This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32015R2384
Commission Implementing Regulation (EU) 2015/2384 of 17 December 2015 imposing a definitive anti-dumping duty on imports of certain aluminium foils originating in the People's Republic of China and terminating the proceeding for imports of certain aluminium foils originating in Brazil following an expiry review pursuant to Article 11(2) of Council Regulation (EC) No 1225/2009
Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2384 van de Commissie van 17 december 2015 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaald bladaluminium van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot beëindiging van de procedure betreffende de invoer van bepaald bladaluminium van oorsprong uit Brazilië naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad
Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2384 van de Commissie van 17 december 2015 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaald bladaluminium van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot beëindiging van de procedure betreffende de invoer van bepaald bladaluminium van oorsprong uit Brazilië naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad
PB L 332 van 18.12.2015, p. 63–90
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
No longer in force, Date of end of validity: 10/03/2022
18.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 332/63 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/2384 VAN DE COMMISSIE
van 17 december 2015
tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaald bladaluminium van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot beëindiging van de procedure betreffende de invoer van bepaald bladaluminium van oorsprong uit Brazilië naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 11, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
A. PROCEDURE
1. Geldende maatregelen
(1) |
Naar aanleiding van een antidumpingonderzoek („het oorspronkelijke onderzoek”) heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 925/2009 (2) een definitief antidumpingrecht ingesteld op bepaald bladaluminium van oorsprong uit Armenië, Brazilië en de Volksrepubliek China („de VRC” of „China”). |
(2) |
De maatregelen bestonden in een ad-valoremrecht van 13,4 % op bepaald bladaluminium van oorsprong uit Armenië, van 17,6 % op bepaald bladaluminium van oorsprong uit Brazilië en van 30 % op bepaald bladaluminium van oorsprong uit de VRC, met uitzondering van Alcoa (Shanghai) Aluminium Products Co., Ltd (6,4 %), Alcoa (Bohai) Aluminium Industries Co., Ltd (6,4 %), Shandong Loften Aluminium Foil Co., Ltd (20,3 %) en Zhenjiang Dingsheng Aluminium Co., Ltd (24,2 %). |
(3) |
Een door een Braziliaanse producent-exporteur aangeboden verbintenis werd door de Commissie aanvaard bij Besluit 2009/736/EG (3). |
2. Verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen
(4) |
Na de bekendmaking van een bericht dat de geldende antidumpingmaatregelen op korte termijn zouden vervallen (4), heeft de Commissie een op artikel 11, lid 2, van de basisverordening gebaseerd verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen ten aanzien van Brazilië en de VRC ontvangen. |
(5) |
Het verzoek werd ingediend door AFM Aluminiumfolie Merseburg GmbH, Alcomet AD, Eurofoil Luxembourg SA, Hydro Aluminium Rolled Products GmbH, Impol d.o.o. en Symetal SA („de indieners van het verzoek”), namens producenten die goed zijn voor meer dan 25 % van de totale productie in de Unie van bepaald bladaluminium. |
(6) |
Het verzoek was gebaseerd op de overweging dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot voortzetting of herhaling van dumping en schade voor de bedrijfstak van de Unie. |
(7) |
De indieners van het verzoek hebben niet verzocht om de opening van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van oorsprong uit Armenië. Derhalve zijn deze maatregelen op 7 oktober 2014 vervallen (5). |
3. Opening van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen
(8) |
Daar de Commissie, na raadpleging van het Raadgevend Comité, tot de conclusie was gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen te openen, heeft zij op 4 oktober 2014 door de bekendmaking van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie (6) („bericht van opening”) de opening van een nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening aangekondigd. |
4. Parallel antidumpingonderzoek
(9) |
Ook heeft de Commissie op 8 oktober 2014 de opening aangekondigd van een antidumpingonderzoek op grond van artikel 5 van de basisverordening met betrekking tot de invoer in de Unie van bepaalde aluminiumfolie van oorsprong uit Rusland (7) („parallel onderzoek”). |
(10) |
In het kader van dat onderzoek heeft de Commissie in juli 2015 bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1081 (8) een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op bepaald bladaluminium van oorsprong uit Rusland. De voorlopige maatregelen werden ingesteld voor een periode van zes maanden. |
(11) |
Op 17 december 2015 heeft de Commissie bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2385 (9) een definitief antidumpingrecht ingesteld op bepaald bladaluminium van oorsprong uit Rusland.] |
(12) |
De twee parallelle onderzoeken hadden betrekking op hetzelfde tijdvak van het nieuwe onderzoek en op dezelfde beoordelingsperiode als omschreven in overweging 13. |
5. Onderzoek
5.1. Tijdvak van het nieuwe onderzoek en beoordelingsperiode
(13) |
Het onderzoek naar de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van dumping en schade had betrekking op de periode van 1 oktober 2013 tot en met 30 september 2014 („het tijdvak van het nieuwe onderzoek”). Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van schade had betrekking op de periode van 1 januari 2011 tot het einde van het tijdvak van het nieuwe onderzoek („de beoordelingsperiode”). |
5.2. Bij het onderzoek en de steekproef betrokken partijen
(14) |
De Commissie heeft de indieners van het verzoek, de overige haar bekende producenten in de Unie, de producenten-exporteurs in Brazilië en de VRC, de haar bekende importeurs, de gebruikers en handelaren waarvan bekend is dat zij betrokken zijn alsmede de vertegenwoordigers van de landen van uitvoer officieel in kennis gesteld van de opening van het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen. |
(15) |
De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van opening genoemde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord. Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord. |
(16) |
In haar bericht van opening heeft de Commissie aangekondigd dat zij mogelijk een steekproef van de producenten-exporteurs in de VRC, de producenten in de Unie en de niet-verbonden importeurs zou samenstellen overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening. Er werd niet in een steekproef van de producenten-exporteurs in Brazilië voorzien. |
(17) |
Van de twaalf bekende Chinese producenten hebben er twee de vragenlijst met het oog op de samenstelling van de steekproef beantwoord. Gezien het beperkte aantal medewerkende ondernemingen was het niet nodig een steekproef samen te stellen. |
(18) |
In haar bericht van opening heeft de Commissie verklaard dat zij een voorlopige steekproef van producenten in de Unie had samengesteld. Overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening had de Commissie de steekproef samengesteld op basis van de grootste representatieve productie- en verkoophoeveelheden. De steekproef bestond uit zes producenten in de Unie en hun verbonden ondernemingen, aangezien de interne structuur van de groepen met betrekking tot de productie en de wederverkoop van het onderzochte product bij het begin van het onderzoek onduidelijk was. De in de steekproef opgenomen producenten in de Unie namen meer dan 70 % van de totale productie in de Unie voor hun rekening. De Commissie heeft de belanghebbenden om opmerkingen over de voorlopige steekproef verzocht. Er zijn binnen de vastgestelde uiterste termijn geen opmerkingen ontvangen. Bijgevolg is de voorlopige steekproef bevestigd. De steekproef wordt representatief geacht voor de bedrijfstak van de Unie. |
(19) |
In maart 2015 heeft een van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie al zijn activiteiten, met inbegrip van apparatuur, licenties, verplichtingen betreffende werknemers en bestaande contracten, aan een nieuwe onderneming verkocht. Deze wijziging heeft plaatsgevonden na het onderzoektijdvak, zodat zij niet van belang is voor het onderzoek overeenkomstig artikel 6, lid 1, van de basisverordening. |
(20) |
Om te kunnen beslissen of een steekproef noodzakelijk is en, zo ja, deze samen te kunnen stellen, heeft de Commissie alle niet-verbonden importeurs verzocht de in het bericht van opening gevraagde informatie te verstrekken. |
(21) |
Bij de opening van het onderzoek heeft zij contact opgenomen met veertien haar bekende importeurs/gebruikers. Hun is verzocht hun activiteit toe te lichten en het bij het bericht van opening gevoegde steekproefformulier in voorkomend geval in te vullen. |
(22) |
Vijf ondernemingen hebben het steekproefformulier ingevuld. Bij vier daarvan ging het om herwikkelaars, d.w.z. industriële gebruikers die het betrokken product invoerden voor verdere verwerking en het daarna doorverkochten, en één was een handelaar die het betrokken product in de beoordelingsperiode evenwel niet invoerde. Gezien het beperkte aantal ondernemingen dat op het steekproefformulier heeft gereageerd, was er geen reden voor een steekproef. |
(23) |
Er hebben zich nog twee andere gebruikers gemeld. Aan hen is een vragenlijst voor gebruikers gezonden. |
(24) |
De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de vaststelling van dumping, de daaruit voortvloeiende schade en het belang van de Unie nodig achtte, verzameld en gecontroleerd. |
(25) |
Zij heeft een vragenlijst gestuurd naar de zes in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en hun verbonden ondernemingen, twee Braziliaanse producenten-exporteurs, twee Chinese producenten-exporteurs, één handelaar en de bovengenoemde zes bekende gebruikers in de Unie. |
(26) |
De vragenlijst is ingevuld teruggestuurd door alle in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en drie gebruikers. |
(27) |
Twee Chinese producenten-exporteurs en één Braziliaanse producent hebben de vragenlijst beantwoord. Een tweede Braziliaanse producent had aanvankelijk te kennen gegeven aan het onderzoek te willen meewerken, maar heeft de vragenlijst niet beantwoord. Bijgevolg is deze onderneming per brief meegedeeld dat de Commissie voornemens was artikel 18 van de basisverordening toe te passen. De onderneming heeft geantwoord dat zij de vragenlijst niet zal invullen, maar dat haar standpunt zal worden vertegenwoordigd door de Braziliaanse Vereniging van aluminiumproducenten (Associação Brasileira do Aluminió, „ABAL”). Daarnaast heeft ABAL schriftelijke opmerkingen ingediend. |
(28) |
Krachtens artikel 16 van de basisverordening zijn controlebezoeken ter plaatse verricht bij de volgende ondernemingen:
|
B. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT
1. Betrokken product
(29) |
Bij het betrokken product gaat het om bladaluminium met een dikte van niet minder dan 0,008 mm en niet meer dan 0,018 mm, niet op een drager, enkel gewalst, op rollen met een breedte van niet meer dan 650 mm en een gewicht van meer dan 10 kg („jumborollen”), momenteel ingedeeld onder GN-code ex 7607 11 19 (Taric-code 7607111910) en van oorsprong uit Brazilië en de VRC („het betrokken product”). Het betrokken product is algemeen bekend als aluminiumfolie voor huishoudelijk gebruik („AFH”). |
(30) |
AFH wordt vervaardigd op basis van zuiver aluminium, dat eerst in dikke strippen (met een dikte van enkele millimeter, d.w.z. tot 1 000 keer dikker dan het betrokken product) wordt gegoten en vervolgens in verschillende fasen tot de gewenste dikte wordt gewalst. Na het walsen wordt het bladaluminium tijdens een thermisch procedé uitgegloeid en uiteindelijk op rollen gewikkeld. |
(31) |
Deze rollen AFH worden verder op kleinere rollen gewikkeld door verwerkende ondernemingen, de zogenoemde herwikkelaars. Het verkregen product (d.w.z. consumentenrollen waarbij het niet om het betrokken product gaat) wordt gebruikt voor tal van kortetermijnverpakkingstoepassingen (hoofdzakelijk voor huishoudelijk gebruik, catering en de levensmiddelen- en bloemenkleinhandel). |
2. Soortgelijk product
(32) |
Uit het onderzoek is gebleken dat het betrokken product, het product dat in Brazilië en de VRC wordt vervaardigd en aldaar op de binnenlandse markt wordt verkocht, het product dat in Turkije — dat als referentieland werd gebruikt — wordt vervaardigd en aldaar op de binnenlandse markt wordt verkocht alsmede het in de Unie door de bedrijfstak van de Unie vervaardigde en verkochte product dezelfde fysieke, chemische en technische basiskenmerken hebben en voor dezelfde basisdoeleinden worden gebruikt. |
(33) |
De Commissie heeft derhalve geconcludeerd dat deze producten soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening zijn. |
C. WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN DUMPING
(34) |
Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of voortzetting of herhaling van dumping uit Brazilië en de VRC waarschijnlijk is indien de bestaande maatregelen komen te vervallen. |
1. Brazilië
(35) |
Eén producent uit Brazilië heeft medewerking verleend aan het onderzoek. Vóór de instelling van de oorspronkelijke maatregelen nam deze de totale uitvoer van AFH uit Brazilië naar de Unie voor zijn rekening. |
1.1. Geen uitvoer in het tijdvak van het nieuwe onderzoek
(36) |
In het tijdvak van het nieuwe onderzoek heeft geen uitvoer van AFH uit Brazilië naar de Unie plaatsgevonden. Voortzetting van de dumping uit Brazilië is derhalve niet waarschijnlijk. De beoordeling werd dus beperkt tot de waarschijnlijkheid van herhaling van dumping, op basis van de prijzen bij uitvoer naar andere derde landen. |
1.2. Waarschijnlijkheid van herhaling van dumping
(37) |
De Commissie heeft onderzocht of het waarschijnlijk is dat er opnieuw dumping zou plaatsvinden indien de maatregelen komen te vervallen. Daarbij werden de volgende elementen onderzocht: de productiecapaciteit en de reservecapaciteit in Brazilië, het ontbreken van dumping uit Brazilië op andere markten en de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie. |
1.2.1.
(38) |
De bezettingsgraad van de medewerkende Braziliaanse producent bleek meer dan 90 % te bedragen en zijn onbenutte reservecapaciteit 3 000 ton per jaar. Dit komt overeen met 6 % van de productie van de bedrijfstak van de Unie en 3 % van het verbruik in de Unie. Daarom werd geconcludeerd dat er geen sprake was van een aanzienlijke reservecapaciteit die, mochten de maatregelen ten aanzien van Brazilië komen te vervallen, op de markt van de Unie zou kunnen worden gericht. |
(39) |
De twee andere bekende Braziliaanse producenten hebben geen medewerking verleend aan het onderzoek, zodat hun reservecapaciteit niet kon worden gecontroleerd. In een door de indieners van het verzoek overgelegde studie werd de gezamenlijke capaciteit voor bladaluminium van de twee andere producenten geschat op 58 000 ton voor alle soorten bladaluminium, wat overeenkomt met de totale capaciteit van de medewerkende Braziliaanse producent. Het wordt onwaarschijnlijk geacht dat deze twee producenten zouden beschikken over een aanzienlijke reservecapaciteit die, mochten de maatregelen ten aanzien van Brazilië komen te vervallen, op de markt van de Unie zou worden gericht; zij hebben immers noch in het tijdvak van het nieuwe onderzoek noch vóór de instelling van de oorspronkelijke maatregelen naar de Unie uitgevoerd. |
1.2.2.
(40) |
De uitvoer van de medewerkende Braziliaanse producent in het tijdvak van het nieuwe onderzoek was bestemd voor één enkele afnemer in de VS. Deze uitvoer maakte 68 % van de totale Braziliaanse uitvoer van AFH naar de VS in 2013 uit, waarmee de medewerkende producent de grootste Braziliaanse exporteur van bladaluminium was. Deze uitvoer vertegenwoordigde 33 % van de totale Braziliaanse uitvoer van AFH in 2013. Bij vergelijking van de uitvoerprijs met de normale waarde in Brazilië is voor deze uitvoer geen dumping vastgesteld. Het ontbreken van dumping is vastgesteld met gebruikmaking van onderstaande methode. |
1.2.2.1.
(41) |
In overeenstemming met artikel 2, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie eerst onderzocht of het totale volume van de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product aan onafhankelijke afnemers door de medewerkende producent in Brazilië representatief was in vergelijking met het totale uitvoervolume, d.w.z. of de totale op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid ten minste 5 % van de totale uitgevoerde hoeveelheid van het betrokken product uit Brazilië bedroeg. Op basis daarvan werd vastgesteld dat de binnenlandse verkoop in Brazilië representatief was. |
(42) |
De Commissie heeft vervolgens onderzocht of de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product kon worden geacht te hebben plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties in de zin van artikel 2, lid 4, van de basisverordening. Hiertoe werd het aandeel van de winstgevende binnenlandse verkoop aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt in het tijdvak van het nieuwe onderzoek vastgesteld. De binnenlandse verkoop bleek te hebben plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties. |
(43) |
De normale waarde is bijgevolg gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, die werd berekend als een gewogen gemiddelde prijs van de winstgevende binnenlandse verkoop in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. |
1.2.2.2.
(44) |
De uitvoerprijs is overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op basis van de door de eerste onafhankelijke afnemer werkelijk betaalde of te betalen uitvoerprijzen. |
1.2.2.3.
(45) |
De normale waarde en de uitvoerprijs van de medewerkende producent-exporteur zijn vergeleken in het stadium af fabriek. Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, zijn overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. |
(46) |
Op basis hiervan zijn correcties toegepast voor verschillen in fysieke kenmerken, vervoers-, zeevracht- en verzekeringskosten, laad- en aanverwante kosten, verpakkingskosten, kredietkosten, kortingen en provisies, voor zover aangetoond was dat deze de prijsvergelijkbaarheid beïnvloedden. |
1.2.2.4.
(47) |
Op basis hiervan heeft de Commissie vastgesteld dat er geen sprake was van dumping bij uitvoer naar de VS. |
(48) |
Daarom acht de Commissie het onwaarschijnlijk dat, indien de bestaande maatregelen werden ingetrokken, de producenten-exporteurs in Brazilië het betrokken product op de markt van de Unie tegen dumpingprijzen zouden verkopen. |
1.2.3.
(49) |
De prijzen op de binnenlandse markt in Brazilië zijn aantrekkelijk, zoals blijkt uit het feit dat het grootste deel van de productie op de binnenlandse markt wordt verkocht. Deze binnenlandse verkoop is winstgevend. Het prijsniveau in Brazilië is vergelijkbaar met de prijzen op de markt van de Unie. |
(50) |
Er wordt dan ook niet verwacht dat, mochten de maatregelen komen te vervallen, de Braziliaanse uitvoer naar de markt van de Unie aanzienlijk zou toenemen door onderbieding van de prijzen van de Unie. |
1.2.4.
(51) |
Twee belanghebbenden, ABAL en CBA, hebben aangevoerd dat het om de volgende redenen niet waarschijnlijk is dat zich opnieuw dumping uit Brazilië zal voordoen:
|
(52) |
Wat het eerste argument betreft, is door het onderzoek bevestigd dat er geen uitvoer uit Brazilië naar de Unie plaatsvindt. De Commissie is echter van mening dat dit een gevolg kan zijn van de geldende antidumpingmaatregelen. Dat er geen uitvoer plaatsvindt, vormt derhalve op zich geen toereikend bewijs om te concluderen dat er geen risico bestaat dat zich opnieuw dumping zal voordoen. |
(53) |
Wat het tweede argument betreft, is door het onderzoek bevestigd dat Brazilië sinds 2104 netto-importeur van primair aluminium is. De toename van de binnenlandse vraag in Brazilië is eveneens bevestigd: in de periode 2009-2013 is het binnenlandse verbruik van alle aluminiumproducten met 48 % gestegen en het verbruik van bladaluminium met 24 %. De belanghebbenden hebben echter niet aangetoond dat hierdoor noodzakelijkerwijs het risico zou worden weggenomen dat zich opnieuw dumping zal voordoen. Niettemin werd bij de analyse van de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie de stijging van de binnenlandse vraag in Brazilië beschouwd als een factor die de aantrekkelijkheid van de binnenlandse markt vergroot, zoals hierboven is uiteengezet. |
(54) |
Wat het derde argument betreft, heeft het onderzoek de hogere prijzen op de binnenlandse markt bevestigd, maar kon op basis hiervan niet worden geconcludeerd dat zich bij hoge binnenlandse prijzen niet opnieuw dumping zou kunnen voordoen. |
(55) |
Met betrekking tot het vierde argument hebben de belanghebbenden niet aangetoond dat aan de hand van de handelwijze met betrekking tot het ene product voorspellingen zouden kunnen worden gedaan over de handelwijze met betrekking tot het andere product. Dit argument werd derhalve afgewezen. |
(56) |
Wat het vijfde argument betreft, is uit het onderzoek gebleken dat verbonden ondernemingen van de niet-medewerkende Braziliaanse producenten in de Unie zijn gevestigd. Aangezien geen van deze ondernemingen medewerking aan het onderzoek heeft verleend, was het evenwel niet mogelijk vast te stellen of zij inderdaad het soortgelijke product vervaardigden voor uitvoer naar de markt van de Unie. Daarom kon dit argument niet worden geverifieerd. |
(57) |
Wat het zesde argument betreft, is door het onderzoek bevestigd dat een aanzienlijke reservecapaciteit ontbreekt. Hiermee is bij de beoordeling van de productiecapaciteit en de reservecapaciteit in Brazilië rekening gehouden, zoals hierboven is uiteengezet. |
(58) |
Wat het zevende argument betreft, zijn de verschillen in fysieke kenmerken bij de vergelijking van de normale waarde met de uitvoerprijzen naar behoren in aanmerking genomen, zoals hierboven is uiteengezet. |
1.2.5.
(59) |
Uit het onderzoek is gebleken dat er slechts sprake is van een beperkte reservecapaciteit in Brazilië die, mochten de maatregelen ten aanzien van Brazilië komen te vervallen, op de markt van de Unie zou kunnen worden gericht. Er is niet gebleken van dumpingpraktijken op andere markten. De aantrekkelijkheid van de markt van de Unie voor Braziliaanse producenten wordt als beperkt beschouwd, gelet op de grote aantrekkingskracht van hun eigen binnenlandse markt en de vergelijkbare prijsniveaus. |
(60) |
Gezien het bovenstaande wordt het onwaarschijnlijk geacht dat, mochten de maatregelen vervallen, zich opnieuw dumping uit Brazilië zou voordoen. |
(61) |
De procedure dient derhalve te worden beëindigd ten aanzien van de invoer van het betrokken product van oorsprong uit Brazilië. |
2. De VRC
(62) |
Twee producenten uit de VRC hebben aan het onderzoek meegewerkt. Zij hadden aanvankelijk een uitvoer van 4 264 ton naar Unie aangegeven, wat volgens Eurostat zou zijn neergekomen op 250 % tot 350 % van de totale Chinese uitvoer naar de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. In de loop van het onderzoek is vastgesteld dat het uitvoervolume voor de eerste producent tussen 900 en 1 100 ton lag, wat neerkwam op 53 % tot 90 % van de totale uitvoer uit de VRC naar de Unie. Deze uitvoer heeft grotendeels onder de regeling actieve veredeling plaatsgevonden, zodat daarop geen antidumping- of douanerechten van toepassing waren. De tweede producent bleek het betrokken product in het tijdvak van het nieuwe onderzoek niet naar de Unie te hebben uitgevoerd. |
2.1. Keuze van het referentieland en berekening van de normale waarde
(63) |
In het bericht van opening had de Commissie alle belanghebbenden verzocht opmerkingen te maken over haar voorstel om Turkije voor de vaststelling van de normale waarde voor de VRC als derde land met een markteconomie te gebruiken. Turkije was in het oorspronkelijke onderzoek ook als referentieland gebruikt. |
(64) |
Eén belanghebbende heeft een voorbehoud gemaakt ten aanzien van het voorstel om Turkije als referentieland te gebruiken en heeft in plaats daarvan Zuid-Afrika voorgesteld, op grond dat Zuid-Afrika als referentieland geschikter zou zijn omdat de kostenstructuur van de Turkse producenten verschilde van de Chinese kostenstructuur en Turkije in juli 2014 een antidumpingrecht van 22 % had ingesteld op alle soorten bladaluminium uit de VRC. |
(65) |
Naast de door de belanghebbenden voorgestelde landen heeft de Commissie zelf een geschikt referentieland gezocht. Zij wees ook India, Japan, Zuid-Korea, de Verenigde Arabische Emiraten, de VS en Taiwan als mogelijke referentielanden aan vanwege het grote volume van hun productie van bladaluminium. Er werd echter geconstateerd dat Japan, de VS en Taiwan wel dunner bladaluminium produceerden, maar niet het betrokken product. |
(66) |
Er werden verzoeken om samenwerking gericht tot de bekende producenten in India, Zuid-Afrika, Zuid-Korea, de Verenigde Arabische Emiraten en Turkije. Er werd slechts medewerking verleend door twee producenten-exporteurs in Turkije. De producenten in de andere mogelijke referentielanden antwoordden niet. |
(67) |
Turkije bleek een belangrijke producent van bladaluminium te zijn, met een open markt en vrij van verstoringen wat de grondstof- of energieprijzen betreft. De productieprocessen in Turkije en in de VRC bleken vergelijkbaar te zijn. Turkije werd als referentieland gekozen voor de vaststelling van de normale waarde voor de VRC overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening en bij de twee medewerkende ondernemingen werd ter plaatse een controle uitgevoerd. |
(68) |
In overeenstemming met artikel 2, lid 2, van de basisverordening is eerst onderzocht of het totale volume van de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product aan onafhankelijke afnemers door de medewerkende producenten in Turkije representatief was in vergelijking met het totale volume van de uitvoer naar de Unie, d.w.z. of de totale op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid ten minste 5 % van de totale naar de Unie uitgevoerde hoeveelheid van het betrokken product bedroeg. Op basis daarvan werd vastgesteld dat de binnenlandse verkoop in het referentieland representatief was. |
(69) |
Tevens is onderzocht of de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product kon worden geacht te hebben plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties in de zin van artikel 2, lid 4, van de basisverordening. Hiertoe werd het aandeel van de winstgevende binnenlandse verkoop aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt in het tijdvak van het nieuwe onderzoek vastgesteld. De binnenlandse verkoop van een van de producenten bleek te hebben plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties, terwijl wegens het ontbreken van gedetailleerde gegevens inzake kostprijsberekening niet kon worden vastgesteld of de verkoop door de tweede producent winstgevend was. |
(70) |
Wegens het ontbreken van die gedetailleerde gegevens kon de normale waarde van de tweede producent niet overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening worden berekend. |
(71) |
De normale waarde werd bijgevolg gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs van de eerste producent, die werd berekend als een gewogen gemiddelde prijs van de winstgevende binnenlandse verkoop in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. |
(72) |
Eén Chinese producent heeft aangevoerd aan dat de normale waarde niet op geldige wijze kan worden berekend aan de hand van de binnenlandse verkoop van slechts één Turkse producent. Bovendien heeft hij benadrukt dat het wegens het vertrouwelijke karakter van de zakelijke gegevens van de Turkse producent niet mogelijk was de daaruit voortvloeiende dumpingmarge te beoordelen of te staven. |
(73) |
Het gebruik van de gegevens van slechts één producent in het referentieland is in overeenstemming met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, volgens welke dergelijke prijzen kunnen worden gebruikt indien zij het gevolg zijn van daadwerkelijke mededinging op de binnenlandse markt. Zoals aangegeven in de overwegingen 68 en 69, zijn er verschillende binnenlandse producenten in Turkije en is Turkije tevens een importeur van bladaluminium. De Commissie is derhalve van oordeel dat de prijzen op de Turkse markt het resultaat van daadwerkelijke mededinging zijn en dat niets erop wijst dat de normale waarde niet kan worden vastgesteld aan de hand van de prijzen van slechts één producent. Wat de zakelijke gegevens betreft, moet de Commissie de vertrouwelijkheid van de door de belanghebbenden verstrekte gegevens beschermen en kan zij derhalve de Chinese producent geen commercieel gevoelige informatie betreffende de Turkse producent onthullen. De argumenten van de betrokken Chinese exporteur moeten derhalve worden afgewezen. |
2.2. Vaststelling van de uitvoerprijs
(74) |
De uitvoerprijs is overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op basis van de door de eerste onafhankelijke afnemers werkelijk betaalde of te betalen uitvoerprijzen. |
(75) |
Eén Chinese producent heeft erop gewezen dat zijn btw-teruggaaf onjuist was berekend. De berekening werd dienovereenkomstig gewijzigd en de Commissie heeft de herziene bevindingen aan de betrokken producent meegedeeld. |
2.3. Vergelijking
(76) |
De normale waarde en de uitvoerprijs van de medewerkende producent-exporteur zijn vergeleken in het stadium af fabriek. Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, zijn overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. |
(77) |
Op basis hiervan zijn correcties toegepast voor vervoers-, zeevracht- en verzekeringskosten, laad- en aanverwante kosten, verpakkingskosten, kredietkosten, kortingen en provisies, voor zover aangetoond was dat deze de prijsvergelijkbaarheid beïnvloedden. |
(78) |
Eén Chinese producent heeft aangevoerd dat het normale invoerrecht van 7,5 % in Turkije de binnenlandse prijzen met hetzelfde percentage opdrijft en dat met het oog op een billijke vergelijking een correctie moet worden aangebracht. Verder was volgens hem een correctie voor verpakkingskosten niet gerechtvaardigd, omdat alle producenten, ongeacht waar zij zijn gevestigd, dergelijke kosten maken. |
(79) |
De Commissie merkt op dat ook China een invoerrecht op bladaluminium heeft ingesteld. Daarom lijkt de vergelijking niet te worden vertekend door het bestaan van een vergelijkbaar invoerrecht in Turkije. Bovendien zou zelfs een correctie voor invoerrechten niet afdoen aan het feit dat de Chinese exporteurs in aanmerkelijke mate dumping op de markt van de Unie toepassen. Wat de verpakkingskosten betreft, is zowel voor de Chinese uitvoerprijzen als voor de Turkse binnenlandse prijzen een correctie toegepast om eventuele verschillen qua verpakking op te heffen. Bijgevolg kan de correctie voor verpakkingskosten niet leiden tot een vertekening van de vergelijking. Deze argumenten moeten dan ook worden afgewezen. |
2.4. Dumpingmarge
(80) |
Zoals bepaald in artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening, is de gewogen gemiddelde normale waarde van elke soort van het soortgelijke product in het referentieland vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige soort van het betrokken product. |
(81) |
Op grond hiervan is de gewogen gemiddelde dumpingmarge, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs (kosten, verzekering en vracht), grens Unie, vóór inklaring, als volgt:
|
2.5. Waarschijnlijkheid dat dumping uit de VRC wordt voortgezet
(82) |
Na te hebben vastgesteld dat in het tijdvak van het nieuwe onderzoek sprake was van dumping, is de Commissie nagegaan hoe waarschijnlijk voortzetting van dumping is indien de maatregelen zouden worden ingetrokken. De volgende bijkomende elementen zijn onderzocht: de productiecapaciteit en de reservecapaciteit in de VRC, de dumping uit de VRC op andere markten en de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie. |
2.5.1.
(83) |
De bezettingsgraad van de twee medewerkende Chinese producenten bleek 85 % respectievelijk 90 % te bedragen. De reservecapaciteit werd voor deze twee producenten vastgesteld op 50 000 ton. Dit komt overeen met de totale productie van de bedrijfstak van de Unie en met meer dan 50 % van het verbruik in de Unie. Voorts was een van de medewerkende ondernemingen bezig met de opbouw van capaciteit voor het walsen van nog eens 40 000 ton folie. Daarom werd geconcludeerd dat er sprake was van een aanzienlijke reservecapaciteit die, mochten de maatregelen ten aanzien van de VRC komen te vervallen, ten minste voor een deel op de markt van de Unie zou kunnen worden gericht. |
(84) |
De andere bekende Chinese producenten hebben geen medewerking aan het onderzoek verleend, zodat hun reservecapaciteit niet kon worden gecontroleerd. Volgens de ramingen in een door de indieners van het verzoek overgelegde studie was de gezamenlijke capaciteit voor bladaluminium van de andere, niet-medewerkende Chinese producenten ongeveer tien keer zo groot als de gezamenlijke capaciteit van de twee medewerkende producenten. In de studie wordt geraamd dat de totale Chinese productiecapaciteit voor alle soorten bladaluminium het totale binnenlandse verbruik in China met 450 000 ton overstijgt. In de studie wordt ook voorspeld dat de Chinese productiecapaciteit zal blijven toenemen van 2,5 miljoen ton in 2014 tot 2,8 miljoen ton in 2018, en dat de groei van het binnenlandse verbruik in China van 2,1 miljoen ton tot 2,4 miljoen ton in dezelfde periode waarschijnlijk niet volstaat om de toename van de capaciteit volledig op te vangen. Daarom wordt het waarschijnlijk geacht dat er bij de niet-medewerkende producenten extra reservecapaciteit zal zijn die, mochten de maatregelen ten aanzien van de VRC komen te vervallen, ten minste voor een deel op de markt van de Unie zou kunnen worden gericht. |
(85) |
Eén Chinese producent heeft de bevindingen in verband met de omvang van de reservecapaciteit weliswaar niet betwist, maar aangevoerd dat het niet realistisch is om te veronderstellen dat de gehele reservecapaciteit op de markt van de Unie zou worden gericht. |
(86) |
De Commissie is, in overeenstemming met haar in de overwegingen 84 en 97 uiteengezette beoordeling, van mening dat de reservecapaciteit ten minste voor een deel op de markt van de Unie zou kunnen worden gericht. Overweging 83 is dienovereenkomstig gewijzigd. |
2.5.2.
(87) |
Er is vastgesteld dat de door één van de medewerkende Chinese producenten in het tijdvak van het nieuwe onderzoek gehanteerde prijzen bij uitvoer naar andere markten (met als belangrijkste uitvoerbestemmingen de Verenigde Arabische Emiraten, Saudi-Arabië, de VS, Egypte en India) onder de normale waarde lagen zoals die in de overwegingen 63-71 is vastgesteld en derhalve dumpingprijzen waren. Met betrekking tot de prijzen die de tweede Chinese producent bij uitvoer naar andere markten hanteerde, konden geen gegevens worden verzameld. |
(88) |
Aangezien er sprake is van dumping op andere markten, concludeert de Commissie dat de producent-exporteur in de VRC het betrokken product tegen dumpingprijzen naar derde landen verkoopt. Daarom acht de Commissie het waarschijnlijk dat, indien de bestaande maatregelen zouden worden ingetrokken, de producenten-exporteurs in de VRC het betrokken product ook op de markt van de Unie tegen dumpingprijzen zouden verkopen. |
(89) |
Eén Chinese producent heeft aangevoerd dat de vaststelling dat er sprake is van dumping bij uitvoer naar andere markten niet ter zake dienend is, aangezien het nieuwe onderzoek zich beperkt tot de markt van de Unie en niet is gericht op de wereldmarkt. Volgens hem is het niet passend de prijzen tussen de markten te vergelijken, aangezien de prijsstructuren in andere delen van de wereld anders kunnen zijn. Voorts zou ook de uitvoer van de Unie naar deze markten in de vergelijking moeten worden betrokken, wat zou kunnen leiden tot de vaststelling dat de binnenlandse prijzen in de Unie te hoog zijn. |
(90) |
Zoals uiteengezet in overweging 82, heeft de Commissie voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van dumping op de markt van de Unie met verschillende factoren rekening gehouden. Volgens haar zijn exporteurs waarvoor dumping op andere markten werd vastgesteld, meer geneigd ook in de Unie dumping te bedrijven, vergeleken met exporteurs waarvoor geen dumping op andere markten werd vastgesteld. Derhalve betreft het hier een relevante factor voor de beoordeling of het waarschijnlijk is dat dumping wordt voortgezet. Dit argument moet dan ook worden afgewezen. |
(91) |
Het argument betreffende het uitvoergedrag van de producenten in de Unie komt aan de orde in overweging 171. |
2.5.3.
(92) |
Zoals wordt vermeld in overweging 114, is uit het onderzoek gebleken dat zonder antidumpingrechten de invoer uit de VRC die in het tijdvak van het nieuwe onderzoek in het kader van de normale invoerregeling heeft plaatsgevonden, de prijzen van de bedrijfstak van de Unie met gemiddeld 12,2 % zou hebben onderboden. Bovendien is vastgesteld dat de invoer uit de VRC die onder de regeling actieve veredeling heeft plaatsgevonden en waarop dus geen antidumping- of douanerechten van toepassing waren, die ongeveer 75 % van de invoer uit de VRC uitmaakte, de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie met 18 % onderbood. De Chinese prijzen liggen ook onder de prijzen bij uitvoer uit enig ander land naar de Unie. Uit deze prijsverschillen blijkt de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie en het vermogen van de Chinese exporteurs om — als de maatregelen worden ingetrokken — op prijzen te concurreren. |
(93) |
Daarom kan redelijkerwijs worden verwacht dat, als de maatregelen worden ingetrokken, een aanzienlijk deel van de huidige Chinese uitvoer zou worden verlegd naar de Unie. |
(94) |
Er zij aan herinnerd dat voordat de oorspronkelijke maatregelen werden ingesteld, het Chinese aandeel in de markt van de Unie volgens het oorspronkelijke onderzoek 30,72 % bedroeg. Er wordt dan ook verwacht dat, als de maatregelen komen te vervallen, de Chinese uitvoer, die momenteel 2 % van de markt van de Unie uitmaakt, aanzienlijk zal toenemen om aldus het verloren marktaandeel in de Unie terug te winnen. |
(95) |
Eén Chinese producent heeft aangevoerd dat een geringe mate van onderbieding deel uitmaakt van een normaal prijsmechanisme wanneer buitenlandse producenten concurreren met binnenlandse producenten. Een prijsonderbieding van 12,2 % zou niet onredelijk zijn en zou de producenten in de Unie geen moeilijkheden veroorzaken. |
(96) |
Uit de vaststelling dat er sprake is van prijsonderbieding kan op zich niet worden geconcludeerd dat de exporteur zich schuldig maakt aan oneerlijke praktijken. In dit geval was de vastgestelde prijsonderbiedingsmarge echter een indicatie voor het waarschijnlijke prijsniveau van de invoer uit de VRC als de maatregelen zouden komen te vervallen en voor hun capaciteit om het marktaandeel in de Unie over te nemen ten koste van de bedrijfstak van de Unie. Bovendien werd vastgesteld dat deze invoer waarschijnlijk met dumping plaatsvindt. Daarom deed het argument dat het prijsonderbiedingsniveau van 12,2 % niet onredelijk zou zijn, in dit verband niet ter zake; het werd dan ook afgewezen. |
2.5.4.
(97) |
Het onderzoek heeft uitgewezen dat Chinese producten nog steeds tegen dumpingprijzen en met aanzienlijke dumpingmarges op de markt van de Unie werden ingevoerd. Tevens is daaruit gebleken dat de reservecapaciteit voor de productie van het betrokken product in de VRC aanzienlijk is in vergelijking met het verbruik in de Unie tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Als de maatregelen ten aanzien van de VRC zouden komen te vervallen, zal deze reservecapaciteit waarschijnlijk ten minste voor een deel op de markt van de Unie worden gericht. |
(98) |
Bovendien voerde de VRC het betrokken product tegen dumpingprijzen naar derde landen uit. Uit deze prijsstelling voor de Chinese uitvoer naar derde markten blijkt dat het waarschijnlijk is dat dumping op de markt van de Unie zal worden voortgezet als de maatregelen zouden komen te vervallen. |
(99) |
Voorts wijst de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie wat de prijzen betreft erop dat het risico bestaat dat de Chinese uitvoer naar de markt van de Unie wordt verlegd als de maatregelen zouden komen te vervallen. |
(100) |
Gelet op het bovenstaande is het waarschijnlijk dat de invoer met dumping van het betrokken product uit de VRC aanzienlijk zal toenemen als de geldende maatregelen zouden komen te vervallen. |
D. DEFINITIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE
(101) |
Het soortgelijke product werd in het tijdvak van het nieuwe onderzoek vervaardigd door twaalf bekende producenten in de Unie. Zij vormen de „bedrijfstak van de Unie” in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening. |
(102) |
De totale productie in de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd op 47 349 ton geraamd. De Commissie heeft dit cijfer opgesteld op basis van statistische gegevens van Eurostat, de gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en de door de indieners van het verzoek verstrekte ramingen met betrekking tot de niet in de steekproef opgenomen producenten. Zoals in overweging 18 vermeld, vertegenwoordigden de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie samen meer dan 70 % van de totale productie van het soortgelijke product in de Unie. |
E. SITUATIE OP DE MARKT VAN DE UNIE
1. Opmerkingen vooraf
(103) |
De indieners van het verzoek hebben gegevens verstrekt over de productie, de productiecapaciteit, het verkoopvolume, de werkgelegenheid en het uitvoervolume van de gehele bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode. Bij deze gegevens ging het om ramingen; zij werden als orde van grootte verstrekt en onderverdeeld in twee categorieën: in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en niet in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Voor de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie heeft de Commissie gebruikgemaakt van de feitelijke, gecontroleerde gegevens die deze ondernemingen in hun antwoorden op de vragenlijst hebben verstrekt. Voor de niet in de steekproef opgenomen producenten in de Unie zijn de door de indieners van het verzoek verstrekte cijfers gebruikt. De belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken over deze ramingen. De Commissie heeft evenwel geen opmerkingen ontvangen. |
2. Verbruik in de Unie
(104) |
Voor dit onderzoek is gebruikgemaakt van de in het parallelle onderzoek opgestelde en gepubliceerde cijfers over het verbruik in de Unie. Die cijfers waren vastgesteld op basis van het totale geraamde verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie en het totale invoervolume volgens Eurostat, waar nodig gecorrigeerd aan de hand van de door de producent-exporteur verstrekte, gecontroleerde gegevens van het parallelle onderzoek betreffende de invoer uit Rusland en de antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. |
(105) |
Aangezien slechts één producent-exporteur actief is in Rusland, moesten met het oog op de vertrouwelijkheid alle cijfers met betrekking tot deze exporteur als orde van grootte worden aangegeven. Om te voorkomen dat de uit Rusland ingevoerde hoeveelheden door aftrek kunnen worden berekend, was het bovendien noodzakelijk ook voor het verbruik en het volume van de invoer uit andere derde landen een orde van grootte te gebruiken. |
(106) |
Het aldus vastgestelde verbruik in de Unie heeft zich als volgt ontwikkeld: Tabel 1 Verbruik in de Unie voor AFH (ton)
|
(107) |
Het verbruik in de Unie is in de periode 2011-2013 toegenomen, maar in het tijdvak van het nieuwe onderzoek gedaald ten opzichte van 2013. Het verbruik is tijdens de beoordelingsperiode in totaal met 17 à 28 % gestegen. De toename van het verbruik in de periode vanaf 2011 tot aan het tijdvak van het nieuwe onderzoek is voornamelijk toe te schrijven aan de toename van de invoer uit Rusland en andere derde landen, terwijl de verkoop van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie slechts licht steeg (zie overweging 134). |
3. Volume, prijzen en marktaandeel van de invoer uit de VRC
(108) |
Aangezien uit het onderzoek is gebleken dat voortzetting of herhaling van dumping uit Brazilië niet waarschijnlijk is (zie overweging 60), beperkt de analyse van het volume, de prijzen en het marktaandeel van de invoer zich tot de invoer uit de VRC. De Commissie heeft het volume en de prijzen van de invoer uit de VRC vastgesteld aan de hand van Eurostat-gegevens. |
a) Volume en marktaandeel van de invoer uit de VRC
(109) |
De invoer in de Unie uit de VRC heeft zich als volgt ontwikkeld: Tabel 2 Volume en marktaandeel van de invoer uit de VRC
|
(110) |
Het volume van de invoer uit de VRC is in de beoordelingsperiode met 47 à 57 % gedaald, wat neerkomt op een daling van het marktaandeel van 4 naar 2 %, een daling met 2 procentpunten. Zowel het invoervolume als het marktaandeel van de VRC bleef tijdens de hele beoordelingsperiode op een laag niveau. |
b) Invoerprijs en prijsonderbieding
(111) |
Onderstaande tabel bevat de gemiddelde prijs van de invoer met dumping. Tabel 3 Gemiddelde prijs van de invoer met dumping
|
(112) |
De gemiddelde prijs van de invoer uit de VRC is in de beoordelingsperiode van 2 251 EUR/ton naar 2 131 EUR/ton gedaald, oftewel met ongeveer 5 %. De prijzen van de invoer uit de VRC waren tijdens de hele beoordelingsperiode gemiddeld lager dan de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie en de prijzen van de invoer uit andere derde landen. |
(113) |
In het tijdvak van het nieuwe onderzoek heeft ongeveer 75 % van de invoer uit de VRC, wat overeenkomt met een marktaandeel van meer dan 1 %, in het kader van de regeling actieve veredeling plaatsgevonden, zodat daarop geen antidumping- of douanerechten van toepassing waren. Er is vastgesteld dat die invoer de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie met 18 % onderbood. Voor de medewerkende producent-exporteur die in het tijdvak van het nieuwe onderzoek ongeveer 53-90 % van de uitvoer uit de VRC voor zijn rekening nam en zijn product voor 98 % in het kader van de regeling actieve veredeling invoerde, is een prijsonderbiedingsmarge van 15 à 18 % vastgesteld. |
(114) |
De resterende 25 % van de invoer uit de VRC vond plaats in het kader van de normale invoerregeling. Werden de douanerechten en de antidumpingrechten opgeteld bij de Chinese cif-prijzen, dan waren de voor deze invoer berekende Chinese prijzen gemiddeld hoger dan de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie, zodat er sprake was van een negatieve prijsonderbieding (– 12,5 %). Werden de invoerprijzen zonder antidumpingrechten beschouwd, dan zou de prijsonderbieding echter 12,2 % bedragen. |
(115) |
Werd de gehele invoer uit de VRC los van de invoerregeling beschouwd en werden de toepasselijke douane- en antidumpingrechten opgeteld bij de cif-prijs van de invoer in het kader van de normale regeling, dan bleken de Chinese prijzen in het tijdvak van het nieuwe onderzoek de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie met gemiddeld 10,2 % te onderbieden |
(116) |
Eén Chinese producent heeft aangevoerd dat de prijsonderbiedingsmarge van 18 % die was vastgesteld voor de invoer uit de VRC in het kader van de regeling actieve veredeling, onjuist was, aangezien de prijzen van de producenten in de Unie een „ingebouwd normaal tarief van 7,5 %” bevatten waarvan de binnenlandse gebruikers niet konden worden vrijgesteld wanneer zij in de Unie vervaardigd AFH verwerkten in naar derde landen uitgevoerde goederen. Deze belanghebbende heeft zijn argument evenwel niet onderbouwd en met name niet toegelicht wat onder „ingebouwd normaal tarief” moet worden verstaan. In ieder geval wordt eraan herinnerd dat, zoals uiteengezet in overweging 113, op de invoer in het kader van de regeling actieve veredeling geen douanerechten van toepassing zijn. Het zou daarom niet gerechtvaardigd zijn correcties toe te passen voor niet-betaalde douanerechten. Tevens moet worden opgemerkt dat de Commissie de correctie voor douanerechten op juiste wijze heeft toegepast toen zij de prijsonderbiedingsmarge voor de invoer in het kader van de normale regeling (overweging 114) en voor de gehele invoer uit de VRC, los van de invoerregeling (overweging 115), vaststelde. Het argument werd derhalve afgewezen. |
(117) |
Deze Chinese producent heeft ook aangevoerd dat de douanerechten in mindering moesten worden gebracht op de in overweging 114 respectievelijk overweging 115 vastgestelde prijsonderbiedingsmarges van 12,2 % respectievelijk 10,2 %. Er wordt evenwel gepreciseerd dat de Commissie voor de vaststelling van deze marges reeds rekening heeft gehouden met de voor de invoer in het kader van de normale regeling geldende douanerechten. Het argument werd derhalve afgewezen. |
4. Invoer uit andere derde landen
Tabel 4
Invoer uit andere derde landen (alle invoerregelingen)
Land |
|
2011 |
2012 |
2013 |
Tijdvak van het nieuwe onderzoek |
Brazilië |
Volume (ton) |
0 |
0 |
0 |
0 |
Rusland |
Volume (ton) |
[19 532 - 26 078] |
[23 243 - 34 422] |
[27 345 - 39 116] |
[26 368 - 37 812] |
|
Index (2011 = 100) |
100 |
[119 - 132] |
[140 - 150] |
[135 - 145] |
|
Marktaandeel |
29 % |
34 % |
34 % |
34 % |
|
Gemiddelde prijs (EUR/ton) |
[2 145 - 2 650] |
[2 038 - 2 624] |
[1 952 - 2 571] |
[1 973 - 2 597] |
|
Index (2011 = 100) |
100 |
[95 - 99] |
[91 - 97] |
[92 - 98] |
Turkije |
Volume (ton) |
[5 120 - 6 100] |
[8 090-10 553] |
[11 213-14 213] |
[11 520 - 14 579] |
|
Index (2011 = 100) |
100 |
[158-173] |
[219-233] |
[225-239] |
|
Marktaandeel |
7 % |
11 % |
13 % |
13 % |
|
Gemiddelde prijs (EUR/ton) |
2 950 |
2 743 |
2 710 |
2 571 |
|
Index (2011 = 100) |
100 |
93 |
92 |
87 |
Andere derde landen (de VRC niet inbegrepen) |
Volume (ton) |
[3 100 - 3 750] |
[279-750] |
[1 891 - 3 000] |
[3 162 - 4 313] |
|
Index (2011 = 100) |
100 |
[9-20] |
[61-80] |
[102-115] |
|
Marktaandeel |
4 % |
1 % |
2 % |
4 % |
|
Gemiddelde prijs (EUR/ton) |
2 878 |
2 830 |
2 687 |
2 406 |
|
Index (2011 = 100) |
100 |
98 |
93 |
84 |
Totaal |
Volume (ton) |
[29 000 - 35 000] |
[33 000 - 43 000] |
[41 000 - 54 000] |
[42 000 - 56 000] |
|
Index (2011 = 100) |
100 |
[113 - 125] |
[142 - 155] |
[145 - 160] |
|
Marktaandeel |
41 % |
46 % |
50 % |
51 % |
|
Gemiddelde prijs (EUR/ton) |
2 538 |
2 453 |
2 401 |
2 367 |
|
Index (2011 = 100) |
100 |
97 |
95 |
93 |
Bron: Eurostat, in parallel onderzoek opgestelde en gepubliceerde gegevens met betrekking tot Rusland |
(118) |
De invoer uit andere derde landen in de Unie is in de beoordelingsperiode met 45 à 60 % gestegen, wat meer is dan de stijging van het verbruik in de Unie. Het marktaandeel van de andere derde landen is in die periode dan ook gestegen van 41 % tot 51 %. |
(119) |
In de beoordelingsperiode heeft geen invoer uit Brazilië plaatsgevonden. Het invoervolume uit Rusland is in de periode 2011-2013 met 40 à 50 % gestegen en in het tijdvak van het nieuwe onderzoek licht gedaald. Het overeenkomstige marktaandeel is gestegen van 29 % in 2011 tot 34 % in 2012 en is daarna constant gebleven tot het einde van het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Het volume van de invoer uit Turkije is in de beoordelingsperiode met 125 à 139 % gestegen en het marktaandeel ervan van ongeveer 7 % tot 13 %. De prijzen van de invoer uit Turkije zijn in de beoordelingsperiode met 13 % gedaald, maar bleven hoger dan die van de invoer uit andere derde landen, met inbegrip van Rusland en China, en zij lagen op een vergelijkbaar niveau als de prijzen van de bedrijfstak van de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. |
(120) |
De invoer uit andere derde landen — de VRC, Rusland en Turkije niet inbegrepen — is in totaal met 2 à 15 % gestegen. Het totale marktaandeel ervan is evenwel afgenomen van 4 % in 2011 tot ongeveer 2 % in 2013, aangezien het verbruik in de Unie is gestegen, en vervolgens in het tijdvak van het nieuwe onderzoek ten opzichte van de voorafgaande periode gestegen tot 4 %; de prijzen lagen onder die van de bedrijfstak van de Unie, behalve in 2012. |
(121) |
De prijzen van de invoer uit andere derde landen waren in de hele beoordelingsperiode hoger dan de prijzen van de invoer uit de VRC. |
(122) |
Eén Chinese producent heeft aangevoerd dat de Commissie in haar analyse van de invoer uit andere derde landen in de overwegingen 118-121 de hele markt voor folie had moeten betrekken in plaats van zich op het betrokken product te richten, aangezien de door de producenten in de Unie genomen beslissingen ten aanzien van andere soorten folie van invloed zouden zijn op hun productie van het betrokken product. Dit argument was niet onderbouwd. In ieder geval is uit het onderzoek gebleken dat, zoals in overweging 185 wordt vermeld, de grootste in de steekproef opgenomen producent in de Unie van AFH uitsluitend AFH produceerde en dat de producenten in de Unie die zowel AFH als ACF bleken te produceren, niet eenvoudig van het ene naar het andere product konden omschakelen, omdat beide producten om maximaal te renderen in bepaalde hoeveelheden moesten worden vervaardigd. Zoals in overweging 185 wordt vermeld, is uit het onderzoek voorts gebleken dat de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie deze soorten folie in de beoordelingsperiode in een stabiele verhouding vervaardigden. Het argument werd derhalve afgewezen. |
(123) |
Eén Chinese producent heeft opgemerkt dat de productiecapaciteit van de producenten in de Unie minder dan 50 % van het verbruik in de Unie vertegenwoordigde, zodat de gebruikers AFH van producenten-exporteurs in derde landen moesten invoeren. Daardoor waren volgens hem de producenten-exporteurs bij de levering aan gebruikers die niet door de producenten in de Unie werden bevoorraad, in concurrentie met elkaar en niet met de producenten in de Unie verwikkeld. Dit argument was echter niet onderbouwd. Om te beginnen is de stelling dat de productiecapaciteit van de producenten in de Unie minder dan 50 % van het verbruik van de Unie vertegenwoordigde, onjuist. Zoals blijkt uit de overwegingen 106 en 129, vertegenwoordigde de productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek tussen 58 en 74 % van het verbruik in de Unie en lag zij in de hele beoordelingsperiode boven de 55 %. Zoals blijkt uit tabel 5, is bovendien in het onderzoek vastgesteld dat de bedrijfstak van de Unie in de hele beoordelingsperiode over reservecapaciteit beschikte die had kunnen worden gebruikt om de markt van de Unie te bedienen, zo er geen sprake zou zijn geweest van concurrerende invoer met dumping. Verder stond de invoer uit derde landen ook in concurrentie met het door de bedrijfstak van de Unie geproduceerde soortgelijke product, aangezien de bestaande afnemers van de producenten in de Unie in staat waren over te stappen naar leveranciers uit derde landen. Het argument werd derhalve afgewezen. |
5. Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie
5.1. Algemene opmerkingen
(124) |
Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening heeft de Commissie alle economische factoren en indicatoren onderzocht die op de situatie van de bedrijfstak van de Unie van invloed zijn. |
(125) |
Zoals in overweging 18 vermeld, is voor de vaststelling van mogelijke door de bedrijfstak van de Unie geleden schade gebruikgemaakt van een steekproef. |
(126) |
Voor de schadevaststelling heeft de Commissie onderscheid gemaakt tussen macro-economische en micro-economische schade-indicatoren. Zoals in overweging 103 uiteengezet, heeft de Commissie de macro-economische indicatoren voor de gehele bedrijfstak van de Unie geëvalueerd op basis van de door de indieners van het verzoek verstrekte gegevens, die naar behoren waren gecontroleerd voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen. De Commissie heeft de micro-economische indicatoren uitsluitend voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen geëvalueerd, op basis van de gegevens die de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in hun antwoorden op de vragenlijst hadden verstrekt. Beide reeksen gegevens bleken representatief voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie. |
(127) |
De macro-economische indicatoren zijn: productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, verkoopvolume, marktaandeel, groei, werkgelegenheid, productiviteit en hoogte van de dumpingmarge. |
(128) |
De micro-economische indicatoren zijn: gemiddelde eenheidsprijzen, kosten per eenheid, loonkosten, voorraden, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken. |
5.2. Macro-economische indicatoren
5.2.1.
(129) |
De totale productie, de totale productiecapaciteit en de totale bezettingsgraad in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld: Tabel 5 Totale productie, totale productiecapaciteit en totale bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Unie
|
(130) |
De productie was in de beoordelingsperiode aan schommelingen onderhevig. Zij is in de periode 2011-2013 gestegen, maar lag in het tijdvak van het nieuwe onderzoek lager dan in 2013. In de beoordelingsperiode is de productie in totaal met 7 % gestegen. |
(131) |
De productiecapaciteit is in de beoordelingsperiode met 12 % gestegen. |
(132) |
Doordat de productiecapaciteit sterker is gestegen dan de productie, is de bezettingsgraad in de beoordelingsperiode met 5 % gedaald. |
(133) |
Eén Chinese producent heeft aangevoerd dat de capaciteit van een productie-installatie voor bladaluminium niet zou moeten worden uitgedrukt in ton, omdat dezelfde machines in een bepaalde periode verschillende hoeveelheden folie produceren, afhankelijk van de dikte en de breedte van de folie. In antwoord hierop wordt niet betwist dat de in ton uitgedrukte capaciteit van een productie-installatie kan worden beïnvloed door de dikte of de breedte van de vervaardigde folie. Bij de vaststelling van de invoer van het betrokken product en bepaalde schade-indicatoren zoals verbruik, verkoopvolume en productie is ton evenwel als meeteenheid gebruikt. Omwille van een samenhangende schadeanalyse dient voor vergelijkingsdoeleinden dezelfde meeteenheid te worden gebruikt. Bovendien heeft het onderzoek niet gewezen op wijzigingen in de productmix van de productie van de bedrijfstak van de Unie waardoor geen geldig gebruik van ton als meeteenheid mogelijk zou zijn. Ook moet worden opgemerkt dat de betrokken belanghebbende geen kwantitatieve informatie heeft verstrekt waaruit blijkt dat een andere meeteenheid tot een andere analyse van deze schade-indicator zou hebben geleid. Het argument werd derhalve afgewezen. |
5.2.2.
(134) |
Het verkoopvolume en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld: Tabel 6 Verkoopvolume en marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie
|
(135) |
Het verkoopvolume van AFH is in de beoordelingsperiode licht gestegen. De grootste stijging ten opzichte van 2011, d.w.z. een stijging van 4 à 14 %, is te zien in 2013. In het tijdvak van het nieuwe onderzoek is het verkoopvolume gedaald; in totaal is het verkoopvolume in de beoordelingsperiode met 2 à 10 % gestegen. De stijging van het verkoopvolume heeft, rekening houdend met de parallelle stijging van het verbruik en de stijging van de invoer, evenwel geleid tot een daling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie van 55 % in 2011 tot 47 % in het tijdvak van het nieuwe onderzoek, d.w.z. een daling met 8 procentpunten in de loop van de beoordelingsperiode. |
5.2.3.
(136) |
Terwijl het verbruik in de Unie in de beoordelingsperiode met 17 à 28 % is gestegen, steeg het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie met 2 à 10 %, wat neerkwam op een verlies van marktaandeel met 8 procentpunten. |
5.2.4.
(137) |
De werkgelegenheid en de productiviteit hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld: Tabel 7 Werkgelegenheid en productiviteit
|
(138) |
De werkgelegenheid van de bedrijfstak van de Unie was in de beoordelingsperiode aan schommelingen onderhevig. In totaal is zij licht met 2 % gestegen. |
(139) |
De productiviteit is in de periode 2011-2013 gestegen doordat de productie harder is gegroeid dan de werkgelegenheid. De productiviteit heeft in het tijdvak van het nieuwe onderzoek een daling met 7 % ten opzichte van 2013 laten zien, maar lag nog wel hoger dan bij het begin van de beoordelingsperiode in 2011. |
5.2.5.
(140) |
De dumpingmarge bij invoer uit de VRC bedroeg in het tijdvak van het nieuwe onderzoek 28,1 % (zie overweging 81), maar het effect ervan op de situatie van de bedrijfstak van de Unie was beperkt als gevolg van de geldende antidumpingmaatregelen waardoor het volume van de invoer met dumping met succes werd beteugeld. |
(141) |
Zoals vastgesteld in het parallelle onderzoek, is het volume van de invoer met dumping uit Rusland in de beoordelingsperiode evenwel aanzienlijk toegenomen. De bedrijfstak van de Unie heeft door deze invoer aanmerkelijke schade geleden. Derhalve was het herstel van de bedrijfstak van de Unie ondanks de geldende antidumpingmaatregelen niet mogelijk. |
5.3. Micro-economische indicatoren
5.3.1.
(142) |
De gemiddelde verkoopprijs van de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden afnemers in de Unie heeft zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld: Tabel 8 Verkoopprijzen en kosten
|
(143) |
De gemiddelde verkoopprijs per eenheid van de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden afnemers in de Unie is in de loop van de beoordelingsperiode voortdurend gedaald, in totaal met 11 %. |
(144) |
Ondanks deze daling lagen de productiekosten per eenheid boven de gemiddelde verkoopprijs van de bedrijfstak van de Unie en volstond de verkoopprijs niet om de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie te dekken, behalve in 2013. Uit het parallelle onderzoek is gebleken dat de bedrijfstak van de Unie wegens de prijsdruk van de invoer met dumping uit Rusland niet in staat was zijn verkoopprijs te verhogen. |
5.3.2.
(145) |
De gemiddelde loonkosten van de bedrijfstak van de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld: Tabel 9 Loonkosten
|
(146) |
De gemiddelde loonkosten per werknemer van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie zijn in het tijdvak van het nieuwe onderzoek met 5 % gedaald ten opzichte van 2011. Eerst zijn de loonkosten in de periode 2011-2012 met 2 % gestegen, vervolgens in de periode 2012-2013 gedaald en daarna in het tijdvak van het nieuwe onderzoek stabiel gebleven. |
5.3.3.
(147) |
De voorraden van de bedrijfstak van de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld: Tabel 10 Voorraden
|
(148) |
Voorraden kunnen niet als een relevante schade-indicator voor deze bedrijfstak worden beschouwd, aangezien de productie en de verkoop hoofdzakelijk naar orders zijn gericht en de producenten dienovereenkomstig beperkte voorraden plegen aan te houden. Daarom worden de ontwikkelingen van de voorraden alleen ter informatie gegeven. |
(149) |
De eindvoorraden zijn in de beoordelingsperiode in totaal met 8 % gestegen. Terwijl de voorraden in de periode 2011-2013 met 10 % stegen, vertoonden zij aan het einde van het tijdvak van het nieuwe onderzoek een lichte daling ten opzichte van 2013. De eindvoorraden uitgedrukt als percentage van de productie zijn in de hele beoordelingsperiode stabiel gebleven. |
5.3.4.
(150) |
De winstgevendheid, de kasstroom, de investeringen en het rendement van investeringen van de producenten in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld: Tabel 11 Winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen
|
(151) |
De Commissie heeft de winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie vastgesteld door de nettowinst vóór belastingen van de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers in de Unie uit te drukken als percentage van de aldus gerealiseerde omzet. De bedrijfstak van de Unie was in de beoordelingsperiode verliesgevend, met uitzondering van 2013: in dat jaar lag zijn winstmarge net boven het break-evenpoint. De winstgevendheid is in de periode 2011-2012 gedaald, in 2013 gestegen, maar vervolgens in het tijdvak van het nieuwe onderzoek weer gedaald, waarin zij bijna hetzelfde niveau bereikte als in 2011. De winstgevendheid is in de beoordelingsperiode in totaal met 4 % gestegen, wat neerkomt op een stijging met 0,1 procentpunt. De bedrijfstak van de Unie was hierdoor niet in staat winst te maken tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Zoals vastgesteld in het parallelle onderzoek, was deze situatie vooral toe te schrijven aan de prijsdruk van de invoer uit Rusland, die de Unie binnenkwam tegen dumpingprijzen, de prijzen van de bedrijfstak van de Unie onderbood en de bedrijfstak van de Unie verhinderde zijn verkoopprijzen te verhogen om de productiekosten te kunnen dekken. |
(152) |
De nettokasstroom is het vermogen van de bedrijfstak van de Unie om zijn activiteiten zelf te financieren. De kasstroom was in de beoordelingsperiode aan schommelingen onderhevig, maar vertoonde een stijgende lijn. De nettokasstroom is in de beoordelingsperiode in totaal met 30 % gestegen. In absolute cijfers is de kasstroom evenwel laag gebleven ten opzichte van de totale omzet van het onderzochte product. |
(153) |
De investeringen zijn in de beoordelingsperiode toegenomen met 47 %. Zij zijn in 2012 met 65 % gestegen ten opzichte van 2011, in 2013 afgenomen en in het tijdvak van het nieuwe onderzoek weer toegenomen. Het ging voornamelijk om investeringen in nieuwe machines en zij zijn in het tijdvak van het nieuwe onderzoek op een eerder laag niveau ten opzichte van de totale omzet gebleven. |
(154) |
Het rendement van investeringen is de winst uitgedrukt als percentage van de nettoboekwaarde van de investeringen. Net als bij de andere financiële indicatoren was het rendement van investeringen bij de productie en verkoop van het soortgelijke product vanaf 2011 steeds negatief, behalve in 2013, toen het 0 % bedroeg; dit weerspiegelt de ontwikkeling van de winstgevendheid. In totaal is het rendement van investeringen in de beoordelingsperiode licht met 8 % gestegen. |
(155) |
Wat het vermogen om kapitaal aan te trekken betreft, heeft het zwakkere vermogen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie om liquide middelen te genereren voor het soortgelijke product gezorgd voor een zwakkere financiële situatie, omdat de intern gegenereerde fondsen kleiner werden. In het onderzoek is vastgesteld dat het vermogen om kapitaal aan te trekken in de beoordelingsperiode in totaal is afgenomen. |
6. Conclusie inzake schade
(156) |
Verschillende belangrijke schade-indicatoren hebben een negatieve ontwikkeling laten zien. Wat de winstgevendheid betreft, was de bedrijfstak bijna gedurende de hele beoordelingsperiode verliesgevend, behalve in 2013, toen deze maar net boven het break-evenpoint lag; in het tijdvak van het nieuwe onderzoek haalde de bedrijfstak van de Unie een negatieve winstmarge van – 2,1 %. De verkoopprijzen zijn in de beoordelingsperiode met 11 % gedaald. De productiekosten per eenheid, die eveneens met 11 % zijn gedaald, zijn in de hele beoordelingsperiode, met uitzondering van 2013, hoger gebleven dan de gemiddelde verkoopprijzen. Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie is met 8 procentpunten gedaald, d.w.z. van 55 % in 2011 tot 47 % in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. |
(157) |
Enkele schade-indicatoren hebben zich in de beoordelingsperiode positief ontwikkeld. Het productievolume is met 7 % en de productiecapaciteit met 12 % gestegen. Deze stijgingen hielden de stijging van het verbruik echter niet bij, die veel groter was, namelijk tussen 17 en 28 %. Het verkoopvolume is met 2 à 10 % gestegen. Op een markt met een stijgend verbruik heeft dit evenwel niet geleid tot een groter marktaandeel, maar integendeel tot een verlies van marktaandeel met 8 procentpunten. De investeringen zijn met 47 % gestegen. Het ging om investeringen in nieuwe machines en zij bleven in het tijdvak van het nieuwe onderzoek op een eerder laag niveau. Ook de kasstroom steeg in de beoordelingsperiode met 30 %, maar bleef op een laag niveau. Deze positieve ontwikkelingen sluiten het bestaan van schade dus niet uit. |
(158) |
Volgens de medewerkende Braziliaanse producent en ABAL zou uit de analyse van algemeen beschikbare financiële documenten van enkele indieners van het verzoek geen aanmerkelijke schade blijken. Dit wordt tegengesproken door de resultaten van het onderzoek dat is gebaseerd op de feitelijke, gecontroleerde gegevens van de bedrijfstak van de Unie met betrekking tot AFH. Aangezien sommige producenten in de Unie niet uitsluitend AFH hebben geproduceerd, kunnen de algemeen beschikbare financiële documenten geen uitsluitsel geven over de werkelijke situatie van de bedrijfstak van de Unie met betrekking tot AFH. Derhalve mogen de conclusies betreffende de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening niet worden gebaseerd op algemeen beschikbare financiële documenten, maar moeten zij worden gebaseerd op de meer gedetailleerde en gecontroleerde gegevens die in het onderzoek beschikbaar zijn. Dit argument werd derhalve afgewezen. |
(159) |
Deze belanghebbenden hebben ook aangevoerd dat blijkens de door de European Aluminium Foil Association („EAFA”) gepubliceerde staten en statistische gegevens de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode, die ook het tijdvak van het nieuwe onderzoek omvat, geen enkele schade had geleden. Er is evenwel gebleken dat de gebruikte staten en statistische gegevens betrekking hadden op ofwel de hele bladaluminiumsector ofwel een categorie „geringere diktes”, waaronder AFH, maar ook andere soorten folie als converterfolie en folie voor flexibele verpakkingen vallen. Op basis hiervan kan geen zinvolle conclusie ten aanzien van het betrokken product worden getrokken, en het argument werd daarom afgewezen. |
(160) |
Eén Chinese producent heeft aangevoerd dat de in overweging 156 beschreven ontwikkeling van de productiekosten per eenheid niet strookte met de ontwikkeling van de op de London Metal Exchange genoteerde prijs voor aluminium („LME-prijs”). Hierop moet worden geantwoord dat de prijs die de producenten in de Unie aan aluminiumsmelterijen of handelaren betalen, de som is van de LME-prijs en een toeslag, de zogenoemde „meerprijs voor metaal”. Derhalve moet elke beoordeling van de door de producent in de Unie gemaakte productiekosten per eenheid die uitsluitend op de LME-prijs is gebaseerd, als onvolledig worden beschouwd. Het argument werd daarom afgewezen. |
(161) |
Deze belanghebbende heeft tevens aangevoerd dat, ook al werd de meerprijs voor metaal in aanmerking genomen, de ontwikkeling van de productiekosten per eenheid nog niet met de ontwikkeling van de aluminiumprijs in overeenstemming zou kunnen worden gebracht. Dit argument was echter niet onderbouwd. Bovendien is uit het onderzoek gebleken dat de LME-prijs in de beoordelingsperiode met meer dan 20 % is gedaald, terwijl de meerprijs voor metaal in die periode meer dan verdubbeld is. Met inaanmerkingneming van de LME-prijs tezamen met de meerprijs voor metaal zijn de door de producenten in de Unie betaalde kosten voor aluminium in de beoordelingsperiode met ongeveer 11 % gedaald. Deze daling komt overeen met en is in feite zelfs precies gelijk aan de daling van de productiekosten per eenheid die in overweging 156 voor deze periode is gemeld. Het argument werd derhalve afgewezen. |
(162) |
Eén Chinese producent heeft onder verwijzing naar overweging 156 aangevoerd dat de schade mogelijk werd veroorzaakt door de lagere invoerprijzen, de beweerde hogere productiekosten, de tanende belangstelling voor AFH wegens de hogere prijzen voor andere categorieën folie in de Unie en de tanende belangstelling voor de markt van de Unie wegens de hogere prijzen voor AFH op de uitvoermarkten. Wat de hogere productiekosten betreft, heeft de Chinese producent melding gemaakt van de hoge meerprijs voor metaal en het feit dat de bedrijfstak van de Unie gebruikmaakt van een combinatie van twee productieprocedés, warmwalsen en continugieten, terwijl het kosteneffectiever zou zijn om uitsluitend continugieten toe te passen. |
(163) |
In antwoord hierop wordt eraan herinnerd dat uit de overwegingen 156 en 157 kan worden afgeleid dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden. Wat de argumenten inzake de productiekosten betreft, is om te beginnen in het parallelle onderzoek met betrekking tot de rol van de meerprijs voor metaal als mogelijke schadefactor vastgesteld dat de kosten om grondstoffen voor de productie van AFH te betrekken voor de bedrijfstak van de Unie en de Russische producent-exporteur vergelijkbaar waren, aangezien de marktprijzen van deze grondstoffen zowel in Rusland als op de markt van de Unie rechtstreeks aan de London Metal Exchange zijn gekoppeld. Derhalve kan worden geconcludeerd dat de hoogte van de meerprijs voor metaal in het tijdvak van het nieuw onderzoek geen schadefactor was. Met betrekking tot de mogelijke rol van de productieprocedés is uit het onderzoek gebleken dat bijna twee derde van de door de bedrijfstak van de Unie vervaardigde AFH in het tijdvak van het nieuwe onderzoek door middel van continugieten is geproduceerd. Elk verschil in kosteneffectiviteit zou dan ook worden verkleind doordat in de Unie overwegend continugieten als productieprocedé wordt toegepast. In overweging 185 wordt tevens uiteengezet dat er geen aanwijzingen waren dat de bedrijfstak van de Unie geen interesse in AFH meer had. Uit het onderzoek is evenmin naar voren gekomen dat de producenten in de Unie de markt van de Unie links hebben laten liggen ten gunste van de uitvoermarkten voor AFH. Het onderzoek heeft zelfs aangetoond dat de producenten in de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek slechts 1 182 ton AFH naar derde landen hebben uitgevoerd, wat neerkomt op minder dan 3 % van de binnenlandse verkoop van de producenten in de Unie in dezelfde periode. Derhalve werden deze argumenten afgewezen. |
(164) |
Op grond van het bovenstaande heeft de Commissie geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening. |
F. WAARSCHIJNLIJKHEID VAN HERHALING OF VOORTZETTING VAN SCHADE
1. Opmerkingen vooraf
(165) |
Aangezien werd geconcludeerd dat herhaling van invoer met dumping uit Brazilië niet waarschijnlijk is, heeft de analyse van de waarschijnlijkheid van herhaling of voortzetting van schade zich beperkt tot de invoer uit de VRC. |
(166) |
Om te beoordelen of het waarschijnlijk is dat opnieuw schade zal worden toegebracht of dat de schade zal worden voortgezet indien de maatregelen ten aanzien van de VRC zouden komen te vervallen, werden de mogelijke gevolgen van de uitvoer uit de VRC voor de markt van de Unie en de bedrijfstak van de Unie overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening geanalyseerd. |
(167) |
Zoals blijkt uit de overwegingen 124-164, heeft de bedrijfstak van de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek aanmerkelijke schade geleden. In de hele beoordelingsperiode zijn de hoeveelheden invoer uit de VRC op de markt van de Unie beperkt gebleven, terwijl de invoer uit Rusland en het marktaandeel ervan in dezelfde periode zijn gestegen. In het parallelle onderzoek is geconcludeerd dat de invoer uit Rusland tegen dumpingprijzen heeft plaatsgevonden en aanmerkelijke schade heeft berokkend aan de bedrijfstak van de Unie, terwijl de invoer uit de VRC, gezien het geringe volume en de lage prijzen ervan, slechts gedeeltelijk heeft bijgedragen aan de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade, zonder evenwel het oorzakelijke verband tussen de invoer uit Rusland en de aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie te verbreken. Zoals uiteengezet in de overwegingen 80-100, heeft het onderzoek ook aangetoond dat de invoer uit de VRC in het tijdvak van het nieuwe onderzoek tegen dumpingprijzen heeft plaatsgevonden en dat het waarschijnlijk is dat de dumping wordt voortgezet indien de maatregelen zouden komen te vervallen. |
2. Reservecapaciteit, handelsstromen en aantrekkelijkheid van de markt van de Unie alsmede prijsbeleid van de VRC
(168) |
De aanzienlijke reservecapaciteit in de VRC die niet volledig kan worden geabsorbeerd door de Chinese binnenlandse vraag en andere uitvoermarkten dan de markt van de Unie, de voortzetting van dumping in het tijdvak van het nieuwe onderzoek met aanzienlijke dumpingmarges en de in de overwegingen 82-100 gedetailleerd beschreven dumpingpraktijken van de Chinese exporteurs op de markten van derde landen laten duidelijk zien dat het zeer waarschijnlijk is dat de hoeveelheden invoer met dumping uit de VRC aanzienlijk zouden toenemen als de geldende maatregelen zouden komen te vervallen. |
(169) |
Werden de geldende maatregelen ingetrokken, dan zouden de prijzen van de invoer uit de VRC naar alle waarschijnlijkheid de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie onderbieden. Uit het onderzoek is namelijk gebleken dat zonder antidumpingrechten de invoer uit de VRC die in het tijdvak van het nieuwe onderzoek in het kader van de normale invoerregeling heeft plaatsgevonden, de prijzen van de bedrijfstak van de Unie met gemiddeld 12,2 % zou hebben onderboden (10). |
(170) |
Zoals vermeld in de overwegingen 92-94, is de markt van de Unie voor invoer uit de VRC aantrekkelijk omdat de prijzen op de markt van de Unie grotendeels in de pas liepen met de prijzen op andere uitvoermarkten. Daarnaast heeft Turkije in juli 2014 voor een reeks bladaluminiumproducten, waaronder het betrokken product, antidumpingmaatregelen ten aanzien van de VRC ingesteld. Het is daarom waarschijnlijk dat een deel van de productie die eerder naar Turkije werd uitgevoerd, op de markt van de Unie zou worden gericht als de maatregelen ten aanzien van China werden ingetrokken. Bijgevolg kan worden geconcludeerd dat de intrekking van de maatregelen naar alle waarschijnlijkheid zou leiden tot een aanzienlijke stijging van de invoer uit de VRC tegen dumpingprijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk onderbieden en waardoor de bedrijfstak van de Unie nog meer schade lijdt. |
(171) |
Volgens de medewerkende Braziliaanse producent en ABAL zou op basis van de door de EAFA gepubliceerde statistische gegevens kunnen worden vastgesteld dat de producenten van bladaluminium in de Unie hun uitvoer naar de markten van derde landen hebben opgevoerd, waaruit zou blijken dat deze markten van derde landen aantrekkelijker waren dan de markt van de Unie. Wat dit argument betreft, is gebleken dat de door deze belanghebbenden gehanteerde statistische gegevens betrekking hadden op ofwel de hele bladaluminiumsector ofwel een categorie „geringere diktes”, waaronder AFH, maar ook andere soorten folie als converterfolie en folie voor flexibele verpakkingen vallen. Op basis hiervan kunnen geen zinvolle conclusies worden getrokken louter ten aanzien van het betrokken product. Daarnaast is in het onderzoek vastgesteld dat de hoeveelheden van het betrokken product die de bedrijfstak van de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek naar de markten van derde landen heeft uitgevoerd, slechts 1 182 ton bedroegen, wat overeenkomt met minder dan 3 % van zijn binnenlandse verkoop in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Derhalve werden de desbetreffende argumenten afgewezen. |
3. Conclusie
(172) |
Gezien de bevindingen van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de intrekking van de maatregelen ten aanzien van de VRC naar alle waarschijnlijkheid zou leiden tot een aanzienlijke stijging van de invoer uit de VRC tegen dumpingprijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk onderbieden en waardoor de bedrijfstak van de Unie nog meer schade lijdt. |
G. BELANG VAN DE UNIE
1. Opmerking vooraf
(173) |
Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of handhaving van de bestaande maatregelen ten aanzien van de VRC in strijd zou zijn met het belang van de Unie in haar geheel. Het belang van de Unie werd vastgesteld aan de hand van een afweging van alle belangen van de betrokkenen, met inbegrip van die van de bedrijfstak van de Unie, de handelaren, de importeurs en de gebruikers. |
2. Belang van de bedrijfstak van de Unie
(174) |
Uit het onderzoek is gebleken dat de bedrijfstak van de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek aanmerkelijke schade heeft geleden. Zoals vermeld in overweging 167, is de aanmerkelijke schade hoofdzakelijk toe te schrijven aan de invoer met dumping uit Rusland, terwijl de invoer uit de VRC slechts ten dele heeft bijgedragen aan de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade. Er is eveneens vastgesteld dat voortzetting van schade waarschijnlijk is, mochten de maatregelen ten aanzien van de VRC komen te vervallen. |
(175) |
Worden de maatregelen ten aanzien van de VRC opgeheven, dan is het waarschijnlijk dat opnieuw aanzienlijke hoeveelheden betrokken product uit de VRC op de markt van de Unie zullen worden ingevoerd tegen dumpingprijzen die tevens de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie fors zouden onderbieden en een hogere prijsdruk zouden uitoefenen dan de in het tijdvak van het nieuwe onderzoek uit Rusland met dumping ingevoerde hoeveelheden. De bedrijfstak van de Unie zou gedwongen zijn deze lagere prijzen te volgen en zou daardoor nog grotere verliezen lijden. |
3. Belang van de gebruikers
(176) |
De gebruikers in de Unie zijn herwikkelaars: zij verhandelen verpakkingsmateriaal (bladaluminium, maar ook papier en plastic) na AFH op kleine rollen („consumentenrollen”) te hebben herwikkeld en het voor de industrie en de kleinhandel opnieuw te hebben verpakt. Zes ondernemingen hebben zich gemeld en hebben een vragenlijst ontvangen. Drie ondernemingen hebben aan de procedure meegewerkt door de vragenlijst te beantwoorden. Twee van de medewerkende ondernemingen zijn ter plaatse gecontroleerd. |
(177) |
Uit het onderzoek is gebleken dat AFH voor herwikkelaars de belangrijkste grondstof is en ongeveer 80 % van hun totale productiekosten vertegenwoordigt. |
(178) |
Geen van de drie medewerkende gebruikers heeft het betrokken product in het tijdvak van het nieuwe onderzoek uit de VRC ingevoerd. Hun voornaamste bevoorradingsbronnen waren de bedrijfstak van de Unie, Rusland en Turkije. |
(179) |
Aangezien herwikkelaars een breed scala aan verpakkingsmaterialen leveren, maakte de activiteit waarbij AFH wordt gebruikt voor de drie medewerkende ondernemingen minder dan een zesde tot ten hoogste een derde van hun totale activiteit uit. |
(180) |
Alle medewerkende gebruikers hebben aangegeven in het tijdvak van het nieuwe onderzoek algemeen winstgevend te zijn geweest. Met betrekking tot de activiteit waarbij het betrokken product wordt gebruikt, is vastgesteld dat twee van de medewerkende gebruikers winstgevend waren, terwijl ten aanzien van de derde medewerkende gebruiker geen conclusie kon worden getrokken omdat niet duidelijk was hoe zijn verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten (VAA-kosten) waren toegerekend. |
(181) |
Op grond van het bovenstaande is de Commissie van oordeel dat handhaving van de maatregelen ten aanzien van de VRC geen significante negatieve gevolgen voor de situatie van de gebruikers zal hebben. |
4. Belang van de importeurs/handelaren
(182) |
Er heeft zich na de bekendmaking van het bericht van opening geen enkele onderneming gemeld die in de beoordelingsperiode betrokken was bij de handel in AFH en AFH van oorsprong uit de VRC had ingevoerd of doorverkocht. Uit het onderzoek is tevens gebleken dat de bedrijfstak van de Unie en de producenten-exporteurs AFH vooral rechtstreeks aan de gebruikers verkochten. Daarom zijn er geen aanwijzingen dat de ingestelde maatregelen negatieve gevolgen voor de situatie van de importeurs/handelaren zouden hebben. |
5. Bevoorradingsbronnen
(183) |
Sommige belanghebbenden hebben aangevoerd dat de bedrijfstak van de Unie niet over voldoende capaciteit beschikt om aan de hele vraag in de Unie te kunnen voldoen. Werden de maatregelen ten aanzien van Brazilië en de VRC gehandhaafd en werden tegelijkertijd definitieve maatregelen ten aanzien van Rusland ingesteld, dan zou de Unie volgens hen derhalve te maken krijgen met een ontoereikend aanbod, waardoor de prijs van AFH zou worden opgedreven. Daardoor zouden de herwikkelaars ook hun prijzen van consumentenrollen moeten verhogen, ten koste van de consumenten. |
(184) |
In dit verband is uit het onderzoek gebleken dat de bedrijfstak van de Unie over overcapaciteit beschikt en in staat is de productie en de verkoop van AFH in de Unie op te voeren. Bovendien zijn er alternatieve bevoorradingsbronnen beschikbaar, zoals Turkije, Armenië en Zuid-Afrika. Ten slotte moet er tevens aan worden herinnerd dat de antidumpingmaatregelen tot doel hebben de concurrentievoorwaarden op de markt van de Unie te herstellen en niet te beletten dat er invoer uit de VRC en Rusland tegen eerlijke prijzen op de markt van de Unie plaatsvindt. |
6. Overige argumenten
(185) |
Eén belanghebbende heeft aangevoerd dat de bedrijfstak van de Unie geen interesse in AFH meer had en dat hem daarom niets anders overbleef dan gebruik te maken van ingevoerd AFH. Uit het onderzoek is echter gebleken dat de grootste in de steekproef opgenomen producent in de Unie uitsluitend AFH produceerde. De andere in de steekproef opgenomen producenten in de Unie bleken hun productiefaciliteit te gebruiken voor de productie van een mix van AFH en ACF, een ander product dat wordt gebruikt in andere toepassingen dan AFH. Zij produceerden en verkochten AFH en ACF in de beoordelingsperiode in een relatief stabiele verhouding. Het onderzoek heeft het argument dat de bedrijfstak van de Unie steeds minder interesse in AFH had dan ook niet bevestigd, en het argument werd afgewezen. |
7. Conclusie inzake belang van de Unie
(186) |
Op basis van het bovenstaande is de Commissie tot de conclusie gekomen dat er geen dwingende redenen waren om aan te nemen dat handhaving van de maatregelen ten aanzien van de invoer van AFH van oorsprong uit de VRC niet in het belang van de Unie zou zijn. |
H. ANTIDUMPINGMAATREGELEN
(187) |
Alle partijen zijn in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie wil aanbevelen de bestaande maatregelen ten aanzien van de VRC te handhaven en de bestaande maatregelen ten aanzien van Brazilië in te trekken. Zij konden hierover ook binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken. Wanneer deze opmerkingen gegrond waren, werd daarmee rekening gehouden. |
(188) |
Uit het bovenstaande volgt dat de antidumpingmaatregelen die bij Verordening (EG) nr. 925/2009 van de Raad werden ingesteld op de invoer van bepaald bladaluminium van oorsprong uit de VRC, overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening moeten worden gehandhaafd. Daarentegen dienen de maatregelen die van toepassing zijn op de invoer uit Brazilië, te vervallen. |
(189) |
Een onderneming die haar naam wijzigt, kan verzoeken om verdere toepassing van deze individuele antidumpingrechten. Dit verzoek moet worden ingediend bij de Commissie (11). Het verzoek moet alle relevante informatie bevatten waaruit blijkt dat de wijziging niet van invloed is op het recht van de onderneming om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is. Als de naamswijziging van de onderneming niet van invloed is op haar recht om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is, zal een bericht over de naamswijziging worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. |
(190) |
De verordening is in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van de basisverordening ingestelde comité, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op bladaluminium met een dikte van niet minder dan 0,008 mm en niet meer dan 0,018 mm, niet op een drager, enkel gewalst, op rollen met een breedte van niet meer dan 650 mm en een gewicht van meer dan 10 kg, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 7607 11 19 (Taric-code 7607111910), van oorsprong uit de Volksrepubliek China.
2. Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven en door de hieronder vermelde ondernemingen vervaardigde product is als volgt:
Land |
Onderneming |
Antidumpingrecht |
Aanvullende Taric-code |
VRC |
Alcoa (Shanghai) Aluminium Products Co., Ltd en Alcoa (Bohai) Aluminium Industries Co., Ltd |
6,4 % |
A944 |
Shandong Loften Aluminium Foil Co., Ltd |
20,3 % |
A945 |
|
Zhenjiang Dingsheng Aluminium Co., Ltd |
24,2 % |
A946 |
|
Alle andere ondernemingen |
30,0 % |
A999 |
3. Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.
4. De individuele rechten voor de in lid 2 vermelde ondernemingen worden uitsluitend toegepast indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur wordt overgelegd die een verklaring bevat die is gedateerd en ondertekend door een met naam en functie geïdentificeerde medewerker van de entiteit die deze factuur heeft opgesteld, en die luidt als volgt: „Ondergetekende verklaart dat het (de hoeveelheid) bladaluminium dat (die) naar de Europese Unie is uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in de Volksrepubliek China. Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.” Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht toegepast dat voor „alle andere ondernemingen” geldt.
5. De antidumpingprocedure betreffende de invoer van het in artikel 1, lid 1, vermelde product van oorsprong uit Brazilië wordt beëindigd.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 17 december 2015.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.
(2) Verordening (EG) nr. 925/2009 van de Raad van 24 september 2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaald bladaluminium van oorsprong uit Armenië, Brazilië en de Volksrepubliek China (PB L 262 van 6.10.2009, blz. 1).
(3) Besluit 2009/736/EG van de Commissie van 5 oktober 2009 tot aanvaarding van een verbintenis die is aangeboden in het kader van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van bepaald bladaluminium van oorsprong uit, onder meer, Brazilië (PB L 262 van 6.10.2009, blz. 50).
(4) Bericht van het naderend vervallen van bepaalde antidumpingmaatregelen (PB C 49 van 21.2.2014, blz. 7).
(5) Bericht van het vervallen van bepaalde antidumpingmaatregelen (PB C 350 van 4.10.2014, blz. 22).
(6) Bericht van opening van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaald aluminiumfolie van oorsprong uit Brazilië en de Volksrepubliek China (PB C 350 van 4.10.2014, blz. 11).
(7) Bericht van inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van bepaalde aluminiumfolie van oorsprong uit Rusland (PB C 354 van 8.10.2014, blz. 14).
(8) Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1081 van de Commissie van 3 juli 2015 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaald bladaluminium van oorsprong uit Rusland (PB L 175 van 4.7.2015, blz. 14).
(9) Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2385 van de Commissie van 17 december 2015 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaald bladaluminium van oorsprong uit Rusland (zie bladzijde 91 van dit Publicatieblad).
(10) Voor de vaststelling van de prijsonderbieding van 12,2 % is er rekening mee gehouden dat het douanerecht tijdens de eerste drie maanden van het tijdvak van het nieuwe onderzoek 4 % bedroeg en daarna is verhoogd tot 7,5 %. Toepassing van het momenteel geldende douanerecht van 7,5 % op de hele periode zou geen noemenswaardig effect hebben omdat de prijsonderbiedingsmarge hierdoor slechts met 0,5 % zou dalen.
(11) Europese Commissie, directoraat-generaal Handel, directoraat H, Wetstraat 170, 1040 Brussel, BELGIË.