Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31987L0357

Richtlijn 87/357/EEG van de Raad van 25 juni 1987 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid- Staten betreffende artikelen die door een misleidend uiterlijk een gevaar vormen voor de gezondheid of de veiligheid van de consument

PB L 192 van 11.7.1987, p. 49–50 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (FI, SV, CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO, HR)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1987/357/oj

31987L0357

Richtlijn 87/357/EEG van de Raad van 25 juni 1987 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid- Staten betreffende artikelen die door een misleidend uiterlijk een gevaar vormen voor de gezondheid of de veiligheid van de consument

Publicatieblad Nr. L 192 van 11/07/1987 blz. 0049 - 0050
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 15 Deel 7 blz. 0244
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 15 Deel 7 blz. 0244


*****

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 25 juni 1987

inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende artikelen die door een misleidend uiterlijk een gevaar vormen voor de gezondheid of de veiligheid van de consument

(87/357/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europese Parlement (1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

Overwegende dat er in verscheidene Lid-Staten wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen bestaan ten aanzien van bepaalde produkten die door een misleidend uiterlijk de veiligheid of de gezondheid van de consument in gevaar brengen; dat de inhoud, de draagwijdte en het toepassingsgebied van deze bepalingen evenwel verschillend zijn; dat zij in een aantal Lid-Staten met name betrekking hebben op alle produkten die op levensmiddelen lijken maar het niet zijn, terwijl zij in andere Lid-Staten gelden voor produkten die verward kunnen worden met levensmiddelen, in het bijzonder met snoepgoed;

Overwegende dat deze situatie tot ernstige belemmeringen voor het vrije verkeer en tot ongelijke mededingingsvoorwaarden in de Gemeenschap leidt, zonder dat consumenten, en in het bijzonder kinderen, efficiënt worden beschermd;

Overwegende dat deze belemmeringen voor de totstandbrenging en werking van de gemeenschappelijke markt uit de weg moeten worden geruimd en dat de consument adequaat moet worden beschermd overeenkomstig de resoluties van de Raad van 14 april 1975 en 19 mei 1981 betreffende respectievelijk een voorlopig programma (3) en een tweede programma (4) van de Europese Economische Gemeenschap voor een beleid inzake bescherming en voorlichting van de consument en de resolutie van de Raad van 23 juni 1986 betreffende een nieuwe impuls voor het beleid ter bescherming van de consument (5);

Overwegende dat het wenselijk is dat de veiligheid en de gezondheid van de consument in de verschillende Lid-Staten een gelijkwaardige bescherming geniet;

Overwegende dat het daartoe nodig is de handel in en de invoer, vervaardiging of uitvoer te verbieden van produkten die verward kunnen worden met levensmiddelen en daardoor de veiligheid of de gezondheid van de consument in gevaar brengen;

Overwegende dat moet worden voorzien in controles die door de bevoegde instanties van de Lid-Staten moeten worden uitgevoerd;

Overwegende dat overeenkomstig de in de resoluties van de Raad inzake consumentenbescherming neergelegde beginselen gevaarlijke produkten uit de handel moeten worden genomen;

Overwegende dat de mogelijkheid moet worden geboden voor een gedachtenwisseling over en een bestudering van de door de Lid-Staten getroffen maatregelen tot het verbieden of het uit de handel nemen ten einde te waarborgen dat de beginselen van deze richtlijn op eenzelfde wijze in de Gemeenschap worden toegepast; dat deze bestudering en deze gedachtenwisseling kunnen plaatsvinden in het bij Beschikking 84/133/EEG (6) ingestelde Raadgevend Comité;

Overwegende dat in het vooruitzicht van een eventuele uitbreiding van de werkingssfeer tot andere gevaarlijke namaakprodukten dan de namaakprodukten van voedingsmiddelen, en van de evaluatie en de herziening van de in deze richtlijn vastgestelde procedures, moet worden bepaald dat de Raad twee jaar na de tenuitvoerlegging van deze richtlijn, aan de hand van een verslag van de Commissie over de opgedane ervaring, een besluit neemt over een eventuele aanpassing van de bepalingen van deze richtlijn,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Deze richtlijn is van toepassing op de in lid 2 omschreven artikelen die door een misleidend uiterlijk een gevaar vormen voor de veiligheid of de gezondheid van de consument.

2. De in lid 1 bedoelde artikelen zijn die welke, hoewel zij geen levensmiddelen zijn, een vorm, geur, kleur, aanzien, verpakking of etikettering hebben dan wel van zodanige omvang of grootte zijn, dat verwacht kan worden dat de consumenten, met name kinderen, deze verwarren met levensmiddelen en ze daardoor in de mond steken, opzuigen of inslikken, terwijl dit het gevaar kan opleveren van onder meer verstikking, vergiftiging, perforatie of verstopping van het spijsverteringskanaal.

Artikel 2

De Lid-Staten treffen de nodige maatregelen om het in de handel brengen, de invoer en hetzij de vervaardiging, hetzij de uitvoer van de in deze richtlijn bedoelde artikelen te verbieden.

Artikel 3

De Lid-Staten zorgen met name voor controle op de artikelen die op de markt zijn, om na te gaan of de in deze richtlijn bedoelde artikelen niet in de handel worden gebracht en treffen de nodige maatregelen om te waarborgen dat hun bevoegde autoriteiten alle in deze richtlijn bedoelde artikelen die eventueel op de markt zijn, uit de markt nemen of doen nemen.

Artikel 4

1. Indien een Lid-Staat op grond van de artikelen 2 en 3 een specifieke maatregel treft, stelt hij de Commissie daarvan in kennis. Hij geeft een beschrijving van het betrokken artikel en deelt de reden van zijn besluit mee.

Indien reeds krachtens Beschikking 84/133/EEG kennisgeving dient plaats te vinden, behoeft er uit hoofde van deze richtlijn geen mededeling te worden gedaan.

De Commissie geeft de informatie zo spoedig mogelijk door aan de Lid-Staten.

2. Het bij Beschikking 84/133/EEG ingestelde Comité kan door de Commissie of een Lid-Staat worden ingeschakeld met het oog op een gedachtenwisseling over vraagstukken in verband met de toepassing van deze richtlijn.

Artikel 5

Twee jaar na de in artikel 6 bedoelde datum spreekt de Raad zich, aan de hand van een verslag van de Commissie over de opgedane ervaring, vergezeld van passende voorstellen, uit over de eventuele aanpassing van deze richtlijn, met name om de werkingssfeer uit te breiden tot andere gevaarlijke imitaties dan de imitaties van levensmiddelen en om de procedures van artikel 4 eventueel te herzien.

Artikel 6

1. De Lid-Staten treffen de maatregelen die nodig zijn om uiterlijk op 26 juni 1989 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

2. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst mee van alle bepalingen van intern recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 7

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Luxemburg, 25 juni 1987.

Voor de Raad

De Voorzitter

H. DE CROO

(1) PB nr. C 156 van 15. 6. 1987.

(2) PB nr. C 150 van 9. 6. 1987, blz. 1.

(3) PB nr. C 92 van 25. 4. 1975, blz. 1.

(4) PB nr. C 133 van 3. 6. 1981, blz. 1.

(5) PB nr. C 167 van 5. 7. 1986, blz. 1.

(6) PB nr. L 70 van 13. 3. 1984, blz. 16.

Top