.5.2014, blz. 1).
(3) Verordening (EU) 2016/445 van de Europese Centrale Bank van 14 maart 2016 betreffende de wijze waarop gebruik wordt gemaakt van de keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte die het Unierecht biedt (ECB/2016/4) (PB L 78 van 24.3.2016, blz. 60).
(4) Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
(5) Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).
(6) Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 van de Commissie van 10 oktober 2014 ter aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot het liquiditeitsdekkingsvereiste voor kredietinstellingen (PB L 11 van 17.1.2015, blz. 1).
(7) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014 van de Commissie van 16 april 2014 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen voor wat betreft de rapportage aan de toezichthoudende autoriteit door instellingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 191 van 28.6.2014, blz. 1).
BIJLAGE
Rechtsgrondslag van de keuzemogelijkheid en/of manoeuvreerruimte |
Aanbevolen benadering: consistentie met het beleid inzake keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte voor belangrijke instellingen |
Geconsolideerd toezicht en ontheffingen van prudentiële vereisten |
|
Artikel 7, leden 1, 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013: ontheffingen van kapitaalvereisten |
Deel II, hoofdstuk 1, paragraaf 3, van de ECB-gids |
Artikel 8, leden 1 en 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013: ontheffingen van liquiditeitsvereisten |
Deel II, hoofdstuk 1, paragraaf 4, van de ECB-gids |
Artikel 9 van Verordening (EU) nr. 575/2013: individuele consolidatiemethode |
Deel II, hoofdstuk 1, paragraaf 5, van de ECB-gids |
Artikel 10, leden 1 en 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013: ontheffingen voor kredietinstellingen die blijvend zijn aangesloten bij een centraal orgaan |
Deel II, hoofdstuk 1, paragraaf 6, van de ECB-gids |
Artikel 24, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013: waardering van activa en posten buiten de balanstelling — gebruik van International Financial Reporting Standards voor prudentiële doeleinden |
Deel II, hoofdstuk 1, paragraaf 8, van de ECB-gids |
Eigen vermogen |
|
Artikel 49, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013: aftrek van verzekeringsbezit |
Deel II, hoofdstuk 2, paragraaf 4, van de ECB-gids |
Artikel 49, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013: aftrek van bezit van financiëlesectorentiteiten |
Deel II, hoofdstuk 2, paragraaf 5, van de ECB-gids |
Artikel 78, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 575/2013: verminderen van eigen vermogen — margevereiste kapitaaloverschot |
Deel II, hoofdstuk 2, paragraaf 6, van de ECB-gids |
Artikel 78, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013: verminderen van eigen vermogen — onderlinge maatschappijen, spaarinstellingen, coöperatieve verenigingen |
Deel II, hoofdstuk 2, paragraaf 7, van de ECB-gids |
Artikel 83, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013: ontheffing voor door een special purpose entity uitgegeven aanvullend-tier 1-instrumenten en tier 2-instrumenten |
Deel II, hoofdstuk 2, paragraaf 9, van de ECB-gids |
Artikel 84, lid 5, van Verordening (EU) nr. 575/2013: minderheidsbelangen die in het geconsolideerde tier 1-kapitaal worden opgenomen |
Deel II, hoofdstuk 2, paragraaf 10, van de ECB-gids |
Kapitaalvereisten |
|
Artikel 113, lid 6, van Verordening (EU) nr. 575/2013: berekening van risicogewogen posten — intragroepblootstellingen |
Deel II, hoofdstuk 3, paragraaf 3, van de ECB-gids |
Artikel 162, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013: blootstellingenlooptijd |
Deel II, hoofdstuk 3, paragraaf 5, van de ECB-gids |
Artikel 225, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013: volatiliteitsaanpassingen op basis van eigen ramingen |
Deel II, hoofdstuk 3, paragraaf 7, van de ECB-gids |
Artikel 243, lid 2, en artikel 244, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 575/2013: overdracht van een aanzienlijk deel van het risico |
Deel II, hoofdstuk 3, paragraaf 8, van de ECB-gids |
Artikel 283, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013: toepassing van de internemodellenmethode |
Deel II, hoofdstuk 3, paragraaf 9, van de ECB-gids |
Artikel 284, leden 4 en 9, van Verordening (EU) nr. 575/2013: berekening van de blootstellingswaarde voor het tegenpartijkredietrisico |
Deel II, hoofdstuk 3, paragraaf 10, van de ECB-gids |
Artikel 311, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013: marktrisico (blootstellingen ten aanzien van centrale tegenpartijen) |
Deel II, hoofdstuk 3, paragraaf 11, van de ECB-gids |
Artikel 366, lid 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013: berekening van de VAR-waarde |
Deel II, hoofdstuk 3, paragraaf 12, van de ECB-gids |
Institutionele protectiestelsels |
|
Artikel 8, lid 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013: liquiditeitsontheffing voor leden van institutionele protectiestelsels |
Deel II, hoofdstuk 4, paragraaf 3, van de ECB-gids |
Grote blootstellingen |
|
Artikel 396, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013: naleving van de vereisten inzake grote risicoblootstellingen |
Deel II, hoofdstuk 5, paragraaf 3, van de ECB-gids |
Liquiditeit |
|
Artikel 422, lid 8, van Verordening (EU) nr. 575/2013 en artikel 29 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61: intragroepliquiditeitsuitstromen |
Deel II, hoofdstuk 6, paragraaf 11, van de ECB-gids |
Artikel 425, lid 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013 en artikel 34 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61: intragroepliquiditeitsinstromen |
Deel II, hoofdstuk 6, paragraaf 15, van de ECB-gids |
Artikel 8, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61: diversificatie van aangehouden liquide activa |
Deel II, hoofdstuk 6, paragraaf 5, van de ECB-gids |
Artikel 8, lid 3, onder c), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61: beheer van liquide activa |
Deel II, hoofdstuk 6, paragraaf 6, van de ECB-gids |
Artikel 8, lid 6, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61: valutamismatches |
Deel II, hoofdstuk 6, paragraaf 4, van de ECB-gids |
Artikel 10, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61: surpluspercentages op gedekte obligaties van uiterst hoge kwaliteit |
Deel II, hoofdstuk 6, paragraaf 7, van de ECB-gids |
Artikel 24, lid 6, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61: multiplicator voor retaildeposito’s die gedekt zijn door een depositogarantiestelsel |
Deel II, hoofdstuk 6, paragraaf 8, van de ECB-gids |
Artikel 25, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61: hogere uitstroompercentages |
Deel II, hoofdstuk 6, paragraaf 9, van de ECB-gids |
Artikel 26 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61: uitstromen met afhankelijke instromen |
Deel II, hoofdstuk 6, paragraaf 10, van de ECB-gids |
Artikel 30, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61: aanvullende onderpanduitstromen voortkomende uit ratingverlagingstriggers |
Deel II, hoofdstuk 6, paragraaf 12, van de ECB-gids |
Artikel 33, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61: instroombegrenzing |
Deel II, hoofdstuk 6, paragraaf 13, van de ECB-gids |
Artikel 33, leden 3, 4 en 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61: gespecialiseerde kredietinstellingen |
Deel II, hoofdstuk 6, paragraaf 14, van de ECB-gids |
Hefboomfinanciering |
|
Artikel 429, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013: intragroepblootstellingen niet opnemen in de berekening van de hefboomratio |
Deel II, hoofdstuk 7, paragraaf 3, van de ECB-gids |
Algemene vereisten voor de toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen |
|
Artikel 21, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU: vrijstellingen voor kredietinstellingen die blijvend zijn aangesloten bij een centraal orgaan |
Deel II, hoofdstuk 9, paragraaf 1, van de ECB-gids |
Governanceregelingen en prudentieel toezicht |
|
Artikel 88, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU: functies van voorzitter en CEO combineren |
Deel II, hoofdstuk 11, paragraaf 4, van de ECB-gids |
Artikel 91, lid 6, van Richtlijn 2013/36/EU: nog één niet-uitvoerende bestuursfunctie |
Deel II, hoofdstuk 11, paragraaf 5, van de ECB-gids |
Artikel 108, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU: intern beoordelingsproces van de kapitaaltoereikendheid voor kredietinstellingen die blijvend zijn aangesloten bij een centraal orgaan |
Deel II, hoofdstuk 11, paragraaf 7, van de ECB-gids |
Artikel 111, lid 5, van Richtlijn 2013/36/EU: toezicht op financiële holdings of gemengde financiële holdings waarvan de groep deels in niet-deelnemend lidstaten gevestigd is |
Deel II, hoofdstuk 11, paragraaf 8, van de ECB-gids |
Artikel 117 en 118 van Richtlijn 2013/36/EU: samenwerkingsplicht |
Deel II, hoofdstuk 11, paragraaf 10, van de ECB-gids |
Artikel 142 van Richtlijn 2013/36/EU: kapitaalconserveringsplannen |
Deel II, hoofdstuk 11, paragraaf 13, van de ECB-gids |