This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62015CN0182
Case C-182/15: Request for a preliminary ruling from the Augstākā tiesa (Latvia) lodged on 22 April 2015 — Aleksei Petruhhin
Zaak C-182/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa (Letland) op 22 april 2015 — Aleksei Petruhhin
Zaak C-182/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa (Letland) op 22 april 2015 — Aleksei Petruhhin
PB C 205 van 22.6.2015, p. 23–24
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
22.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 205/23 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa (Letland) op 22 april 2015 — Aleksei Petruhhin
(Zaak C-182/15)
(2015/C 205/31)
Procestaal: Lets
Verwijzende rechter
Augstākā tiesa
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Aleksei Petruhhin
Andere partij: Latvijas Republikas Ģenerālprokuratūra
Prejudiciële vragen
1) |
Moeten de artikelen 18, eerste alinea, en 21, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat bij uitlevering, op grond van een tussen een lidstaat en een derde land gesloten uitleveringsverdrag, van een onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie aan een land dat geen lid is van de Europese Unie, hetzelfde beschermingsniveau moet worden geboden als aan een onderdaan van de betrokken lidstaat? |
2) |
Moet in dergelijke omstandigheden de rechterlijke instantie van de lidstaat die om uitlevering is verzocht de uitleveringsvoorwaarden toepassen die gelden in de lidstaat van de Europese Unie waarvan de uit te leveren persoon onderdaan is of waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft? |
3) |
Indien de uitlevering moet plaatsvinden zonder dat er rekening wordt gehouden met het specifieke beschermingsniveau waarin is voorzien voor de onderdanen van de staat die om uitlevering is verzocht, moet de lidstaat die om uitlevering is verzocht dan nagaan of is voldaan aan de bij artikel 19 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie geboden waarborgen, te weten dat niemand mag worden uitgeleverd aan een staat waarin een ernstig risico bestaat dat hij aan de doodstraf, aan folteringen of aan andere onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen wordt onderworpen? Kan dergelijke beoordeling worden beperkt tot de vaststelling dat de staat die om uitlevering verzoekt, partij is bij het Verdrag tegen foltering of moet de feitelijke situatie worden nagegaan, rekening houdende met de evaluatie van die staat door de instanties van de Raad van Europa? |