Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62007CA0371

    Zaak C-371/07: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 11 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Vestre Landsret — Denemarken) — Danfoss A/S, AstraZeneca A/S/Skatteministeriet (Zesde btw-richtlijn — Artikel 6, lid 2 — Om niet verrichten van diensten door belastingplichtige voor andere dan bedrijfsdoeleinden — Recht op aftrek van btw — Artikel 17, lid 6, tweede alinea — Mogelijkheid voor lidstaten tot handhaving van uitsluitingen van recht op aftrek waarin hun nationale wetgeving ten tijde van inwerkingtreding van Zesde richtlijn voorzag)

    PB C 32 van 7.2.2009, p. 7–7 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    7.2.2009   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 32/7


    Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 11 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Vestre Landsret — Denemarken) — Danfoss A/S, AstraZeneca A/S/Skatteministeriet

    (Zaak C-371/07) (1)

    (Zesde btw-richtlijn - Artikel 6, lid 2 - Om niet verrichten van diensten door belastingplichtige voor andere dan bedrijfsdoeleinden - Recht op aftrek van btw - Artikel 17, lid 6, tweede alinea - Mogelijkheid voor lidstaten tot handhaving van uitsluitingen van recht op aftrek waarin hun nationale wetgeving ten tijde van inwerkingtreding van Zesde richtlijn voorzag)

    (2009/C 32/11)

    Procestaal: Deens

    Verwijzende rechter

    Vestre Landsret

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partijen: Danfoss A/S, AstraZeneca A/S

    Verwerende partij: Skatteministeriet

    Voorwerp

    Verzoek om een prejudiciële beslissing — Vestre Landsret — Uitlegging van de artikelen 6, lid 2, en 17, lid 6, tweede alinea, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) — Recht van aftrek van voorbelasting op maaltijden in bedrijfskantines, om niet verstrekt aan zakenrelaties en personeel van onderneming — Bevoegdheid van lidstaten om ten tijde van de inwerkingtreding van de richtlijn bestaande wettelijke voorschriften inzake uitsluiting van aftrek te handhaven

    Dictum

    1)

    Artikel 17, lid 6, tweede alinea, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een lidstaat na de inwerkingtreding van deze richtlijn toepassing maakt van een uitsluiting van het recht op aftrek van de voorbelasting op uitgaven in verband met maaltijden die door bedrijfskantines in het kader van zakelijke bijeenkomsten om niet worden verstrekt aan zakenrelaties en personeel, terwijl die uitsluiting ten tijde van die inwerkingtreding niet daadwerkelijk van toepassing was op die uitgaven wegens een administratieve praktijk op grond waarvan de door deze kantines verrichte diensten werden belast uitgaande van de kostprijs daarvan, berekend op basis van de productiekosten, dat wil zeggen de prijs van de grondstoffen en de loonkosten voor de bereiding en de verkoop van het voedsel en de drank alsmede voor het kantinebeheer, onder volledige aftrek van de voorbelasting.

    2)

    Artikel 6, lid 2, van de Zesde richtlijn (77/388) moet aldus worden uitgelegd dat het geen betrekking heeft op het om niet verstrekken van maaltijden in de bedrijfskantine aan zakenrelaties in het kader van bijeenkomsten die plaatsvinden binnen de onderneming, wanneer uit objectieve gegevens blijkt — wat door de verwijzende rechter moet worden geverifieerd — dat die maaltijden uitsluitend voor beroepsdoeleinden worden verstrekt. Voorts is deze bepaling in beginsel van toepassing op het verstrekken om niet van maaltijden door een onderneming aan haar personeel in haar bedrijfsruimten, tenzij — wat eveneens door de verwijzende rechter moet worden beoordeeld — de behoeften van de onderneming, zoals de noodzaak de continuïteit en het goede verloop van de zakelijke bijeenkomsten te garanderen, verlangen dat die maaltijden door de werkgever worden verstrekt.


    (1)  PB C 247 van 20.10.2007.


    Top