Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016CN0441

    Zaak C-441/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie (Roemenië) op 8 augustus 2016 — SMS group GmbH/Direcţia Generală Regională a Finanțelor Publice a Municipiului București

    PB C 419 van 14.11.2016, p. 30–30 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    14.11.2016   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 419/30


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie (Roemenië) op 8 augustus 2016 — SMS group GmbH/Direcţia Generală Regională a Finanțelor Publice a Municipiului București

    (Zaak C-441/16)

    (2016/C 419/39)

    Procestaal: Roemeens

    Verwijzende rechter

    Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: SMS group GmbH

    Verwerende partij: Direcţia Generală Regională a Finanțelor Publice a Municipiului București

    Prejudiciële vragen

    1)

    Moeten de artikelen 2 tot en met 5 van [de Achtste richtlijn (79/1072/EEG) van de Raad van 6 december 1979 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen] (1) juncto artikel 17, leden 2 en 3, onder a), [van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag] (2) aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een praktijk van de nationale belastingdienst volgens welke er geen objectieve gegevens zijn die het door de belastingplichtige uitgesproken voornemen bevestigen om de ingevoerde goederen in het kader van zijn economische activiteit te gebruiken, indien de overeenkomst voor de uitvoering waarvan de belastingplichtige de goederen heeft gekocht of ingevoerd, op de datum van de daadwerkelijke invoer was geschorst, met het ernstige risico dat de daaropvolgende levering/handeling waarvoor de ingevoerde goederen bestemd waren, niet meer wordt verricht?

    2)

    Vormt de verplichting om de verdere distributie van de ingevoerde goederen te bewijzen, namelijk om aan te tonen of en hoe de ingevoerde goederen werkelijk zijn bestemd voor de belastbare handelingen van de belastingplichtige, een andere aanvullende voorwaarde voor teruggaaf van de btw dan die welke zijn opgesomd in de artikelen 3 en 4 van de Achtste richtlijn, die is verboden door artikel 6 van die richtlijn, dan wel een noodzakelijke inlichting met betrekking tot de materiële voorwaarde voor teruggaaf in verband met het gebruik van de ingevoerde goederen in het kader van de belastbare handelingen, waar de belastingdienst krachtens artikel 6 van die richtlijn mag om verzoeken?

    3)

    Moeten de artikelen 2 tot en met 5 van de Achtste richtlijn juncto artikel 17, leden 2 en 3, onder a), van de Zesde richtlijn aldus worden uitgelegd dat het recht op teruggaaf van de btw kan worden ontzegd indien de geplande daaropvolgende handeling, in het kader waarvan de ingevoerde goederen zouden worden gebruikt, niet meer is verricht? Wordt in die omstandigheid de werkelijke bestemming van de goederen relevant, dat wil zeggen de vraag of, hoe en op welk grondgebied de goederen zijn gebruikt, namelijk in de lidstaat waar de btw is betaald dan wel buiten die lidstaat?


    (1)  PB 1979, L 331, blz. 11.

    (2)  PB 1977, L 145, blz. 1.


    Top