EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62008CN0231

Zaak C-231/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 29 mei 2008 door Massimo Giannini tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 12 maart 2008 in zaak T-100/04 (Massimo Giannini/Commissie)

PB C 223 van 30.8.2008, p. 22–23 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

30.8.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/22


Hogere voorziening ingesteld op 29 mei 2008 door Massimo Giannini tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 12 maart 2008 in zaak T-100/04 (Massimo Giannini/Commissie)

(Zaak C-231/08 P)

(2008/C 223/34)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Massimo Giannini (vertegenwoordigers: L. Levi en C. Ronzi, advocaten)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 12 maart 2008 in zaak T-100/04 te vernietigen;

dientengevolge, rekwirants vorderingen in eerste aanleg toe te wijzen en, derhalve,

nietig te verklaren het bij brief van 11 juni 2003 aan rekwirant meegedeelde besluit van de jury van vergelijkend onderzoek COM/A/9/01 om zijn naam niet op de reservelijst van dat vergelijkend onderzoek te plaatsen alsmede, voor zover nodig, nietig te verklaren het bij brief van 8 juli 2003 aan rekwirant meegedeelde besluit houdende afwijzing van zijn verzoek om heronderzoek, en nietig te verklaren het bij brief van 2 december 2003 aan rekwirant meegedeelde besluit tot afwijzing van zijn klacht;

een vergoeding toe te kennen voor de materiële schade, die wordt geraamd op, enerzijds, het verschil tussen de werkloosheidstoelage die na de beëindiging van de overeenkomst van tijdelijk functionaris is ontvangen en het salaris van een ambtenaar van de loopbaan A 7/4 en, anderzijds, na de periode van werkloosheid, het bedrag van de bezoldiging van een ambtenaar van de rang A 7/5, alsmede voor de immateriële schade, welke op 1 EUR wordt geraamd;

de verwerende partij te verwijzen in alle kosten van de eerste instantie en de hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van zijn hogere voorziening voert rekwirant drie belangrijke middelen aan.

Met zijn eerste middel stelt hij dat het Gerecht het recht op een eerlijk proces heeft geschonden en, meer bepaald, het recht op een beslissing binnen een redelijke termijn. Tussen de datum van indiening van het verzoekschrift bij het Gerecht en de uitspraak van het bestreden arrest zijn vier jaar verstreken. Deze duur wordt in casu door geen enkele buitengewone omstandigheid gerechtvaardigd. Het dossier van de zaak was noch bijzonder omvangrijk noch juridisch ingewikkeld en de procedure vertegenwoordigde een reëel belang voor rekwirant.

Met zijn tweede middel betoogt hij dat het Gerecht de artikelen 4, 27 en 29 van het Ambtenarenstatuut heeft geschonden en zowel het begrip belang van de dienst heeft miskend alsook de zorgplicht die de gemeenschapsinstellingen jegens hun personeelsleden en ambtenaren dragen. Zijns inziens verwart het Gerecht in dat opzicht de aanstelling in de communautaire openbare dienst, door middel van een algemeen vergelijkend onderzoek met het oog op de vorming van een aanwervingreserve, en het vervolg van de loopbaan van personen die door de in het Statuut voorziene mechanismen van overplaatsing en bevordering reeds zijn aangeworven.

Met zijn derde middel stelt rekwirant ten slotte dat het Gerecht de verplichting om arresten te motiveren en de beginselen van non-discriminatie en eerbiediging van de rechten van de verdediging heeft geschonden. Ook heeft het Gerecht het aan zijn beoordeling voorgelegde bewijsmateriaal verkeerd opgevat. Dit laatste middel bestaat uit drie onderdelen.

Met het eerste onderdeel van het derde middel betoogt rekwirant dat het Gerecht zowel het non-discriminatiebeginsel alsook zijn motiveringsplicht en de regels voor de bewijsvoering heeft geschonden door te concluderen dat de kennis, door sommige kandidaten van het vergelijkend onderzoek, van het document waarop het schriftelijk examen berustte geen schending van het non-discriminatiebeginsel inhield en niet vereiste dat de verwerende partij concreet bewijs leverde dat die omstandigheid geen discriminatie inhield.

Met het tweede onderdeel van dit middel stelt rekwirant dat het non-discriminatiebeginsel is geschonden en het aan het oordeel van het Gerecht voorgelegde bewijsmateriaal verkeerd is opgevat, aangezien het Gerecht heeft geoordeeld dat de samenstelling van de jury stabiel genoeg was om de objectieve vergelijking en beoordeling van de kandidaten te verzekeren, terwijl uit de stukken van het dossier juist blijkt dat de samenstelling van die jury niet stabiel genoeg was en dat de verwerende partij bepaalde essentiële feitelijke informatie niet aan het Gerecht heeft overgelegd.

Ten slotte beroept rekwirant zich met het derde onderdeel van dit middel op een nieuwe schending van het non-discriminatiebeginsel en de regels voor de bewijsvoering alsmede op een inbreuk op de rechten van de verdediging, verband houdende met de conclusies van het Gerecht met betrekking tot de onpartijdigheid van de juryleden.


Top