EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32009L0007

Richtlijn 2009/7/EG van de Commissie van 10 februari 2009 tot wijziging van de bijlagen I, II, IV en V bij Richtlijn 2000/29/EG van de Raad betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen

PB L 40 van 11.2.2009, p. 12–18 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 13/12/2019

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2009/7/oj

11.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 40/12


RICHTLIJN 2009/7/EG VAN DE COMMISSIE

van 10 februari 2009

tot wijziging van de bijlagen I, II, IV en V bij Richtlijn 2000/29/EG van de Raad betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (1), en met name op artikel 14, tweede alinea, onder c) en d),

In overleg met de betrokken lidstaten,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2000/29/EG bevat een lijst van voor planten of plantaardige producten schadelijke organismen en voorziet in bepaalde maatregelen tegen het binnenbrengen ervan in de lidstaten vanuit andere lidstaten of derde landen.

(2)

Op grond van de door de lidstaten verstrekte informatie en een onderzoek van de bijlagen I, II, IV en V bij Richtlijn 2000/29/EG door deskundigen is het passend de lijsten van schadelijke organismen in de bijlagen I en II te wijzigen om de bescherming tegen het binnenbrengen van deze organismen in de Gemeenschap te verbeteren. Alle wijzigingen zijn gebaseerd op technisch en wetenschappelijk bewijsmateriaal.

(3)

Rekening houdend met de toegenomen internationale handel in planten en plantaardige producten is fytosanitaire bescherming van de Gemeenschap nodig tegen het binnenbrengen van de volgende schadelijke organismen waarvan bekend is dat zij tot dusver niet in de Gemeenschap voorkomen: Dendrolimus sibiricus Tschetverikov; Rhynchophorus palmarum (L.); Agrilus planipennis Fairmaire op planten van Fraxinus L., Juglans mandshurica Maxim., Ulmus davidiana Planch., Ulmus parvifolia Jacq. en Pterocarya rhoifolia Siebold & Zucc., waarvan bekend is dat het alleen voorkomt in Canada, China, Japan, Mongolië, de Republiek Korea, Rusland, Taiwan en de Verenigde Staten van Amerika; chrysantenstengelnecrosevirus op planten van Dendranthema (DC.) Des Moul. en Lycopersicon lycopersicum (L.) Karsten ex Farw.; Scrobipalpopsis solanivora (Povolny) op knollen van Solanum tuberosum L. en Stegophora ulmea (Schweinitz : Fries) Sydow & Sydow op planten van Ulmus L. en Zelkova L., bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden. Bovendien moet de verdere verspreiding van Paysandisia archon (Burmeister), die in enkele gebieden in de Gemeenschap op elf genera van Palmae is aangetroffen en aan officiële controle is onderworpen, om dezelfde redenen worden beperkt.

(4)

De namen Saissetia nigra (Nietm.) en Diabrotica virgifera Le Conte moeten worden gewijzigd overeenkomstig de herziene wetenschappelijke benamingen van die organismen. Saissetia nigra (Nietm.) is Parasaissetia nigra (Nietner) geworden. Diabrotica virgifera Le Conte is gesplitst in twee ondersoorten, namelijk Diabrotica virgifera virgifera Le Conte, regionaal voorkomend in de Gemeenschap, en Diabrotica virgifera zeae Krysan & Smith, niet voorkomend in de Gemeenschap.

(5)

De lijsten van die organismen in de bijlagen I en II bij Richtlijn 2000/29/EG moeten daarom worden gewijzigd.

(6)

Bijgevolg moeten de desbetreffende eisen in de bijlagen IV en V bij Richtlijn 2000/29/EG ten aanzien van de invoer en het in het verkeer brengen van gastheerplanten van in de bijlagen I en II vermelde schadelijke organismen worden gewijzigd om rekening te houden met de gewijzigde lijsten in de bijlagen I en II.

(7)

De GN-code voor hout van Acer saccharum Marsh. moet in bijlage V, deel B, worden bijgewerkt ter completering van de lijst van GN-codes voor aan invoercontrole onderworpen hout.

(8)

De bijlagen I, II, IV en V bij Richtlijn 2000/29/EG moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Plantenziektekundig Comité,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen I, II, IV en V bij Richtlijn 2000/29/EG worden overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn gewijzigd.

Artikel 2

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 31 maart 2009 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 april 2009.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 10 februari 2009.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1.


BIJLAGE

De bijlagen I, II, IV en V bij Richtlijn 2000/29/EG worden als volgt gewijzigd:

1.

In bijlage I wordt deel A als volgt gewijzigd:

a)

in rubriek I, onder a):

i)

wordt na punt 10 het volgende punt 10.0 ingevoegd:

„10.0.

Dendrolimus sibiricus Tschetverikov”;

ii)

wordt punt 10.4 vervangen door:

„10.4.

Diabrotica virgifera zeae Krysan & Smith”;

iii)

wordt na punt 19 het volgende punt 19.1 ingevoegd:

„19.1.

Rhynchophorus palmarum (L.)”;

b)

in rubriek II, onder a), wordt vóór punt 1 het volgende punt 0.1 ingevoegd:

„0.1.

Diabrotica virgifera virgifera Le Conte”.

2.

In bijlage II wordt deel A als volgt gewijzigd:

a)

in rubriek I, onder a):

i)

wordt na punt 1 het volgende punt 1.1 ingevoegd:

„1.1.

Agrilus planipennis Fairmaire

Voor opplant bestemde planten, met uitzondering van planten in weefselcultuur en zaden, hout en bast van Fraxinus L., Juglans mandshurica Maxim., Ulmus davidiana Planch., Ulmus parvifolia Jacq. en Pterocarya rhoifolia Siebold & Zucc., van oorsprong uit Canada, China, Japan, Mongolië, de Republiek Korea, Rusland, Taiwan en de Verenigde Staten van Amerika”;

ii)

wordt punt 24 geschrapt;

iii)

wordt na punt 28 het volgende punt 28.1 ingevoegd:

„28.1.

Scrobipalpopsis solanivora Povolny

Knollen van Solanum tuberosum L.”;

b)

in rubriek I, onder c), wordt na punt 14 het volgende punt 14.1 ingevoegd:

„14.1.

Stegophora ulmea (Schweinitz: Fries) Sydow &Sydow

Voor opplant bestemde planten van Ulmus L. en Zelkova L., met uitzondering van zaden”;

c)

in rubriek I, onder d), wordt na punt 5 het volgende punt 5.1 ingevoegd:

„5.1.

Chrysantenstengelnecrosevirus

Voor opplant bestemde planten van Dendranthema (DC.) Des Moul. en Lycopersicon lycopersicum (L.) Karsten ex Farw., met uitzondering van zaden”;

d)

in rubriek II, onder a):

i)

wordt na punt 6.2 het volgende punt 6.3 ingevoegd:

„6.3.

Parasaissetia nigra (Nietner)

Planten van Citrus L., Fortunella Swingle, Poncirus Raf., en de hybriden daarvan, met uitzondering van vruchten en zaden”;

ii)

wordt na punt 9 het volgende punt 10 ingevoegd:

„10.

Paysandisia archon (Burmeister)

Voor opplant bestemde planten van Palmae met een stamdiameter aan de voet van meer dan 5 cm en behorend tot de volgende genera: Brahea Mart., Butia Becc., Chamaerops L., Jubaea Kunth, Livistona R. Br., Phoenix L., Sabal Adans., Syagrus Mart., Trachycarpus H. Wendl., Trithrinax Mart., Washingtonia Raf.”

3.

In bijlage IV, deel A, wordt rubriek I als volgt gewijzigd:

a)

na punt 2.2 worden de volgende punten 2.3, 2.4 en 2.5 ingevoegd:

„2.3.

Al dan niet onder de GN-codes in bijlage V, deel B, vermeld hout van Fraxinus L., Juglans mandshurica Maxim., Ulmus davidiana Planch., Ulmus parvifolia Jacq. en Pterocarya rhoifolia Siebold & Zucc., met uitzondering van hout in de vorm van:

plakjes, geheel of gedeeltelijk uit deze bomen verkregen,

verpakkingsmateriaal van hout in de vorm van pakkisten, kratten, trommels en soortgelijke verpakkingen, laadborden, laadkisten en andere laadplateaus, opzetranden voor laadborden, die worden gebruikt voor het vervoer van allerhande voorwerpen,

hout dat wordt gebruikt om andere ladingen dan hout vast te zetten of te ondersteunen,

doch met inbegrip van hout dat niet zijn natuurlijke ronde oppervlak heeft behouden,

van oorsprong uit Canada, China, Japan, Mongolië, de Republiek Korea, Rusland, Taiwan en de Verenigde Staten van Amerika

Officiële verklaring dat het hout:

a)

van oorsprong is uit een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van uitvoer overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Agrilus planipennis Fairmaire, of

b)

zodanig is gekantrecht dat het ronde oppervlak is verdwenen.

2.4.

Al dan niet onder de GN-codes in bijlage V, deel B, vermeld hout in de vorm van plakjes, geheel of gedeeltelijk verkregen uit Fraxinus L., Juglans mandshurica Maxim., Ulmus davidiana Planch., Ulmus parvifolia Jacq. en Pterocarya rhoifolia Siebold & Zucc., van oorsprong uit Canada, China, Japan, Mongolië, de Republiek Korea, Rusland, Taiwan en de Verenigde Staten van Amerika

Officiële verklaring dat het hout:

a)

van oorsprong is uit een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van uitvoer overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Agrilus planipennis Fairmaire, of

b)

is verwerkt tot stukken met een dikte en breedte van maximaal 2,5 cm.

2.5.

Bast zonder andere delen van Fraxinus L., Juglans mandshurica Maxim., Ulmus davidiana Planch., Ulmus parvifolia Jacq. en Pterocarya rhoifolia Siebold & Zucc., van oorsprong uit Canada, China, Japan, Mongolië, de Republiek Korea, Rusland, Taiwan en de Verenigde Staten van Amerika

Officiële verklaring dat de bast, zonder andere delen:

a)

van oorsprong is uit een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van uitvoer overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Agrilus planipennis Fairmaire, of

b)

is verwerkt tot stukken met een dikte en breedte van maximaal 2,5 cm.”;

b)

na punt 11.3 wordt het volgende punt 11.4 ingevoegd:

„11.4.

Voor opplant bestemde planten van Fraxinus L., Juglans mandshurica Maxim., Ulmus davidiana Planch., Ulmus parvifolia Jacq. en Pterocarya rhoifolia Siebold & Zucc., met uitzondering van zaden en planten in weefselcultuur van oorsprong uit Canada, China, Japan, Mongolië, de Republiek Korea, Rusland, Taiwan en de Verenigde Staten van Amerika

Officiële verklaring dat de planten:

a)

permanent zijn geteeld in een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Agrilus planipennis Fairmaire, of

b)

gedurende ten minste twee jaar vóór de uitvoer zijn geteeld op een plaats van productie waar bij twee officiële controles per jaar die worden uitgevoerd op passende tijdstippen, o.a. onmiddellijk vóór de uitvoer, geen symptomen van Agrilus planipennis Fairmaire zijn waargenomen.”;

c)

de tekst in de rechterkolom van punt 14 wordt als volgt gewijzigd: „Onverminderd de bepalingen die gelden voor de in punt 11.4 van de onderhavige rubriek bedoelde planten, een officiële verklaring dat sedert het begin van de laatste volledige vegetatiecyclus op de plaats van productie of in de onmiddellijke omgeving daarvan geen symptomen van mycoplasma van floëemnecrose van Ulmus L. zijn waargenomen.”;

d)

na punt 25.4 worden de volgende punten 25.4.1. en 25.4.2 ingevoegd:

„25.4.1.

Knollen van Solanum tuberosum L., andere dan bestemd voor opplant

Onverminderd de bepalingen die gelden voor de in bijlage III, deel A, punt 12, en in de punten 25.1, 25.2 en 25.3 van de onderhavige rubriek vermelde knollen, een officiële verklaring dat de knollen van oorsprong zijn uit gebieden waarvan bekend is dat Pseudomonas solanacearum (Smith) Smith er niet voorkomt.

25.4.2.

Knollen van Solanum tuberosum L.

Onverminderd de bepalingen die gelden voor de in bijlage III, deel A, punten 10, 11 en 12, en in de punten 25.1, 25.2, 25.3, 25.4 en 25.4.1 van de onderhavige rubriek vermelde knollen, een officiële verklaring dat de knollen:

a)

van oorsprong zijn uit een land waarvan bekend is dat Scrobipalpopsis solanivora Povolny er niet voorkomt, of

b)

van oorsprong zijn uit een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Scrobipalpopsis solanivora Povolny.”;

e)

punt 25.8 wordt geschrapt;

f)

na punt 28 wordt het volgende punt 28.1 ingevoegd:

„28.1.

Voor opplant bestemde planten van Dendranthema (DC.) Des Moul. en Lycopersicon lycopersicum (L.) Karsten ex Farw., met uitzondering van zaden

Onverminderd de eisen die gelden voor de in bijlage III, deel A, punt 13, en in de punten 25.5, 25.6, 25.7, 27.1, 27.2 en 28 van de onderhavige rubriek vermelde planten, een officiële verklaring dat de planten:

a)

permanent zijn geteeld in een land dat vrij is van het chrysantenstengelnecrosevirus, of

b)

permanent zijn geteeld in een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van uitvoer overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van het chrysantenstengelnecrosevirus, of

c)

permanent zijn geteeld op een plaats van productie die vrij is bevonden van het chrysantenstengelnecrosevirus en die in dat verband aan officiële controles en, waar nodig, tests wordt onderworpen.”;

g)

na punt 37 wordt het volgende punt 37.1 ingevoegd:

„37.1.

Voor opplant bestemde planten van Palmae met een stamdiameter aan de voet van meer dan 5 cm en behorend tot de volgende genera: Brahea Mart., Butia Becc., Chamaerops L., Jubaea Kunth, Livistona R. Br., Phoenix L., Sabal Adans., Syagrus Mart., Trachycarpus H. Wendl., Trithrinax Mart., Washingtonia Raf.

Onverminderd de verbodsbepalingen die gelden voor de in bijlage III, deel A, punt 17, vermelde planten, en de eisen van punt 37 van de onderhavige rubriek, een officiële verklaring dat de planten:

a)

permanent zijn geteeld in een land waarvan bekend is dat Paysandisia archon (Burmeister) er niet voorkomt, of

b)

permanent zijn geteeld in een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Paysandisia archon (Burmeister), of

c)

gedurende een periode van ten minste twee jaar vóór de uitvoer zijn geteeld op een plaats van productie:

die door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong wordt geregistreerd en gecontroleerd, en

waar de planten op een terrein stonden dat volledig natuurlijk is beschermd tegen het binnenbrengen van Paysandisia archon (Burmeister) of waar passende preventieve behandelingen worden toegepast, en

waar bij drie officiële controles per jaar die zijn uitgevoerd op passende tijdstippen, o.a. onmiddellijk vóór de uitvoer, geen symptomen van Paysandisia archon (Burmeister) zijn waargenomen.”.

4.

In bijlage IV, deel A, rubriek II, wordt na punt 19 het volgende punt 19.1 ingevoegd:

„19.1.

Voor opplant bestemde planten van Palmae met een stamdiameter aan de voet van meer dan 5 cm en behorend tot de volgende genera: Brahea Mart., Butia Becc., Chamaerops L., Jubaea Kunth, Livistona R. Br., Phoenix L., Sabal Adans., Syagrus Mart., Trachycarpus H. Wendl., Trithrinax Mart., Washingtonia Raf.

Officiële verklaring dat de planten:

a)

permanent zijn geteeld in een gebied dat door de nationale plantenziektekundige dienst overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van Paysandisia archon (Burmeister), of

b)

gedurende een periode van ten minste twee jaar vóór het in het verkeer brengen zijn geteeld op een plaats van productie:

die door de bevoegde officiële dienst van de lidstaat van oorsprong wordt geregistreerd en gecontroleerd, en

waar de planten op een terrein stonden dat volledig natuurlijk is beschermd tegen het binnenbrengen van Paysandisia archon (Burmeister) of waar passende preventieve behandelingen worden toegepast, en

waar bij drie officiële controles per jaar die op passende tijdstippen zijn uitgevoerd, geen symptomen van Paysandisia archon (Burmeister) zijn waargenomen.”.

5.

Bijlage V wordt als volgt gewijzigd:

a)

in deel A, rubriek I, wordt na punt 2.3 het volgende punt 2.3.1 ingevoegd:

„2.3.1.

Voor opplant bestemde planten van Palmae met een stamdiameter aan de voet van meer dan 5 cm en behorend tot de volgende genera: Brahea Mart., Butia Becc., Chamaerops L., Jubaea Kunth, Livistona R. Br., Phoenix L., Sabal Adans., Syagrus Mart., Trachycarpus H. Wendl., Trithrinax Mart., Washingtonia Raf.”;

b)

in deel B wordt rubriek I als volgt gewijzigd:

i)

aan punt 5 wordt het volgende derde streepje toegevoegd:

„—

Fraxinus L., Juglans mandshurica Maxim., Ulmus davidiana Planch., Ulmus parvifolia Jacq. en Pterocarya rhoifolia Siebold & Zucc., van oorsprong uit Canada, China, Japan, Mongolië, de Republiek Korea, Rusland, Taiwan en de Verenigde Staten van Amerika.”;

ii)

aan punt 6, onder a), wordt het volgende zesde streepje toegevoegd:

„—

Fraxinus L., Juglans mandshurica Maxim., Ulmus davidiana Planch., Ulmus parvifolia Jacq. en Pterocarya rhoifolia Siebold & Zucc., met inbegrip van hout dat niet zijn natuurlijke ronde oppervlak heeft behouden, van oorsprong uit Canada, China, Japan, Mongolië, de Republiek Korea, Rusland, Taiwan en de Verenigde Staten van Amerika.”;

iii)

in punt 6, onder b), wordt het gedeelte

„ex 4407 99

Ander hout dan naaldhout (ander hout dan het in aanvullende aantekening 1 bij hoofdstuk 44 genoemde tropische hout of ander tropisch hout, eik (Quercus spp.) of beuk (Fagus spp.)), overlangs gezaagd of afgestoken, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd of met vingerlasverbinding, met een dikte van meer dan 6 mm”

geschrapt en vervangen door:

„ex 4407 93

Hout van Acer saccharum Marsh, overlangs gezaagd of afgestoken, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd of met vingerlasverbinding, met een dikte van meer dan 6 mm

4407 95

Hout van es (Fraxinus spp.), overlangs gezaagd of afgestoken, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd of met vingerlasverbinding, met een dikte van meer dan 6 mm

ex 4407 99

Ander hout dan naaldhout (ander hout dan het in aanvullende aantekening 1 bij hoofdstuk 44 genoemde tropische hout of ander tropisch hout, eik (Quercus spp.), beuk (Fagus spp.), esdoorn (Acer spp.), kers (Prunus spp.) of es (Fraxinus spp.)), overlangs gezaagd of afgestoken, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd of met vingerlasverbinding, met een dikte van meer dan 6 mm”


Top