EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011IE1613

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het nieuwe buitenland- en veiligheidsbeleid van de EU en de rol van het maatschappelijk middenveld (initiatiefadvies)

PB C 24 van 28.1.2012, p. 56–62 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/56


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het nieuwe buitenland- en veiligheidsbeleid van de EU en de rol van het maatschappelijk middenveld (initiatiefadvies)

2012/C 24/11

Rapporteur: de heer CEDRONE

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 14 september 2010 besloten om overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een initiatiefadvies op te stellen over

Het nieuwe buitenland- en veiligheidsbeleid van de EU en de rol van het maatschappelijk middenveld.

De gespecialiseerde afdeling Externe betrekkingen, die met de voorbereiding van de betreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies goedgekeurd op 25 mei 2011.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 26 en 27 oktober 2011 gehouden 475e zitting (vergadering van 27 oktober) het volgende advies uitgebracht, dat met 111 stemmen vóór en 23 stemmen tegen, bij 23 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Conclusies en voorstellen

1.1   De strategie

1.1.1   Gezien de huidige ingrijpende veranderingen dient de Unie, gebruikmakend van de recent opgerichte Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en van de aangestelde hoge vertegenwoordiger voor het buitenlandbeleid, haar strategie op dit terrein opnieuw te formuleren en aan te passen, zowel wat beleid als prioritaire interventiegebieden betreft. Slechts met gedeelde, gemeenschappelijke belangen en omvangrijke coördinatie is deze doelstelling te verwezenlijken.

1.1.2   Europa is goed voor een derde van het mondiale BBP.Toch is de EU niet alleen uitsluitend een economische gemeenschap.De rol van Europa wordt ten volle duidelijk als men bedenkt dat individueel, als natiestaten de EU-landen hun belangen niet meer kunnen beschermen, noch hun waarden opleggen op het internationale toneel, of grensoverschrijdend geworden vraagstukken als migratie of terrrorisme aanpakken. Daarom zou een grotere gezamenlijke inzet van de lidstaten voor het buitenlandbeleid ook kunnen voorkomen dat de intergouvernementele benadering in het gedrang komt, of geïsoleerde acties van de lidstaten kunnen voorkomen, zoals recentelijk gebeurd is. Een tendens die, als ze doorzet, niet alleen economische, maar ook politieke achteruitgang zou opleveren, en die de democratische waarden waarop de EU gebaseerd is, op losse schroeven zou kunnen zetten.

1.2   De beleidsmaatregelen

1.2.1   De EU moet in de eerste plaats haar waarden in haar buitenlandbeleid behouden, aan de hand van gemeenschappelijk beleid en maatregelen tot behoud van de vrede, conflictpreventie, ontwikkeling van stabiliserende acties en het versterken van de internationale veiligheid, met inachtneming van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties. Voorts moet ze de democratie consolideren en steunen, alsook de rechtsstaat, de grondrechten van de mens, de principes van internationaal recht, met inbegrip van de fundamentele arbeidsnormen, en de bevolking helpen die door natuurlijke of door menselijk toedoen veroorzaakte rampen zijn getroffen. Europa kijkt over haar grenzen heen, niet alleen uit humaniteit of naastenliefde, maar omdat dat in haar belang is om de welvaart in Europa te behouden.Zo moet ook de vluchtelingenkwestie benaderd worden en moet de bevolking in het thuisland perspectief worden geboden.

1.2.2   De EU moet op dit toneel vooraan staan, binnen de VN, wier belangrijkste taak de handhaving van de internationale vrede is. Nauwe samenwerking tussen de EU en de VN op het gebied van beheersing van civiele en militaire crises lijkt derhalve geboden, met name voor humanitaire hulpacties.

1.2.3   Verder moeten volgens het EESC geïntegreerde en gemeenschappelijke buitenlandacties op de volgende gebieden opgevoerd worden: energieveiligheid en –voorziening, voedselveiligheid, klimaatverandering, aanpak van migrantenstromen en bestrijding van georganiseerde criminaliteit, illegale handel, piraterij en corruptie. Een proces van integratie en coördinatie dat ook het handelsbeleid dient te omvatten. Over het algemeen gaat het om een forse en ingewikkelde exercitie die een aanpassing van het EU-budget voor het buitenlandbeleid vergt.

1.3   Geografische interventiegebieden

1.3.1   Het is de plicht van de Unie om alles wat buiten haar eigen grenzen gebeurt, op de voet te volgen en daarvoor opnieuw een eigen strategie voor allianties te formuleren. De Unie beschikt echter nog steeds niet over de vereiste middelen en instrumenten hiertoe die van haar een daadwerkelijke politieke macht op internationaal niveau zouden kunnen maken. Het belangrijkste probleem is echter niet het gebrek aan instrumenten, maar het onvermogen om samenhang te waarborgen in het beheer van de verschillende instrumenten, en om politieke vastbeslotenheid van de lidstaten in dit verband te garanderen.

1.3.2   Daarom moet de EU nog meer aandacht schenken dan ze tot nu toe heeft gedaan aan haar eigen grondgebied en de aangrenzende landen, zonder, tenminste uit economisch oogpunt, de betrekkingen te verwaarlozen met de grote regio's in de wereld, zoals Noord-Amerika, waarmee ze strategische banden onderhoudt, Zuid-Amerika, het Caribisch gebied, waarmee de Europese Unie een biregionaal strategisch partnerschap heeft gesloten, China, India en Rusland. Hiertoe is het geboden dat er synergie tot stand komt tussen de bilaterale en regionale betrekkingen.

1.3.3   In dit opzicht lijkt het geboden om de uitbreiding naar de Balkanregio te voltooien, een uiterst delicaat gebied binnen de grenzen van de Unie, om verder te onderhandelen met Turkije en om een doeltreffend nabuurschapsbeleid uit te stippelen, met gerichte aandacht voor de situatie in het Middellandse Zeegebied en het Midden-Oosten.

1.3.4   Daarom moet de Unie het beleid voor het Middellandse Zeegebied op een nieuwe leest schoeien, met nieuwe instellingen, nieuwe samenwerkingsorganen, passende middelen en operationele instrumenten. De organen voor democratisering en civiele vooruitgang uit deze landen moeten gehoord en begeleid worden. Het is een belangrijke taak van de Unie om een snelle, probleemloze overgang naar democratie te waarborgen, niet naar nieuwe dictaturen, ook al zijn ze gecamoufleerd, om de verwachtingen ten aanzien van vrijheid, menselijke waardigheid en sociale rechtvaardigheid van de bevolking en de jongeren niet te beschamen.

1.3.5   Het lijkt dus zaak om meer middelen uit de communautaire begroting te bestemmen voor de samenwerking met deze landen, met name voor de opbouw van instellingen, de economische en sociale ontwikkeling, het scheppen van arbeidsplaatsen en investeringsmogelijkheden in deze landen.

1.3.6   De rol van het EESC is dus essentieel voor de uitvoering van „people to people”-acties en maatregelen, alsook voor volwaardige contacten met betrouwbare en representatieve organisaties van het maatschappelijk middenveld in de mediterrane regio en in het Midden-Oosten, die de aanzet gaven aan het huidige overgangsproces. Het Comité kan ertoe bijdragen om de dialoog tussen hen en de overheden te steunen en om democratische deelname te stimuleren, ter verdediging van civiele rechten en de rechtsstaat.

1.3.7   Afrika in zijn geheel moet een andere interventieprioriteit zijn voor de Unie, wier veiligheid en stabiliteit grotendeels afhangt van de ontwikkeling en economische groei in dat voor ons zo nabije continent. Wil de Unie het hoofd kunnen bieden aan de massale, destabiliserende emigratiegolven ten gevolge van woestijnvorming, voedselcrises en verarming van de Afrikaanse bevolking, corrupte en leugenachtige regimes, alsook het ontbreken van gerechtigheid en vrijheid, dan moet zij doeltreffend en snel optreden door een pact met dit continent te sluiten.

1.4   De internationale organisaties

1.4.1   Gecoördineerde en doeltreffende acties op internationale fora verdienen steun, ook door een grondige wijziging ervan te bevorderen teneeinde ze beter af te stemmen op de nieuwe taken en behoeften waarmee ze geconfronteerd worden. In dit verband moet de EU het voor elkaar krijgen om met één stem te spreken en uiteindelijk tot één vertegenwoordiger te komen.

1.4.2   Met name dienen de rechten van werknemers, zoals vastgelegd in de fundamentele ILO-verdragen, en de economische en vrijhandelsrechten als gelijkwaardig te worden behandeld. Ook in de ILO zou de EU met één stem moeten spreken.

1.4.3   Volgens het EESC moet de EU in dit opzicht een steeds actievere rol gaan spelen, met name ten aanzien van de G-20 en de meest representatieve VN-instellingen, zoals het ECOSOC, waar de Unie gemeenschappelijke standpunten zou moeten innemen. In dit verband is de hervorming van het ECOSOC een kans op vooruitgang, en zal de mening van het maatschappelijk middenveld aldus wellicht beter tot haar recht komen.

1.4.4   De EU dient zich te richten op doeltreffend en duurzaam beleid om de eurozone te redden, om passende instrumenten te scheppen die internationale speculatie tegengaan, belastingparadijzen opheffen, concurrentie verminderen die gebaseerd is op de wisselkoers tussen valuta, de economische groei een impuls geven en waardig werk (decent work) opleveren. De wijziging van artikel 136 van het Verdrag is een eerste, belangrijke stap. Zij komt vooral het communautaire Europa ten goede: de centrale rol van de Commissie en de band met het Europees Parlement zijn gewaarborgd, hetgeen het democratisch proces bevordert. Hetzelfde zou gedaan moeten worden voor het buitenlandbeleid (wijziging art. 24).

1.4.5   Deelname van de sociale partners en de organisaties van het maatschappelijk middenveld is één van de voorwaarden voor handhaving en bevordering van de waarden die ten grondslag liggen aan vreedzame coëxistentie samenleven op internationaal niveau. De EU moet zich inzetten voor een brede raadpleging van het EESC, het maatschappelijk middenveld en de sociale partners om de deelname aan toekomstige bestuursstructuren van internationale organisaties te vergemakkelijken.

1.5   Veiligheidsbeleid

1.5.1   Ten aanzien van het veiligheids- en defensiebeleid dient het Europees defensieagentschap te worden versterkt, zo snel mogelijk uitvoering te worden gegeven aan permanente gestructureerde samenwerking, ook om synergie en besparingen op de nationale begrotingen mogelijk te maken. De besparingen kunnen worden bestemd voor productieve investeringen, het scheppen van werkgelegenheid of het terugdringen van de overheidsschulden.

1.5.2   De veiligheids- en defensie-instrumenten waarover de EU beschikt, zouden gebruikt en erkend moeten kunnen worden als daadwerkelijke instrumenten voor regionale veiligheid.

1.5.3   Wat de veiligheid betreft, zou de EU in de eerste plaats in de buurregio's moeten optreden, aan de hand van stabiliserende acties en vredesmissies in crisisgebieden.

1.5.4   Het EESC hoopt daarom dat, evenals bij de akkoorden van St. Malo van 1998, de gemeenschappelijke ervaringen worden overgenomen door het Defensieagentschap en worden geïntegreerd in het gemeenschappelijk veiligheidsbeleid.

1.6   Het EESC

Het EESC moet zijn eigen rol kunnen vervullen en kunnen bijdragen aan de formulering en uitvoering van het buitenlandbeleid van de Unie. Daarom acht het EESC het zinvol als de bepalingen inzake het buitenlandbeleid hem ter beoordeling worden voorgelegd, ook om de transparantie en monitoring van de initiatieven te waarborgen. Er dient daarom meer aandacht te worden besteed aan alle eerdere EESC-adviezen die handelen over aspecten van het buitenland- en veiligheidsbeleid van de EU, en over samenwerkingsinstrumenten die van invloed kunnen zijn op dat buitenlandbeleid (1). Door een link te leggen tussen het optreden van de lidstaten, de EU en de eisen van het maatschappelijk middenveld kan het EESC in dit verband een erg doeltreffende bijdrage leveren.

1.6.1   Een en ander is nodig om ervoor te zorgen dat maatschappelijke organisaties en het brede publiek betrokken worden bij de besluitvorming over aspecten van de internationale politiek, die rechtstreeks van invloed zijn op de economie en het leven van de Europese burger.

1.6.2   In internationaal verband kan het EESC gevolg geven aan het EU-beleid dat de rol van het maatschappelijk middenveld wil opwaarderen in onderhandelingen en bij de uitvoering van de bereikte overeenkomsten. Op basis van zijn ervaring en reeds genomen initiatieven meent het EESC dat het enerzijds moet samenwerken met de partners met het oog op de follow-up van de door de EU gevoerde internationale onderhandelingen en anderzijds, dat het deel moet uit maken van het mechanisme voor de toepassing en uitvoering van deze overeenkomsten, ongeacht of het associatie-, handels- of andere overeenkomsten betreft.

1.6.3   In het kader van raadplegingen en internationale mandaten voor deelname die het EESC ontvangt, zal het met name blijven ijveren voor toenadering tot de maatschappelijke organisaties uit de landen en regio's waar het buitenlandbeleid van de EU in eerste instantie op gericht moet zijn.

1.6.4   Daarom moet het raadplegingsproces van het EESC in de diverse stadia ook uitgevoerd worden door de dienst voor extern optreden, zodat het Comité zijn taak in het belang van de EU-burgers terdege kan vervullen. Hiertoe kan een samenwerkingsprotocol worden ondertekend tussen het EESC en de dienst voor extern optreden, op basis van de reeds bestaande overeenkomst tussen de Commissie en het EESC, een memorandum van overeenstemming waarin regels en voorwaarden voor gestructureerde gemeenschappelijke werkzaamheden zijn vastgelegd.

1.7   De instrumenten en de rol van de EU

1.7.1   De EU moet, uitgaande van de EDEO, de mogelijkheden van het Verdrag aangrijpen om zich in internationaal verband meer te doen gelden, door met één stem te spreken en samenhang te scheppen in het communautair beleid en het beleid tussen de EU en de lidstaten, met vermijding van al te veel onenigheid, die uiteindelijk het beeld van de EU schade berokkent.

1.7.2   De EU moet instrumenten benutten als de versterkte samenwerking, om er in het kader van het buitenlandbeleid toe te komen dat er een groep landen ontstaat die een voortrekkersrol vervult voor een steeds verder geïntegreerd buitenlandbeleid; op die manier wordt er voor de verwezenlijking van de gemeenschappelijke doelstellingen een sterker en samenhangender institutioneel kader geschapen. De ondertekening van een pact voor het buitenlandbeleid, zoals voor de euro is gebeurd (Raad van 24-25 maart 2011), zou een eerste stap zijn.

1.7.3   Daarom moet volgens het EESC de besluitvorming van de EU verbeterd en doeltreffender worden, met name om de EU internationaal zichtbaarder te maken. Tegen die achtergrond hoopt het EESC dat de EU de juiste voorwaarden en voorstellen zal kunnen formuleren om m.b.t. het buitenlandbeleid eensgezind op te treden.

1.8   Dringende prioriteiten

1.8.1   Alle betrokken EG-organen moeten optimaal samenwerken om de dienst voor extern optreden een vliegende start te geven; er moet immers vermeden worden dat er alleen maar een nieuw directoraat-generaal bijkomt, naast de reeds bestaande.

1.8.2   Er dient op internationaal niveau een overeenkomst te komen die herhaling van financiële speculaties, die nog steeds bestaan, voorkomt, op basis van de voorstellen die de EU in de G-20 heeft gedaan.

1.8.3   In de onmiddellijke en concrete initiatieven van de EU dient het Middellandse Zeegebied centraal te staan.

1.8.4   De conclusies van de Europese Raad over het strategische partnerschap van de Unie van 16 september 2010 en van 24-25 maart 2011 moeten concrete toepassing vinden.

1.8.5   Er is concrete en nauwkeurige toepassing geboden van artikel 11 van het Verdrag van Lissabon, dat de instellingen oproept om de verplichting tot raadpleging van het EESC na te leven en om, in nauwe samenwerking met het EP en de nationale parlementen, de discussie aan te gaan over onderwerpen die direct of indirect van invloed zijn op het maatschappelijk middenveld.

2.   Inleiding

2.1   Het nieuwe Verdrag biedt het buitenlandbeleid van de EU de optie om een kwaliteitssprong te maken, mits de regeringen dit toestaan; de Unie kan zo haar rol als politiek actor in internationaal verband versterken. Het nieuwe Verdrag strookt nog niet geheel met de objectieve behoeften van de Unie, maar heeft in de lidstaten en op mondiaal niveau veel verwachtingen gewekt. Het komt er nu op aan de ingevoerde wijzigingen concreet uit te voeren en de verwachtingen van de internationale gemeenschap niet teleur te stellen. Zo niet, dan zal de EU aan geloofwaardigheid inboeten. Een en ander zal onmogelijk zijn zonder de actieve deelname en volwaardige inbreng van maatschappelijke organisaties. Het Europees Economisch en Sociaal Comité staat krachtens artikel 11 van het Verdrag van Lissabon, als de legitieme vertegenwoordiger van het maatschappelijk middenveld, in zijn recht om bij te dragen aan de formulering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie en moet daarom ook door de EU en de EDEO rechtstreeks hierbij betrokken worden.

3.   Het nieuwe internationale kader

3.1   In het verleden vervulde de EU in het buitenlandbeleid een tamelijk bescheiden rol. Nu heeft ze meer kansen, die ze moet benutten om de verzwakking van haar roleen halt toe te roepen. De lidstaten afzonderlijk blijken immers een steeds marginalere rol te spelen in het nieuwe, zich snel en voortdurend ontwikkelende internationale kader. Daarom is er binnen Europa meer solidariteit geboden, met een machtsverschuiving van het land naar de gemeenschap en de EU, met vermijding van concurrentie tussen de landen, die vrijwel altijd schadelijk is.

3.2   Vandaag de dag staat de Unie meer dan ooit voor tal van wereldwijde uitdagingen die meer cohesie en eensgezindheid verlangen om steeds complexere bedreigingen het hoofd te bieden, waarbij het geopolitieke evenwicht wijkt voor een multipolaire wereld: in het Midden-Oosten (men denke aan de nog steeds onbesliste Israëlisch-Palestijnse kwestie), Iran, Afghanistan, Irak, Soedan en elders in de wereld zijn er nog tal van onopgeloste conflicten of spanningsgebieden. Door heel Noord-Afrika waart een golf van opstand tegen autoritaire regimes, waarvan de afloop maar moeilijk te voorspellen valt. De veiligheid van staten is in gevaar vanwege mondiale dreigingen van diverse aard, onder andere religieuze intolerantie, of de bijv. de nieuwe nucleaire programma's van Iran.

3.3   Andere belangrijke factoren die tot instabiliteit en revoltes (kunnen) leiden en in een vroeg stadium aangepakt zouden moeten worden, zijn de voedselvoorziening, de bevolkingsgroei, de toenemende sociale ongelijkheid, onevenwichtigheden in de handel en tot slot de strijd om grond en zeldzame metalen. Al deze kwesties houden verband met de globalisering, die anderzijds landen ook nieuwe kansen biedt voor de bestrijding van armoede, werkloosheid enz.

3.4   De EU bevindt zich in een „noodsituatie”, die haar „noopt” tot optreden. Maar de Unie moet wel onverwijld en zonder dralen optreden, en beter dan in het geval van het steunfonds voor de euro, in het Middellandse Zeegebied, in het Midden-Oosten, enz. Een gemeenschappelijk buitenlandbeleid is een goed tegengif tegen dit alles en een uitstekend instrument om de belangen van de EU, de ondernemingen en haar burgers beter te verdedigen. De crisis in het Middellandse Zeegebied kan de gelegenheid zijn voor de EU om een gemeenschappelijk buitenlandbeleid te lanceren.

4.   Motivering en doelstellingen van het buitenlandbeleid en de stand van zaken in de Unie

4.1   De globalisering en de financiële crisis hebben zonneklaar gemaakt dat er nieuwe regels moeten komen voor de financiële sector, alsook meer Europese en mondiale governance, waarvoor de EU zich als pleitbezorger moet opwerpen. De lidstaten moeten dus eensgezind optrekken en met één stem spreken in de internationale organisaties waar zij afzonderlijk en soms naar verhouding te ruim vertegenwoordigd zijn gezien hun gewicht in de internationale context. De delegaties van de EU dienen het standpunt van de EU te kunnen verwoorden in alle internationale instellingen (artikel 34 van het Verdrag), om te beginnen bij de VN-Veiligheidsraad (zie het besluit van de Europese Raad van 24-25 maart 2011).

4.2   Volgens het EESC dient de EU voor een eensgezinde actie te beschikken over een strategische, gemeenschappelijke visie op de problemen en kansen die de globalisering biedt. Daartoe moet de Unie beleidsprioriteiten en geprivilegieerde belangengebieden afbakenen en geleidelijk te werk gaan, door het interventieterrein uit te breiden op basis van de middelen en het actievermogen. Daartoe is het onontbeerlijk dat de EU een strategie van allianties binnen een multipolair systeem op mondiaal niveau uitstippelt. Uitgangspunt zou de trans-Atlantische alliantie moeten zijn, die aan consolidering toe is, via een uniforme beleidssynthese, gezien de al lang bestaande band in beide richtingen. Dit zou de huidige verslapping van de betrekkingen aan beide zijden van de oceaan een halt kunnen toeroepen. Daarom moet de Unie haar rol overtuigend en geloofwaardig vervullen om tot een concreet multipolarisme en een hernieuwd, gezond evenwicht tussen noord en zuid te komen, door haar acties uit te breiden tot Latijns Amerika, Azië, en met name het Afrikaanse continent.

4.3   De EU dient weloverwogen keuzes te maken. Het gebrek aan aandacht in de laatste jaren voor de maatschappelijke organisaties aan de zuidkant van het Middellandse Zeegebied, waar eerst het Barcelona-proces en vervolgens de Unie voor het Middellandse Zeegebied tot faliekante mislukkingen hebben geleid, brengt immers de veiligheid in gevaar aan een voor de stabiliteit van de Unie vitale grens. De Unie moet deze ingewikkelde vraagstukken als een kans zien, ze serieus tegemoet treden en gehoor geven aan het maatschappelijk middenveld in deze landen dat roept om civiele, economische en sociale vooruitgang, en ervoor zorgen dat de democratie en de rechtsstaat er wortel kunnen schieten.

4.4   Deze overweging moet ook gelden voor de rest van het Afrikaanse continent, waar de Unie het initiatief niet aan China mag overlaten (het enige land dat zijn invloedssfeer uitbreidt), en om historische en geografische redenen haar verantwoordelijkheid moet nemen, door de ondertekening van een gemeenschappelijk pact met het gehele continent.

4.5   Een actiever en doeltreffender „buitenlandbeleid” van de Unie, dat tot nu toe heeft gefunctioneerd, heeft vorm gekregen door de gestage verschuiving van haar geografische grenzen naar het oosten en het zuiden. Dit proces moet nog worden voltooid met de lopende onderhandelingen met de Balkanlanden en Turkije, die niet „ten eeuwigen dage” kunnen worden opgeschort; ze moeten daarentegen door beide partijen met open vizier gevoerd worden, zonder vooroordelen of angst.

4.6   Er moet in het wederzijds belang gehandeld worden, via partnerschappen met landen of gebieden, ter wille van een evenwichtige ontwikkeling die de mens in de belangen en de gemeenschappelijke actie centraal plaatst, zonder de strategische belangen van de Unie en haar burgers uit het oog te verliezen. De EU dient de inhoud van het Europees sociaal model steeds te ondersteunen en te bevorderen en voor haar overeenkomsten de grondrechten en de rechten van werknemers als uitgangspunt te nemen.

4.7   Volgens het EESC zijn er tal van beleidsgebieden die raakvlakken hebben met de buitenlandse betrekkingen van de EU en waar de rol van het maatschappelijk middenveld onloochenbaar is, gezien hun grote impact, ook binnen de Unie. Te denken valt aan rechten, voorschriften voor speculatie, monetair beleid (de euro als reservevaluta en instrument voor internationaal economisch beleid), milieu-energie (vaak gebruikt als middel om te chanteren), handelsbeleid, voedselveiligheid, veiligheid en terrorismebestrijding, immigratie, corruptie, enz.

4.8   Daarom is het van belang dat de Europese Commissie objectieve, concrete en doeltreffende informatie verstrekt, ook gebruik makend van het EESC, over de acties van de Unie voor buitenlands beleid, over de betekenis en over de meerwaarde daarvan, in vergelijking met nationale acties. Vaak is dit niet het geval, of is er sprake van scheefgetrokken informatie door de lidstaten. Belangrijk in dit verband is voorts dat het Europees Parlement en de nationale parlementen erbij betrokken zijn.

4.9   De kans bestaat dat de Europese burger hierdoor het spoor bijster raakt en zich afvraagt wat de rol van de Unie is en of die wel zin heeft. Politici in diverse lidstaten zijn vaak immers niet geïnteresseerd om het in Brussel verrichte werk in het licht te stellen; ze zijn eerder gericht op overleven op korte termijn dan op een strategisch project van lange duur en van grote reikwijdte.

4.10   De Europese Unie blijft echter een model van evenwichtige en duurzame ontwikkeling, dat tot de buurlanden moet worden uitgebreid, uitgaande van waarden als de rechtsstaat, democratie en vreedzame coëxistentie. Dankzij soft power en transformational diplomacy is Europa stabiel gebleven, terwijl het democratische proces en de welvaart zich via het uitbreidings- en nabuurschapsbeleid tot vele staten hebben uitgestrekt.

4.11   Maar dit mag niet genoeg zijn. De Europese Raad heeft op 16 september 2010 bevestigd dat de Unie een doeltreffende wereldspeler moet zijn, die bereid is in de verantwoordelijkheid voor mondiale veiligheid te delen en het voortouw te nemen bij het formuleren van gezamenlijke antwoorden op gemeenschappelijke uitdagingen.

4.12   De Unie is nog steeds de belangrijkste geldschieter voor hulpbehoevende landen; daarom moet zij meer munt slaan uit het samenwerkingsbeleid. Zij is de grootste handelsmacht ter wereld en haar standpunten op milieugebied zijn de meest vooruitstrevende, zoals tijdens de recente top van Cancún is gebleken. Het is dus haar recht en plicht om vooraan te staan bij de formulering van nieuwe regels voor een multilaterale orde.

4.13   De Verenigde Naties vormen de top van het internationale systeem. Het multilateralisme is aan vernieuwing toe om de politieke en economische vraagstukken het hoofd te bieden. In internationaal verband zijn ingrijpende maatregelen nodig; instellingen als het IMF, de Wereldbank en de WTO moeten grondig herzien worden. Waarop al lang wordt aangedrongen, is een beter gestructureerde en gerichte rol voor de G-20 om de economische en financiële transacties beter te reguleren, zonder dat er nieuwe hiërarchieën bij komen.

5.   Veiligheidsbeleid

5.1   Het door de Unie ontwikkelde gemeenschappelijke veiligheids- en defensiebeleid beschikt over instrumenten voor crisisbeheersing en heeft oog voor de verschillende standpunten van de lidstaten. Het dient een belangrijke stabiliserende taak in de aangrenzende landen te vervullen. Daarom moet de Unie de consolidatie en naleving eisen van de beginselen die ten grondslag liggen aan de internationale vreedzame coëxistentie van alle staten, in het besef dat er over grondrechten niet onderhandeld wordt.

5.2   De EU is al geruime tijd rechtstreeks (of via de lidstaten) bij diverse militaire en civiele missies betrokken. In de praktijk gaat het om een algemene, soms niet meer dan symbolische taak. De instrumenten van de EU zouden moeten worden versterkt en gebruikt als daadwerkelijke instrumenten voor veiligheid in de regio. Als zodanig moeten ze ook worden erkend. De EU moet concreet optreden, met inzet van instrumenten als de EDEO en de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitster van de Commissie.

5.3   Wat veiligheid betreft moet de Unie eerst en vooral in de zgn. buurtregio's opereren: Oost-Europa, de Kaukasus, de Balkan, het Middellandse Zeegebied en Afrika, met allerlei interventies, gericht op stabilisering van crisisgebieden, acties voor vredeshandhaving, opbouw van instellingen en economische ontwikkeling. Juist in deze gebieden is er voor het maatschappelijk middenveld, met het oog op een vreedzame ontwikkeling, een belangrijke taak weggelegd. Het EESC is reeds zeer actief en verricht waardevol werk in deze richting.

5.4   Ook het veiligheids- en defensiebeleid, een sector die normaliter het terrein van soevereine staten is, krijgt steeds meer belang voor het maatschappelijk middenveld en de publieke opinie, gezien de strategische, sociale en begrotingsgevolgen die keuzes op dit gebied kunnen hebben.

5.5   Zo gezien moeten de EU en de NAVO hun strategische partnerschap ontwikkelen en verdiepen met het oog op betere samenwerking voor crisisbeheer. Het gemeenschappelijke veiligheids- en defensiebeleid van de EU is niet alleen een onderdeel van belang van het GBVB, het wordt ook beschouwd als volwaardig onderdeel van het nieuwe strategische concept van de Atlantische alliantie, waartoe op 20 september 2010 te Lissabon is besloten, met de deelname van prominente instellingen als de NAVO en de EU.

6.   De rol van het EESC

6.1   Wat betreft de buitenlandse betrekkingen is de activiteit van het EESC gericht op vertolking van het standpunt van het maatschappelijk middenveld over het EU-beleid inzake handel, uitbreiding, ontwikkeling en buitenlandse zaken.

6.2   Het EESC volgt de betrekkingen tussen de EU en veel landen ter wereld permanent, vooral met landen en regio's waarmee de Unie structurele betrekkingen onderhoudt, en het knoopt betrekkingen aan met het maatschappelijk middenveld in die landen en regio's. Er bestaan nauwe contacten met economische en sociale partners en overige maatschappelijke organisaties in derde landen, voornamelijk om voorstellen te formuleren over economische en sociale kwesties en om de positie van het maatschappelijk middenveld te verbeteren. In dit kader worden gezamenlijke verklaringen ter attentie van de politieke overheden goedgekeurd.

6.3   De betrekkingen met onze tegenhangers worden onderhouden via permanente comités. Zo zijn er gemengde raadgevende comités met de kandidaat-landen (Turkije, Kroatië, voormalige Joegoslavische republiek Macedonië) en met de landen waarmee een associatie-overeenkomst is gesloten (de landen van de Europese economische ruimte). Er zijn contactgroepen voor de Westelijke Balkanlanden, Rusland, Japan en de Oost-Europese buurlanden. Verder zijn er follow-upcomités die met hun tegenhangers werken aan de betrekkingen met Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, Latijns-Amerika en in het kader van de Unie voor het Middellandse Zeegebied. Er vinden regelmatig rondetafelbijeenkomsten van het maatschappelijk middenveld plaats met de SER's van Brazilië en China.

6.4   Ten aanzien van deze specifieke beleidsgebieden heeft het EESC op drie terreinen belangrijk werk verricht:

voor het ontwikkelingsbeleid zorgt het EESC regelmatig voor een bijdrage van maatschappelijke organisaties aan de Commissievoorstellen van DG Ontwikkeling, ofwel in de vorm van adviezen of aanbevelingen die samen met maatschappelijke organisaties uit de ACS-landen zijn opgesteld;

wat uitbreiding van de EU betreft: het EESC werkt samen met de kandidaat-landen, waarmee het gemengde raadgevende comités van maatschappelijke organisaties opricht. Deze comités dragen knowhow over, ervaring en informatie over de reikwijdte van de communautaire beleidsmaatregelen en de concrete uitvoering van het acquis communautaire en vormen de schakel tussen de EU en de sociale en beroepsorganisaties uit die landen;

ten aanzien van het handelsbeleid volgt het EESC de onderhandelingen, als tussenschakel in mechanismen die op voet van gelijkheid zijn opgericht met het maatschappelijk middenveld van de betrokken landen of regio's, en als „woordvoerder” van de maatschappelijke organisaties, en wil het blijven instaan voor de monitoring van de sociaal-economische en milieu-impact van de door de EU gesloten overeenkomsten. Dit is mogelijk via een grotere betrokkenheid bij de onderhandelingen over internationale overeenkomsten van de EU, waarbij het maatschappelijk middenveld uitdrukkelijk aanwezig moet zijn en zijn rol moet vervullen.

6.5   Het EESC heeft bovendien de taak gekregen om de tenuitvoerlegging te volgen van handelsakkoorden die de EU heeft gesloten met CARIFORUM, Midden-Amerika en Korea. Door de toename van het handelsoverleg zal deze taak flink aan belang winnen. Het EESC houdt ook de Europese instrumenten voor democratie en mensenrechten, alsook het instrument voor internationale samenwerking in de gaten. Een en ander gebeurt via specifieke contacten met de Commissie en in interactie met het Europees Parlement, dat een recht van controle („droit de regard”) op deze instrumenten heeft.

6.6   Het EESC kan dus een bijzonder waardevolle bijdrage leveren aan de verbetering van de samenhang van het communautaire beleid, dat een steeds grotere impact heeft op het internationale beleid en dat hierdoor wordt beïnvloed. Het volstaat om te denken aan de sterke verwevenheid tussen het beleid voor de interne markt en de internationale context in sectoren als economie, financiën, monetair beleid, energie, milieu, handel, de sociale, landbouw- en industriesector en andere. Het optreden van het EESC zou zeer doeltreffend kunnen zijn als het de acties van de lidstaten en de communautaire instellingen weet te verbinden met de eisen van het maatschappelijk middenveld.

6.7   Volgens het EESC moeten deze doelstellingen ook worden nagestreefd door middel van een passende vertegenwoordiging van maatschappelijke organisaties en doortastend optreden binnen internationale organisaties, om te beginnen bij de Economische en Sociale Raad van de VN, de ILO en economische en financiële instellingen. Deze instellingen zijn allang toe aan een grondige hervorming om te kunnen inspelen op de huidige snelle veranderingen en om meer transparantie te waarborgen in de besluitvorming, waar doeltreffende monitoringsystemen vaak ontbreken.

6.8   Het Verdrag van Lissabon biedt de EU als geheel de mogelijkheid om samen met het maatschappelijk middenveld op te treden. Dit model verdient ruimere bekendheid en stimulering in de internationale context. Op basis van artikel 11 van het Verdrag kan het EESC in het kader van het buitenlandbeleid een fundamentele rol vervullen voor de participerende democratie waarop de Unie gebaseerd is, als uitdrukking en waarborg jegens de burgers van een „civiele diplomatie”, ook wat betreft de transparantie van de initiatieven. Daarom, en vanwege de in internationaal verband verrichte werkzaamheden meent het EESC dat het, evenals voor andere beleidsgebieden, één van de leidende gesprekspartners van de Europese Commissie(via de nieuwe diplomatieke dienst (EDEO)), het Parlement en de Raad moet zijn, voor de uitwerking en monitoring van het buitenlandbeleid. In dit verband zal het EESC de EDEO voorstellen om voor beide organen een memorandum van overeenstemming uit te werken dat de inbreng van maatschappelijke organisaties in het buitenlandbeleid van de EU beter vorm geeft, hetzij via verzoeken om adviezen hetzij via andere mechanismen voor regelmatige raadpleging.

6.9   Het EESC is al geruime tijd in internationaal verband bijzonder actief: het heeft een netwerk van betrekkingen met soortgelijke organisaties opgezet in diverse werelddelen, en staat op de bres voor de beginselen waarop de Unie en de maatschappelijke organisaties zijn gebaseerd voor wat betreft economie, cohesie, partnerschap, bestrijding van discriminatie en sociale ongelijkheid.

6.10   Het EESC wil dat er meer samenhang komt tussen de acties van de diverse DG's van de Commissie en de verschillende EU-organen. Het Comité meent verder dat de WTO arbeidsrechten hetzelfde gewicht moet geven als economische of vrijhandelsrechten, ook al zijn er landen die de fundamentele normen van de ILO niet toepassen of gewoonweg aan hun laars lappen. Deze keuzes hebben gevolgen voor de Europese samenleving, ondernemingen en werknemers. Daarom moet het EESC zich sterk maken voor een ambitieuzer en rechtvaardiger idee van globalisering om te vermijden dat herstel zonder banen (jobless recovery) een constante wordt.

6.11   Volgens het EESC moeten maatschappelijke organisaties actiever worden betrokken bij vraagstukken van de internationale politiek, via rechtstreekse contacten met en regelmatige raadpleging door de EDEO. Het EESC wil voorkomen dat de burgers van de Unie onjuist geïnformeerd worden over gebeurtenissen die hen direct aangaan.

6.12   In deze zin kan het EESC als schakel fungeren om het debat over kwesties die niet meer op nationaal niveau kunnen worden opgelost, naar het Europese niveau te tillen: migratie, energie, nabuurschap, milieu, vergrijzing, corruptie, sociale en voedselvraagstukken, handel en ontwikkeling, enz. Het EESC kan deze discussies ook levendig houden, ook al dreigen andere urgente kwesties ze van de Europese agenda te verdringen.

6.13   Het EESC kan de Europese instellingen de ervaring en het analytisch vermogen bieden om specifieke beleidsgebieden van de EU uit nieuwe oogpunten te bezien die de belangen van de betrokken sectoren vertegenwoordigen: bevordering van de sociale economie in derde landen, landbouwersbelangen in de internationale handel in voedingsmiddelen, de rol van maatschappelijke organisaties in het ontwikkelingsbeleid, internationaal waterbeheer, de internationale handel in landbouwproducten in het kader van de WTO, kleine ondernemingen, sociale samenhang, regionale integratie, enz.

Brussel, 27 oktober 2011

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


(1)  Zie bv. de adviezen „De externe dimensie van de hernieuwde Lissabonstrategie” (PB C 128 van 18-5-2010, blz. 41-47); „Regionale integratie voor ontwikkeling in ACS-landen” (PB C 317 van 23-12-2009, blz. 126-131); „Duurzaamheidseffectbeoordelingen (DEB) en handelsbeleid van de Europese Unie” (PB C 218 van 23-7-2011, blz. 14-18); „Rol van maatschappelijke organisaties en de sociale partners in het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI) van de Europese Unie” (PB C 44 van 11-2-2011, blz. 123-128); en „Europees instrument voor democratie en mensenrechten” (PB C 182 van 4-8-2009, blz. 13-18).


Top