Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62019TN0865

Zaak T-865/19: Beroep ingesteld op 18 december 2019 – Nevinnomysskiy Azot en NAK “Azot”/Commissie

PB C 61 van 24.2.2020, pp. 53–54 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

24.2.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 61/53


Beroep ingesteld op 18 december 2019 – Nevinnomysskiy Azot en NAK “Azot”/Commissie

(Zaak T-865/19)

(2020/C 61/68)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: AO Nevinnomysskiy Azot (Nevinnomyssk, Rusland), AO Novomoskovskaya Aktsionernaya Kompania NAK “Azot” (Novomoskovsk, Rusland) (vertegenwoordigers: E. Gergondet, en P. Vander Schueren, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het beroep ontvankelijk verklaren;

de bestreden verordening nietig verklaren voor zover deze van toepassing is op verzoeksters; en

verweerster verwijzen in de kosten die verzoeksters in het kader van deze procedure hebben gemaakt.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters verzoeken het Gerecht in hun verzoekschrift om nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2019/1688 van de Commissie. (1)

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters vier middelen aan.

1.

Het eerste middel is eraan ontleend dat verweerster in strijd met artikel 2, leden 1, 9 en 10, van verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad (2) (“basisverordening”) heeft gehandeld alsook kennelijke beoordelingsfouten heeft gemaakt door de uitvoerprijs en de normale waarde onjuist vast te stellen en dat zij in strijd met artikel 2, leden 3, 4 en 5, van de basisverordening heeft gehandeld door de normale handelstransacties te bepalen op basis van aangepaste productiekosten.

2.

Het tweede middel is eraan ontleend dat verweerster in strijd met artikel 3, leden 2, 3 en 6, van de basisverordening heeft gehandeld, kennelijke beoordelingsfouten heeft gemaakt en het recht op behoorlijk bestuur alsook het beginsel van non-discriminatie heeft geschonden doordat zij onjuist heeft beoordeeld welke impact invoer met dumping heeft op de Uniemarktprijzen voor vergelijkbare producten.

3.

Het derde middel is eraan ontleend dat verweerster in strijd met artikel 3, lid 7, en artikel 9, lid 4, van de basisverordening heeft gehandeld, kennelijke beoordelingsfouten heeft gemaakt en het recht op behoorlijk bestuur heeft geschonden door andere bekende factoren waardoor de bedrijfstak van de Unie schade lijdt, niet in aanmerking te hebben genomen en er niet voor te hebben gezorgd dat de door deze andere factoren veroorzaakte schade niet aan de invoer met dumping werd toegeschreven.

4.

Het vierde middel is eraan ontleend dat verweerster in strijd met artikel 7, lid 2a, artikel 9, leden 4 en 5, en artikel 18, leden 1, 4 en 5, van de basisverordening heeft gehandeld, kennelijke beoordelingsfouten heeft gemaakt en het recht op behoorlijk bestuur alsook het gelijkheids- en het non-discriminatiebeginsel heeft geschonden waar zij heeft besloten de regel van het laagste recht niet op verzoeksters’ invoer toe te passen.


(1)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1688 van de Commissie van 8 oktober 2019 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op mengsels van ureum en ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland, Trinidad en Tobago en de Verenigde Staten van Amerika (PB 2019, L 258, blz. 21).

(2)  Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB 2016, L 176, blz. 21).


Top