Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32022D2296

    Besluit (EU) 2022/2296 van de Raad van 21 november 2022 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten

    ST/13109/2022/INIT

    PB L 304 van 24.11.2022, p. 67–77 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2022/2296/oj

    24.11.2022   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 304/67


    BESLUIT (EU) 2022/2296 VAN DE RAAD

    van 21 november 2022

    betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 148, lid 2,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

    Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

    Gezien het advies van het Comité voor de werkgelegenheid (3),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    De lidstaten en de Unie moeten een gecoördineerde strategie voor werkgelegenheid ontwikkelen, met name ter bevordering van een vaardige, opgeleide en flexibele beroepsbevolking, alsmede van arbeidsmarkten die toekomstgericht zijn en snel inspelen op economische veranderingen, teneinde de doelstellingen te bereiken inzake volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang, evenwichtige groei en een hoog niveau van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu, als bepaald in artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). Rekening houdend met nationale gebruiken met betrekking tot de verantwoordelijkheden van de sociale partners moeten de lidstaten het bevorderen van de werkgelegenheid als een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang beschouwen en hun maatregelen op dat gebied binnen de Raad coördineren.

    (2)

    De Unie moet sociale uitsluiting en discriminatie bestrijden en sociale rechtvaardigheid en bescherming, gelijkheid van vrouwen en mannen, solidariteit tussen generaties en bescherming van de rechten van het kind bevorderen, als bepaald in artikel 3 VEU. Bij de bepaling en uitvoering van haar beleid en optreden moet de Unie rekening houden met de eisen in verband met de bevordering van een hoog niveau van werkgelegenheid, de waarborging van adequate sociale bescherming, de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, een hoog niveau van onderwijs en opleiding, alsmede de bescherming van de volksgezondheid, als bepaald in artikel 9 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

    (3)

    Overeenkomstig het VWEU heeft de Unie beleidscoördinatie-instrumenten voor het economisch en werkgelegenheidsbeleid ontwikkeld en ingevoerd. Als onderdeel van die instrumenten vormen de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (“de richtsnoeren”) in de bijlage bij dit besluit, samen met de in Aanbeveling (EU) 2015/1184 van de Raad (4) vastgestelde globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en de Unie, de geïntegreerde richtsnoeren. Zij dienen als leidraad bij de beleidsuitvoering in de lidstaten en in de Unie, en brengen de onderlinge afhankelijkheid tussen de lidstaten tot uiting. De hieruit voortvloeiende reeks gecoördineerde Europese en nationale beleidslijnen en hervormingen moet een algehele passende mix van duurzaam economisch, werkgelegenheids- en sociaal beleid vormen met positieve overloopeffecten voor de arbeidsmarkten en de samenleving in het algemeen, en een doeltreffende respons zijn op de gevolgen van de COVID-19-pandemie, de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne en de stijgende kosten van levensonderhoud.

    (4)

    Ter bevordering van de economische en sociale vooruitgang, facilitering van de groene en de digitale transitie en verwezenlijking van inclusieve, concurrerende en veerkrachtige arbeidsmarkten in de Unie moeten de lidstaten kwalitatief hoogwaardig onderwijs, opleiding, bij- en omscholing, een leven lang leren, beroepsonderwijs en -opleiding gericht op de toekomst, en betere carrièremogelijkheden bevorderen door de banden tussen het onderwijsstelsel en de arbeidsmarkt te versterken en via niet-formeel en informeel leren verworven vaardigheden, kennis en competenties te erkennen.

    (5)

    De richtsnoeren zijn in overeenstemming met het stabiliteits- en groeipact, de bestaande wetgeving van de Unie en verschillende initiatieven van de Unie, zoals Richtlijn 2001/55/EG van de Raad (5), de aanbevelingen van de Raad van 10 maart 2014 (6), 15 februari 2016 (7), 19 december 2016 (8), 15 maart 2018 (9), 22 mei 2018 (10), 22 mei 2019 (11), 8 november 2019 (12), 30 oktober 2020 (13), 24 november 2020 (14), 29 november 2021 (15) en 16 juni 2022 (16), Aanbeveling (EU) 2021/402 van de Commissie (17), Aanbeveling (EU) 2021/1004 van de Raad (18), de resolutie van de Raad van 26 februari 2021 (19), de mededeling van de Commissie van 9 december 2021 — Bouwen aan een economie die werkt voor de mensen: een actieplan voor de sociale economie, Besluit (EU) 2021/2316 van het Europees Parlement en de Raad (20), Richtlijn (EU) 2022/2041 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 betreffende toereikende minimumlonen in de Europese Unie (21) en de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake het verbeteren van het genderevenwicht bij bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen en daarmee samenhangende maatregelen.

    (6)

    Het Europees Semester combineert de verschillende instrumenten in een overkoepelend kader voor geïntegreerde multilaterale coördinatie en bewaking van het economisch en werkgelegenheidsbeleid binnen de Unie. Bij het streven naar ecologische duurzaamheid, productiviteit, rechtvaardigheid en macro-economische stabiliteit integreert het Europees Semester de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten en het monitoringinstrument daarvan, het sociaal scorebord, en voorziet het in nauwe samenwerking met de sociale partners, het maatschappelijk middenveld en andere belanghebbenden. Het draagt bij tot de verwezenlijking van de duurzame ontwikkelingsdoelen. Het economisch en werkgelegenheidsbeleid van de Unie en de lidstaten moet gepaard gaan met de rechtvaardige transitie van Europa naar een klimaatneutrale, ecologisch duurzame en digitale economie, versterking van het concurrentievermogen, waarborging van adequate arbeidsvoorwaarden, bevordering van innovatie, sociale rechtvaardigheid, gelijke kansen en opwaartse sociaal-economische convergentie, en het aanpakken van ongelijkheden en regionale verschillen.

    (7)

    Klimaatverandering en andere milieugerelateerde uitdagingen, de noodzaak om de energieonafhankelijkheid te versnellen, een sociaal billijke en rechtvaardige groene transitie, het waarborgen van de open strategische autonomie van Europa te waarborgen, globalisering, digitalisering, kunstmatige intelligentie, een toename van telewerken, de platformeconomie en demografische ontwikkeling: al deze zaken veranderen de Europese economieën en samenlevingen ingrijpend. De Unie en haar lidstaten moeten samenwerken om die structurele ontwikkelingen effectief en proactief aan te pakken en de bestaande systemen en het daarmee samenhangende beleid zo nodig aan te passen, rekening houdend met de sterke onderlinge afhankelijkheid van de economieën en arbeidsmarkten van de lidstaten. Daartoe is een gecoördineerd, ambitieus en effectief beleid op Unie- en nationaal niveau vereist dat in overeenstemming is met het VWEU en de bepalingen van de Unie betreffende economische governance, waarbij de rol van de sociale partners wordt erkend en rekening wordt gehouden met de Europese pijler van sociale rechten.Dit beleid moet duurzame investeringen stimuleren en opnieuw inzetten op goed gefaseerde hervormingen die duurzame en inclusieve economische groei, het scheppen van hoogwaardige banen, de productiviteit, adequate arbeidsvoorwaarden, sociale en territoriale cohesie, opwaartse sociaal-economische convergentie, veerkracht en budgettaire verantwoordelijkheid bevorderen, met steun uit bestaande financieringsprogramma’s van de Unie, met name de bij Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad (22) opgerichte herstel- en veerkrachtfaciliteit en de fondsen van het cohesiebeleid, met inbegrip van het bij Verordening (EU) 2021/1057 van het Europees Parlement en de Raad (23) opgerichte Europees Sociaal Fonds Plus en het bij Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad (24) geregelde Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, alsmede het bij Verordening (EU) 2021/1056 van het Europees Parlement en de Raad (25) opgerichte Fonds voor een rechtvaardige transitie. Het beleid moet maatregelen aan de vraag- en aanbodzijde combineren, en daarbij moet rekening worden gehouden met de economische, ecologische, werkgelegenheids- en sociale effecten.

    (8)

    Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie hebben de Europese pijler van sociale rechten (26) afgekondigd. Deze omvat twintig beginselen en rechten die moeten bijdragen tot goed functionerende en billijke arbeidsmarkten en socialezekerheidsstelsels en die zijn onderverdeeld in drie categorieën: gelijke kansen en toegang tot de arbeidsmarkt, eerlijke arbeidsvoorwaarden, en sociale bescherming en inclusie. De beginselen en rechten zetten de strategische koers uit voor de Unie om ervoor te zorgen dat de transitie naar klimaatneutraliteit en ecologische duurzaamheid, de digitalisering en de demografische verandering op sociaal rechtvaardige en eerlijke wijze verlopen en dat daarbij de territoriale samenhang behouden blijft. De Europese pijler van sociale rechten vormt samen met het begeleidende sociale scorebord een referentiekader om de prestaties van de lidstaten op sociaal en werkgelegenheidsgebied te monitoren, hervormingen op nationaal, regionaal en lokaal niveau te stimuleren en het sociale aspect met het marktbeginsel in de moderne economie te verzoenen, onder meer door de sociale economie te bevorderen. Op 4 maart 2021 heeft de Commissie een actieplan voor de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten (het “actieplan”) uitgebracht met ambitieuze maar realistische kerndoelen en aanvullende subdoelen voor 2030 op het gebied van werkgelegenheid, vaardigheden, onderwijs en armoedebestrijding, alsook het herziene sociale scorebord.

    (9)

    Op 8 mei 2021 onderkenden de staatshoofden en regeringsleiders tijdens de sociale top van Porto dat de Europese pijler van sociale rechten van wezenlijk belang voor het herstel is en dat de uitvoering ervan het streven van de Unie naar een digitale, groene en rechtvaardige transitie zal versterken, tot opwaartse sociale en economische convergentie zal bijdragen en demografische uitdagingen zal helpen aanpakken. Zij beklemtoonden dat de sociale dimensie, de sociale dialoog en de actieve betrokkenheid van de sociale partners een centrale plaats innemen in een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen. Zij waren van mening dat het actieplan een nuttige leidraad is voor de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten, onder meer op het gebied van werkgelegenheid, vaardigheden, gezondheid en sociale bescherming. Zij waren ingenomen met de nieuwe kerndoelen van de Unie voor 2030 inzake werkgelegenheid (ten minste 78 % van de bevolking in de leeftijdsgroep van 20 tot 64 jaar moet werk hebben), vaardigheden (elk jaar moet ten minste 60 % van alle volwassenen een opleiding volgen) en armoedebestrijding (ten minste 15 miljoen minder armen, van wie 5 miljoen kinderen) alsook met het herziene sociaal scorebord, waarmee kan worden toegezien op de voortgang bij de toepassing van de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten binnen het kader voor beleidscoördinatie in de context van het Europees Semester. In het sociaal engagement van Porto werden de lidstaten daarnaast opgeroepen ambitieuze nationale doelen vast te stellen die, rekening houdend met de uitgangspositie van elk land, een passende bijdrage moeten leveren aan de verwezenlijking van de kerndoelen van de Unie voor 2030. In Porto stelden de staatshoofden en regeringsleiders vast dat, nu Europa zich geleidelijk herstelt van de COVID-19-pandemie, de prioriteit ook moet worden verlegd van het beschermen naar het scheppen van banen en het verbeteren van de arbeidskwaliteit; voorts beklemtoonden zij dat, om met het oog op een inclusief herstel voor elkaar te krijgen dat er meer en betere banen voor iedereen worden geschapen, het van cruciaal belang zal zijn de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten toe te passen.

    Zij benadrukten hun gehechtheid aan eensgezindheid en solidariteit, wat ook betekent dat voor iedereen gelijke kansen gegarandeerd moeten zijn en dat niemand aan zijn of haar lot wordt overgelaten. Zij verklaarden, conform de strategische agenda 2019-2024 van de Europese Raad, vastbesloten te zijn de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten op Unie- en nationaal niveau verder te blijven verdiepen, met inachtneming van de respectieve bevoegdheden en van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel. Tot slot benadrukten zij hoe belangrijk het is de geboekte voortgang bij de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten en de kerndoelen van de Unie voor 2030 nauwlettend te volgen, ook op het hoogste niveau.

    (10)

    Naar aanleiding van de Russische invasie van Oekraïne heeft de Europese Raad in zijn conclusies van 24 februari 2022 het optreden van Rusland, dat erop gericht is de Europese en mondiale veiligheid en stabiliteit te ondermijnen, veroordeeld, zijn solidariteit met de Oekraïense bevolking betuigd en gewezen op de schending van het internationaal recht en de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties. In de huidige context is tijdelijke bescherming, zoals verleend bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad (27), waarbij Richtlijn 2001/55/EG in werking wordt gesteld, noodzakelijk gezien de omvang van de toestroom van vluchtelingen en ontheemden. Hierdoor genieten ontheemden uit Oekraïne in de hele Unie dezelfde rechten die een passend niveau van bescherming bieden. Door deel te nemen aan de Europese arbeidsmarkten kunnen ontheemden uit Oekraïne bijdragen aan een sterkere economie in de Unie en in hun land, en de mensen in hun thuisland ondersteunen. In de toekomst kunnen de opgedane ervaring en verworven vaardigheden bijdragen tot de wederopbouw van Oekraïne. Voor niet-begeleide kinderen en tieners verleent tijdelijke bescherming het recht op wettelijke voogdij en op onderwijs en opvang voor kinderen. De lidstaten moeten de sociale partners betrekken bij het ontwerp, de uitvoering en de evaluatie van beleidsmaatregelen die gericht zijn op het aangaan van de uitdagingen op het gebied van werkgelegenheid en vaardigheden, inclusief de erkenning van kwalificaties, die voortvloeien uit de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne. De sociale partners spelen een belangrijke rol bij het verzachten van de gevolgen van de oorlog voor het behoud van werkgelegenheid en productie.

    (11)

    Bij hervormingen van de arbeidsmarkt, inclusief de nationale loonvormingsmechanismen, moeten de nationale praktijken op het gebied van de sociale dialoog en de autonomie van de sociale partners worden geëerbiedigd om eerlijke lonen mogelijk te maken die voor een fatsoenlijke levensstandaard, duurzame groei en opwaartse sociaal-economische convergentie kunnen zorgen. De hervormingen moeten de nodige ruimte creëren voor een breed beraad over sociaal-economische factoren, zoals verbeteringen op het gebied van duurzaamheid, concurrentievermogen, innovatie, het scheppen van hoogwaardige banen, arbeidsvoorwaarden, de bestrijding van armoede onder werkenden, onderwijs, opleiding en vaardigheden, volksgezondheid en sociale inclusie, alsmede reële inkomens. In dat verband helpen de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere Uniefondsen de lidstaten hervormingen en investeringen uit te voeren die in overeenstemming zijn met de prioriteiten van de Unie, waardoor de Europese economieën en samenlevingen duurzamer en veerkrachtiger worden en beter voorbereid zijn op de groene en de digitale transitie in de periode na de COVID-19-pandemie. De Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne heeft de reeds bestaande sociaal-economische uitdagingen als gevolg van de COVID-19-pandemie nog groter gemaakt. De lidstaten en de Unie moeten ervoor blijven zorgen dat de sociale, werkgelegenheids- en economische gevolgen worden beperkt en dat de transities sociaal rechtvaardig en billijk verlopen, ook omdat versterking van de open strategische autonomie en de versnelling van de groene transitie zullen helpen minder afhankelijk te worden van de invoer van energie en andere strategische producten en technologieën, met name uit Rusland. Het bevorderen van de veerkracht het streven naar een inclusieve en veerkrachtige samenleving waarin mensen worden beschermd, maar tevens kunnen anticiperen op veranderingen en ermee om kunnen gaan, en waarin zij actief aan de samenleving en de economie kunnen deelnemen, zijn essentieel.

    Een coherent pakket actieve arbeidsmarktmaatregelen, bestaande uit tijdelijke aanwervings- en transitiestimulansen, een vaardighedenbeleid en verbeterde diensten voor arbeidsvoorziening, is nodig om transities op de arbeidsmarkt te ondersteunen, ook in het licht van de groene en de digitale transitie, zoals wordt benadrukt in Aanbeveling (EU) 2021/402 en in de aanbeveling van de Raad van 16 juni 2022 inzake het garanderen van een rechtvaardige transitie naar klimaatneutraliteit. Fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden, waaronder gezondheid en veiligheid op het werk, en de lichamelijke en geestelijke gezondheid van werknemers moeten worden bevorderd.

    (12)

    Het is zaak alle vormen van discriminatie te bestrijden, de gelijkheid van vrouwen en mannen te waarborgen en de werkgelegenheid voor jongeren te bevorderen. Het is belangrijk dat iedereen gelijke kansen en mogelijkheden krijgt en dat armoede en sociale uitsluiting — met name van kinderen, personen met een beperking en Roma — worden bestreden, met name door arbeidsmarkten doeltreffend te laten functioneren en te zorgen voor toereikende en inclusieve stelsels voor sociale bescherming, zoals bepaald in de aanbeveling van de Raad van 8 november 2019, en door de belemmeringen voor inclusief en toekomstgericht onderwijs, opleiding, een leven lang leren en arbeidsparticipatie weg te nemen, onder meer door te investeren in voor- en vroegschoolse educatie en opvang — in overeenstemming met de Europese kindergarantie — en in digitale en groene vaardigheden. Tijdige en gelijkwaardige toegang tot betaalbare langdurige zorg en gezondheidszorg, met inbegrip van preventieve zorg en gezondheidsbevordering, is ook in het licht van de sinds 2020 heersende COVID-19-pandemie en tegen de achtergrond van een vergrijzende samenleving zeer relevant. Het potentieel van personen met een beperking om bij te dragen aan de economische groei en de sociale ontwikkeling moet beter worden benut. Met de opkomst van nieuwe economische en bedrijfsmodellen op de werkplek in de Unie veranderen ook de arbeidsverhoudingen. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat arbeidsverhoudingen die voortkomen uit nieuwe vormen van werk, het Europees sociaal model in stand houden en versterken.

    (13)

    De geïntegreerde richtsnoeren moeten als basis dienen voor landspecifieke aanbevelingen die de Raad tot de lidstaten kan richten. De lidstaten moeten ten volle gebruikmaken van hun React-EU-middelen die zijn vastgesteld bij Verordening (EU) 2020/2221 van het Europees Parlement en de Raad (28), die de fondsen voor het cohesiebeleid voor de periode 2014-2020 en het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (FEAD) tot 2023 ondersteunt. Naar aanleiding van de huidige crisis in Oekraïne is Verordening (EU) 2020/2221 verder aangevuld door Verordening (EU) 2022/562 van het Europees Parlement en de Raad (29), alsmede door een bijkomende wijziging van Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (30) wat betreft de verhoging van de voorfinanciering uit de React-EU-middelen en door de vaststelling van nieuwe eenheidskosten om de integratie van mensen die Oekraïne verlaten en de Unie binnenkomen te helpen versnellen, zoals bepaald in Verordening (EU) 2022/613 van het Europees Parlement en de Raad (31).

    Bovendien moeten de lidstaten voor de programmeringsperiode 2021-2027 ten volle gebruikmaken van het Europees Sociaal Fonds Plus, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere Uniefondsen, waaronder het Fonds voor een rechtvaardige transitie, en InvestEU, vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad (32), om hoogwaardige werkgelegenheid en sociale investeringen te bevorderen, armoede en sociale uitsluiting tegen te gaan, discriminatie te bestrijden, toegankelijkheid te waarborgen, en bij- en omscholingsmogelijkheden voor de beroepsbevolking, een leven lang leren en een hoogwaardig onderwijs- en opleidingsaanbod voor iedereen, met inbegrip van digitale geletterdheid en vaardigheden, te stimuleren, teneinde de mensen de kennis en kwalificaties te bieden die zij voor een digitale en groene economie nodig hebben. De lidstaten moeten ook ten volle gebruikmaken van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers, als vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/691 van het Europees Parlement en de Raad (33) ter ondersteuning van werknemers die zijn ontslagen als gevolg van grote herstructureringen, zoals bij de COVID-19-pandemie, van sociaal-economische veranderingen die het gevolg zijn van globalere trends, en van technologische en milieuveranderingen. Hoewel de geïntegreerde richtsnoeren gericht zijn tot de lidstaten en de Unie, moeten zij worden uitgevoerd in partnerschap met alle nationale, regionale en lokale autoriteiten, in nauwe samenwerking met de parlementen, de sociale partners en de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld.

    (14)

    Het Comité voor de werkgelegenheid en het Comité voor sociale bescherming moeten overeenkomstig hun respectieve, op het Verdrag gebaseerde mandaten, toezicht houden op de wijze waarop de betrokken beleidsmaatregelen worden uitgevoerd in het licht van de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid. Die comités en andere voorbereidende instanties van de Raad die bij de coördinatie van het economisch en het sociaal beleid zijn betrokken, moeten nauw met elkaar samenwerken. De beleidsdialoog tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, in het bijzonder met betrekking tot de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten, moet worden gehandhaafd.

    (15)

    Het Comité voor sociale bescherming is geraadpleegd,

    HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

    Artikel 1

    De in de bijlage opgenomen richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (de “richtsnoeren”) worden vastgesteld. De richtsnoeren maken deel uit van de geïntegreerde richtsnoeren.

    Artikel 2

    De lidstaten houden in hun werkgelegenheidsbeleid en hervormingsprogramma’s, waarover overeenkomstig artikel 148, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) verslag wordt gedaan, rekening met de richtsnoeren.

    Artikel 3

    Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te Brussel, 21 november 2022.

    Voor de Raad

    De voorzitter

    Z. NEKULA


    (1)  Advies van 18 oktober 2022 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

    (2)  Advies van 21 september 2022 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

    (3)  Advies van 21 oktober 2022 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

    (4)  Aanbeveling (EU) 2015/1184 van de Raad van 14 juli 2015 betreffende de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en de Europese Unie (PB L 192 van 18.7.2015, blz. 27).

    (5)  Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen (PB L 212 van 7.8.2001, blz. 12).

    (6)  Aanbeveling van de Raad van 10 maart 2014 inzake een kwaliteitskader voor stages (PB C 88 van 27.3.2014, blz. 1).

    (7)  Aanbeveling van de Raad van 15 februari 2016 betreffende de integratie van langdurig werklozen op de arbeidsmarkt (PB C 67 van 20.2.2016, blz. 1).

    (8)  Aanbeveling van de Raad van 19 december 2016 tot invoering van bijscholingstrajecten: nieuwe mogelijkheden voor volwassenen (PB C 484 van 24.12.2016, blz. 1).

    (9)  Aanbeveling van de Raad van 15 maart 2018 voor een Europees kader voor hoogwaardige en doeltreffende leerlingplaatsen (PB C 153 van 2.5.2018, blz. 1).

    (10)  Aanbeveling van de Raad van 22 mei 2018 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (PB C 189 van 4.6.2018, blz. 1).

    (11)  Aanbeveling van de Raad van 22 mei 2019 betreffende stelsels voor kwaliteitsvolle voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang (PB C 189 van 5.6.2019, blz. 4).

    (12)  Aanbeveling van de Raad van 8 november 2019 met betrekking tot de toegang tot sociale bescherming voor werknemers en zelfstandigen (PB C 387 van 15.11.2019, blz. 1).

    (13)  Aanbeveling van de Raad van 30 oktober 2020 inzake Een brug naar banen — Versterking van de jongerengarantie en tot vervanging van de aanbeveling van de Raad van 22 april 2013 tot invoering van een jongerengarantie (PB C 372 van 4.11.2020, blz. 1).

    (14)  Aanbeveling van de Raad van 24 november 2020 inzake beroepsonderwijs en -opleiding voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht (PB C 417 van 2.12.2020, blz. 1).

    (15)  Aanbeveling van de Raad van 29 november 2021 over blended leren voor hoogwaardig en inclusief basis- en middelbaar onderwijs (PB C 504 van 14.12.2021, blz. 21).

    (16)  Aanbeveling van de Raad van 16 juni 2022 betreffende een Europese benadering van microcredentials voor een leven lang leren en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt (PB C 243 van 27.6.2022, blz. 10), aanbeveling van de Raad van 16 juni 2022 inzake individuele leerrekeningen (PB C 243 van 27.6.2022, blz. 26) en aanbeveling van de Raad van 16 juni 2022 inzake het garanderen van een rechtvaardige transitie naar klimaatneutraliteit (PB C 243 van 27.6.2022, blz. 35).

    (17)  Aanbeveling (EU) 2021/402 van de Commissie van 4 maart 2021 over doeltreffende actieve steun voor werkgelegenheid na de COVID-19-crisis (EASE) (PB L 80 van 8.3.2021, blz. 1).

    (18)  Aanbeveling (EU) 2021/1004 van de Raad van 14 juni 2021 tot instelling van een Europese kindergarantie (PB L 223 van 22.6.2021, blz. 14).

    (19)  Resolutie van de Raad betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding met het oog op de Europese Onderwijsruimte en verder (2021-2030) (PB C 66 van 26.2.2021, blz. 1).

    (20)  Besluit (EU) 2021/2316 van het Europees Parlement en de Raad van 22 december 2021 over een Europees Jaar van de Jeugd (2022) (PB L 462 van 28.12.2021, blz. 1).

    (21)  (PB L 275 van 25.10.2022).

    (22)  Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17).

    (23)  Verordening (EU) 2021/1057 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1296/2013 (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 21).

    (24)  Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 60).

    (25)  Verordening (EU) 2021/1056 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 1).

    (26)  Interinstitutionele proclamatie van de Europese pijler van sociale rechten (PB C 428 van 13.12.2017, blz. 10).

    (27)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan (PB L 71 van 4.3.2022, blz. 1).

    (28)  Verordening (EU) 2020/2221 van het Europees Parlement en de Raad van 23 december 2020 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1303/2013 wat betreft extra middelen en uitvoeringsregelingen om bijstand te verlenen ter bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en ter voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie (React-EU) (PB L 437 van 28.12.2020, blz. 30).

    (29)  Verordening (EU) 2022/562 van het Europees Parlement en de Raad van 6 april 2022 tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1303/2013 en (EU) nr. 223/2014 wat betreft maatregelen uit hoofde van het cohesiebeleid ten behoeve van vluchtelingen in Europa (CARE) (PB L 109 van 8.4.2022, blz. 1).

    (30)  Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).

    (31)  Verordening (EU) 2022/613 van het Europees Parlement en de Raad van 12 april 2022 tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1303/2013 en (EU) nr. 223/2014 wat betreft de verhoging van de voorfinanciering uit de React-EU-middelen en de vaststelling van eenheidskosten (PB L 115 van 13.4.2022, blz. 38).

    (32)  Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van het InvestEU-programma en tot wijziging van Verordening (EU) 2015/1017 (PB L 107 van 26.3.2021, blz. 30).

    (33)  Verordening (EU) 2021/691 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EFG) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1309/2013 (PB L 153 van 3.5.2021, blz. 48).


    BIJLAGE

    Richtsnoer 5: De vraag naar arbeid stimuleren

    De lidstaten moeten een duurzame sociale markteconomie actief bevorderen en investeringen in het scheppen van hoogwaardige banen faciliteren en ondersteunen. Daartoe moeten zij ook het potentieel van de digitale en de groene transitie benutten, in het licht van het kerndoel van de Unie voor 2030 inzake werkgelegenheid. Daartoe moeten zij de belemmeringen wegnemen waarmee bedrijven bij het werven van personeel geconfronteerd worden, verantwoord ondernemerschap en echte zelfstandige arbeid bevorderen en vooral de oprichting en groei van micro-, kleine en middelgrote ondernemingen ondersteunen, onder andere via toegang tot financiering. De lidstaten moeten de ontwikkeling van de sociale economie actief bevorderen en het volledige potentieel ervan benutten, sociale innovatie en sociale ondernemingen stimuleren, en bedrijfsmodellen aanmoedigen die hoogwaardige banen creëren en sociale voordelen genereren, vooral op lokaal niveau, met name in de circulaire economie en in gebieden die het zwaarst worden getroffen door de transitie naar een groene economie als gevolg van de sectorale specialisatie ervan.

    Naar aanleiding van de COVID-19-pandemie moeten de herstructureringsprocessen ook vergemakkelijkt en ondersteund worden door goed opgezette werktijdverkortings- en soortgelijke regelingen, waar nodig met oog voor het behoud van werkgelegenheid, om de modernisering van de economie ondersteunen, onder meer via de ontwikkeling van de bijbehorende vaardigheden. Er moeten goed doordachte aanwervings- en transitiestimulansen en bij- en omscholingsmaatregelen worden overwogen om het scheppen van banen en de transities gedurende het hele beroepsleven te ondersteunen en tekorten aan arbeidskrachten en vaardigheden aan te pakken, ook in het licht van de digitale en de groene transitie, demografische verandering en de gevolgen van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne.

    Er moet minder belasting worden geheven op arbeid en meer op andere bronnen die voordeliger zijn voor de werkgelegenheid en de inclusieve groei, en die stroken met de klimaat- en milieudoelstellingen. Daarbij moet rekening worden gehouden met het herverdelingseffect van het belastingstelsel en de gevolgen daarvan voor de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen en moeten de inkomsten voor een toereikende sociale bescherming en groeibevorderende uitgaven worden veiliggesteld.

    De lidstaten, met inbegrip van die met een wettelijk minimumloon, moeten collectieve loononderhandelingen bevorderen en de sociale partners daarbij effectief betrekken op een transparante en voorspelbare manier, om ervoor te zorgen dat de lonen kunnen worden afgestemd op de ontwikkeling van de productiviteit en om billijke lonen die een behoorlijke levensstandaard garanderen, te bevorderen, waarbij de aandacht vooral uitgaat naar de lagere en middeninkomens om de opwaartse sociaal-economische convergentie te versterken. Loonvormingsmechanismen moeten rekening houden met sociaal-economische omstandigheden, met inbegrip van groei van de werkgelegenheid, concurrentievermogen en regionale en sectorale ontwikkelingen. Rekening houdend met de nationale praktijken en de autonomie van de sociale partners, moeten de lidstaten en de sociale partners ervoor zorgen dat alle werknemers een toereikend loon krijgen, direct dan wel indirect op basis van collectieve overeenkomsten of een toereikend wettelijk minimumloon. Daarbij moeten zij rekening houden met het effect van het loon op het concurrentievermogen, het scheppen van banen en de armoede onder werkenden.

    Richtsnoer 6: Het arbeidsaanbod vergroten, de toegang verbeteren tot de arbeidsmarkt en de mogelijkheden om gedurende het hele leven vaardigheden en competenties te verwerven, verruimen

    Tegen de achtergrond van de digitale en de groene transitie, demografische veranderingen en de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne moeten de lidstaten de duurzaamheid, de productiviteit, de inzetbaarheid en het menselijk kapitaal vergroten door ervoor te zorgen dat mensen in de loop van hun leven vaardigheden en competenties opdoen om te kunnen voldoen aan de huidige en toekomstige behoeften op de arbeidsmarkt, in het licht van het kerndoel van de Unie voor 2030 inzake vaardigheden. De lidstaten moeten ook moderniseringen en investeringen in hun onderwijs- en opleidingsstelsels doorvoeren om te voorzien in hoogwaardig en inclusief onderwijs, met inbegrip van beroepsonderwijs en -opleiding, toegang tot digitaal leren, taalopleidingen (bv. in het geval van vluchtelingen, ook uit Oekraïne) en verwerving van ondernemersvaardigheden. De lidstaten moeten samenwerken met de sociale partners, aanbieders van onderwijs en opleiding, ondernemingen en andere belanghebbenden om structurele tekortkomingen in de onderwijs- en opleidingsstelsels aan te pakken en de kwaliteit en de relevantie ervan voor de arbeidsmarkt te verbeteren, ook om de groene en de digitale transitie mogelijk te maken, de bestaande mismatch in vaardigheden aan te pakken en nieuwe tekorten te voorkomen, met name voor activiteiten in verband met REPowerEU, zoals de uitrol van hernieuwbare energie en de renovatie van gebouwen.

    Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de uitdagingen waarmee leerkrachten en opleiders worden geconfronteerd, onder meer door te investeren in hun digitale competenties. De onderwijs- en opleidingsstelsels moeten alle lerenden sleutelcompetenties bijbrengen, waaronder basis- en digitale vaardigheden maar ook transversale competenties, om de basis te leggen voor aanpassingsvermogen en veerkracht in het verdere leven en te zorgen dat leerkrachten bereid zijn die vaardigheden bij lerenden te cultiveren. De lidstaten moeten volwassenen in de werkende leeftijd ondersteunen bij de toegang tot opleiding en personen meer stimulansen en motivatie geven om een opleiding te volgen, in voorkomend geval door middel van individuele opleidingsrechten, zoals individuele leerrekeningen, en het waarborgen van de overdraagbaarheid ervan tijdens de overgang op de arbeidsmarkt, alsook door middel van een betrouwbaar systeem voor de beoordeling van de opleidingskwaliteit. De lidstaten moeten het gebruik van microcredentials om een leven lang leren en inzetbaarheid te ondersteunen, onderzoeken. Zij moeten iedereen in staat stellen te anticiperen op de behoeften van de arbeidsmarkt en zich daaraan beter aan te passen, met name door middel van voortdurende bij- en omscholing en het verschaffen van geïntegreerde begeleiding en geïntegreerd advies, met als doel eerlijke en rechtvaardige transities voor iedereen te ondersteunen, de sociale resultaten te versterken, tekorten op de arbeidsmarkt en de mismatch in vaardigheden aan te pakken, de economie in het algemeen schokbestendiger te maken en eventuele aanpassingen te faciliteren.

    De lidstaten moeten gelijke kansen voor iedereen bevorderen door ongelijkheden in onderwijs- en opleidingsstelsels aan te pakken. Met name moeten kinderen toegang krijgen tot betaalbare en kwaliteitsvolle voor- en vroegschoolse educatie en opvang, in overeenstemming met de Europese kindergarantie. De lidstaten moeten het algemene kwalificatieniveau verhogen, het aantal voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding verminderen, de toegang tot onderwijs voor kansarme kinderen en kinderen uit verafgelegen gebieden stimuleren, beroepsonderwijs en -opleiding aantrekkelijker maken en de toegang tot tertiair onderwijs en de voltooiing ervan bevorderen, de overgang van onderwijs naar werk voor jongeren vergemakkelijken door middel van hoogwaardige stages en leerlingplaatsen, en de deelname van volwassenen aan permanente educatie vergroten, met name van lerenden uit kansarme milieus en van de minst gekwalificeerde leerlingen. Rekening houdend met de nieuwe eisen van een digitale, groene en vergrijzende samenleving, moeten de lidstaten werkplekleren in hun stelsels voor beroepsonderwijs en -opleiding een grotere rol geven, onder meer door kwalitatief goede en effectieve leerlingplaatsen, en ervoor zorgen dat er meer mensen, en met name vrouwen, afstuderen in wetenschap, technologie, engineering en wiskunde (STEM), zowel in stelsels voor beroepsonderwijs en -opleiding als in het tertiair onderwijs. Voorts moeten de lidstaten de relevantie voor de arbeidsmarkt van tertiair onderwijs en, in voorkomend geval, onderzoek vergroten, de monitoring en prognose van vaardigheden verbeteren, vaardigheden zichtbaarder en kwalificaties beter vergelijkbaar maken, ook wanneer zij in het buitenland zijn verworven, en meer mogelijkheden bieden voor de erkenning en validering van vaardigheden en competenties die buiten formeel onderwijs en formele opleiding zijn verworven, ook voor vluchtelingen en personen met een tijdelijke beschermingsstatus. De lidstaten moeten het aanbod van en deelname aan flexibele vormen van voortgezet beroepsonderwijs en voortgezette beroepsopleiding verbeteren en uitbreiden. Zij moeten ook laaggeschoolde volwassenen ondersteunen, zodat die op lange termijn (beter) inzetbaar blijven, door de toegang tot en de benutting van hoogwaardige leermogelijkheden te verbeteren. Dit kan door de uitvoering van de aanbeveling van de Raad van 19 december 2016 tot invoering van bijscholingstrajecten, met onder andere een beoordeling van de vaardigheden, een op de marktkansen afgestemd aanbod van onderwijs en opleiding, en de validering en erkenning van verworven vaardigheden.

    De lidstaten moeten werklozen en inactieve personen tijdig doeltreffende, gecoördineerde bijstand op maat verlenen in de vorm van hulp bij het zoeken van een baan, opleiding, omscholing en toegang tot andere ondersteunende diensten, met bijzondere aandacht voor kwetsbare groepen en personen die bijzonder getroffen zijn door de groene en de digitale transitie of schokken op de arbeidsmarkt. Er moet zo snel mogelijk worden voorzien in omvattende strategieën waarbij uiterlijk na 18 maanden werkloosheid een grondige beoordeling van elke werkloze wordt uitgevoerd, om langdurige en structurele werkloosheid sterk terug te dringen en te voorkomen. Er moeten oplossingen worden gezocht voor de jeugdwerkloosheid en jongeren die geen onderwijs of opleiding volgen (NEET’s), door voortijdig verlaten van onderwijs en opleiding te voorkomen en de overgang van school naar werk structureel te verbeteren, onder andere door middel van een volledige uitvoering van de versterkte jongerengarantie, in het bijzonder ter bevordering van hoogwaardige werkgelegenheid voor jongeren bij het herstel na de pandemie. Daarnaast moeten de lidstaten hun inspanningen opvoeren, met name om te benadrukken hoe de groene en de digitale transitie een hernieuwd toekomstperspectief bieden en kansen scheppen om de negatieve gevolgen van de pandemie voor jongeren tegen te gaan.

    De lidstaten moeten ernaar streven belemmeringen en ontmoedigende factoren weg te nemen en prikkels te bieden voor participatie op de arbeidsmarkt, met name voor mensen met een laag inkomen, tweede verdieners (vaak vrouwen) en degenen die het verst van de arbeidsmarkt af staan, met inbegrip van mensen met een migrantenachtergrond en gemarginaliseerde Roma. Gezien het grote tekort aan arbeidskrachten in bepaalde beroepen en sectoren moeten de lidstaten ertoe bijdragen het arbeidsaanbod te stimuleren, met name door toereikende lonen, fatsoenlijke arbeidsomstandigheden, en een doeltreffend actief arbeidsmarktbeleid te bevorderen, met inachtneming van de rol van de sociale partners. De lidstaten moeten, onder meer via gerichte financiële ondersteuningsmaatregelen en diensten, ook ondersteuning bieden voor een aangepaste werkomgeving, zodat personen met een handicap kunnen deelnemen aan de arbeidsmarkt en aan het maatschappelijk leven.

    De arbeidsparticipatie- en loonkloof tussen vrouwen en mannen en genderstereotypen moeten worden aangepakt. De lidstaten moeten werk maken van gelijkheid van vrouwen en mannen en een grotere participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt, onder meer door te zorgen voor gelijke kansen en loopbaanontwikkeling, door belemmeringen voor de toegang tot leiderschapsposities op alle besluitvormingsniveaus weg te nemen en door geweld en pesterijen op de werkvloer, waar voornamelijk vrouwen het slachtoffer van zijn, te bestrijden. Er moet worden gezorgd voor gelijke beloning voor gelijk of gelijkwaardig werk, alsook voor loontransparantie. Het combineren van werk, gezin en privéleven moet voor zowel vrouwen als mannen worden bevorderd, in het bijzonder door toegang te bieden tot hoogwaardige en betaalbare voorzieningen voor langdurige zorg en voor- en vroegschoolse educatie en opvang. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat ouders en andere personen met zorgtaken toegang hebben tot gepast verlof om gezinsredenen en flexibele werkregelingen, zodat een goede combinatie van werk, gezin en privéleven mogelijk is, en zij moeten een evenwichtig gebruik van verlofrechten tussen ouders bevorderen.

    Richtsnoer 7: De werking van de arbeidsmarkten en de doeltreffendheid van de sociale dialoog verbeteren

    De lidstaten moeten samen met de sociale partners werken aan eerlijke, transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden, waarbij de rechten en verplichtingen moeten worden afgewogen, zodat zij van een dynamische en productieve beroepsbevolking en nieuwe arbeidspatronen en bedrijfsmodellen kunnen profiteren. Zij moeten segmentatie op de arbeidsmarkt voorkomen en terugdringen, zwartwerk en schijnzelfstandigheid bestrijden en de overgang naar arbeidsrelaties voor onbepaalde tijd bevorderen. Regels voor bescherming van de werkgelegenheid, alsook arbeidswetgeving en instellingen moeten allemaal bijdragen tot zowel een gunstig wervingsklimaat als de nodige flexibiliteit voor werkgevers om snel in te spelen op economische veranderingen, en moeten tegelijk arbeidsrechten vrijwaren en sociale bescherming, een passende beveiliging, en een gezonde, veilige en aangepaste werkomgeving voor alle werknemers waarborgen. De bevordering van het gebruik van flexibele werkregelingen zoals telewerken kan bijdragen tot een hogere arbeidsparticipatie en inclusievere arbeidsmarkten in de situatie na de pandemie. Tegelijkertijd is het belangrijk ervoor te zorgen dat de rechten van werknemers op het gebied van arbeidstijd, arbeidsvoorwaarden, geestelijke gezondheid op het werk en het evenwicht tussen werk en privéleven worden geëerbiedigd. Arbeidsrelaties die leiden tot onzekere arbeidsvoorwaarden moeten worden voorkomen, onder meer in het geval van — in het bijzonder laaggeschoolde — platformwerkers en misbruik van atypische arbeidsovereenkomsten moet worden bestreden. In het geval van onrechtmatig ontslag moet er toegang zijn tot effectieve en onpartijdige geschillenbeslechting en moet een recht op verhaal bestaan, met inbegrip van gepaste compensatie, indien van toepassing.

    Het beleid moet gericht zijn op verbetering en ondersteuning van participatie op, aanpassing aan en overgangen op de arbeidsmarkt, onder meer in achtergestelde regio’s. De lidstaten moeten personen die aan de arbeidsmarkt kunnen deelnemen, met name kwetsbare groepen zoals laaggeschoolden, personen met een handicap, mensen met een migratieachtergrond, met inbegrip van personen met een tijdelijke beschermingsstatus, en gemarginaliseerde Roma daadwerkelijk daartoe activeren en in staat stellen. De lidstaten moeten het toepassingsgebied en de doeltreffendheid van het actief arbeidsmarktbeleid versterken door de doelgerichtheid, de reikwijdte en de dekking ervan te vergroten en door het beter te koppelen aan sociale diensten, opleiding en inkomenssteun voor werklozen, terwijl zij werk zoeken, en op basis van hun rechten en plichten. De lidstaten moeten de capaciteit van de openbare diensten voor arbeidsvoorziening vergroten om werkzoekenden tijdig bijstand op maat te bieden, in te spelen op de huidige en toekomstige behoeften van de arbeidsmarkt, en resultaatgericht beheer uit te voeren, ook via digitalisering.

    De lidstaten moeten werklozen toereikende uitkeringen van redelijke duur verschaffen, in overeenstemming met hun bijdragen en de nationale bepalingen om daarvoor in aanmerking te komen. Werkloosheidsuitkeringen mogen een snelle terugkeer op de arbeidsmarkt niet ontmoedigen en moeten gepaard gaan met een actief arbeidsmarktbeleid.

    De mobiliteit van lerenden en werknemers moet op passende wijze worden ondersteund om hun vaardigheden en inzetbaarheid te verbeteren en het potentieel van de Europese arbeidsmarkt optimaal te benutten, waarbij ook moet worden gezorgd voor eerlijke voorwaarden voor iedereen die een grensoverschrijdende activiteit verricht, en er meer administratieve samenwerking moet komen tussen nationale overheden met betrekking tot mobiele werknemers, met de ondersteuning van de Europese Arbeidsautoriteit. De mobiliteit van werknemers in kritieke beroepen en van grensarbeiders, seizoenarbeiders en gedetacheerde werknemers moet worden ondersteund bij tijdelijke grenssluitingen om volksgezondheidsoverwegingen.

    De lidstaten moeten er ook naar streven de juiste voorwaarden te scheppen voor nieuwe vormen van werk, door hun werkgelegenheidspotentieel te benutten en er tegelijkertijd voor te zorgen dat deze in overeenstemming zijn met de bestaande sociale rechten. Zo moeten de lidstaten advies en richtsnoeren verstrekken over de rechten en plichten die gelden in de context van atypische contracten en nieuwe vormen van werk, zoals platformwerk. De sociale partners kunnen hierbij een belangrijke rol spelen en de lidstaten moeten hen ondersteunen bij het bereiken en vertegenwoordigen van mensen in atypisch werk en platformwerk. De lidstaten moeten ook overwegen steun te verlenen voor handhaving — met name in de vorm van richtsnoeren of specifieke opleidingen voor arbeidsinspecties — wat betreft de uitdagingen die voortvloeien uit nieuwe vormen van arbeidsorganisatie, zoals algoritmisch beheer, gegevenscontrole en permanent of semi-permanent telewerken.

    Voortbouwend op de bestaande nationale praktijk en met het oog op een effectievere sociale dialoog en betere sociaal-economische resultaten — met name in tijden van crisis zoals in het geval van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne en de stijgende kosten van levensonderhoud — moeten de lidstaten de sociale partners tijdig op zinvolle wijze betrekken bij het formuleren en uitvoeren van werkgelegenheidsgerelateerde, sociale en, in voorkomend geval, economische hervormingen en beleidslijnen, onder meer door een verbeterde capaciteit van de sociale partners te ondersteunen. De lidstaten moeten de sociale dialoog en collectieve onderhandelingen bevorderen. De sociale partners moeten worden aangemoedigd te onderhandelen en collectieve overeenkomsten te sluiten op gebieden die voor hen van belang zijn, met volledige inachtneming van hun autonomie en het recht op collectieve actie.

    Waar relevant moeten de lidstaten, voortbouwend op de bestaande nationale praktijk, rekening houden met de relevante ervaring die maatschappelijke organisaties hebben opgedaan op het gebied van werkgelegenheid en sociale kwesties.

    Richtsnoer 8: Gelijke kansen voor iedereen bevorderen, sociale inclusie stimuleren en armoede bestrijden

    De lidstaten moeten inclusieve arbeidsmarkten bevorderen die voor iedereen openstaan, door doeltreffende maatregelen te nemen om alle vormen van discriminatie te bestrijden en gelijke kansen voor iedereen, en met name ondervertegenwoordigde groepen op de arbeidsmarkt, te bevorderen, met de nodige aandacht voor de regionale en territoriale dimensie. Zij moeten zorgen voor gelijke behandeling op het gebied van werkgelegenheid, sociale bescherming, gezondheidszorg, kinderopvang en langdurige zorg, onderwijs en toegang tot goederen en diensten, waaronder huisvesting, ongeacht geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid.

    De lidstaten moeten de socialebeschermingsstelsels moderniseren om te voorzien in een toereikende, doeltreffende, efficiënte en houdbare sociale bescherming voor iedereen, in alle levensfasen, waarbij sociale inclusie en opwaartse sociale mobiliteit worden gestimuleerd, arbeidsmarktparticipatie wordt aangemoedigd, sociale investeringen worden ondersteund, armoede en sociale uitsluiting worden bestreden en ongelijkheid wordt aangepakt, onder meer via de opzet van hun belasting- en uitkeringsstelsels en door het herverdelend effect van hun beleid te beoordelen. Het aanvullen van algemene benaderingswijzen met gerichte zal de doeltreffendheid van de socialebeschermingsstelsels verhogen. De modernisering van de socialebeschermingsstelsels moet tevens gericht zijn op het verbeteren van hun weerbaarheid tegen veelzijdige uitdagingen. Bijzondere aandacht moet uitgaan naar de meest kwetsbare huishoudens die te maken krijgen met de groene en de digitale transitie en de stijgende energiekosten.

    Om in individuele behoeften te voorzien, moeten de lidstaten de drie componenten van actieve inclusie ontwikkelen en in hun beleid opnemen: voldoende inkomenssteun, inclusieve arbeidsmarkten en toegang tot hoogwaardige ondersteuningsdiensten. In de socialebeschermingsstelsels moet iedereen die over onvoldoende middelen beschikt toegang hebben tot toereikende voorzieningen voor een minimuminkomen en moet sociale inclusie worden gestimuleerd door mensen, onder meer via gerichte sociale diensten, te ondersteunen en aan te moedigen actief deel te nemen aan de arbeidsmarkt en aan het maatschappelijk leven.

    De beschikbaarheid van betaalbare, toegankelijke en hoogwaardige diensten zoals voor- en vroegschoolse educatie en opvang, buitenschoolse opvang, onderwijs, opleiding, huisvesting, gezondheidszorg en langdurige zorg is een vereiste om gelijke kansen te garanderen. Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, met inbegrip van armoede onder werkenden, in overeenstemming met het kerndoel van de Unie voor 2030 inzake armoedebestrijding. Kinderarmoede en sociale uitsluiting moeten met name worden aangepakt door middel van omvattende en geïntegreerde maatregelen, onder meer door de volledige uitvoering van de Europese kindergarantie.

    De lidstaten moeten ervoor zorgen dat iedereen, ook kinderen, toegang heeft tot essentiële diensten van goede kwaliteit. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat mensen in nood en kwetsbare personen toegang hebben tot passende sociale huisvesting of bijstand op het gebied van huisvesting. Zij moeten zorgen voor een schone en eerlijke energietransitie en energiearmoede aanpakken als een steeds belangrijkere vorm van armoede als gevolg van de stijgende energieprijzen, deels ten gevolge van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, waar nodig door middel van gerichte tijdelijke inkomenssteunmaatregelen of door aanpassing van bestaande steunmaatregelen. Ook moet inclusief beleid ter bevordering van de renovatie van woningen worden uitgevoerd. Bij deze dienstverlening moet rekening worden gehouden met de specifieke behoeften van personen met een handicap, onder andere wat toegankelijkheid betreft. Voor dak- en thuisloosheid is een specifieke aanpak nodig. De lidstaten moeten tijdige toegang tot betaalbare preventieve en curatieve gezondheidszorg en langdurige zorg van goede kwaliteit garanderen, en tegelijk de houdbaarheid ervan op lange termijn vrijwaren.

    Ingevolge de activering van Richtlijn 2001/55/EG van de Raad (1) moeten de lidstaten ontheemden uit Oekraïne een passend niveau van bescherming bieden. Voor niet-begeleide minderjarigen moeten de lidstaten de nodige maatregelen treffen. Kinderen moeten toegang krijgen tot educatie en opvang en essentiële diensten, in overeenstemming met de Europese kindergarantie.

    Door de stijgende levensverwachting en demografische veranderingen moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de pensioenstelsels voor werknemers en zelfstandigen toereikend en houdbaar blijven; de stelsels moeten vrouwen en mannen gelijke kansen bieden om pensioenrechten te verwerven en op te bouwen, onder meer via aanvullende stelsels die een toereikend inkomen op latere leeftijd garanderen. Pensioenhervormingen moeten gepaard gaan met maatregelen om de pensioenkloof tussen mannen en vrouwen te verkleinen en om het beroepsleven te verlengen, bijvoorbeeld door de effectieve pensioenleeftijd op te trekken, met name door de arbeidsparticipatie van ouderen te faciliteren, en moeten worden ingepast in strategieën voor actief ouder worden. De lidstaten moeten een constructieve dialoog met de sociale partners en andere belanghebbenden aangaan en ervoor zorgen dat de hervormingen geleidelijk worden ingevoerd.


    (1)  Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen (PB L 212 van 7.8.2001, blz. 12).


    Top