Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62013CN0140

    Zaak C-140/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Frankfurt am Main (Duitsland) op 20 maart 2013 — Annett Altmann e.a./Bundesanstalt für Finanzdienstleistungsaufsicht

    PB C 156 van 1.6.2013, p. 22–23 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    1.6.2013   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 156/22


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Frankfurt am Main (Duitsland) op 20 maart 2013 — Annett Altmann e.a./Bundesanstalt für Finanzdienstleistungsaufsicht

    (Zaak C-140/13)

    2013/C 156/35

    Procestaal: Duits

    Verwijzende rechter

    Verwaltungsgericht Frankfurt am Main

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partijen: Annett Altmann, Torsten Altmann, Hans Abel, Doris Anschütz, Heinz Anschütz, Waltraud Apitzsch, Uwe Apitzsch, Andrea Arnold, Klaus Arnold, Simone Arnold, Barbara Assheuer, Ingeborg Aubele, Karl-Heinz Aubele

    Verwerende partij: Bundesanstalt für Finanzdienstleistungsaufsicht

    Prejudiciële vragen

    1)

    Is het verenigbaar met het Unierecht dat dwingende geheimhoudingsverplichtingen voor de nationale autoriteiten die toezicht uitoefenen op financiële dienstverrichters, welke verplichtingen hun grondslag vinden in handelingen van Unierecht (in casu: de richtlijnen 2004/109/EG (1), 2006/48/EG (2) en 2009/65/EG (3)) en die zijn omgezet in het nationale recht — in de Bondsrepubliek Duitsland bij § 9 Kreditwesengesetz en § 8 Wertpapierhandelsgesetz — kunnen worden doorbroken door de toepassing en uitlegging van een nationaal procesrechtelijk voorschrift als § 99 Verwaltungsgerichtordnung?

    2)

    Kan een toezichthoudende autoriteit als de Bundesanstalt für Finanzdienstleistungsaufsicht, ingeval zij krachtens het Informationsfreiheitsgesetz wordt verzocht om inzage te geven in informatie over een bepaalde financiële dienstverrichter, zich ook dan nog beroepen op de onder andere krachtens het Unierecht voor haar geldende geheimhoudingsverplichtingen, zoals nader uitgewerkt in § 9 Kreditwesengesetz en § 8 Wertpapierhandelsgesetz, wanneer het bedrijfsmodel van de betrokken onderneming die financiële diensten heeft aangeboden — die ondertussen evenwel wegens insolventie is ontbonden en zich in staat van vereffening bevindt — in wezen bestond in grootschalige beleggingsfraude en de bewuste benadeling van beleggers en de leidinggevenden van de onderneming bij gewijsde tot meerjarige gevangenisstraffen zijn veroordeeld?


    (1)  Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van richtlijn 2001/34/EG (PB L 390, blz. 38).

    (2)  Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (herschikking) (PB L 177, blz. 1).

    (3)  Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (PB L 302, blz. 32).


    Top