Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62013CN0496

    Zaak C-496/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 16 september 2013 door GRE Grand River Enterprises Deutschland GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 3 juli 2013 in zaak T-78/12, GRE Grand River Enterprises Deutschland GmbH/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

    PB C 313 van 26.10.2013, p. 13–14 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    26.10.2013   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 313/13


    Hogere voorziening ingesteld op 16 september 2013 door GRE Grand River Enterprises Deutschland GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 3 juli 2013 in zaak T-78/12, GRE Grand River Enterprises Deutschland GmbH/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

    (Zaak C-496/13 P)

    2013/C 313/24

    Procestaal: Duits

    Partijen

    Rekwirante: GRE Grand River Enterprises Deutschland GmbH (vertegenwoordigers: I. Memmler, S. Schulz, Rechtsanwältinnen)

    Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Villiger Söhne GmbH

    Conclusies

    het arrest van het Gerecht van 3 juli 2013 in zaak T-78/12 en de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 1 december 2011 in zaak R 2109/2010-1 vernietigen;

    verweerder verwijzen in de kosten.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Tot staving van haar hogere voorziening voert rekwirante één middel aan: onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1), alsook schending van bewijsregels bij de toepassing van deze bepaling.

    Tot staving voert rekwirante het volgende aan:

     

    Bij de vergelijking van de tekens heeft het Gerecht de leer van de globale beoordeling niet correct toegepast, aangezien het de bestanddelen „LIBERTAD” en „LIBERTE” globaal heeft vergeleken en daarbij alle andere bestanddelen van de merken buiten beschouwing heeft gelaten.

     

    Inzonderheid had het Gerecht bij een correcte toepassing van de leer van de globale beoordeling meer belang moeten hechten aan enkele andere bestanddelen van de conflicterende merken, onder meer de kleurcombinatie van het betwiste merk en van het oppositiemerk en de aanduiding „LA” van het oppositiemerk en de aanduiding „brunes” van het betwiste merk.

     

    Ook heeft het Gerecht de door het Hof van Justitie geformuleerde beginselen inzake de begripsmatige overeenstemming onjuist toegepast, aangezien het onvoldoende rekening heeft gehouden met de verschillende talen van de merken.

     

    Bovendien heeft het Gerecht de in het Reglement voor de procesvoering vastgestelde bewijsregels geschonden, doordat het zonder bewijzen vermoedens over uitspraak van het merk „LA LIBERTAD” heeft geuit en de beslissing daarop heeft gebaseerd.

     

    Globaal genomen is het Gerecht dus tot een onjuiste uitspraak gekomen.


    (1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


    Top