Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52008AE0068

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen COM(2007) 263 final — 2007/0098 (COD)

    PB C 151 van 17.6.2008, p. 16–19 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    17.6.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 151/16


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen

    COM(2007) 263 final — 2007/0098 (COD)

    (2008/C 151/06)

    De Raad heeft op 16 juli 2007 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 71 van het EG-Verdrag te raadplegen over het

    Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen

    De gespecialiseerde afdeling Vervoer, energie, infrastructuur, informatiemaatschappij, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 18 december 2007 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Barbadillo.

    Het EESC heeft tijdens zijn op 16 en 17 januari 2008 gehouden 441e zitting (vergadering van 16 januari) het volgende advies uitgebracht, dat met algemene stemmen is goedgekeurd.

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité is ingenomen met het feit dat de Commissie de toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer wil reguleren door middel van een verordening, om zo te voorkomen dat de regels door de lidstaten omgezet moeten worden en daardoor verschillend worden toegepast. Indien deze verordening wordt goedgekeurd komt Richtlijn 96/26/EG te vervallen.

    1.2

    Het EESC staat positief tegenover dit voorstel, omdat het de regels voor toegang tot het beroep en tot de markt voor het vervoer van reizigers en goederen over de weg zal harmoniseren, en daarmee zal bijdragen aan verwezenlijking van de doelstellingen van de Lissabon-strategie in de vorm van duidelijkere, eenvoudigere en gemakkelijker te controleren regels, waardoor de mededingingsvoorwaarden eerlijker zullen worden.

    1.3

    De nieuwe verordening behelst een modernisering van de regels inzake de toegang tot het beroep van wegvervoerder en invoering van elektronische registers en maakt daarmee deel uit van het „actieprogramma ter vermindering van de administratieve lasten”.

    1.4

    Een nieuwe figuur is de „vervoersleider”: degene die de werkelijke en permanente leiding over de onderneming heeft. Voor een vervoersleider gelden strengere opleidingseisen en er wordt nauwkeuriger aangegeven in welke relatie hij tot de onderneming moet staan. Het EESC zou graag zien dat een einde wordt gemaakt aan de huidige praktijk dat ondernemingen die worden geleid door iemand die niet over de juiste papieren beschikt, een vergunning huren.

    1.5

    Het EESC acht het noodzakelijk dat de lijst van de categorieën, de aard en de ernst van de inbreuken alsook de drempel van het aantal herhaalde kleine inbreuken waarboven het bewijs van vakbekwaamheid van de vervoersleider wordt ingetrokken, in de verordening zelf opgenomen worden.

    1.6

    Het EESC zou graag zien dat nader wordt uitgelegd wat de in artikel 5c) van de voorgestelde verordening genoemde exploitatievestiging inhoudt voor het MKB.

    1.7

    Het EESC wijst erop dat de eis dat de onderneming over voldoende parkeerplaatsen voor het wagenpark moet beschikken wil zij als permanent gevestigd in een lidstaat worden beschouwd, vooral voor het MKB een dure aangelegenheid kan worden. Het dringt er bij de plaatselijke overheden op aan voor voldoende parkeerplaatsen te zorgen en/of samen met de betrokken bedrijven parkeerterreinen te beheren.

    1.8

    Er zou een speciale regeling voor zelfstandige ondernemers ingevoerd moeten worden op grond waarvan zij hun financiële draagkracht op een andere manier dan door middel van een bankgarantie kunnen aantonen; een bankgarantie brengt namelijk hoge kosten met zich mee voor ondernemingen die in de desbetreffende lidstaten geen vereenvoudigde boekhouding hoeven bij te houden.

    1.9

    Het EESC steunt de nieuwe bepaling dat kandidaten eerst een opleiding van 140 uur gevolgd moeten hebben voordat zij tot het vakbekwaamheidsexamen worden toegelaten en dat de lidstaten voor erkenning van opleidingsinstellingen moeten zorgen; dit zal het niveau van de vervoersopleidingen ten goede komen.

    1.10

    Het EESC dringt bij de Commissie aan op een voor alle lidstaten geldende regeling op grond waarvan bij overtreding van de bepalingen van deze verordening sancties worden opgelegd.

    1.11

    Het EESC is verheugd dat in de lidstaten nationaal elektronische registers van wegvervoerders worden aangemaakt, die aan elkaar gekoppeld zullen worden. Zo zullen de lidstaten beter kunnen samenwerken op bestuursrechtelijk niveau en zal beter toezicht uitgeoefend kunnen worden op ondernemingen die in meerdere lidstaten actief zijn.

    2.   Inleiding

    2.1

    Doel van voorgestelde verordening is de huidige regels m.b.t. de toegang tot het beroep van wegvervoerder, die minimumvoorwaarden op het gebied van betrouwbaarheid, financiële draagkracht en vakbekwaamheid omvatten, te actualiseren, zodat deze regels beter en op meer uniforme wijze worden toegepast.

    2.2

    De huidige regels zijn vastgelegd in Richtlijn 96/26/EG van de Raad van 29 april 1996, die voorziet in de minimumvoorwaarden inzake betrouwbaarheid, financiële draagkracht en beroepsbekwaamheden waaraan de ondernemingen moeten voldoen om te worden toegelaten tot het beroep van wegvervoerder, d.w.z. het vervoer van goederen en personen in binnen- en buitenland. Deze voorwaarden zijn de enige gemeenschappelijke eisen waaraan ondernemingen moeten voldoen om actief te mogen zijn op de communautaire wegvervoersmarkt. Voorts voorziet de richtlijn in wederzijdse erkenning van een aantal documenten die noodzakelijk zijn om een vervoersvergunning te krijgen.

    2.3

    De richtlijn wordt in de verschillende lidstaten echter op zeer uiteenlopende wijze toegepast, waardoor de interne markt voor wegvervoer niet goed functioneert en de concurrentie vervalst dreigt te worden. Daarom is er ook voor gekozen de richtlijn te wijzigen door middel van een verordening.

    2.4

    De belangrijkste nieuwe bepalingen van de verordening zijn:

    2.4.1

    T.a.v. de personen die de vereiste vakbekwaamheid in de onderneming inbrengen geldt dat iemand zich alleen „vervoersleider” mag noemen als hij de werkelijke en permanente leiding over de vervoersactiviteiten van het wegtransportbedrijf heeft en duidelijk is geïdentificeerd en bij de bevoegde instanties is aangemeld. Hiermee wordt nauwkeuriger aangegeven in welke relatie de vervoersleider moet staan tot de onderneming. De vakbekwaamheidseisen houden in dat men een verplichte opleiding van minimaal 140 uur moet afronden, gevolgd door een examen dat alle kandidaat-vervoersleiders moeten afleggen. Daarnaast worden regels voor de erkenning van opleidings- en examencentra vastgesteld.

    2.4.2

    De lidstaat waarin de onderneming is gevestigd moet ervoor zorgen dat de onderneming te allen tijde aan de in deze verordening vastgestelde voorwaarden voldoet. Daarom moet de onderneming een feitelijke, vaste vestiging in die lidstaat hebben.

    2.4.3

    Er worden nieuwe vergelijkbare financiële indicatoren ingevoerd om de financiële draagkracht van een onderneming te beoordelen. Om na te gaan of de onderneming haar kortlopende schulden kan aflossen wordt een bepaalde formule op basis van de jaarrekeningen toegepast, die in de plaats komt van de huidige formule waarbij wordt uitgegaan van een bepaald minimum- en reservekapitaal. Ondernemingen hebben de mogelijkheid om hun financiële draagkracht door middel van een bankgarantie aan te tonen.

    2.4.4

    De autoriteiten moeten nagaan of een vervoersondernemer voldoet aan de voorwaarden inzake betrouwbaarheid, financiële draagkracht en vakbekwaamheid. Is dit niet het geval, dan moeten zij die onderneming daarop wijzen en, indien deze in gebreke blijft, bestuursrechtelijke sancties opleggen, die variëren van intrekking van de vervoersvergunning tot intrekking van het getuigschrift van de vervoersleider.

    2.4.5

    Ten behoeve van de vrijheid van vestiging moet de lidstaat van vestiging een uniform, overeenkomstig de communautaire voorschriften van deze verordening afgegeven certificaat als voldoende bewijs erkennen.

    2.4.6

    De bedoeling is de bestuursrechtelijke samenwerking tussen de lidstaten beter te organiseren om het toezicht op ondernemingen die in verschillende lidstaten actief zijn te verbeteren. Daartoe worden elektronische registers ingevoerd die op Europees niveau zijn gekoppeld zodat de lidstaten gemakkelijker gegevens kunnen uitwisselen. Om de gegevensuitwisseling vlot te laten verlopen zullen nationale contactpunten worden aangewezen en zullen er gemeenschappelijke procedures worden ingevoerd met betrekking tot het soort gegevens dat in ieder geval uitgewisseld moet worden en de termijn waarbinnen dat moet gebeuren.

    2.4.7

    De Commissie krijgt de bevoegdheid om: een lijst op te stellen van de categorieën, de aard en de ernst van de inbreuken die ertoe leiden dat het betrouwbaarheidsattest van de wegvervoerder wordt ingetrokken; de bijlage met de omschrijving van de kennis die voor de erkenning van de vakbekwaamheid vereist is en de bijlage met het modelgetuigschrift van vakbekwaamheid aan te passen aan de technische vooruitgang; een lijst op te stellen van de inbreuken waarbij de vervoersvergunning al dan niet tijdelijk wordt ingetrokken of een verklaring van ongeschiktheid wordt afgegeven. Deze maatregelen moeten worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 5, lid 1, van Besluit 1999/468/EG.

    3.   Algemene opmerkingen

    3.1

    Met de voorgestelde verordening komt de realisatie van de Lissabon-doelstellingen een stap dichterbij; de concurrentievoorwaarden in het wegtransport zullen eerlijker worden en de transparantie voor de klanten zal toenemen. Gelet op de belangrijke rol van het wegtransport in de productie- en distributieketens van de industrie en in het personenverkeer zal ook het concurrentievermogen van de Unie worden versterkt.

    3.2

    Het EESC is verheugd dat de Commissie de toezegging die zij in het kader van het programma „Beter wetgeven” heeft gedaan — actualisering en vereenvoudiging van het acquis communautaire — nakomt, door aan te sturen op een geharmoniseerde, eenvoudigere, beter te controleren en doeltreffendere toepassing van de regels.

    3.3

    Met de invoering van elektronische registers sluit de voorgestelde verordening ook aan op het „Actieprogramma ter vermindering van de administratieve lasten in de Europese Unie”.

    3.4

    Het EESC neemt met belangstelling kennis van het feit dat de Commissie heeft gekozen voor een verordening in plaats van een richtlijn om de toegang tot het beroep van wegvervoerder te reguleren. Daarmee zijn de voorschriften rechtstreeks toepasselijk op de lidstaten en hebben deze niet veel speelruimte.

    3.5

    In de nieuwe regeling wordt gewerkt met één concept, namelijk het „beroep van wegvervoerondernemer”, dat betrekking heeft op zowel het vervoer van personen als het vervoer van goederen over de weg.

    3.6

    Een centrale plaats wordt ingenomen door de „vervoersleider”, een nieuwe benaming voor degene die tot dusver aan de vakbekwaamheidseisen voldeed en zijn vergunning in de onderneming inbracht. Met de nieuwe voorschriften wordt nauwkeuriger aangegeven in welke relatie de vervoersleider moet staan tot de onderneming.

    3.7

    Met betrekking tot de activiteiten van de vervoersleider en de mogelijkheid om zijn vakbekwaamheid in meer dan één onderneming in te brengen bestaan enkele onduidelijkheden, die nog nader opgehelderd moeten worden, om een einde te maken aan de huidige praktijk dat vergunningen worden verhuurd. Er zouden betere opleidingsmogelijkheden moeten komen voor zelfstandige ondernemers die het beroep van wegvervoerondernemer willen uitoefenen, zodat zij beter gekwalificeerd zijn en zelf hun bedrijf kunnen leiden.

    3.8

    Het EESC vindt dat de door de Commissie vast te stellen gemeenschappelijke lijst van de categorieën, de aard en de ernst van de inbreuken alsook de drempel van het aantal herhaalde kleine inbreuken waarboven het bewijs van vakbekwaamheid van de vervoersleider en daarmee de vervoersvergunning van de onderneming worden ingetrokken, in de verordening zelf opgenomen moeten worden.

    3.9

    Het is voor het opleidingsniveau en voor de erkenning van de opleidingscentra een goede zaak dat kandidaten worden verplicht een opleiding te volgen voordat zij hun vakbekwaamheidsexamen mogen afleggen.

    4.   Specifieke opmerkingen

    4.1

    Het EESC is te spreken over de nieuwe functie van „vervoersleider”, die betrekking heeft op die personen die in de huidige situatie hun vakbekwaamheid inbrengen in ondernemingen die op grond daarvan vervoersdiensten mogen verrichten.

    4.2

    Het EESC verzoekt de Commissie te verduidelijken of er sprake is van één „vergunning voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer” of dat deze term alleen bij wijze van omschrijving in deze verordening wordt gebruikt en er dus aparte vergunningen voor personenvervoer en goederenvervoer bestaan.

    4.3

    De verordening zou op zowel bestaande als nieuw op te richten wegvervoersondernemingen in de Gemeenschap van toepassing moeten zijn.

    4.4

    Het EESC wijst erop dat ondernemingen die uitsluitend een bepaalde vorm van personenvervoer over de weg voor niet-commerciële doeleinden verrichten, of die een ander hoofdberoep uitoefenen dan het personenvervoer over de weg en waarvan de voertuigen door eigen werknemers worden bestuurd omdat kennis van de verkeerswetgeving en van de organisatie van de betrokken diensten noodzakelijk is om dit vervoer goed te kunnen verzorgen, niet onder het toepassingsgebied van de verordening vallen; voorheen was dit een zaak van de lidstaten.

    4.5

    In de verordening zou als aanvullende nieuwe eis voor uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer opgenomen moeten worden dat de onderneming over een feitelijke, vaste vestigingsplaats in een lidstaat moet beschikken, dit om brievenbusbedrijven te voorkomen.

    4.6

    Het feit dat de verordening de lidstaten niet verbiedt in het kader van de voorwaarden betreffende het betrouwbaarheidsvereiste (art. 6 van de voorgestelde verordening) aanvullende eisen te stellen aan ondernemingen die een vervoersvergunning aanvragen, is maar moeilijk te verenigen met het streven naar harmonisatie.

    4.7

    De Commissie zou moeten verduidelijken hoe het mogelijk is dat enerzijds van een vervoersleider wordt verlangd dat hij werkelijk en permanent de leiding over de vervoersactiviteiten van de onderneming heeft en dat het hem anderzijds is toegestaan maximaal vier ondernemingen met in totaal maximaal 12 voertuigen te leiden. Op deze manier kan moeilijk iets aan het verhuren van vergunningen worden gedaan.

    4.8

    Het zou beter zijn als de lijst van de categorieën, de aard en de ernst van de inbreuken alsmede de drempel van het aantal herhaalde kleine inbreuken waarboven de betrouwbaarheid van een onderneming verloren gaat, in de verordening zelf opgenomen zou worden; dit zou niet achteraf geregeld moeten worden.

    4.9

    Het EESC is het eens met de eis dat de onderneming een feitelijke, vaste vestiging moet hebben in de lidstaat waarin de vergunning wordt afgegeven, zoals is bepaald in artikel 5a), waarin staat dat de onderneming in die lidstaat moet beschikken over een vestiging met ruimten waarin de bedrijfsdocumenten worden bewaard. Wel kan het voorschrift dat de onderneming in die lidstaat over voldoende parkeerplaatsen voor het wagenpark moet beschikken, vooral voor het MKB een dure aangelegenheid worden. De plaatselijke overheden zouden dit probleem kunnen oplossen door voor voldoende parkeerplaatsen te zorgen en/of samen met de betrokken bedrijven parkeerterreinen te beheren.

    4.10

    In de verordening wordt enerzijds bepaald dat de lidstaten de voorwaarden vaststellen waaraan een onderneming moet voldoen om als betrouwbaar te worden beschouwd, en anderzijds dat een onderneming door de lidstaten als betrouwbaar moet worden beschouwd indien aan bepaalde in de verordening vastgelegde eisen wordt voldaan. Hierin schuilt volgens het EESC een zekere tegenspraak.

    4.11

    Het EESC begrijpt niet waarom de eis wordt gesteld dat een onderneming voortdurend in staat moet zijn om in het lopende boekjaar aan haar werkelijke en potentiële verplichtingen te voldoen, wil zij als financieel draagkrachtig worden beschouwd; het huidige vereiste minimum- en reservekapitaal lijkt het EESC een betere manier om de draagkracht te meten. In plaats daarvan wordt nu gekeken naar de vlottende activa en de „quick ratio”, die op 31 december groter dan of gelijk moet zijn aan 80 %.

    4.12

    Er zou een speciale regeling voor zelfstandige ondernemers ingevoerd moeten worden op grond waarvan zij hun financiële draagkracht op een andere manier dan door middel van een bankgarantie kunnen aantonen; een bankgarantie brengt namelijk hoge kosten met zich mee voor ondernemingen die in de desbetreffende lidstaten geen vereenvoudigde boekhouding hoeven bij te houden.

    4.13

    Doel van de vereiste financiële draagkracht is in feite dat ondernemingen met een vervoersvergunning de markt een zekere waarborg bieden. Het is niet de bedoeling op die manier de betalingen aan leveranciers en crediteuren af te dekken; dit behoort immers tot het normale ondernemersrisico.

    4.14

    Het EESC steunt de nieuwe bepaling dat kandidaten eerst een opleiding van 140 uur gevolgd moeten hebben voordat zij tot het vakbekwaamheidsexamen worden toegelaten en dat de lidstaten voor erkenning van opleidingsinstellingen moeten zorgen; dit zal het niveau van de vervoersopleidingen ten goede komen.

    4.15

    In de verordening wordt bepaald dat de bevoegde instanties elke vijf jaar controleren of de ondernemingen nog steeds aan alle vereisten voldoen. Hoewel daarnaast ook terecht gerichte controles worden uitgevoerd bij ondernemingen die als risicobedrijf te boek staan vindt het EESC deze periode te lang; voorheen moest dit minstens een keer in de vijf jaar gebeuren.

    4.16

    Het EESC kan zich er wel in vinden dat een onderneming die niet langer aan een van de vereisten dreigt te voldoen, niet meer een jaar, maar nog maar zes maanden de tijd krijgt om orde op zaken te stellen.

    4.17

    Het EESC is verheugd dat in iedere lidstaat een nationaal elektronisch register van wegvervoerders wordt aangemaakt, dat alles in het werk wordt gesteld om deze registers vóór 2011 op Europees niveau aan elkaar te koppelen en dat er voorschriften voor de bestuursrechtelijke samenwerking tussen lidstaten komen. Ook kan het zich erin vinden dat personen worden ingelicht wanneer gegevens die op hen betrekking hebben worden opgeslagen of wanneer het voornemen bestaat deze gegevens aan derden door te geven.

    4.18

    Het is terecht dat er een erkenningsregeling komt voor diegenen die kunnen aantonen dat zij voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening al een vergunning in hun bezit hadden.

    4.19

    Er moet een voor alle lidstaten geldende regeling worden ingevoerd op grond waarvan bij overtreding van de bepalingen van deze verordening sancties worden opgelegd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

    4.20

    Het EESC acht het van belang dat de Commissie elke twee jaar op basis van de verslagen van de lidstaten het Parlement en de Raad verslag uitbrengt over de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer.

    Brussel, 16 januari 2008

    De voorzitter

    van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    D. DIMITRIADIS


    Top