EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011AE1164

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening (Euratom) van de Raad tot vaststelling van de regels voor deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten aan acties onder contract ingevolge het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en voor de verspreiding van onderzoeksresultaten (2012-2013) (COM(2011) 71 definitief — 2011/0045 (NLE)) — Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie (2012-2013) (COM(2011) 72 definitief — 2011/0046 (NLE)) — Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het door middel van acties onder contract uit te voeren specifieke programma ter tenuitvoerlegging van het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie (2012-2013) (COM(2011) 73 definitief — 2011/0043 (NLE)) — Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het door het Gemeenschappelijk centrum voor onderzoek door middel van eigen acties uit te voeren specifieke programma ter tenuitvoerlegging van het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie (2012-2013) (COM(2011) 74 definitief — 2011/0044 (NLE))

PB C 318 van 29.10.2011, p. 127–132 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

29.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 318/127


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening (Euratom) van de Raad tot vaststelling van de regels voor deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten aan acties onder contract ingevolge het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en voor de verspreiding van onderzoeksresultaten (2012-2013)

(COM(2011) 71 definitief — 2011/0045 (NLE))

Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie (2012-2013)

(COM(2011) 72 definitief — 2011/0046 (NLE))

Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het door middel van acties onder contract uit te voeren specifieke programma ter tenuitvoerlegging van het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie (2012-2013)

(COM(2011) 73 definitief — 2011/0043 (NLE))

Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het door het Gemeenschappelijk centrum voor onderzoek door middel van eigen acties uit te voeren specifieke programma ter tenuitvoerlegging van het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie (2012-2013)

(COM(2011) 74 definitief — 2011/0044 (NLE))

2011/C 318/21

Rapporteur: de heer WOLF

De Raad heeft op 22 mei 2011 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het VWEU te raadplegen over het:

 

Voorstel voor een verordening (Euratom) van de Raad tot vaststelling van de regels voor deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten aan acties onder contract ingevolge het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en voor de verspreiding van onderzoeksresultaten (2012-2013)

COM(2011) 71 definitief — 2011/0045 (NLE)

 

Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie (2012-2013)

COM(2011) 72 definitief — 2011/0046 (NLE)

 

Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het door middel van acties onder contract uit te voeren specifieke programma ter tenuitvoerlegging van het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie (2012-2013)

COM(2011) 73 definitief — 2011/0043 (NLE)

 

Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het door het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek door middel van eigen acties uit te voeren specifieke programma ter tenuitvoerlegging van het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie (2012 tot en met 2013)

COM(2011) 74 definitief — 2011/0044 (NLE).

De afdeling Interne markt, productie en consumptie, die met de voorbereiding van de werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 23 juni 2011 goedgekeurd.

Het Comité heeft tijdens zijn op 13 en 14 juli 2011 gehouden 473e zitting (vergadering van 14 juli) het volgende advies uitgebracht, dat met 92 stemmen vóór, bij 5 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1   Naar aanleiding van het door de tsunami veroorzaakte ongeluk met de kerncentrale in Fukushima en de gevolgen daarvan is gebleken hoe kwetsbaar dergelijke reactoren zijn wanneer het noodkoelsysteem uitvalt. Ten aanzien van het verdere gebruik van deze technologie en het toekomstig energiebeleid hebben sommige lidstaten al een besluit genomen en is ook in EU-verband al een discussie ontstaan. Over de doelstellingen van het O&O-kaderprogramma Euratom (periode 2012-2013) moet nog eens goed worden nagedacht. Deze problematiek staat centraal in onderstaand betoog.

1.2   Om diverse redenen is het EESC van mening dat de huidige kennis van nucleaire technologie en van het gebruik en de gevolgen daarvan bewaard moet blijven en verder moet worden ontwikkeld. Het O&O-kaderprogramma Euratom kan daartoe voor een aanzienlijke Europese meerwaarde zorgen door de verschillende taken te coördineren, de middelen te bundelen en gemeenschappelijke inspanningen te integreren.

1.3   Het EESC doet daarom de volgende aanbevelingen:

het onderzoek op het gebied van de technologie van splijtingsreactoren zou zich moeten richten op verbetering van de reactorveiligheid, vermindering en opslag van radioactief afval met een lange levensduur, controle van splijtstoffen en stralingsbescherming;

de deskundigheid op het gebied van storingen waarop het ontwerp niet is berekend, en de op handen zijnde stresstests voor bestaande centrales moet behouden blijven en verder worden ontwikkeld;

er moet beslist worden doorgegaan met de ontwikkeling van energiewinning uit kernfusie vanwege de voordelen die deze technologie kan bieden op het punt van onder meer veiligheid. Daarbij komt een centrale rol toe aan het op internationale samenwerking gestoelde ITER-project. Het fusieprogramma wordt gedragen door de „associaties”;

er moet worden gezorgd voor goede opleidingen, zodat er op cruciale terreinen voldoende gekwalificeerd personeel voorhanden is. Ook op scholen moet er voldoende basiskennis worden bijgebracht over deze technologie en over (de risico's en het meten van) radioactieve straling.

1.4   Hoewel het EESC op grond van de beschikbare documenten de indruk heeft dat de voorstellen en plannen van de Commissie reeds in verregaande mate aan bovengenoemde aanbevelingen tegemoetkomen, zou de Commissie er toch goed aan doen te onderzoeken of in deze nieuwe situatie de financiering wel toereikend is en of bepaalde aspecten niet verder moeten worden ontwikkeld.

1.5   Wat zijn andere aanbevelingen betreft, steunt het EESC het O&O-kaderprogramma Euratom en de bijbehorende instrumenten, want deze vormen een essentieel onderdeel van de Europese onderzoeksruimte.

2.   De Commissiemededeling

2.1   De mededeling van de Commissie bestaat uit vier documenten met voorstellen voor een verordening resp. besluiten van de Raad voor het Euratomprogramma voor de periode 2012-2013. Dat er voor deze periode überhaupt nieuwe besluiten en verordeningen nodig zijn, is een gevolg van het verschil in de looptijd van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) en het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten (2007-2011). Daardoor moet er een periode van twee jaar worden overbrugd.

2.2   In de vier Commissiedocumenten komen alle noodzakelijke aspecten aan bod. Het gaat daarbij om:

de regels voor deelname;

het kaderprogramma;

het specifieke programma – acties onder contract;

het specifieke programma – eigen acties van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek.

De vier documenten beslaan in totaal meer dan 120 bladzijden, waardoor het niet mogelijk is om de inhoud uitgebreid weer te geven, laat staan op alle punten in te gaan.

2.3   Thema van deze documenten is het door de EU ondersteunde onderzoek op het gebied van kernfusie (met name ITER), kernsplijting en stralingsbescherming. Volgens de Commissie moet dit onderzoek de komende twee jaar voortborduren op de succesvolle activiteiten uit de periode 2007-2011, die dan ook dienen te worden voortgezet.

2.4   In totaal is hiervoor ca. 2 560 miljoen euro voorzien, waarvan het leeuwendeel voor het ITER-fusieprogramma bestemd is.

3.   Algemene opmerkingen

3.1   Fukushima – een nieuwe realiteit

De eerder genoemde Commissiedocumenten werden vóór de gebeurtenissen in Fukushima opgesteld. Gezien de gevolgen van de tsunami voor de aldaar gevestigde kerncentrales, de hierdoor ontstane schade en de consequenties voor mens en milieu acht het EESC het noodzakelijk dat de desbetreffende doelstellingen van het O&O-kaderprogramma Euratom ook vanuit dit oogpunt worden bekeken, opnieuw worden geëvalueerd en waar nodig worden aangepast. Daarom gaat het in dit advies, dat helemaal in het teken staat van onderzoek en ontwikkeling, om veel meer dan alleen de aanpassing van de looptijd van het O&O-kaderprogramma Euratom aan die van het algemene zevende kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling.

3.1.1   Hoewel het nog te vroeg is om daaruit reeds algemene conclusies te trekken voor het verdere energiebeleid, respecteert het Comité het besluit van de lidstaten die overeenkomstig het voorzorgsbeginsel besloten hebben om voortaan geen energie meer op te wekken met behulp van atoomsplitsing. Het Comité is blij dat het onderwerp Fukushima ook op EU-niveau wordt behandeld (1) en wordt meegenomen bij de besprekingen over het energiebeleid, waarbij elke lidstaat, krachtens het Verdrag van Lissabon, zelf kan beslissen aan welke energiemix de voorkeur wordt gegeven.

3.2   Het toekomstige O&O-kaderprogramma Euratom

Het O&O-kaderprogramma Euratom, dat zich primair op energieonderzoek richt, vormt een aanvulling op de onderzoeksactiviteiten die in het kader van het algemene O&O-kaderprogramma (2) op het gebied van energie worden verricht. Bij deze laatste activiteiten draait het vooral om onderzoek en ontwikkeling van hernieuwbare energiedragers en andere niet-nucleaire technologieën voor de productie van CO2-arme energie. Daarbij worden alle technologieën in de EU die kunnen bijdragen tot een duurzame energiemix, onderzocht en geëvalueerd.

3.3   Europese meerwaarde

Om diverse redenen (zie hieronder) is het EESC van mening dat de huidige kennis van nucleaire technologie en van het gebruik en de effecten daarvan verder moet worden ontwikkeld. Het O&O-kaderprogramma Euratom kan daartoe voor een aanzienlijke Europese meerwaarde zorgen door de verschillende taken te coördineren, de middelen te bundelen en gemeenschappelijke inspanningen te integreren. In het licht van de aanbevelingen verderop in dit advies schaart het EESC zich volledig achter het O&O-kaderprogramma Euratom en de instrumenten daarvan, die een essentieel onderdeel vormen van de Europese onderzoeksruimte (3).

3.4   De speerpunten veiligheidsonderzoek en behoud van het kennisniveau

Welke besluiten de afzonderlijke lidstaten en de EU ook zullen nemen over de toekomstige opwekking van energie met behulp van kernsplijting, in ieder geval acht het EESC het alleen al vanwege

1)

de mogelijke grensoverschrijdende gevolgen van ongelukken;

2)

de wereldwijde migratie van deskundigen en technologieën;

3)

de reeds bestaande centrales en het radioactief afval dat ze produceren;

4)

het bestaan van kernwapens en kernwapenfabrieken en de daarmee verbonden zeer grote – politieke – risico's

absoluut noodzakelijk dat de kennis in de EU over veiligheid en de hieraan ten grondslag liggende technologieën verder wordt ontwikkeld en beschikbaar blijft. Het zou getuigen van een gevaarlijke struisvogelpolitiek als er niet naar zou worden gestreefd om deze kennis op peil te houden. Om die reden en om te voorkomen dat de kennis van bovengenoemde technologieën en de effecten daarvan in de collectieve vergetelheid verdwijnt, is het bijzonder belangrijk dat daartoe in de toekomst structureel voldoende wetenschappers en technici worden opgeleid en dat die alle nodige steun ontvangen.

3.5   Kernsplijting

Wat de kernsplijtingstechnologie betreft, zou het EESC vooral op de volgende veiligheidsaspecten willen wijzen:

stralingsbescherming, nucleaire geneeskunde en medische en technische preventiemaatregelen;

veiligere kerncentrales die minder afval produceren (4);

verwerking (opslag) van langlevend radioactief afval;

winning en gebruik van splijtstof (kernbrandstof);

beschermende maatregelen tegen diefstal en misbruik van splijtstof en/of radioactief materiaal;

storingen aan bestaande centrales waarop het ontwerp niet is berekend, en de gevolgen van de noodzakelijke en op handen zijnde „stresstests” (5).

3.6   Gecontroleerde kernfusie

Vanaf het allereerste begin (6) is er steun verleend aan het fusieprogramma, omdat deze techniek bijzonder veilig is (zeer geringe splijtstofinventaris, geen noodkoeling, geen kettingreactie, geen splijtingsproducten of actiniden) en ook allerlei andere voordelen biedt. Dankzij de vooruitgang die er op dit terrein is geboekt, heeft men een centrale (ITER) met een aanzienlijk fusievermogen (500 MW) kunnen bouwen. Ofschoon het met het huidige kennisniveau en de bestaande steunomvang nog tot de tweede helft van deze eeuw zal duren voordat fusiereactoren kunnen bijdragen aan de opwekking van energie, en ofschoon er nog aanzienlijke O&O-inspanningen nodig zijn om deze techniek tot een bruikbare energiebron te ontwikkelen, vormt gecontroleerde kernfusie toch de enig bekende energieoptie met een wereldwijd beschikbaar en onbegrensd potentieel die momenteel nog nergens op de een of andere wijze wordt benut (7). Het EESC pleit er dan ook voor om speciaal aandacht te besteden aan dit programma. Uit talrijke extrapolaties blijkt duidelijk dat in de loop van deze eeuw het probleem van de wereldwijde vraag naar energie en een internationaal toereikende, klimaatvriendelijke en duurzame energievoorziening steeds nijpender zal worden. Om die reden is er dringend behoefte aan een nieuwe klimaatvriendelijke energiebron, zoals kernfusie.

3.7   Volledige steun voor de thematische voorstellen van de Commissie

In het licht van de opmerkingen in par. 3.1 is het verheugend dat de meeste aanbevelingen uit dit advies zijn terug te vinden in de thematische voorstellen van de Commissie. Het EESC kan zich dan ook volledig vinden in deze voorstellen. Op basis van de documenten die het tot zijn beschikking heeft, is het echter niet in staat, en ziet het ook niet als zijn taak, om te bepalen of de voorziene middelen in termen van uitrusting, personeel en geld exact beantwoorden aan de gestelde doelen. Het advies aan de Commissie luidt dan ook dat de groepen van deskundigen die de programma's begeleiden, de verschillende onderdelen daarvan zouden moeten herzien en dat waar nodig aanvullende middelen moeten worden ingezet.

3.8   Verdere studies over veiligheid en risico's

Aangezien de problematiek rondom veiligheid en risico's verder reikt dan het O&O-kaderprogramma Euratom, zouden er, ook vanwege de natuurrampen die nu volop in de aandacht staan, in afstemming met het O&O-kaderprogramma en indien mogelijk in samenwerking met andere internationale partners, studies moeten worden uitgevoerd naar veiligheids- en risicovraagstukken. Daarbij zouden onder meer de volgende aspecten aan bod moeten komen:

de technische risico's van de verschillende cruciale energietechnologieën, zoals kernsplijting, vastlegging en opslag van CO2, waterreservoirs, pneumatische accumulatoren, aardolie- en aardgastechnologieën, productie, vervoer en verwerking van fossiele brandstoffen, opslagsystemen voor waterstof en waterstof als energiebron in met name mobiele toepassingen, enz.;

de milieurisico's die ontstaan als de doelstellingen voor CO2-reductie (8) niet worden gehaald en de klimaatverandering daardoor in een stroomversnelling raakt;

de maatschappelijke, politieke en eventueel ook militaire risico's (i) van een ernstige wereldwijde energieschaarste en de noodsituaties die daardoor kunnen ontstaan, en (ii) de mogelijke gevaren van klimaatverandering (9).

3.9   Voorlichting aan de bevolking

Voorts acht het EESC het belangrijk dat burgers in aanvulling op de primair vereiste opleiding (zie par. 3.4) van specialisten, zoals natuurkundigen, scheikundigen en ingenieurs, van jongs af aan op scholen en in het vervolgonderwijs vertrouwd raken met het meten van straling en een onderscheid leren maken tussen natuurlijke en aanvaarbare stralingsniveaus enerzijds en gevaarlijke stralingsniveaus anderzijds. Dit is volgens het EESC de beste manier om nucleaire dreigingen afdoende en met de nodige objectiviteit te kunnen beoordelen, met name in crisissituaties, waarin paniek moet worden vermeden en er nuchter en doelgericht moet worden gehandeld.

3.10   Vraagtekens bij de steunomvang

Hoewel het EESC niet bij machte is om op dit moment al een kwantitatief oordeel te geven over deze kwestie, betwijfelt het, gezien de hierboven genoemde nieuwe beoordelingscriteria (zie ook par. 3.7), toch of de huidige steunomvang wel voldoende is voor de betreffende periode om de gesignaleerde problemen met de nodige daadkracht, en in lijn met de aanbevelingen van het Comité t.a.v. het SET-plan (10) en de routekaart 2050 (11), aan te pakken. Het advies luidt dan ook om, nu de begroting tot 2013 waarschijnlijk definitief vastligt, voor de steunperiode na 2013 (i) de onderzoeksbehoeften vast te stellen met inachtneming van de mogelijke verstrekkende gevolgen van een energietekort en het niet verwezenlijken van de beoogde CO2-reductie voor de Europa 2020-strategie en de periode daarna, en (ii) daartoe voldoende middelen beschikbaar te stellen. Het EESC benadrukt nogmaals dat de financiële bijdrage aan het energieonderzoek uit hoofde van het O&O-kaderprogramma sinds lange tijd niet meer voldoende is, gezien het cruciale belang van het energievraagstuk en de daarmee samenhangende klimaatproblematiek voor de samenleving.

3.11   Advies over het zevende kaderprogramma

In aansluiting op zijn opmerkingen in par. 3.7 deelt het EESC het standpunt van de Commissie dat het voor de komende twee jaar voorgestelde programma dient voort te borduren op de geslaagde activiteiten uit de periode 2007-2011 en daar een goed gevolg aan dient te geven. Het wijst daarbij op het in talloze adviezen genoemde belang van structurele ondersteuning voor het welslagen van onderzoek. Daarbij zij ook verwezen naar de adviezen van het EESC over het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten (2007-2011) en de daarbij behorende specifieke programma's en regels voor deelname. Het EESC onderstreept nogmaals de daarin geformuleerde aanbevelingen en de aanvullende ideeën die in onderhavig advies zijn geuit. Het is belangrijk om deze aanbevelingen in herinnering te brengen, aangezien in dit document uiteraard niet op alle details uit de Commissievoorstellen kan worden ingegaan.

4.   Bijzondere opmerkingen

4.1   Oplossing voor het afval- en opslagprobleem

In aansluiting op zijn eerdere adviezen over kernenergie, de routekaart voor een koolstofarm energiesysteem tegen 2050 en de problematiek rondom de opslag van radioactief afval (12) benadrukt het EESC nogmaals het belang van de verschillende inspanningen om de hoeveelheid gevaarlijk afval en de levensduur daarvan te verminderen. Het zou een beslissende stap voorwaarts zijn indien men er daadwerkelijk in zou slagen de levensduur van radioactief afval d.m.v. een effectieve transmutatie terug te brengen van een „geologische tijdschaal” naar een „historische tijdschaal”. Op die manier zou de weg kunnen worden vrijgemaakt voor een geheel nieuwe aanpak die moet leiden tot de oplossing of vermindering van het afval- en opslagprobleem. Dit betekent dat er beslist steun moet worden verleend aan alle onderzoeksinspanningen op wetenschappelijk en technisch gebied die dit mogelijk moeten maken.

4.2   Vermindering van de risico's van een GAU/super-GAU

Volgens het EESC zijn technische installaties die door de mens zijn gebouwd, nooit honderd procent veilig. Toch zou men er naar kunnen streven om in de verdere toekomst alleen nog centrales te bouwen en te beheren die beveiligd zijn tegen intern veroorzaakte ongevallen en alleen kwetsbaar zijn voor zeer zeldzame en extreme gebeurtenissen (zoals de inslag van een asteroïde), die hoe dan ook tot een dusdanige verwoesting leiden dat beschadiging of vernietiging van de centrale zelf geen noemenswaardige extra schadelijke gevolgen met zich mee zou brengen.

4.3   Kernfusieprogramma

Aangezien het belangrijk is dat er in de toekomst over fusie-energie kan worden beschikt, adviseert het EESC het volgende:

de voorbereidende werkzaamheden voor de ontwikkeling van een demonstratiereactor (DEMO) – waarmee in navolging van ITER voor het eerst moet worden aangetoond dat er in een alomvattend systeem d.m.v. kernfusie elektrische energie kan worden geproduceerd – moeten met alle hiertoe benodigde grootschalige en diepgaande onderzoeksactiviteiten worden uitgevoerd;

in de ontwerpfase moet niet alleen de nodige aandacht worden besteed aan de toonaangevende tokamakbenadering met ITER als vlaggenschip, maar moeten alternatieve magneetveldconfiguraties (met name stellarators) eveneens worden onderzocht.

Daarnaast moet worden nagegaan hoe de totstandkoming van DEMO kan worden bespoedigd en hoe in het licht van de ervaringen met de wereldwijde organisatie van het ITER-project een krachtig en doeltreffend Europees fusieprogramma verder op poten kan worden gezet. Het EESC wijst erop dat Europa alleen via een sterke infrastructuur van fusieonderzoekslaboratoria die nauwe banden onderhouden met de ondernemingen in de sector, kan bijdragen tot de ontwikkeling van ITER en daar de vruchten van kan plukken.

4.4   Regels voor deelname aan activiteiten inzake kernsplijting en stralingsbescherming

Het EESC ziet geen wezenlijk verschil met de bestaande regels voor deelname uit hoofde van het programma voor de periode 2007-2011. Derhalve zij nogmaals gewezen op het reeds eerder geformuleerde standpunt (13), dat hier verder gaan aanvulling behoeft.

4.5   Regels voor deelname aan het fusieprogramma

Op dit moment is deelname aan het Europees fusieprogramma aan speciale regels gebonden. Deze zijn vervat in de zogeheten associatiecontracten met de deelnemende onderzoekscentra en de afzonderlijke lidstaten („associaties”), waarvan er inmiddels 26 zijn afgesloten. Daarnaast is er het programma „Joint European Torus” (JET) met de speciaal daarvoor ontwikkelde steunregels. Door voort te bouwen op deze succesvolle infrastructuur is de EU erin geslaagd om een belangrijke stempel te drukken op het internationale ITER-project en heeft ze de strijd om de vestigingsplaats daarvan in haar voordeel beslecht.

4.5.1   Associatiecontracten

De snelle en gestage vorderingen die er tot dusver met het programma zijn geboekt, zijn vooral te danken aan het adequate, aan de ontwikkelingsdoelstellingen aangepaste stelsel van associatiecontracten, waarmee een cruciale hefboomwerking op het steunbeleid en de politieke steun van de lidstaten is gerealiseerd. Alleen op die manier kon ITER van de grond komen. Het EESC staat pal achter dit project, dat nog altijd het belangrijkste is in het hele fusieonderzoek. Doordat de kosten van het ITER-project aanzienlijk zijn gestegen (op de oorzaken daarvan kan hier niet worden ingegaan), neemt de druk toe om drastisch te bezuinigen op de andere programmaonderdelen, vooral op de activiteiten in het kader van de associatiecontracten. Het EESC wil er uitdrukkelijk voor waarschuwen dat deze bezuinigingen niet te ver moeten gaan, omdat anders de hefboomwerking van de associatiecontracten verloren gaat en daardoor ook de effectiviteit van het programma, de noodzakelijke kennis en in het algemeen ook de politieke steun van de lidstaten in het gedrang komen. Al deze elementen zijn nodig om ITER tot een succes te maken en Europa daarvan te laten profiteren. De „associaties” vormen de basis en de „denktanks” van de fusieprogramma's. Zij bereiden de lancering en het gebruik van ITER voor en maken het mogelijk dat er nieuwe concepten ontwikkeld en onderzocht worden en dat de broodnodige nieuwe generatie van wetenschappers en ingenieurs wordt opgeleid. Op die manier wordt er een brug geslagen naar de burgers in de Europese Unie.

4.6   Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek

Bij het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JDC), dat institutioneel door de Commissie wordt ondersteund, worden wat het Euratomprogramma betreft met name de volgende onderzoeksdoelstellingen nagestreefd: (a) beheer van nucleair afval, milieueffecten en fundamentele kennis; (b) nucleaire veiligheid, en (c) bescherming en beveiliging op nucleair gebied. Thematisch gezien komen deze doelstellingen overeen met de aanbevelingen die in het begin van dit advies zijn geformuleerd, en ook met hetgeen reeds in het EESC-advies over het zevende kaderprogramma (14) is verwoord. Het EESC schaart zich dan ook volledig achter deze doelstellingen.

Brussel, 14 juli 2011

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


(1)  Bijv. op het European Nuclear Energy Forum (ENEF) http://ec.europa.eu/energy/nuclear/forum/forum_en.htm

(2)  Zie PB C 65 van 17.3.2006, blz. 9.

(3)  Zie PB C 44 van 16.2.2008, blz. 1.

(4)  Zie ook het op 26 mei 2011 verschenen memorandum Zur Sicherheit der Kernkraftwerke nach dem Unfall von Fukushima van de Academie van Wetenschappen van Noordrijn-Westfalen.

(5)  Zie perscommuniqué nr. 60/2011, dat het EESC op 30 mei 2011 heeft doen uitgaan.

(6)  Zie PB C 302 van 7.12.2004, blz. 27.

(7)  Zie PB C 107 van 6.4.2011, blz. 37.

(8)  Zie http://www.iea.org/index_info.asp?id=1959 van 30 mei 2011.

(9)  Zie voetnoot 5, maar bijvoorbeeld ook research*eu results magazine, nr. 2, mei 2011, blz. 20.

(10)  Zie PB C 21 van 21.1.2011, blz. 49.

(11)  Zie PB C 107 van 6.4.2011, blz. 37.

(12)  PB C 218 van 23.7.2011, blz. 135.

(13)  Zie PB C 309 van 16.12.2006, blz. 41.

(14)  Zie PB C 185 van 8.8.2006, blz. 10.


Top