Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011IE1598

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over een concurrerender Europese sector houtbewerking en meubels: kansen en uitdagingen (initiatiefadvies)

    PB C 24 van 28.1.2012, p. 18–23 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    28.1.2012   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 24/18


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over een concurrerender Europese sector houtbewerking en meubels: kansen en uitdagingen (initiatiefadvies)

    2012/C 24/04

    Rapporteur: de heer ZBOŘIL

    Corapporteur: de heer PESCI

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 20 januari 2011 besloten overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een initiatiefadvies op te stellen over

    Een concurrerender Europese sector houtbewerking en meubels: kansen en uitdagingen

    (initiatiefadvies).

    De adviescommissie Industriële reconversie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 27 september 2011 goedgekeurd. Rapporteur was de heer ZBOŘIL en corapporteur de heer PESCI.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 26 en 27 oktober 2011 gehouden 475e zitting (vergadering van 26 oktober) onderstaand advies uitgebracht, dat met 1 stem vóór, bij 2 onthoudingen, werd goedgekeurd.

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1   De Europese houtbewerkings- en meubelindustrie (alsook de pulp- en papierindustrie) gebruikt in hoofdzaak een natuurlijke, hernieuwbare grondstof, nl. hout, en speelt een essentiële rol in de ontwikkeling van een groene economie. Het EESC stelt vast dat er momenteel op belangrijke punten helaas een gebrek aan samenhang bestaat tussen onderdelen van bepaalde EU-beleidsterreinen en EU-initiatieven, waardoor concurrentievermogen en rentabiliteit van de bosgerelateerde bedrijfssectoren aanzienlijk worden beïnvloed.

    1.2   Als gevolg van subsidie- en andere maatregelen om het gebruik van biomassa te promoten, is de houtbewerkings- en meubelindustrie met de sector hernieuwbare energie verwikkeld in een steeds fellere concurrentiestrijd om hout (hout is een van de belangrijkste brandstoffen om energie uit biomassa te produceren). Ook zijn er problemen op het vlak van investeringen, onderzoek, opleiding, het aantrekken van jonge werknemers, en administratieve beperkingen inzake overheidsopdrachten. Voorts heeft de meubelsector te maken met zeer sterk stijgende prijzen van grondstoffen zoals leer, plastics, natuurlijke vezels en aardoliederivaten.

    1.3   Het EESC zou graag zien dat de instellingen van de EU en van de lidstaten serieus inzetten op het aanpassen en verder ontwikkelen van een wetgevingskader waarmee het concurrentievermogen kan worden gestimuleerd en de houtbewerkings- en meubelsector alsook de pulp- en papierindustrie gemakkelijker toegang kunnen krijgen tot de levering van deze grondstof. Het EESC wijst er nogmaals op dat de problemen rond de levering van hout als grondstof voor de bosgerelateerde bedrijfstakken en voor de sector hernieuwbare energie (biomassa) grondig moeten worden onderzocht.

    1.3.1   Het EESC moedigt de Commissie aan om samen te werken met de bos- en houtindustrie teneinde passende en gerichte maatregelen voor te stellen waarmee deze problemen kunnen worden aangepakt. Om deze samenwerking te vergemakkelijken zou er volgens het EESC een informele, neutrale, interinstitutionele groep deskundigen op het gebied van „hout als duurzame grondstof” kunnen worden gevormd, met inbreng van de diverse belanghebbende partijen. Vanzelfsprekend zou de CCMI graag deel uitmaken van een dergelijk orgaan.

    1.4   Uit de Europese studie „EUwood” (1) blijkt dat het gebruik van hout voor energieopwekking naar verwachting zal stijgen van 346 miljoen vaste kubieke meter in 2010 (3,1 EJ) tot 573 miljoen m3 (5 EJ) in 2020, en in 2030 zou kunnen uitkomen op 752 miljoen m3 (6,6 EJ). Hierbij wordt ervan uitgegaan dat het aandeel van hout in energie uit hernieuwbare bronnen zal dalen van 50 % in 2008 tot 40 % in 2020. Geraamd wordt dat het tekort aan hout in 2025 200 miljoen m3 zal bedragen en in 2030 300 miljoen m3.

    1.5   Het EESC pleit ervoor om hout als essentiële grondstof op te nemen in het Europese Innovatiepartnerschap inzake grondstoffen, overeenkomstig de aanbevelingen uit de Commissiemededeling over grondstoffen. In dit verband zou vooral kunnen worden nagegaan welke mogelijkheden er zijn op het gebied van hergebruik en recycling.

    1.6   Bosgerelateerde beleidsmaatregelen van de EU zouden een actief bosbeheer ten goede moeten komen. Het EESC stelt de Commissie met name voor om de op energieproductie gerichte teelt van bomen met een korte omlooptijd te bevorderen. Ook zijn er maatregelen nodig om te garanderen dat voor industriële doeleinden geschikt hout niet wordt gebruikt voor de productie van hernieuwbare energie.

    1.7   Naar het oordeel van het EESC moet er echt werk worden gemaakt van het promoten van „groene gebouwen” waarbij tijdens hun volledige levensduur milieuvriendelijke en grondstofzuinige structuren en processen worden gebruikt. In dit kader zou het EESC in samenspraak met de betrokken diensten van de Commissie nuttige steun kunnen verlenen aan het organiseren van een jaarlijkse bijeenkomst, bijv. in de vorm van een workshop, om duurzame ontwerp- en bouwmethoden onder de aandacht te brengen.

    1.8   Het EESC is ingenomen met het voorstel van vicevoorzitter Antonio Tajani van de Europese Commissie om een „concurrentietoets” in te voeren alvorens er tussen de EU en derde landen een handelspartnerschapsovereenkomst wordt gesloten. Voorts onderschrijft het EESC dat het noodzakelijk is om ook bij initiatieven op alle andere beleidsterreinen (energie, handel, milieu, sociaal beleid, consumentenbescherming) vooraf altijd een beoordeling te maken van hun gevolgen voor het industriële concurrentievermogen.

    1.9   Om de productiviteit op te voeren en de concurrentie voor te blijven, heeft de sector arbeidskrachten nodig die de meest recente technologieën en vaardigheden onder de knie hebben. Het EESC juicht het toe dat de sector zich bij het beschermen van werknemers tegen de blootstelling aan gevaarlijke stoffen op het werk proactief opstelt en ernaar streeft om voor werk- en loopbaanzekerheid te zorgen, gezondheid en welzijn van de werknemers te waarborgen, kennis en vaardigheden te ontwikkelen en werk en privéleven met elkaar te kunnen combineren.

    1.10   Tot nu toe is het zeer moeilijk gebleken om EU-goedkeuring te verkrijgen voor onderzoeks- en innovatieprojecten inzake de sector houtbewerking en meubels. Wil er meer O&O-steun komen voor deze sector, dan moet er in toekomstige programma's specifiek rekening worden gehouden met de geheel eigen behoeften en problemen van het mkb.

    1.11   Het EESC herhaalt dat de sector, nationale overheidsinstanties en EU-instellingen intensief moeten samenwerken om namaak te bestrijden. In dit verband steunt het de invoering van een Europees standaardoctrooi en dringt het erop aan dat er voor meubelproducten een productformulier (product sheet) wordt ingevoerd. De ontwikkeling van technologieën ter vergemakkelijking van authenticatie zou ook aanzienlijk moeten helpen. De EU zou er volgens het EESC voor moeten ijveren dat nationale douaneautoriteiten meer capaciteit krijgen en dat er een Europese of nationale „Dag voor de bestrijding van namaak” wordt georganiseerd.

    2.   De sector houtbewerking en meubels in de Europese Unie  (2)

    2.1   De houtbewerkings- en meubelindustrie is een vitale, duurzame, innovatieve en milieuvriendelijke sector, met een omzet in 2008 van ca. 221 miljard euro en 2,4 miljoen werknemers in ruim 365 000 ondernemingen, waarvan het leeuwendeel tot het mkb behoort. De meubelindustrie is goed voor bijna de helft van deze omzet. Een kleiner aandeel hebben bedrijven die bouwelementen produceren (19,3 %), zagerijen (13,9 %) en bedrijven die panelen produceren (9,2 %). De wijdverbreide financiële en economische crisis heeft de hele sector flink getroffen. Zo was de omzet in 2009 20 % lager dan in 2008. Het andere deel van de bosgerelateerde bedrijfssectoren in Europa wordt gevormd door de pulp- en papierindustrie, die een jaaromzet van 71 miljard euro heeft en 36 miljoen ton pulp en 89 miljoen ton papier produceert.

    2.2   De meubelindustrie is goed voor 51 % van de werkgelegenheid in de sector. De meeste arbeidsplaatsen in deze sector zijn te vinden in Italië (363 000), gevolgd door Polen, Duitsland, Spanje en het Verenigd Koninkrijk. In de nieuwe EU-lidstaten zijn bijzonder veel arbeidskrachten in de sector actief; houtbewerkingsbedrijven vertegenwoordigen er 34 % van alle werkenden. Arbeidsplaatsen in de sector houtbewerking en meubels zijn vaak te vinden in afgelegen en minder geïndustrialiseerde/ontwikkelde regio's, en leveren dan ook een belangrijke bijdrage aan de plattelandseconomie. De pulp- en papierindustrie is goed voor 235 000 directe en 1 miljoen indirecte banen. 60 % van alle banen bevinden zich in landelijke gebieden.

    2.3   Omdat deze nijverheid hoofdzakelijk een natuurlijke, hernieuwbare grondstof (hout) gebruikt en een bewezen staat van dienst op het gebied van duurzaamheid heeft, is ze voorloper in de ontwikkeling van een groene economie – een van de EU-hoofddoelstellingen voor de toekomst. Ook de pulp- en papierindustrie kan op milieuvlak uitstekende papieren overleggen. Waar het gaat om grondstoffen, is de helft van de vezels die bij het maken van papier worden gebruikt, gerecycled. Wat de andere helft betreft, valt op dat er verstandig met de beschikbare hulpbronnen wordt omgegaan: 20-30 % van deze vezels zijn als residuen afkomstig uit andere industrieën, dunningen in de bosbouw zijn goed voor 40-60 %, en slechts 20-30 % komt van houtkap.

    2.4   Helaas worden het concurrentievermogen en de rentabiliteit van de sector thans aanzienlijk beïnvloed door een gebrek aan samenhang tussen onderdelen van bepaalde EU-beleidsterreinen en EU-initiatieven. Als gevolg van subsidie- en andere maatregelen om het gebruik van biomassa te promoten, is de Europese houtbewerkings- en meubelsector met de sector hernieuwbare energie verwikkeld in een steeds fellere concurrentiestrijd om hout (hout is een van de belangrijkste brandstoffen om energie uit biomassa te produceren). Ook zijn er problemen op het vlak van investeringen, onderzoek, opleiding en het aantrekken van jonge werknemers. Administratieve beperkingen inzake overheidsopdrachten zetten de sector verder onder druk.

    2.5   De sector heeft te maken met toenemende concurrentie van opkomende lagelonenlanden en een groeiend aantal technische handelsbelemmeringen. Bovendien kampt de meubelsector niet alleen met toeleveringsproblemen voor de grondstof hout, maar ook met zeer sterk stijgende prijzen van materialen zoals leer, plastics, natuurlijke vezels en aardoliederivaten.

    2.6   Verzuimen de EU-instellingen om werk te maken van een wetgevingskader waarmee het concurrentievermogen kan worden gestimuleerd en om de grondstoffenvoorziening voor de houtbewerkings- en meubelsector te waarborgen, dan blijft de toekomst van de gehele sector twijfelachtig.

    3.   Gevolgen van de EU-wetgeving inzake duurzame energie voor de vraag naar hout

    3.1   Het EESC maakt zich ernstig zorgen over de impact van het klimaatveranderings- en energiepakket van de Commissie op de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen en de algemene beschikbaarheid van hout als grondstof voor de sector. Door oneigenlijk gebruik van subsidieregelingen voor de productie van hernieuwbare energie die waren opgezet om de klimaattoezeggingen gestand te doen, is het rendabeler geworden om hout te verbranden dan om het te verwerken tot producten. Het EESC betreurt deze ontwikkeling, die ernstige gevolgen heeft voor de levering van hout aan houtbewerkingsbedrijven en in het algemeen voor hun concurrentiepositie en hun vermogen om winst te maken.

    3.2   Het EESC doet een dringend beroep op de Europese Commissie om de problemen rond de levering van hout als grondstof voor de bosgerelateerde bedrijfstakken en voor de sector hernieuwbare energie (biomassa) grondig te onderzoeken. Het moedigt de Commissie aan om met de bos- en houtindustrie samen te werken teneinde passende en gerichte maatregelen voor te stellen waarmee deze problemen kunnen worden aangepakt. Om deze samenwerking te vergemakkelijken zou er volgens het EESC een informele, neutrale, interinstitutionele groep deskundigen op het gebied van „hout als duurzame grondstof” kunnen worden gevormd, met inbreng van de diverse belanghebbende partijen. Vanzelfsprekend zou de CCMI graag deel uitmaken van een dergelijk orgaan.

    3.3   Het EESC is het met de hout- en papiersector eens dat het gebruik van hout voor biomassa-energie evenwichtig moet worden aangepakt, zodat scheeftrekking van de marktverhoudingen waar het gaat om de beschikbaarheid en prijs van bosgerelateerde grondstoffen voor de industrie, wordt voorkomen. Ook zij opgemerkt dat vele bedrijven die houtpanelen produceren zich tussen juni 2009 en juni 2011 gedwongen zagen hun capaciteit te verminderen, niet om financiële of technologische redenen maar omdat er onvoldoende grondstoffen beschikbaar waren.

    3.4   Houtbiomassa heeft van alle biomassa verreweg de grootste vermogensdichtheid (energiestroom in watt per vierkante meter), maar hierbij moet worden aangetekend dat deze vermogensdichtheid nog steeds erg laag is (0,6 W/m2). Zo heeft een op houtvuur draaiende elektriciteitscentrale met een geïnstalleerd vermogen van 1 GW, een capaciteitsfactor van 70 % en een omzettingsrendement van 35 % een jaarlijkse oogst van ca. 330 000 ha plantagehout nodig, wat overeenkomt met een stuk grond van bijna 58 vierkante km (3). Om de Europese doelstellingen inzake hernieuwbare energie met het verwachte aandeel biomassa te halen, zou er 340-420 miljoen vaste kubieke meter houtbiomassa nodig zijn.

    3.5   Wat het promoten van hernieuwbare energiebronnen en biomassa betreft, acht het EESC de volgende uitgangspunten van essentieel belang:

    alvorens lidstaten maatregelen ter bevordering van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen ten uitvoer leggen, zouden zij in hun desbetreffende actieplannen moeten inschatten hoeveel houtbiomassa die daadwerkelijk beschikbaar is voor energiedoeleinden er in het land of de regio aanwezig is, en hoeveel er reeds door de houtbewerkingsindustrie als grondstof wordt gebruikt;

    om weer tot een natuurlijk evenwicht te komen tussen het gebruik van hout voor materialen en het gebruik van biomassa voor energiedoeleinden, zouden er geen subsidies voor het direct verbranden van hout mogen worden verleend;

    er zouden passende methoden moeten worden ingevoerd waarmee het mogelijk wordt om afvalhout en productieresiduen zoveel mogelijk terug te winnen en te recyclen;

    het beginsel van cascadering (vervaardiging van producten, hergebruik, reparatie en recycling, benutting van de aanwezige energie) moet worden bevorderd;

    Europese en nationale instellingen moeten maatregelen bevorderen om hout uit bossen en andere bronnen in toenemende mate te exploiteren (4), en steun verlenen voor de op biomassa-energie gerichte teelt van bomen met een korte omlooptijd.

    3.6   Financieel gezien wordt de toegevoegde waarde in de sector houtproducten geraamd op 1 044 euro per ton gedroogd hout en 118 euro per ton hout die gebruikt wordt voor bio-energie. Wat werkgelegenheid betreft, zij erop gewezen dat de sector houtproducten 54 manuren arbeid per ton gedroogd hout oplevert, en de bio-energiesector slechts 2 manuren (5). Waar het gaat om de koolstofcyclus is het voor de werkgelegenheid en de toegevoegde waarde dus veel gunstiger om hout te verwerken tot producten dan om het rechtstreeks te verbranden.

    3.7   De houtbewerkingssector draagt al decennialang bij tot een duurzaam gebruik van energie en natuurlijke hulpbronnen, waarbij op het vlak van het genereren van hernieuwbare energie pionierswerk is verricht. Ook hiermee levert de sector een vitale bijdrage aan het afzwakken van de klimaatverandering.

    3.8   Voorts is er heel wat energie bespaard door te investeren in moderne apparatuur en procedés, waardoor de meeste energie die voor industriële houtbewerkingsprocedés nodig is, kan worden opgewekt op basis van houtbiomassa die ongeschikt is voor recycling. Zo wordt niet minder dan 75 % van de energie die gebruikt wordt om houtproducten te maken, geproduceerd met houtafval en teruggewonnen hout. Ook dankzij forse investeringen in innovatieve technologieën slaagt de sector erin om procentueel steeds meer hout te recyclen.

    3.9   Hout is een beperkte grondstof en de houtbewerkingsindustrie streeft er dan ook naar om het zo efficiënt mogelijk te gebruiken. In de laatste twee decennia heeft de sector logistieke netwerken ontwikkeld om gerecycled hout te verzamelen en terug te winnen. Het EESC beseft echter ook dat waardevolle houtvoorraden op de afvalberg belanden, wat tegen de doelstellingen van de Europese richtlijn betreffende het storten van afvalstoffen (1999/31/EG) indruist. Naar het oordeel van het EESC zou de Europese Commissie ervoor moeten zorgen dat de Europese richtlijn betreffende het storten van afvalstoffen correct ten uitvoer wordt gelegd, zodat er geen verspilling plaatsvindt van hout dat voor industriële doeleinden of voor hernieuwbare energie kan worden gebruikt.

    4.   Hout als een uitstekend middel voor energiebesparing in gebouwen, waarbij meerdere doelstellingen tegelijkertijd worden gediend

    4.1   Energie-efficiëntie is een van de centrale thema's in de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei. Energie-efficiëntie is „een van de meest kosteneffectieve manieren om de energievoorzieningszekerheid te versterken en de uitstoot van broeikasgassen en andere verontreinigende stoffen terug te dringen” (6).

    4.2   Gebouwen zijn verantwoordelijk voor 40 % van het energieverbruik en 36 % van de CO2-uitstoot in de EU. De energieprestaties van gebouwen zijn van cruciaal belang voor de verwezenlijking van de klimaat- en energiedoelstellingen van de EU op korte en lange termijn.

    4.3   Hout als bouwmateriaal kan een oplossing zijn om de energieprestaties van gebouwen kosteneffectief te verbeteren. Uit tal van internationale wetenschappelijke studies blijkt nl. dat bij houtskeletbouw minder broeikasgassen worden uitgestoten dan bij gebouwen op basis van beton en staal (resp. 26 % en 31 %). Waar het gaat om de bouw van woningen ligt het verbruik van ingebedde energie bij staal- en betonskeletbouw resp. 17 % en 16 % hoger dan bij houtskeletbouw, en komen er resp. 14 % en 23 % meer schadelijke deeltjes in de lucht vrij. De sector kan dus zeker helpen bij de in het stappenplan van de Europese Commissie genoemde doelstelling om de broeikasgassenuitstoot in 2050 met 80 % te verminderen.

    4.4   Het EESC is voorstander van het promoten van „groene gebouwen”, die milieuvriendelijke en hulpbronnenefficiënte structuren en procedés gebruiken tijdens hun gehele levensduur, dus in alle fases: ontwerp, bouw, werking, onderhoud, renovatie en afbraak. De benadering waarbij een levenscyclusanalyse (LCA) wordt gemaakt, verdient navolging. Hierbij wordt nagegaan welk materiaal het minst bijdraagt tot de opwarming van de aarde.

    4.5   Tot teleurstelling van het EESC wordt een groter gebruik van hout en houtproducten in woongebouwen in de EU nog steeds belemmerd door wetgevingsobstakels en perceptieproblemen. In de lidstaten moeten ad-hocinitiatieven worden ontplooid om lokale en regionale overheden bekender te maken met het gebruik van hout als bouwmateriaal. Daarnaast is het gebrek aan passende opleiding, training en vaardigheden, niet alleen in de houtsector, maar ook in verwante beroepsgroepen (bouwingenieurs, architecten, enz.), een van de grootste hinderpalen voor een groter gebruik van hout in de bouw.

    4.6   In de thans gehanteerde beoordelingssystemen voor groene gebouwen wordt de positieve rol die hout in woningen kan spelen helaas niet altijd ten volle erkend. Sommige van deze regelingen hebben zelfs tot gevolg dat er minder vaak hout wordt gebruikt. Het EESC pleit daarom voor het gebruik van algemeen aanvaarde LCA-methoden waarin alle voor- en nadelen van bouwmaterialen worden meegenomen, met inbegrip van koolstofopslag.

    4.7   Bevordering van het gebruik van houtproducten is de meest groene keuze die men kan maken. Als Europa het volledige potentieel van hout (opslag- en substitutie-effect) in gebouwen benut, kan het de CO2-uitstoot met 300 miljoen ton verminderen (d.w.z. met 15 à 20 %) (7). Het EESC ziet in dat het gebruik van groene bouwmaterialen daadwerkelijk kan bijdragen tot energiebesparing in gebouwen.

    4.8   Meer in het algemeen zou het EESC in het kader van de huidige discussie over klimaatverandering en met name over landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF) graag zien dat er van overheidswege

    erkend wordt dat houtproducten als koolstofopslagplaatsen fungeren (8)

    meer wordt ingezet op het gebruik van materialen die als koolstofopslagplaatsen fungeren en een kleinere „voetafdruk” hebben wat koolstof en andere hulpbronnen betreft.

    5.   Kansen en uitdagingen voor de sector houtbewerking en meubels in de wereldeconomie

    5.1   Heden ten dage wordt de concurrentie niet meer tegengehouden door geografische afstand.

    5.2   De mondialisering heeft voor de Europese sector houtbewerking en meubels tal van gevolgen:

    invoerdruk uit (met name Aziatische) landen met lage kosten, niet alleen waar het gaat om consumentenproducten zoals meubels of houten vloeren (parket en laminaat), maar ook om triplex en multiplex, waarvoor al een antidumpingheffing is ingevoerd. De prijzen voor triplex/multiplex en meubels staan zwaar onder druk als gevolg van de concurrentie uit met name China;

    uitvoer naar China van stamhout (beuk, eik, populier), dat naar Europa terugkomt in de vorm van half- en eindproducten. Volgens de Chinese douane werd er in de eerste vier maanden van 2010 in totaal 11 miljoen m3 stamhout ingevoerd, d.w.z. 24 % meer dan in dezelfde periode in 2009. In 2009 had de invoer van houtbewerkingsproducten in de strikte betekenis van het woord een waarde van 7 miljard euro. China is al jarenlang de grootste buitenlandse leverancier van meubels aan de EU. Sinds 2008 komt ruim 50 % van alle in de EU ingevoerde meubels uit China. De Europese meubelinvoer uit China ligt nu 46,9 % hoger dan in 2005, maar in waarde gemeten ligt de totale meubelinvoer slechts 12,6 % hoger, waarmee het overwicht van China wordt onderstreept.

    5.3   Voor Europese producenten en hun concurrenten zouden dezelfde marktregels moeten gelden. De Europese instellingen moeten in dit verband gelijke omstandigheden waarborgen. Het EESC is ingenomen met het voorstel van vicevoorzitter Antonio Tajani van de Europese Commissie om een „concurrentietoets” in te voeren alvorens er tussen de EU en derde landen een handelspartnerschapsovereenkomst wordt gesloten. Handels- en investeringsakkoorden tussen EU- en niet-EU-landen zouden voortaan pas gesloten mogen worden als er vóór het begin van de onderhandelingen een effectbeoordeling is gemaakt. Voorts onderschrijft het EESC dat het noodzakelijk is om ook bij initiatieven op alle andere beleidsterreinen (energie, handel, milieu, sociaal beleid, consumentenbescherming) vooraf altijd een beoordeling te maken van hun gevolgen voor het industriële concurrentievermogen.

    5.4   Aangezien vele effecten van de mondialisering niet afgezwakt of voorkomen kunnen worden, zal de Europese sector houtbewerking en meubels verdere vooruitgang moeten boeken in nieuwe en innovatieve segmenten. De sector zet al in op de ontwikkeling van concurrentievoordelen, waarbij te denken valt aan:

    flexibele productie, waardoor producten op de wensen van de klant kunnen worden afgestemd;

    hoge kwaliteitsnormen en geavanceerde technologie;

    superieur design;

    benadrukking van andere waarden dan alleen het prijsaspect (bijv. inzetten op merknamen en bedrijfsreputatie);

    advisering vóór en serviceverlening na aankoop;

    korte levertijden en zo klein mogelijke voorraden.

    5.5   Zo streeft de Europese industrie voortdurend naar vernieuwing op het vlak van technologie, functionaliteit en esthetiek. Om te kunnen concurreren met de Chinese industrie, die tegenwoordig in staat is om allerlei goederen goedkoper te produceren dan Europa, zijn zeer innovatieve en originele nicheproducten van essentieel belang.

    6.   Sociale aspecten

    6.1   De sector houtbewerking en meubels staat onder enorme druk als gevolg van een aantal externe stressfactoren, zoals de mondialisering van de markt, de toenemende snelheid waarmee technologische veranderingen zich voltrekken en de recente wereldwijde financiële crisis. Wil de sector concurrerend blijven en een belangrijke rol houden in de Europese economie, dan moeten de marktstrategieën absoluut op nieuwe leest worden geschoeid. Met name is er werk aan de winkel m.b.t. pensioenregelingen, het lager dan gemiddelde scholingspeil van de arbeidskrachten, het aantrekken en vasthouden van jonge werknemers en het inspelen op veranderingen in benodigde vaardigheden. Wat de vergrijzing van de werknemers betreft, is het zaak om de vinger aan de pols te houden en tijdig de nodige maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat de sector ook in de toekomst kan bloeien.

    6.2   Van eminent belang is dat werknemers over de vereiste scholing en vaardigheden beschikken. Het succes van de hout- en meubelproducten staat of valt met de specifieke vaardigheden die het productieproces vergt. Bij de opleiding van werknemers moet niet alleen worden uitgegaan van traditionele modellen, maar ook van nieuwe marktbehoeften en technologische ontwikkelingen.

    6.3   De beroepsbevolking in de meeste subsectoren van deze bedrijfstak vergrijst en de aantrekkingskracht voor jonge werknemers is gering. De bedrijfstak heeft behoefte aan werknemers die de nieuwste vaardigheden en technologieën onder de knie hebben.

    6.4   De bedrijfstak werkt met de brancheorganisaties en vakbonden (9) samen om deze problemen te helpen oplossen door de aandacht vooral te richten op het gebrek aan vakkennis en het aantrekken van jongeren. Om het concurrentievermogen van de sector in stand te houden is het absoluut noodzakelijk dat er genoeg geschoolde werknemers zijn om aan de vraag te voldoen. Beroepsopleidingsprogramma's moeten aan de behoefte aan arbeidskrachten zijn aangepast.

    6.5   De bedrijfstak ijvert er ook voor om werknemers tegen blootstelling aan gevaarlijke stoffen te beschermen via door de Europese Commissie gesteunde projecten inzake goede praktijken op het gebied van veiligheid en gezondheid. Dat de houtbewerkingsindustrie er veel aan gelegen is om voor de arbeidskrachten een gezonde werkomgeving te creëren, kan het best geïllustreerd worden aan de hand van de projecten REF Wood en Less Dust. Deze initiatieven van Europese sociale partners zijn bedoeld om de werkgelegenheidssituatie te verbeteren door de arbeidsomstandigheden naar een hoger plan te tillen, en zouden moeten leiden tot een effectbeoordeling en tot verdere maatregelen om de door de sociale partners gestelde doelen te verwezenlijken. Volgens de sector houtbewerking en meubels is het van wezenlijk belang om voor werk- en loopbaanzekerheid te zorgen, gezondheid en welzijn van de werknemers te waarborgen, kennis en vaardigheden te ontwikkelen en werk en privéleven met elkaar te kunnen combineren. Het EESC vindt het een goede zaak dat er op bedrijfsniveau sociale handvesten over de rechten en plichten van werknemers en werkgevers bestaan.

    6.6   Benadrukt moet worden dat de sector houtbewerking en meubels tal van mogelijkheden biedt om lokaal „groene banen” te scheppen, omdat deze sector hernieuwbare grondstoffen gebruikt en weinig energie verbruikt en omdat de bedrijven vaak gevestigd zijn in landelijke gebieden.

    7.   Onderzoek en innovatie

    7.1   Om de toegang tot Europese O&O-programma's te verzekeren, heeft de Europese houtbewerkingssector samen met partners uit de pulp- en papierindustrie en boseigenaars het Technologieplatform voor de houtsector (FTP) opgezet. Dit heeft zeker mogelijkheden geschapen voor O&O-activiteiten op EU-niveau, maar tot op heden zijn maar er weinig projecten van de sector houtbewerking en meubels op EU-niveau geaccepteerd, omdat slechts een handvol ondernemingen uit het mkb voldoende middelen heeft om deel te nemen.

    7.2   De ervaring leert dat EU-samenwerkingsprogramma's zoals die in het kader van de ERA-NET-regeling beter zijn afgestemd op de behoeften van het mkb en ook specifieke kansen scheppen voor bedrijven uit de sector.

    7.3   Wil de sector houtbewerking en meubels in Europa kunnen profiteren van meer O&O-steun, dan zal er in toekomstige O&O-programma's van de EU dus terdege rekening moeten worden gehouden met de specifieke behoeften van kleine en middelgrote bedrijven, zodat de programma's voor hen toegankelijker worden en beter aansluiten bij wat zij voor hun dagelijkse reilen en zeilen nodig hebben.

    7.4   Daarom verzoekt het EESC de Europese Commissie en de lidstaten om deze opmerkingen ter harte te nemen en er de nodige aandacht aan te schenken in het licht van de huidige openbare raadpleging over het Groenboek inzake een gemeenschappelijk strategisch kader voor EU-financiering van onderzoek en innovatie. Daarnaast moedigt het EESC de Europese instellingen aan om na te gaan welke initiatieven er kunnen worden ontplooid teneinde ook op niet-technologisch gebied innovatie te stimuleren.

    7.5   Innovatie is een proces dat moet groeien en kan niet op bestelling worden geleverd. Wel kunnen nationale en Europese autoriteiten dit proces ondersteunen door zodanige randvoorwaarden te scheppen dat het voor bedrijven gaat lonen om tijd en geld te investeren in hun toekomst.

    7.6   Het Europese grondstoffenbeleid is tot dusverre vooral op kritische materialen gericht en niet zozeer op andere grondstoffen zoals hout of gerecycled papier. Om deze tekortkoming in het EU-beleid weg te werken pleit het EESC ervoor om hout als essentiële grondstof op te nemen in het Europese Innovatiepartnerschap inzake grondstoffen, overeenkomstig de aanbevelingen uit de Commissiemededeling over grondstoffen.

    8.   Intellectuele-eigendomsrechten en namaak van producten

    8.1   In vele sectoren is sprake van een toename van namaak en piraterij. Wil de EU de mondiale concurrenten het hoofd kunnen blijven bieden, dan moet in dit verband prioriteit worden verleend aan de bescherming en handhaving van intellectuele-eigendomsrechten. Volgens het EESC moet er op het vlak van industriële-eigendomsrechten meer worden samengewerkt, met name door invoering van een Europees standaardoctrooi.

    8.2   Het EESC wil er nog eens op wijzen dat de bestrijding van namaak een zaak is van nauwe samenwerking tussen bedrijfsleven en overheid (op Europees en nationaal niveau). Het is van vitaal belang om de opleiding van overheidsfunctionarissen en douanepersoneel beter te ondersteunen en om de consument bewuster te maken van de problematiek. Ook zou het aanzienlijk helpen als er meer werk werd gemaakt van technologieën om echte producten gemakkelijker van namaak te kunnen onderscheiden. Naar de mening van het EESC zou de EU maatregelen moeten nemen voor het opvoeren van de capaciteit van nationale douaneautoriteiten om de handel in namaakgoederen te bestrijden.

    8.3   Een voorbeeld van een goede praktijk is de „Nationale dag tegen namaak” die de Italiaanse werkgeversorganisatie Confindustria vorig jaar in Rome en diverse andere Italiaanse steden heeft gehouden. Het EESC verzoekt de Europese instellingen om op Europees en nationaal niveau een soortgelijk evenement te organiseren.

    8.4   Namaakproducten kunnen gezondheidsrisico's met zich meebrengen of zelfs levensgevaarlijk zijn. Daarom verzoekt het EESC de Europese Commissie om een productformulier (product sheet) voor meubelproducten in te voeren, teneinde intellectuele-eigendomsrechten te beschermen en namaak tegen te gaan. Dit formulier zou bij het aangeschafte product moeten worden gevoegd, zodat er in de handelsrelaties tussen producenten, verkopers en consumenten voor de nodige transparantie wordt gezorgd. Op de Europese markt gebrachte meubelproducten moeten ten minste gepaard gaan met de volgende informatie: de wettelijke benaming van het product of de benaming volgens de nomenclatuur van het GDT; de naam van het bedrijf van de producent of importeur; de oorsprong van het product; eventuele aanwezigheid van materialen of stoffen die schadelijk kunnen zijn voor mens of milieu; informatie over gebruikte materialen en productiemethoden indien deze van belang zijn voor de kwaliteit of kenmerken van het product; gebruiksinstructies.

    8.5   Het EESC acht het echt noodzakelijk om de sector houtbewerking en meubels te ondersteunen via economische hervormingen waardoor de producten van de sector internationaal meer in de verf worden gezet en eerlijke mededinging wordt gewaarborgd. Voorts zou de EU landen die economisch in opkomst zijn ertoe moeten aanzetten hun nationale systemen zodanig te hervormen dat er een einde wordt gemaakt aan bureaucratische inefficiëntie en dat onevenwichtigheden van regelgevende of administratieve aard die er als gevolg van douaneheffingen kunnen bestaan, gecompenseerd worden. Ook zou het rechtskader verbeterd kunnen worden om duidelijke regels te scheppen voor Europese bedrijven die in markten buiten de EU willen investeren.

    Brussel, 26 oktober 2011

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Staffan NILSSON


    (1)  Bron: Europese studie „Real potential for changes in growth and use of EU forests. Euwood”, blz. 45, paragraaf 3.5 („Future demand for wood energy”): „Wood consumption for energy generation is expected to grow from 346 million m3 in 2010 (3,1 EJ) to 573 million m3 (5 EJ) in 2020 and might reach 752 million m3 in 2030 (6,6 EJ). These results are based on the assumption that wood energy decreases its share in energy from renewable sources from 50 % in 2008 to 40 % in 2020.

    (2)  Gegevensbron: European Panel Federation (EPF), jaarverslag 2009-2010

    (3)  Vaclav Smil: Power Density Primer – Understanding the Spatial Dimension of the Unfolding Transformation to Renewable Electricity Generation, mei 2010

    (4)  „Mobilisation and efficient use of wood and wood residues for energy generation”. Rapport aan het Permanent Comité voor de bosbouw, opgesteld door zijn ad-hocwerkgroep II, over het exploiteren en efficiënt gebruiken van hout en houtresten voor energieopwekking („Mobilisation and efficient use of wood and wood residues for energy generation”).

    (5)  Timmer aan minder klimaatverandering: gebruik hout! Publicatie van CEI-Bois, november 2006.

    (6)  Energie-efficiëntieplan 2011 - COM(2011) 109 definitief

    (7)  CEI-Bois: www.cei-bois.org

    (8)  Dušan Vácha, TSU Internship, Harvested Wood Products, approaches, methodology, application, IPCC/NGGIP/IGES, Kanagawa, Japan, mei 2011

    (9)  Zie bijv. het sociale handvest van Pfleiderer AG (PASOC), dat op 30 november 2010 in Frankfurt am Main (Duitsland) is ondertekend. http://www.pasoc.innopas.eu/fileadmin/docs/documents/sozialcharta/EN__IFA-PAG.pdf


    Top