EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62008CA0195

Zaak C-195/08 PPU: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 11 juli 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Lietuvos Aukščiausiasis Teismas — Republiek Litouwen) — Procedure ingeleid door Inga Rinau (Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen — Tenuitvoerlegging in huwelijkszaken en inzake ouderlijke verantwoordelijkheid — Verordening (EG) nr. 2201/2003 — Verzoek om niet-erkenning van beslissing inhoudende terugkeer van kind dat ongeoorloofd wordt vastgehouden in andere lidstaat — Prejudiciële spoedprocedure)

PB C 223 van 30.8.2008, p. 19–19 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

30.8.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/19


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 11 juli 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Lietuvos Aukščiausiasis Teismas — Republiek Litouwen) — Procedure ingeleid door Inga Rinau

(Zaak C-195/08 PPU) (1)

(Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen - Tenuitvoerlegging in huwelijkszaken en inzake ouderlijke verantwoordelijkheid - Verordening (EG) nr. 2201/2003 - Verzoek om niet-erkenning van beslissing inhoudende terugkeer van kind dat ongeoorloofd wordt vastgehouden in andere lidstaat - Prejudiciële spoedprocedure)

(2008/C 223/30)

Procestaal: Litouws

Verwijzende rechter

Lietuvos Aukščiausiasis Teismas

Partij in het hoofdgeding

Inga Rinau

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Lietuvos Aukščiausiasis Teismas (Hooggerechtshof van Litouwen) — Uitlegging van de artikelen 21, 23, 24, 31, lid 1, 40, lid 2, en 42 van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003, betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB L 338, blz. 1) — Verzoek om niet-erkenning in lidstaat A van een beslissing van een gerecht van lidstaat B waarbij wordt gelast dat een kind dat door zijn moeder ongeoorloofd wordt vastgehouden in lidstaat A, terugkeert naar zijn vader, die in lidstaat B woont en het gezagsrecht over het kind heeft gekregen

Dictum

1)

Zodra een beslissing inhoudende de niet-terugkeer is gegeven en aan het gerecht van de lidstaat van herkomst ter kennis is gebracht, is het voor de afgifte van het certificaat voorzien in artikel 42 van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000, irrelevant of die beslissing is opgeschort, herzien, vernietigd of, hoe dan ook, geen kracht van gewijsde heeft gekregen of is vervangen door een beslissing waarbij terugkeer wordt gelast, zolang het kind niet daadwerkelijk is teruggekeerd. Nu geen twijfel is geuit over de echtheid van dat certificaat en dit overeenkomstig het formulier waarvan model in bijlage IV bij deze verordening is opgemaakt, is verzet tegen de beslissing waarbij de terugkeer wordt gelast ontoelaatbaar en kan het aangezochte gerecht enkel de uitvoerbaarheid vaststellen van de beslissing waarvoor een certificaat is afgegeven en de onmiddellijke terugkeer van het kind gelasten.

2)

Behalve in gevallen waarin de procedure betrekking heeft op een beslissing waarvoor overeenkomstig de artikelen 11, lid 8, en 40 tot en met 42 van verordening nr. 2201/2003 een certificaat is afgegeven, kan elke belanghebbende verzoeken om niet-erkenning van een gerechtelijke beslissing, ook indien niet voorafgaand een verzoek om erkenning van de beslissing is ingediend.

3)

Voor zover het bepaalt dat noch de persoon tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, noch het kind in deze stand van de procedure in de gelegenheid wordt gesteld te worden gehoord, is artikel 31, lid 1, van verordening nr. 2201/2003 niet van toepassing op een procedure strekkende tot niet-erkenning van een gerechtelijke beslissing die wordt ingeleid zonder dat met betrekking tot diezelfde beslissing voorafgaand een verzoek tot erkenning is ingediend. In een dergelijke situatie moet de verwerende partij, die erkenning nastreeft, in staat worden gesteld te worden gehoord.


(1)  PB C 171 van 5.7.2008.


Top