EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32015D2099

Besluit (EU) 2015/2099 van de Commissie van 18 november 2015 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor groeimedia, bodemverbeteraars en strooisel (Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 7891) (Voor de EER relevante tekst)

PB L 303 van 20.11.2015, p. 75–100 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 19/07/2022; opgeheven door 32022D1244

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2015/2099/oj

20.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 303/75


BESLUIT (EU) 2015/2099 VAN DE COMMISSIE

van 18 november 2015

tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor groeimedia, bodemverbeteraars en strooisel

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 7891)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 66/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de EU-milieukeur (1), en met name artikel 8, lid 2,

Na raadpleging van het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Verordening (EG) nr. 66/2010 kan de EU-milieukeur worden toegekend aan producten die gedurende hun volledige levenscyclus een verminderd milieueffect hebben.

(2)

In Verordening (EG) nr. 66/2010 is bepaald dat per productgroep specifieke EU-milieukeurcriteria moeten worden vastgesteld.

(3)

Bij Beschikking 2006/799/EG van de Commissie (2) en Beschikking 2007/64/EG van de Commissie (3) zijn de milieucriteria en de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en toezicht op de naleving vastgesteld voor respectievelijk bodemverbeteraars en groeimedia, die tot 31 december 2015 van toepassing zijn.

(4)

Om beter de nieuwste ontwikkelingen op de markt te kunnen volgen voor deze productgroepen en rekening te houden met de innovatie van de laatste jaren, is het passend om beide productgroepen samen te voegen in één productgroep en het toepassingsgebied uit te breiden naar strooisel, aangezien dat wordt gezien als een type bodemverbeteraar met specifieke kenmerken en functies.

(5)

Gezien de innovatiecyclus voor deze productgroep moeten de herziene criteria en de eisen voor beoordeling en controle op de naleving vier jaar geldig zijn vanaf de datum van vaststelling van dit besluit. Deze criteria zijn erop gericht de recycling van materialen en het gebruik van hernieuwbare en gerecycleerde materialen te bevorderen, waardoor aantasting van het milieu wordt beperkt, en bodem- en waterverontreiniging wordt verminderd door het vaststellen van strenge limieten voor concentraties van verontreinigende stoffen in het eindproduct.

(6)

Beschikking 2006/799/EG en Beschikking 2007/64/EG moeten daarom door dit besluit worden vervangen.

(7)

Er moet worden voorzien in een overgangsperiode voor producenten van wie de producten de EU-milieukeur voor bodemverbeteraars en groeimedia is toegekend op grond van de criteria die zijn vastgesteld in respectievelijk Beschikking 2006/799/EG en Beschikking 2007/64/EG, zodat zij voldoende tijd hebben om hun producten aan te passen teneinde te voldoen aan de herziene criteria en eisen.

(8)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 16 van Verordening (EG) nr. 66/2010 ingestelde comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De productgroep „groeimedia, bodemverbeteraars en strooisel” omvat groeimedia, organische bodemverbeteraars en organisch strooisel.

Artikel 2

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

1.   „groeimedium”: een materiaal dat wordt gebruikt als substraat voor wortelvorming, waarin planten kunnen groeien;

2.   „mineraal groeimedium”: een groeimedium dat volledig bestaat uit minerale bestanddelen;

3.   „bodemverbeteraar”: een materiaal dat in situ aan de bodem wordt toegevoegd, met als voornaamste functie om de fysische en/of chemische en/of biologische eigenschappen op peil te houden of te verbeteren, met uitzondering van kalkmeststoffen;

4.   „organische bodemverbeteraar”: een bodemverbeteraar die koolstofhoudende materialen bevat en als voornaamste functie heeft het gehalte aan organische stoffen in de bodem te verhogen;

5.   „strooisel”: een type bodemverbeteraar die wordt gebruikt als beschermende laag die rondom planten op de bovengrond wordt geplaatst en die specifiek bedoeld is voor het voorkomen van vochtverlies en het beperken van de groei van onkruid en van bodemerosie;

6.   „organisch strooisel”: strooisel dat koolstofhoudende materialen bevat die zijn gewonnen uit biomassa;

7.   „bestanddeel”: een grondstof die kan worden gebruikt als ingrediënt van het product;

8.   „organisch bestanddeel”: een bestanddeel dat bestaat uit koolstofhoudende materialen;

9.   „productfamilie”: een reeks producten met dezelfde bestanddelen;

10.   „jaarlijkse output”: de jaarlijkse productie van een productfamilie;

11.   „jaarlijkse input”: de jaarlijkse hoeveelheid grondstoffen die worden verwerkt in een verwerkingsinstallatie voor afval of dierlijke bijproducten;

12.   „partij”: een hoeveelheid goederen die door hetzelfde proces en onder dezelfde omstandigheden zijn gefabriceerd en hetzelfde etiket dragen en waarvan wordt aangenomen dat zij dezelfde kenmerken hebben;

13.   „bio-afval”: biologisch afbreekbaar tuin- en plantsoenafval, levensmiddelen- en keukenafval van huishoudens, restaurants, cateringfaciliteiten en winkels en vergelijkbare afvalstoffen van de levensmiddelenindustrie;

14.   „biomassa”: de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van biologische herkomst uit de landbouw (met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen), de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken waaronder de visserij en aquacultuur, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval.

Artikel 3

Om krachtens Verordening (EG) nr. 66/2010 in aanmerking te komen voor de EU-milieukeur, moet een product behoren tot de productgroep „groeimedia, bodemverbeteraars en strooisel” zoals gedefinieerd in artikel 1 van dit besluit, en moet het product voldoen aan de criteria en aan de hieraan gerelateerde eisen inzake beoordeling en controle die zijn uiteengezet in de bijlage.

Artikel 4

De criteria voor de productgroep „groeimedia, bodemverbeteraars en strooisel” en de eisen voor beoordeling en controle zijn vier jaar geldig vanaf de datum van vaststelling van dit besluit.

Artikel 5

Het voor administratieve doeleinden aan de productgroep „groeimedia, bodemverbeteraars en strooisel” toegewezen codenummer is „048”.

Artikel 6

Beschikking 2006/799/EG en Beschikking 2007/64/EG worden ingetrokken.

Artikel 7

1.   In afwijking van artikel 6 worden aanvragen voor de EU-milieukeur voor producten die vallen onder de productgroep „groeimedia, bodemverbeteraars en strooisel” die vóór de datum van vaststelling van dit besluit zijn ingediend, beoordeeld aan de hand van de in respectievelijk Beschikking 2006/799/EG en Beschikking 2007/64/EG vastgestelde voorwaarden.

2.   Aanvragen voor de EU-milieukeur voor producten die behoren tot de productengroep „groeimedia, bodemverbeteraars en strooisel” die binnen de twee maanden na de vaststelling van dit besluit zijn ingediend, kunnen worden gebaseerd op de criteria in respectievelijk Beschikking 2006/799/EG en Beschikking 2007/64/EG, of op de criteria in dit besluit. Die aanvragen zullen worden beoordeeld overeenkomstig de criteria waarop ze zijn gebaseerd.

3.   De EU-milieukeurlicenties die zijn toegekend in overeenstemming met de criteria in Beschikking 2006/799/EG en Beschikking 2007/64/EG kunnen gedurende twaalf maanden na vaststelling van dit besluit worden gebruikt.

Artikel 8

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 18 november 2015.

Voor de Commissie

Karmenu VELLA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 27 van 30.1.2010, blz. 1.

(2)  Beschikking 2006/799/EG van de Commissie van 3 november 2006 tot vaststelling van herziene milieucriteria en de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en toezicht op de naleving voor de toekenning van de communautaire milieukeur aan bodemverbeteraars (PB L 325 van 24.11.2006, blz. 28).

(3)  Beschikking 2007/64/EG van de Commissie van 15 december 2006 tot vaststelling van herziene milieucriteria en de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en toezicht op de naleving voor de toekenning van de communautaire milieukeur aan groeimedia (PB L 32 van 6.2.2007, blz. 137).


BIJLAGE

KADER

CRITERIA VOOR DE EU-MILIEUKEUR

Criteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor groeimedia, bodemverbeteraars en strooisel:

Criterium 1

— Bestanddelen

Criterium 2

— Organische bestanddelen

Criterium 3

— Minerale groeimedia en minerale bestanddelen

Criterium 3.1

— Energieverbruik en CO2-emissies

Criterium 3.2

— Bronnen voor de winning van delfstoffen

Criterium 3.3

— Minerale groeimedia tijdens en na gebruik

Criterium 4

— Gerecycleerde/teruggewonnen en organische materialen in groeimedia

Criterium 5

— Beperking van gevaarlijke stoffen

Criterium 5.1

— Zware metalen

Criterium 5.2

— Polycyclische aromatische koolwaterstoffen

Criterium 5.3

— Gevaarlijke stoffen en mengsels

Criterium 5.4

— Stoffen die in de lijst zijn opgenomen overeenkomstig artikel 59, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (1)

Criterium 5.5

— Grenswaarden voor E. coli en Salmonella spp.

Criterium 6

— Stabiliteit

Criterium 7

— Fysische verontreinigingen

Criterium 8

— Organische stof en droge stof

Criterium 9

— Levensvatbare onkruidzaden en plantpropagulen

Criterium 10

— Plantreactie

Criterium 11

— Eigenschappen van groeimedia

Criterium 12

— Informatieverstrekking

Criterium 13

— Informatie op de EU-milieukeur

Tabel 1

Toepasselijkheid van de verschillende criteria op iedere productsoort die binnen het toepassingsgebied valt

Criterium

Groeimedia

Bodemverbeteraars

Strooisel

Criterium 1 — Bestanddelen

x

x

x

Criterium 2 — Organische bestanddelen

x

x

x

Criterium 3.1 — Minerale groeimedia en minerale bestanddelen: energieverbruik en CO2-emissies

x

 

 

Criterium 3.2 — Minerale groeimedia en minerale bestanddelen: bronnen voor de winning van delfstoffen

x

x

x

Criterium 3.3 — Minerale groeimedia en minerale bestanddelen: minerale groeimedia tijdens en na gebruik

x

 

 

Criterium 4 — Gerecycleerde/teruggewonnen en organische materialen in groeimedia

x

 

 

Criterium 5 — Beperking van gevaarlijke stoffen

 

 

 

Criterium 5.1 — Zware metalen

x

x

x

Criterium 5.2 — Polycyclische aromatische koolwaterstoffen

x

x

x

Criterium 5.3 — Gevaarlijke stoffen en mengsels

x

x

x

Criterium 5.4 — Stoffen die in de lijst zijn opgenomen overeenkomstig artikel 59, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1907/2006

x

x

x

Criterium 5.5 — Grenswaarden voor E. coli en Salmonella spp.

x

x

x

Criterium 6 — Stabiliteit

x

x

x

Criterium 7 — Fysische verontreinigingen

x

x

x

Criterium 8 — Organische stof en droge stof

 

x

x

Criterium 9 — Levensvatbare onkruidzaden en plantpropagulen

x

x

 

Criterium 10 — Plantreactie

x

x

 

Criterium 11 — Eigenschappen van groeimedia

x

 

 

Criterium 12 — Informatieverstrekking

x

x

x

Criterium 13 — Informatie op de EU-milieukeur

x

x

x

EISEN INZAKE BEOORDELING EN CONTROLE

Bij elk criterium worden de specifieke eisen inzake beoordeling en controle vermeld.

Wanneer de aanvrager verplicht is verklaringen, documentatie, analysen, testverslagen of ander bewijsmateriaal in te dienen waaruit blijkt dat aan de criteria is voldaan, mogen deze afkomstig zijn van de aanvrager en/of in voorkomend geval diens leverancier(s).

Bevoegde instanties erkennen bij voorkeur verklaringen die zijn uitgegeven door instellingen die krachtens de relevante geharmoniseerde norm voor beproevings- en kalibratielaboratoria zijn geaccrediteerd en controles door instellingen die krachtens de relevante geharmoniseerde norm voor instanties die producten, processen en diensten certificeren, zijn geaccrediteerd.

Eventueel mogen andere dan de bij elk criterium vermelde testmethoden worden gebruikt indien deze door de bevoegde instantie die de aanvraag beoordeelt, als gelijkwaardig worden aanvaard.

Indien nodig kunnen de bevoegde instanties om aanvullende documentatie verzoeken en onafhankelijke controles uitvoeren.

Voorwaarde is dat het product voldoet aan alle respectieve wettelijke eisen van het land (de landen) waar het in de handel zal worden gebracht. De aanvrager bevestigt in een verklaring dat het product aan deze eis voldoet.

De bemonstering wordt uitgevoerd overeenkomstig EN 12579 Bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten — Bemonstering. Monsters moeten worden bereid overeenkomstig EN 13040 Bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten — Monstervoorbereiding voor chemische en fysische beproeving, bepaling van het gehalte aan droge stof, het gehalte aan vocht en de samengedrukte bulkdichtheid in een laboratorium.

Voor het aanvraagjaar moeten de bemonsterings- en testfrequentie voldoen aan de eisen van aanhangsel 1. Voor de jaren daarna moeten de bemonsterings- en testfrequentie van eindproducten voldoen aan de eisen van aanhangsel 2. Er zijn andere bemonsterings- en testfrequenties vastgesteld voor de volgende typen installaties:

:

type 1

:

verwerkingsinstallaties voor afval of dierlijke bijproducten;

:

type 2

:

productie-installaties waar materialen van installaties van type 1 worden gebruikt;

:

type 3

:

productie-installaties waar geen materialen worden gebruikt die zijn gewonnen uit afval of dierlijke bijproducten.

Indien de leveranciers van materialen die zijn gewonnen uit afval of dierlijke bijproducten voldoen aan de criteria voor de EU-milieukeur voor bodemverbeteraars, gelden voor installaties van type 2 dezelfde bemonsterings- en testfrequenties voor het aanvraagjaar en de daaropvolgende jaren, als voor installaties van type 3. De aanvrager moet de bevoegde instantie voorzien van testverslagen van de leveranciers en de documentatie teneinde de naleving door de leveranciers van de criteria voor de EU-milieukeur te garanderen. De bevoegde instantie mag de bemonsterings- en testfrequenties van de nationale of regionale wetgeving en normen erkennen als geldig voor het waarborgen van naleving met de criteria voor de EU-milieukeur door de leveranciers van materialen die zijn gewonnen uit afval of dierlijke bijproducten. Indien een product bestaat uit materialen van dierlijke oorsprong of deze materialen bevat, moet worden verwezen naar microbiologische normen en dier- en volksgezondheidscontroles zoals vastgesteld in Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie (2).

Criterium 1 — Bestanddelen

Dit criterium is van toepassing op groeimedia, bodemverbeteraars en strooisel.

De toegestane bestanddelen zijn organische en/of minerale bestanddelen.

Beoordeling en controle:

De aanvrager moet de bevoegde instantie een lijst met bestanddelen van het product verstrekken.

Criterium 2 — Organische bestanddelen

Dit criterium is van toepassing op groeimedia, bodemverbeteraars en strooisel.

Criterium 2.1

Een eindproduct mag geen veen bevatten.

Criterium 2.2

1.

De volgende materialen zijn toegestaan als organische bestanddelen van een eindproduct:

materialen die zijn verkregen door het recycleren van bioafval van gescheiden inzameling, zoals gedefinieerd in artikel 3 van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (3);

materialen die zijn verkregen uit dierlijke bijproducten van de categorieën 2 en 3 zoals vastgesteld in artikel 32 van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad en in technische normen die zijn vastgesteld bij de uitvoering van Verordening (EU) nr. 142/2011 (4);

materialen die zijn verkregen uit uitwerpselen, stro en ander natuurlijk, niet-gevaarlijk materiaal rechtstreeks afkomstig uit de land- of bosbouw zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, onder f), van Richtlijn 2008/98/EG;

materialen die zijn verkregen uit enige andere bijproducten van biomassa, zoals gedefinieerd in artikel 5 van Richtlijn 2008/98/EG, die hierboven niet zijn vermeld, behoudens het bepaalde in 2) en 2.3);

materialen die zijn verkregen door het recycleren of terugwinnen van ander hierboven niet vermeld biomassa-afval, behoudens het bepaalde in 2) en 2.3).

2.

De volgende materialen zijn niet toegestaan als organische bestanddelen van een eindproduct:

materialen die geheel of gedeeltelijk zijn verkregen uit de organische fractie van gemengd stedelijk en huishoudelijk afval die is gescheiden door een mechanische, fysicochemische, biologische en/of manuele behandeling;

materialen die geheel of gedeeltelijk zijn verkregen uit slib afkomstig van de behandeling van stedelijk afvalwater en van de papierindustrie;

materialen die geheel of gedeeltelijk zijn verkregen uit niet in criterium 2.3 toegestaan slib;

materialen die geheel of gedeeltelijk zijn verkregen uit dierlijke bijproducten van de categorie 1 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/2009.

Criterium 2.3

Materialen die zijn verkregen uit het recyclen of terugwinnen van slib zijn alleen toegestaan als het slib:

a)

overeenkomstig de Europese lijst van afvalstoffen, zoals opgenomen in Beschikking 2000/532/EG van de Commissie (5), is geïdentificeerd als een van de typen afvalstoffen in tabel 2:

Tabel 2

Toegestaan slib en codes overeenkomstig de Europese lijst van afvalstoffen

0203 05

slib van de behandeling ter plaatse van afvalwater van de bereiding en verwerking van fruit, groente, granen, spijsolie, cacao, koffie, thee en tabak, de productie van conserven, de productie van gist en gistextract en de bereiding en fermentatie van melasse

0204 03

slib van de behandeling ter plaatse van afvalwater van de suikerverwerking

0205 02

slib van de behandeling ter plaatse van afvalwater van de zuivelindustrie

0206 03

slib van de behandeling ter plaatse van afvalwater van bakkerijen en de banketbakkersindustrie

0207 05

slib van de behandeling ter plaatse van afvalwater van de productie van alcoholische en niet-alcoholische dranken (exclusief koffie, thee en cacao)

b)

per individuele bron gescheiden wordt gehouden, hetgeen betekent dat het niet is vermengd met afvalwater of slib dat van buiten een specifiek productieproces afkomstig is.

Beoordeling en controle:

De aanvrager moet de bevoegde instantie informatie verstrekken over de herkomst van elk organisch bestanddeel van het product alsook een verklaring dat aan bovenstaande eis is voldaan.

Criterium 3 — Minerale groeimedia en minerale bestanddelen

Criterium 3.1 — Energieverbruik en CO2-emissies

Dit criterium is uitsluitend van toepassing op minerale groeimedia.

De productie van geëxpandeerde mineralen en minerale wol moet voldoen aan de volgende drempels voor energieverbruik en CO2-emissies:

Energieverbruik/product ≤ 11 GJ/t product

CO2-emissies/product ≤ 0,8 t CO2/t product

De verhouding energieverbruik/product moet als volgt worden berekend als jaarlijks gemiddelde:

Formula

waarbij:

n het aantal jaren is van de periode die is gebruikt voor het berekenen van het gemiddelde;

i elk jaar is van de periode die is gebruikt voor het berekenen van het gemiddelde;

Productie de productie in ton van minerale wol of geëxpandeerde mineralen in het jaar i is;

F het jaarlijkse brandstofverbruik in het productieproces in het jaar i is;

Elnet het jaarlijkse elektriciteitsverbruik van het net in het jaar i is;

Hwkk het jaarlijkse verbruik van nuttige warmte door warmtekrachtkoppeling in het jaar i is;

Elwkk het jaarlijkse verbruik van elektriciteit door warmtekrachtkoppeling in het jaar i is;

Ref Ηη en Ref Εη de referentierendementen zijn van de gescheiden productie van elektriciteit en warmte zoals gedefinieerd in Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad (6) en berekend overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2011/877/EU van de Commissie (7);

PESwkk de besparing aan primaire energie door de warmtekrachtcentrale zoals gedefinieerd in Richtlijn 2012/27/EU in het jaar i is.

De verhouding CO2-emissies/product moet als volgt worden berekend als jaarlijks gemiddelde:

Formula

waarbij:

n het aantal jaren is van de periode die is gebruikt voor het berekenen van het gemiddelde;

i elk jaar is van de periode die is gebruikt voor het berekenen van het gemiddelde;

Productie de productie van minerale wol in ton in het jaar i is;

Direct CO2 de CO2-emissies zoals gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie (8), in het jaar i is;

Indirect CO2 de indirecte CO2-emissies door eindenergieverbruik in het jaar i is, die als volgt moeten worden berekend:

Formula

waarbij:

FEnet de gemiddelde koolstofintensiteit van het elektriciteitsnet in de EU volgens de MEErP-methode (9) (0,384 tCO2/MWhe = 0,107 tCO2/GJe) is;

FEbrandstof wkk de CO2-emissiefactor van de verbruikte brandstof in de warmtekrachtcentrale is.

De directe CO2-emissies moeten overeenkomstig Verordening (EU) nr. 601/2012 worden gecontroleerd.

De periode voor het berekenen van de verhoudingen energieverbruik/product en CO2-emissies/product bestaat uit de laatste 5 jaar voor de aanvraag. Indien de exploitatieduur van de centrale ten tijde van de aanvraag minder dan 5 jaar bedraagt, moet de verhouding worden berekend als jaarlijks gemiddelde van de exploitatieperiode, die ten minste één jaar moet bedragen.

Beoordeling en controle:

De aanvrager moet de bevoegde instantie een verklaring verstrekken die de volgende informatie bevat:

verhouding energieverbruik (GJ)/product (ton);

verhouding CO2-emissies (ton)/product (ton);

directe CO2-emissies (ton) voor ieder jaar van de periode die wordt gebruikt voor het berekenen van het gemiddelde;

indirecte CO2-emissies (ton) voor ieder jaar van de periode die wordt gebruikt voor het berekenen van het gemiddelde;

verbruikte brandstoffen, verbruik voor iedere brandstof (GJ) en subproces(sen) van het productieproces waarin de brandstoffen worden gebruikt voor ieder jaar van de periode die wordt gebruikt voor het berekenen van het gemiddelde;

elektriciteitsverbruik van het net (GJ eindenergie) voor ieder jaar van de periode die wordt gebruikt voor het berekenen van het gemiddelde;

nuttige warmteverbruik uit warmtekrachtkoppeling (GJ eindenergie) voor ieder jaar van de periode die wordt gebruikt voor het berekenen van het gemiddelde;

elektriciteitsverbruik uit warmtekrachtkoppeling (GJ eindenergie) voor ieder jaar van de periode die wordt gebruikt voor het berekenen van het gemiddelde;

rendementsreferentiewaarden voor gescheiden productie van warmte en elektriciteit;

primaire energiebesparing (%) van de warmtekrachtkoppeling voor ieder jaar van de periode die wordt gebruikt voor het berekenen van het gemiddelde;

identificatie van de in de warmtekrachtkoppeling gebruikte brandstoffen en hun aandeel in het brandstofmengsel, voor ieder jaar van de periode die wordt gebruikt voor het berekenen van het gemiddelde.

De volgende documenten moeten bij de verklaringen worden gevoegd:

Jaarlijkse emissieverslagen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 601/2012 voor ieder jaar van de periode die wordt gebruikt voor het berekenen van het gemiddelde;

een verificatierapport waarin het jaarlijkse emissieverslag als bevredigend wordt geverifieerd overeenkomstig Verordening (EU) nr. 600/2012 van de Commissie (10) voor ieder jaar van de periode die wordt gebruikt voor het berekenen van het gemiddelde;

door de leverancier verstrekte overzichten van elektriciteitsverbruik van het net voor ieder jaar van de periode die wordt gebruikt voor het berekenen van het gemiddelde;

overzichten van nuttige warmte- en elektriciteitsverbruik uit warmtekrachtkoppeling, zowel ter plaatse als aangekocht, voor ieder jaar van de periode die wordt gebruikt voor het berekenen van het gemiddelde.

Criterium 3.2 — Bronnen voor de winning van delfstoffen

Dit criterium is van toepassing op groeimedia, bodemverbeteraars en strooisel.

Gewonnen delfstoffen mogen worden gebruikt als bestanddeel van het eindproduct, mits:

1.

(binnen de EU) de winning, indien deze heeft plaatsgevonden in gebieden uit het Natura 2000-netwerk (dat bestaat uit speciale beschermingszones in het kader van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (11) inzake het behoud van de vogelstand en van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (12) inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna), overeenkomstig de bepalingen van artikel 6 van Richtlijn 92/43/EEG en met inachtneming van de richtsnoeren van de Commissie voor de winning van niet-energetische delfstoffen en Natura 2000 (13) is beoordeeld en toegestaan;

2.

(buiten de EU) de winning, indien deze heeft plaatsgevonden in beschermde gebieden die in het kader van de nationale wetgeving van de landen van herkomst/uitvoer als zodanig zijn aangewezen, zijn beoordeeld en toegestaan overeenkomstig voorschriften die garanties bieden die gelijkwaardig zijn aan de garanties in 1).

Beoordeling en controle

Indien de winning van delfstoffen is uitgevoerd in gebieden van het Natura 2000-netwerk (binnen de EU) of in beschermde gebieden die in het kader van de nationale wetgeving van de landen van herkomst/uitvoer als zodanig zijn aangewezen (buiten de EU) moet de aanvrager een door de bevoegde autoriteiten afgegeven verklaring van naleving van deze eis of een kopie van de door de bevoegde autoriteiten verleende goedkeuring verstrekken.

Criterium 3.3 — Minerale groeimedia tijdens en na gebruik

Dit criterium is uitsluitend van toepassing op minerale groeimedia.

De minerale groeimedia mogen alleen worden aangeboden voor gebruik in professionele toepassingen in de tuinbouw.

De aanvrager moet de afnemers een gestructureerde inzamelings- en recycledienst bieden waarbij een beroep mag worden gedaan op externe dienstverleners. De inzamelings- en recycledienst moet ten minste 70 % v/v van de verkoop van het product door de aanvrager in de Europese Unie bedragen.

Beoordeling en controle:

De aanvrager moet de bevoegde instantie een verklaring verstrekken dat de minerale groeimedia alleen worden aangeboden voor gebruik in professionele toepassingen in de tuinbouw. Bij de informatie die aan de eindgebruiker wordt verstrekt, moet een verklaring over de professionele toepassing van het product in de tuinbouw worden gevoegd.

De aanvrager moet de bevoegde instantie in kennis stellen van de aangeboden optie(s) voor de gestructureerde inzameling- en recyclingdienst en de resultaten van de uitgevoerde opties. De aanvrager moet in het bijzonder de volgende documentatie en informatie verstrekken:

documentatie van het contract tussen de fabrikant en de dienstverleners;

een beschrijving van de inzameling, verwerking en bestemmingen;

een jaarlijks overzicht van het totale verkoopvolume van groeimedia in de lidstaten van de Europese Unie en een jaarlijks overzicht van het verkoopvolume in gebieden in de lidstaten waar inzameling en verwerking worden aangeboden;

voor nieuwe aanvragers, een schatting van het jaarlijkse overzicht van het totale verkoopvolume van de groeimedia in de lidstaten van de Europese Unie en een schatting van het jaarlijks overzicht van het verkoopvolume in gebieden in de lidstaten waar inzameling en verwerking worden aangeboden. De daadwerkelijke gegevens moeten een jaar na verlening van de EU-milieukeur worden overlegd.

Criterium 4 — Gerecycleerde/teruggewonnen en organische materialen in groeimedia

Dit criterium is uitsluitend van toepassing op groeimedia.

Groeimediaproducten moeten een minimumpercentage aan gerecycleerde/teruggewonnen organische bestanddelen bevatten, als volgt:

a)

het groeimedium moet ten minste 30 % organische bestanddelen bevatten (uitgedrukt als volume van het organische bestanddeel per totaal volume van het eindproduct), of

b)

het minerale groeimedium moet minerale bestanddelen bevatten die zijn vervaardigd volgens een proces waarbij ten minste 30 % gerecycleerde materialen is gebruikt (uitgedrukt als het droge gewicht van de gerecycleerde/teruggewonnen materialen per totaal droog gewicht van de inputmaterialen).

Beoordeling en controle:

De aanvrager moet de volgende informatie verstrekken:

in geval a): volume van de in criterium 1 aangegeven organische bestanddelen per totaal volume van het eindproduct, of;

in geval b): droog gewicht van de gerecycleerde/teruggewonnen materialen per totaal droog gewicht van de inputmaterialen.

In geval b) moet de aanvrager eveneens de volgende informatie over de minerale bestanddelen verstrekken:

de identificatie van inputgrondstoffen, droog gewicht van die inputgrondstof per totaal droog gewicht van de inputgrondstoffen de oorsprong van iedere inputgrondstof en

de identificatie van gerecycleerde/teruggewonnen inputgrondstoffen, droog gewicht van die gerecycleerde/teruggewonnen materialen per totaal droog gewicht van de inputgrondstoffen en de oorsprong van ieder gerecycleerd/teruggewonnen inputgrondstoffen.

Criterium 5 — Beperking van gevaarlijke stoffen

Criterium 5.1 — Grenswaarden voor zware metalen

Dit criterium is van toepassing op groeimedia, bodemverbeteraars en strooisel.

a)   Bodemverbeteraars, strooisel en organische bestanddelen van groeimedia

Voor bodemverbeteraars, strooisel en organische bestanddelen van groeimedia mag het gehalte van de volgende elementen in het eindproduct niet hoger zijn dan de waarden in tabel 3, gemeten aan de hand van het droge gewicht (DG) van het product.

Tabel 3

Grenswaarden voor zware metalen in bodemverbeteraars, strooisel en organische bestanddelen van groeimedia

Zware metalen

Maximumgehalte in het product (mg/kg DG)

Cadmium (Cd)

1

Totaal chroom (Cr)

100

Koper (Cu)

100

Kwik (Hg)

1

Nikkel (Ni)

50

Lood (Pb)

100

Zink (Zn)

300

b)   Groeimedia

Voor groeimedia, met inbegrip van minerale groeimedia, mag het gehalte van de volgende elementen in het eindproduct niet hoger zijn dan de waarden in tabel 4, gemeten aan de hand van het droge gewicht (DG) van het product.

Tabel 4

Grenswaarden voor zware metalen in groeimedia, met inbegrip van minerale groeimedia

Zware metalen

Maximumgehalte in het product (mg/kg DG)

Cadmium (Cd)

3

Totaal chroom (Cr):

150

Koper (Cu)

100

Kwik (Hg)

1

Nikkel (Ni)

90

Lood (Pb)

150

Zink (Zn)

300

Beoordeling en controle:

De aanvrager moet de bevoegde instantie verslagen verstrekken van tests die zijn uitgevoerd overeenkomstig de testprocedures in de desbetreffende in tabel 5 opgenomen EN-normen. Voor organische bestanddelen van groeimedia mogen de testverslagen door de leveranciers worden verstrekt.

Tabel 5

Genormaliseerde methoden voor de extractie en meting van zware metalen

Zware metalen

Meetmethode

Extractiemethode

Cadmium (Cd)

EN 13650

Voor bodemverbeteraars, strooisel, organische bestanddelen van groeimedia en groeimedia met uitzondering van minerale groeimedia:

EN 13650 Bodemverbeteraars en groeimedia — extractie van in koningswater oplosbare elementen

Voor minerale groeimedia:

EN 13651 Bodemverbeteraars en groeimedia — extractie van in calciumchloride/DTPA (CAT) oplosbare voedingsstoffen en elementen

Totaal chroom (Cr):

EN 13650

Koper (Cu)

EN 13650

Kwik (Hg)

EN 16175 (14)

Nikkel (Ni)

EN 13650

Lood (Pb)

EN 13650

Zink (Zn)

EN 13650

Criterium 5.2 — Grenswaarden voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's)

Dit criterium is van toepassing op groeimedia, bodemverbeteraars en strooisel, met uitzondering van minerale groeimedia.

Het gehalte van de volgende polycyclische aromatische koolwaterstoffen in het eindproduct mag niet hoger zijn dan de waarde in tabel 6, gemeten aan de hand van het droge gewicht (DG) van het product.

Tabel 6

PAK-grenswaarde

Verontreinigende stof

Maximumgehalte in het product (mg/kg DG)

PAK16

6

PAH16= de som van naftaleen, acenaftyleen, acenafteen, fluoreen, fenantreen, antraceen, fluorantheen, pyreen, benzo[a]antraceen, chryseen, benzo[b]fluorantheen, benzo[k]fluorantheen, benzo[a]pyreen, indeno[1,2,3-cd]pyreen, dibenzo[a,h]antraceen en benzo[ghi]peryleen.

Beoordeling en controle:

De aanvrager moet de bevoegde instantie verslagen verstrekken van tests die zijn uitgevoerd overeenkomstig de testprocedures in CEN/TS 16181 Slib, behandeld bioafval en grond — Bepaling van polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) door gaschomatografie (GC) en hogedrukvloeistofchromatografie (HPLC) of vergelijkbaar.

Criterium 5.3 — Gevaarlijke stoffen en mengsels

Dit criterium is van toepassing op groeimedia, bodemverbeteraars en strooisel.

Het eindproduct mag niet zijn ingedeeld en geëtiketteerd als acuut toxisch, toxisch voor specifieke doelorganen, inhalatie- of huidallergeen, of kankerverwekkend, mutageen, giftig voor de voortplanting, of gevaarlijk voor het milieu, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (15).

Het product mag geen stoffen of mengsels bevatten die zijn ingedeeld als toxisch, gevaarlijk voor het milieu, inhalatie- of huidallergeen, of kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 en zoals geïnterpreteerd volgens de gevarenaanduidingen in tabel 7. Bewust aan het product toegevoegde ingrediënten met een concentratie van meer dan 0,010 % m/m (op basis van nat gewicht) moeten aan deze eis voldoen. De algemene of specifieke concentratiegrenzen die overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1272/2008 zijn vastgesteld hebben voorrang op de hierboven vermelde grenswaarde van 0,010 % m/m (op basis van nat gewicht) indien deze strikter zijn.

Tabel 7

Aan beperkingen onderhevige gevarenindelingen en hun categorie

Acute toxiciteit

Categorie 1 en 2

Categorie 3

H300 Dodelijk bij inslikken.

H301 Giftig bij inslikken.

H310 Dodelijk bij contact met de huid.

H311 Giftig bij contact met de huid.

H330 Dodelijk bij inademing.

H331 Giftig bij inademing.

H304 Kan dodelijk zijn als de stof bij inslikken in de luchtwegen terechtkomt.

EUH070 Giftig bij oogcontact.

Specifieke doelorgaantoxiciteit

Categorie 1

Categorie 2

H370 Veroorzaakt schade aan organen.

H371 Kan schade aan organen veroorzaken.

H372 Veroorzaakt schade aan organen bij langdurige of herhaalde blootstelling.

H373 Kan schade aan organen veroorzaken bij langdurige of herhaalde blootstelling.

Sensibilisatie van de luchtwegen of van de huid

Categorie 1A

Categorie 1B

H317 Kan een allergische huidreactie veroorzaken.

H317 Kan een allergische huidreactie veroorzaken.

H334 Kan bij inademing allergie- of astmasymptomen of ademhalingsmoeilijkheden veroorzaken.

H334 Kan bij inademing allergie- of astmasymptomen of ademhalingsmoeilijkheden veroorzaken.

Kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting

Categorie 1A en 1B

Categorie 2

H340 Kan genetische schade veroorzaken.

H341 Verdacht van het veroorzaken van genetische schade.

H350 Kan kanker veroorzaken.

H351 Verdacht van het veroorzaken van kanker.

H350i Kan kanker veroorzaken bij inademing.

 

H360F Kan de vruchtbaarheid schaden.

H361f Wordt ervan verdacht de vruchtbaarheid te schaden.

H360D Kan het ongeboren kind schaden.

H361d Wordt ervan verdacht het ongeboren kind te schaden.

H360FD Kan de vruchtbaarheid schaden. Kan het ongeboren kind schaden.

H361fd Wordt ervan verdacht de vruchtbaarheid te schaden. Wordt ervan verdacht het ongeboren kind te schaden.

H360Fd Kan de vruchtbaarheid schaden. Wordt ervan verdacht het ongeboren kind te schaden.

H362 Kan schadelijk zijn via de borstvoeding.

H360Df Kan het ongeboren kind schaden. Wordt ervan verdacht de vruchtbaarheid te schaden.

 

Gevaar voor het aquatisch milieu

Categorie 1 en 2

Categorie 3 en 4

H400 Zeer giftig voor in het water levende organismen.

H412 Schadelijk voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen.

H410 Zeer giftig voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen.

H413 Kan langdurige schadelijke gevolgen voor in het water levende organismen hebben.

H411 Giftig voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen.

 

Gevaarlijk voor de ozonlaag

H420 Gevaarlijk voor de ozonlaag.

 

De meest recente door de Unie aangenomen indelingsregels hebben voorrang op de opgesomde gevarenindelingen. Daarom moet de aanvrager overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1272/2008 ervoor zorgen dat de indelingen gebaseerd zijn op de meest recente regels inzake indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels.

De gevarenaanduidingen verwijzen in het algemeen naar stoffen. Indien echter geen informatie over de stoffen kan worden verkregen, gelden de indelingsregels voor mengsels.

Uitgesloten van criterium 5.3 zijn stoffen of mengsels waarvan de eigenschappen tijdens het productieproces veranderen en die daardoor niet meer biologisch beschikbaar zijn, of waarvan de chemische samenstelling verandert waardoor het eerder vastgestelde gevaar niet meer van toepassing is.

Dit criterium is niet van toepassing op eindproducten die bestaan uit:

materialen die niet vallen onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1907/2006 overeenkomstig artikel 2, lid 2, van die verordening;

stoffen die vallen onder artikel 2, lid 7, onder b), van Verordening (EG) nr. 1907/2006, waarin criteria worden vastgesteld voor het vrijstellen van onder bijlage V van deze verordening vallende stoffen van de voorschriften voor registratie, downstreamgebruikers en beoordeling.

Om te bepalen of deze vrijstelling van toepassing is, moet de aanvrager een screening uitvoeren van alle bewust toegevoegde stoffen die met een concentratie van boven de 0,010 % m/m (op basis van nat gewicht) aanwezig zijn.

Beoordeling en controle:

De aanvrager moet een screening uitvoeren op de aanwezigheid van stoffen en mengsels die mogelijk moeten worden ingedeeld met de bij dit criterium genoemde gevarenaanduidingen. De aanvrager moet de bevoegde instantie een verklaring verstrekken waarin hij bevestigt dat het product aan dit criterium voldoet.

Die verklaring moet hiermee verband houdende documentatie bevatten, zoals door de leveranciers ondertekende verklaringen van overeenstemming, met betrekking tot de niet-indeling van de stoffen, mengsels of materialen in de gevarenklassen bij de in tabel 7 vermelde gevarenaanduidingen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008, voor zover dit ten minste kan worden bepaald aan de hand van de informatie die voldoet aan de in bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 genoemde eisen.

De verstrekte informatie moet betrekking hebben op de vorm of fysieke staat van de stoffen of mengsels zoals gebruikt in het eindproduct.

De volgende technische informatie moet ter onderbouwing van de verklaring van indeling of niet-indeling voor elk van de stoffen en mengsels worden verstrekt:

i.

voor stoffen die niet zijn geregistreerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1907/2006 of die nog geen geharmoniseerde CLP-indeling hebben: informatie die voldoet aan de eisen die zijn opgenomen in bijlage VII bij die verordening;

ii.

voor stoffen die zijn geregistreerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1907/2006 en die niet voldoen aan de eisen voor CLP-indeling: informatie gebaseerd op het Reach-registratiedossier waaruit de niet-ingedeelde status van de stof blijkt;

iii.

voor stoffen met een geharmoniseerde indeling of stoffen die vallen onder een zelf-indeling: veiligheidsinformatiebladen indien beschikbaar. Indien deze niet beschikbaar zijn of als de stof zelf is ingedeeld, moet informatie worden verstrekt die relevant is voor de gevarenindeling van de stoffen overeenkomstig bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1907/2006;

iv.

in het geval van mengsels: veiligheidsinformatiebladen indien beschikbaar. Indien deze niet beschikbaar zijn, moet de berekening van de mengselindeling worden verstrekt overeenkomstig de regels uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1272/2008, aangevuld met informatie die relevant is voor de gevarenindeling van de mengsels overeenkomstig bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1907/2006.

Er moeten veiligheidsinformatiebladen worden verstrekt voor de materialen waaruit het eindproduct is samengesteld en voor stoffen en mengsels die bij de formulering en behandeling van de materialen zijn gebruikt en die met concentraties boven een grenswaarde van 0,010 % w/w (op basis van het natte gewicht) in het uiteindelijke product resteren, tenzij een lagere algemene of specifieke maximale concentratie van toepassing is op grond van artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1272/2008.

Veiligheidsinformatiebladen moeten worden ingevuld volgens de richtsnoeren in de rubrieken 10, 11 en 12 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 (voorschriften voor de samenstelling van veiligheidsinformatiebladen). Onvolledige veiligheidsinformatiebladen moeten worden aangevuld met informatie uit verklaringen van leveranciers van chemische stoffen.

Informatie over de intrinsieke eigenschappen van stoffen kan worden verkregen door andere middelen dan met tests, bijvoorbeeld door het gebruik van alternatieve methoden, zoals in-vitromethoden, via kwantitatieve structuur-activiteitsmodellen of door het gebruik van groepering of „read-across” overeenkomstig bijlage XI bij Verordening (EG) nr. 1907/2006.

Het uitwisselen van relevante gegevens binnen de gehele toeleveringsketen wordt sterk aangemoedigd.

Voor minerale wol moet de aanvrager eveneens het volgende verstrekken:

a)

certificaat dat het recht geeft het handelsmerk van de European Certification Board for Mineral Wool Products te gebruiken om naleving van Noot Q van Verordening (EG) nr. 1272/2008 aan te tonen;

b)

testverslag volgens ISO 14184-1 Textiel — Bepaling van formaldehyde — Deel 1: Vrij en gehydrolyseerd formaldehyde.

Criterium 5.4 — Stoffen die in de lijst zijn opgenomen overeenkomstig artikel 59, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1907/2006

Het eindproduct mag geen bewust toegevoegde zeer zorgwekkende stoffen bevatten die zijn opgenomen in de lijst waarin is voorzien in artikel 59, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1907/2006, die voorkomen in mengsels, in een voorwerp of in een homogeen deel van het product in concentraties hoger dan 0,010 % nat gewicht.

Beoordeling en controle:

Op de datum van aanvraag moet worden verwezen naar de meest recente lijst van zeer zorgwekkende stoffen. De aanvrager moet een verklaring verstrekken dat aan criterium 5.4 wordt voldaan, alsmede hiermee samenhangende documentatie, waaronder door de leveranciers van de materialen ondertekende verklaringen van overeenstemming en kopieën van relevante veiligheidsinformatiebladen voor stoffen of mengsels overeenkomstig bijlage II van Verordening (EG) nr. 1907/2006 voor stoffen of mengsels. De concentratiegrenzen moeten worden opgegeven in de veiligheidsinformatiebladen overeenkomstig artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 voor stoffen en mengsels.

Criterium 5.5 — Grenswaarden voor E. coli en Salmonella spp.

Dit criterium is van toepassing op groeimedia, bodemverbeteraars en strooisel, met uitzondering van minerale groeimedia.

Het gehalte van primaire ziekteverwekkers in het eindproduct mag niet hoger zijn dan de waarden in tabel 8.

Tabel 8

Grenswaarden voor E. coli en Salmonella spp.

Ziekteverwekker

Grenswaarde

E. coli

1 000 kve/g vers gewicht

Salmonella spp.

afwezig in 25 g vers gewicht

kve= kolonievormende eenheden

Beoordeling en controle:

De aanvrager moet de bevoegde instantie verslagen verstrekken van tests die zijn uitgevoerd overeenkomstig de testprocedure van tabel 9.

Tabel 9

Genormaliseerde test voor E. coli en Salmonella spp.

Parameter

Testmethode

E. coli

CEN/TR 16193 Sludge, treated biowaste and soil. Detection and enumeration of Escherichia coli or equivalent

Salmonella spp.

ISO 6579 Microbiology of food and animal feeding stuffs — Horizontal method for the detection of Salmonella spp.

Criterium 6 — Stabiliteit

Dit criterium is van toepassing op groeimedia, bodemverbeteraars en strooisel, met uitzondering van volledig uit lignocellulosische bestanddelen bestaand strooisel en minerale groeimedia.

Bodemverbeteraars en strooisel voor niet-professionele toepassingen en groeimedia voor alle toepassingen moeten voldoen aan een van de eisen in tabel 10.

Tabel 10

Stabiliteitseisen voor bodemverbeteraars en strooisel voor niet-professionele toepassingen en groeimedia voor alle toepassingen

Stabiliteitsparameter

Eis

Maximale respirometrische index

15 mmol O2/kg organische stof/uur

Minimale Rottegrad-waarde, indien van toepassing

IV (maximale temperatuurstijging van 20 °C boven de omgevingstemperatuur bij de zelfverhittingstest)

Bodemverbeteraars en strooisel voor niet-professionele toepassingen en groeimedia voor alle toepassingen moeten voldoen aan een van de eisen in tabel 11.

Tabel 11

Stabiliteitseisen voor bodemverbeteraars en strooisel voor professionele toepassingen

Stabiliteitsparameter

Eis

Maximale respirometrische index

25 mmol O2/kg organische stof/uur

Minimale Rottegrad-waarde, indien van toepassing

III (maximale temperatuurstijging van 30 °C boven de omgevingstemperatuur bij de zelfverhittingstest)

Beoordeling en controle:

De aanvrager moet de bevoegde instantie verslagen verstrekken van tests die zijn uitgevoerd overeenkomstig de testprocedure in tabel 12.

Tabel 12

Genormaliseerde testmethode voor stabiliteit

Parameter

Testmethode:

Respirometrische index

EN 16087-1 Bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten — Bepaling van de aerobe biologische activiteit — Deel 1: Zuurstofabsoptievermogen (OUR)

Rottegrad-waarde

EN 16087-2 Bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten — Bepaling van de aerobe biologische activiteit — Deel 2: Zelfopwarmingsbeproeving voor compost

Criterium 7 — Fysische verontreinigingen

Dit criterium is van toepassing op groeimedia, bodemverbeteraars en strooisel, met uitzondering van minerale groeimedia.

Het gehalte glas, metaal en plastic met een maaswijdte van > 2 mm in het eindproduct mag niet meer dan 0,5 % bedragen, gemeten op basis van het droge gewicht.

Beoordeling en controle:

De aanvrager moet de bevoegde instantie verslagen verstrekken van tests die zijn uitgevoerd overeenkomstig de testprocedures in de technische specificatie CEN/TS 16202 Slib, behandeld bioafval en grond — Bepaling van onzuiverheden en stenen) of een andere door de bevoegde instantie goedgekeurde, gelijkwaardige testprocedure.

Criterium 8 — Organische stof en droge stof

Dit criterium is van toepassing op bodemverbeteraars en strooisel.

De organische stof als gloeiverlies van het eindproduct moet ten minste 15 % droog gewicht zijn (% DG).

Het gehalte droge stof van het eindproduct moet ten minste 25 % van het versgewicht (% VG) bedragen.

Beoordeling en controle:

De aanvrager moet de bevoegde instantie verslagen verstrekken van overeenkomstig de testprocedure in tabel 13 uitgevoerde tests.

Tabel 13

Gestandaardiseerde testmethoden voor droge stof en organische stof

Parameter

Testmethode:

Droge stof (% VG)

EN 13040 Bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten — Monstervoorbereiding voor chemische en fysische beproeving, bepaling van het gehalte aan droge stof, het gehalte aan vocht en de samengedrukte bulkdichtheid in een laboratorium

Organische stof als gloeiverlies (% DM)

EN 13039 Bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten — Bepaling van het gehalte aan organische stoffen en as

Criterium 9 — Levensvatbare onkruidzaden en plantpropagulen

Dit criterium is van toepassing op groeimedia en bodemverbeteraars, met uitzondering van minerale groeimedia.

Eindproducten mogen niet meer dan twee eenheden levensvatbare onkruidzaden en plantpropagulen per liter bevatten.

Beoordeling en controle:

De aanvrager moet de bevoegde instantie een testverslag verstrekken overeenkomstig de testprocedure in de technische specificatie CEN/TS 16201 (Slib, behandeld organisch afval en grond — Bepaling van levensvatbare zaden en aseksuele verspreidingseenheden) of een andere door de bevoegde instantie goedgekeurde, gelijkwaardige testprocedure.

Criterium 10 — Plantreactie

Dit criterium is van toepassing op groeimedia en bodemverbeteraars.

Eindproducten mogen geen nadelige invloed hebben voor het opkomen of de daaropvolgende groei van planten.

Beoordeling en controle:

De aanvrager moet de bevoegde instantie een geldig verslag verstrekken van een test uitgevoerd volgens de testprocedure in EN 16086-1 (Bodemverbeterende middelen en teelsubstraten — Bepaling van de gewasreactie — Deel 1: Groeitest in plantpotten met Chinese kool).

Criterium 11 — Eigenschappen van groeimedia

Dit criterium is uitsluitend van toepassing op groeimedia.

Criterium 11.1 — Elektrische geleidbaarheid

De elektrische geleidbaarheid van het eindproduct moet minder zijn dan 100 mS/m.

Beoordeling en controle:

De aanvrager moet de bevoegde instantie een verslag verstrekken van een test uitgevoerd volgens de testprocedure in EN 13038 (Bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten — Bepaling van het elektrisch geleidingsvermogen).

Criterium 11.2 — pH

De pH van het eindproduct moet tussen de 4 en 7 zijn.

Beoordeling en controle:

De aanvrager moet de bevoegde instantie een verslag verstrekken van een test uitgevoerd volgens de testprocedure in EN 13037 (Bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten — Bepaling van de pH).

Criterium 11.3 — Natriumgehalte

Het natriumgehalte in waterextracten van het eindproduct mag niet meer dan 150 mg/l van het verse product bedragen.

Beoordeling en controle:

De aanvrager moet de bevoegde instantie een verslag verstrekken van een test uitgevoerd volgens de testprocedure in EN 13652 (Bodemverbeterende middelen en groeimedia — Extractie van in water oplosbare voedingsstoffen en elementen).

Criterium 11.4 — Chloridegehalte

Het chloridegehalte in waterextracten van het eindproduct mag niet meer dan 500 mg/l van het verse product bedragen.

Beoordeling en controle:

De aanvrager moet de bevoegde instantie een verslag verstrekken van een test uitgevoerd volgens de testprocedure in EN 13652 (Bodemverbeterende middelen en groeimedia — Extractie van in water oplosbare voedingsstoffen en elementen).

Criterium 12 — Informatieverstrekking

Dit criterium is van toepassing op groeimedia, bodemverbeteraars en strooisel.

De volgende informatie moet op de verpakking van het product of in de begeleidende informatiebladen worden vermeld:

Criterium 12.1 — Bodemverbeteraars

a)

de naam en het adres van de organisatie die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van het product;

b)

een aanduiding die het producttype aangeeft, waarin de term „BODEMVERBETERAAR” is opgenomen;

c)

het codenummer van de partij;

d)

de hoeveelheid (in gewicht);

e)

minimaal en maximaal vochtgehalte;

f)

de belangrijkste grondstoffen (meer dan 5 gewichtsprocent) waaruit het product is vervaardigd;

g)

de aanbevolen opslagomstandigheden en de aanbevolen uiterste gebruiksdatum;

h)

instructies voor het veilig hanteren en gebruiken van het product;

i)

een beschrijving van de toepassing waarvoor het product bestemd is en eventuele beperkingen van het gebruik, met inbegrip van een vermelding over de geschiktheid van het product voor specifieke plantengroepen (bv. kalkschuwende of kalkminnende planten);

j)

pH (met verwijzing naar de gebruikte testmethode);

k)

gehalte organische koolstof (%), totaal stikstofgehalte (%) en gehalte anorganische stikstof (%) (met een verwijzing naar de gebruikte testmethode);

l)

koolstof/stikstofverhouding;

m)

totaal fosforgehalte (%) en totaal kaliumgehalte (%) (met een verwijzing naar de gebruikte testmethode);

n)

in geval van niet-professionele toepassingen: een vermelding over de stabiliteit van organische stof (stabiel of zeer stabiel);

o)

een vermelding over de aanbevolen wijze van gebruik;

p)

in geval van niet-professionele toepassingen: de aanbevolen op te brengen hoeveelheden, uitgedrukt in kilogram product per oppervlakte-éénheid (m2) per jaar.

Criterium 12.2 — Groeimedia

a)

de naam en het adres van de organisatie die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van het product;

b)

een aanduiding die het producttype aangeeft, waarin de term „GROEIMEDIUM” is opgenomen;

c)

het codenummer van de partij;

d)

de hoeveelheid (in volume of aantal platen, en in geval van minerale wol met vermelding van de afmeting van de plaat);

e)

minimaal en maximaal vochtgehalte;

f)

de belangrijkste grondstoffen (meer dan 5 volumeprocent) waaruit het product is vervaardigd;

g)

de aanbevolen opslagomstandigheden en de aanbevolen uiterste gebruiksdatum;

h)

instructies voor het veilig hanteren en gebruiken van het product;

i)

een beschrijving van de toepassing waarvoor het product bestemd is en eventuele beperkingen van het gebruik, met inbegrip van een vermelding over de geschiktheid van het product voor specifieke plantengroepen (bv. kalkschuwende of kalkminnende planten);

j)

pH (EN 13037);

k)

elektrische geleiding (1:5 extractie);

l)

kiemremming (EN 16086-1);

m)

groeiremming (EN 16086-1);

n)

een vermelding over de stabiliteit van organische stof (stabiel of zeer stabiel);

o)

een vermelding over de aanbevolen wijze van gebruik;

p)

voor minerale groeimedia: een vermelding over de professionele toepassing in de tuinbouw.

Criterium 12.3 — Strooisel

a)

de naam en het adres van de organisatie die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van het product;

b)

een aanduiding die het producttype aangeeft, waarin de term „STROOISEL” is opgenomen;

c)

het codenummer van de partij;

d)

de hoeveelheid (in volume);

e)

minimaal en maximaal vochtgehalte;

f)

de belangrijkste grondstoffen (meer dan 5 volumeprocent) waaruit het product is vervaardigd;

g)

instructies voor het veilig hanteren en gebruiken van het product;

h)

een beschrijving van de toepassing waarvoor het product bestemd is en eventuele beperkingen van het gebruik, met inbegrip van een vermelding over de geschiktheid van het product voor specifieke plantengroepen (bv. kalkschuwende of kalkminnende planten);

i)

pH (met verwijzing naar de gebruikte testmethode);

j)

in geval van niet-professionele toepassingen: een vermelding over de stabiliteit van organische stof (stabiel of zeer stabiel), indien van toepassing;

k)

een vermelding over de aanbevolen wijze van gebruik;

l)

in geval van niet-professionele toepassingen: de aanbevolen op te brengen hoeveelheden in mm.

Beoordeling en controle:

De aanvrager moet verklaren dat het product aan dit criterium voldoet, en de bevoegde instantie voorzien van een exemplaar van de verpakking of de informatiebladen of van de gebruikersinformatie op de verpakking of de begeleidende informatiebladen.

Criterium 13 — Informatie op de EU-milieukeur

Het facultatieve label met tekstruimte moet de volgende tekst bevatten:

bevordert de recycling van materialen;

bevordert het gebruik van hernieuwbare en gerecycleerde materialen.

Voor bodemverbeteraars en strooisel moet de volgende aanvullende informatie worden vermeld:

vermindert bodem- en watervervuiling door concentraties van zware metalen te beperken.

De richtsnoeren voor het gebruik van het facultatieve label met tekstruimte kunnen worden geraadpleegd in de „Guidelines for the use of the EU Ecolabel logo” op de website:

http://ec.europa.eu/environment/ecolabel/documents/logo_guidelines.pdf

Beoordeling en controle:

De aanvrager moet de bevoegde instantie voorzien van een exemplaar van de verpakking waarop het label te zien is, samen met een verklaring dat aan dit criterium is voldaan.


(1)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).

(2)  Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn (PB L 54 van 26.2.2011, blz. 1).

(3)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

(4)  Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1).

(5)  Beschikking 2000/532/EG van de Commissie van 3 mei 2000 tot vervanging van Beschikking 94/3/EG houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad betreffende afvalstoffen en Beschikking 94/904/EG van de Raad tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PB L 226 van 6.9.2000, blz. 3).

(6)  Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).

(7)  Uitvoeringsbesluit 2011/877/EU van de Commissie van 19 december 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde rendementsreferentiewaarden voor de gescheiden productie van elektriciteit en warmte in toepassing van Richtlijn 2004/8/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 2007/74/EG van de Commissie (PB L 343 van 23.12.2011, blz. 91).

(8)  Verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie van 21 juni 2012 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 181 van 12.7.2012, blz. 30).

(9)  Methodologie voor het ecologisch ontwerp van energiegerelateerde producten (http://www.meerp.eu/).

(10)  Verordening (EU) nr. 600/2012 van de Commissie van 21 juni 2012 inzake de verificatie van broeikasgasemissie- en tonkilometerverslagen en de accreditatie van verificateurs krachtens Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 181 van 12.7.2012, blz. 1).

(11)  Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).

(12)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

(13)  Richtsnoeren van de EC voor nieuwe winning van niet-energetische delfstoffen volgens de eisen van Natura 2000 (http://ec.europa.eu/environment/nature/natura2000/management/docs/neei_n2000_guidance.pdf).

(14)  EN 16175 Slib, behandeld bioafval en bodem — Bepaling van het gehalte aan kwik met koningswater en salpeterzuur ontsloten oplossingen —Deel 1: Koude damp van atomaire spectrometrie (CV-AAS) en Deel 2: Koude damp fluorescentiespectrometrie (CV-AFS).

(15)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).

Aanhangsel 1

Bemonsterings- en testfrequentie voor het aanvraagjaar

Type installatie

Criterium

Jaarlijkse input/output

Testfrequentie

type 1: verwerkingsinstallaties voor afval of dierlijke bijproducten

5.1

Grenswaarden voor zware metalen

5.5

Grenswaarden voor E. coli en Salmonella spp.

6

Stabiliteit

7

Fysische verontreinigingen

8

Organische stoffen en droge stoffen

9

Levensvatbare zaden en plantpropagulen

10

Plantreactie

11

Eigenschappen van groeimedia

Input (t) ≤ 3 000

1 elke 1 000 ton inputmateriaal, afgerond op het volgende gehele getal

3 000 < input (t) ≤ 20 000

4 (een monster per seizoen)

Input (t) > 20 000

aantal analyses per jaar = hoeveelheid jaarlijks inputmateriaal (in ton)/10 000 ton + 1

minimaal 4 en maximaal 12

5.2

PAK's

Input (t) ≤ 3 000

1

3 000 < input (t) ≤ 10 000

2

10 000 < input (t) ≤ 20 000

3

20 000 < input (t) ≤ 40 000

4

40 000 < input (t) ≤ 60 000

5

60 000 < input (t) ≤ 80 000

6

80 000 < input (t) ≤ 100 000

7

100 000 < input (t) ≤ 120 000

8

120 000 < input (t) ≤ 140 000

9

140 000 < input (t) ≤ 160 000

10

160 000 < input (t) ≤ 180 000

11

Input (t) > 180 000

12

type 2: productie-installaties waar materialen van installaties van type 1 worden gebruikt

5.1

Grenswaarden voor zware metalen

5.5

Grenswaarden voor E. coli en Salmonella spp.

6

Stabiliteit

7

Fysische verontreinigingen

8

Organische stoffen en droge stoffen

9

Levensvatbare zaden en plantpropagulen

10

Plantreactie

11

Eigenschappen van groeimedia

Output (m3) ≤ 5 000

Representatieve gecombineerde monsters van 2 partijen overeenkomstig EN 12579 (1)

Output (m3) > 5 000

Representatieve gecombineerde monsters van 4 partijen overeenkomstig EN 12579

5.2

PAK's

Output (m3) ≤ 5 000

Representatie(f)(ve) gecombineerd(e) monster(s) van 1 partij overeenkomstig EN 12579

Output (m3) > 5 000

Representatieve gecombineerde monsters van 2 partijen overeenkomstig EN 12579

type 3: productie-installaties waar GEEN materialen worden gebruikt die zijn gewonnen uit afval of dierlijke bijproducten.

5.1

Grenswaarden voor zware metalen

5.5

Grenswaarden voor E. coli en Salmonella spp.

6

Stabiliteit

7

Fysische verontreinigingen

8

Organische stoffen en droge stoffen

9

Levensvatbare zaden en plantpropagulen

10

Plantreactie

11

Eigenschappen van groeimedia

Output (m3) ≤ 5 000

Representatie(f)(ve) gecombineerd(e) monster(s) van 1 partij overeenkomstig EN 12579

Output (m3) > 5 000

Representatieve gecombineerde monsters van 2 partijen overeenkomstig EN 12579

5.2

PAK's

Ongeacht de input/output

Representatie(f)(ve) gecombineerd(e) monster(s) van 1 partij overeenkomstig EN 12579


(1)  EN 12579 Soil improvers and growing media. Sampling

Aanhangsel 2

Bemonsterings- en testfrequentie voor volgende jaren

Type installatie

Criteria

Jaarlijkse input/output

Testfrequentie

type 1: verwerkingsinstallaties voor afval of dierlijke bijproducten;

5.1

Grenswaarden voor zware metalen

5.5

Grenswaarden voor E. coli en Salmonella spp.

6

Stabiliteit

7

Fysische verontreinigingen

8

Organische stoffen en droge stoffen

9

Levensvatbare zaden en plantpropagulen

10

Plantreactie

11

Eigenschappen van groeimedia

Input (t) ≤ 1 000

1

Input (t) > 1 000

aantal analyses per jaar = hoeveelheid jaarlijks inputmateriaal (in ton)/10 000 ton + 1

minimaal 2 en maximaal 12

5.2

PAK's

Input (t) ≤ 10 000

0,25 (eens per 4 jaar)

10 000 < input (t) ≤ 25 000

0,5 (eens per 2 jaar)

25 000 < input (t) ≤ 50 000

1

50 000 < input (t) ≤ 100 000

2

100 000 < input (t) ≤ 150 000

3

150 000 < input (t) ≤ 200 000

4

200 000 < input (t) ≤ 250 000

5

250 000 < input (t) ≤ 300 000

6

300 000 < input (t) ≤ 350 000

7

350 000 < input (t) ≤ 400 000

8

400 000 < input (t) ≤ 450 000

9

450 000 < input (t) ≤ 500 000

10

500 000 < input (t) ≤ 550 000

11

Input (t) > 550 000

12

type 2: Productie-installaties waar materialen van installaties van type 1 worden gebruikt

5.1

Grenswaarden voor zware metalen

5.5

Grenswaarden voor E. coli en Salmonella spp.

6

Stabiliteit

7

Fysische verontreinigingen

8

Organische stoffen en droge stoffen

9

Levensvatbare zaden en plantpropagulen

10

Plantreactie

11

Eigenschappen van groeimedia

Output (m3) ≤ 5 000

Representatie(f)(ve) gecombineerd(e) monster(s) van 1 partij overeenkomstig EN 12579

Output (m3) > 5 000

Representatieve gecombineerde monsters van 2 partijen overeenkomstig EN 12579

5.2

PAK's

Output (m3) ≤ 15 000

Representatief(ve) gecombineerd(e) monster(s) van 1 partij overeenkomstig EN 12579, eens per vier jaar

15 000 < Output (m3) ≤ 40 000

Representatie(f)(ve) gecombineerd(e) monster(s) van 1 partij overeenkomstig EN 12579, eens per twee jaar

Output (m3) > 40 000

Representatie(f)(ve) gecombineerd(e) monster(s) van 1 partij overeenkomstig EN 12579, elk jaar

type 3: Productie-installaties waar GEEN materialen worden gebruikt die zijn gewonnen uit afval of dierlijke bijproducten.

5.1

Grenswaarden voor zware metalen

5.5

Grenswaarden voor E. coli en Salmonella spp.

6

Stabiliteit

7

Fysische verontreinigingen

8

Organische stoffen en droge stoffen

9

Levensvatbare onkruidzaden en plantpropagulen

10

Plantreactie

11

Eigenschappen van groeimedia

Ongeacht de input/output

Representatie(f)(ve) gecombineerd(e) monster(s) van 1 partij overeenkomstig EN 12579

5.2

PAK's

Ongeacht de input/output

Representatie(f)(ve) gecombineerd(e) monster(s) van 1 partij overeenkomstig EN 12579, eens per vier jaar


Top