EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014CN0372

Zaak C-372/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Krajský súd v Prešove (Slowaakse Republiek) op 1 augustus 2014 — Provident Financial s. r. o./Zdeněk Sobotka

PB C 380 van 27.10.2014, p. 2–3 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

27.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 380/2


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Krajský súd v Prešove (Slowaakse Republiek) op 1 augustus 2014 — Provident Financial s. r. o./Zdeněk Sobotka

(Zaak C-372/14)

2014/C 380/02

Procestaal: Slowaaks

Verwijzende rechter

Krajský súd v Prešove

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Provident Financial s. r. o.

Verwerende partij: Zdeněk Sobotka

Prejudiciële vragen

1.

Moet richtlijn 2005/29/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (richtlijn oneerlijke handelspraktijken) (PB L 149, blz. 22) aldus worden uitgelegd dat als oneerlijke handelspraktijk moet worden aangemerkt de handelwijze van een verlener van een consumentenkrediet die de voorwaarden van de overeenkomst aan de consument aldus voorstelt dat de valse indruk wordt gewekt dat de consument vrij kan kiezen voor een nevendienst waarmee de aflossing van het krediet wordt gewaarborgd, en daardoor in feite de consument onrechtmatig beïnvloedt opdat deze die prestatie aanvaardt?

2.

Moet de richtlijn oneerlijke handelspraktijken aldus worden uitgelegd dat als oneerlijke handelspraktijk moet worden aangemerkt de handelwijze van de kredietverlener die de voorwaarden van de overeenkomst aan de consument aldus voorstelt dat hij hem een jaarlijks kostenpercentage (JK) voorspiegelt dat de kosten van de betrokken nevendienst niet omvat?

3.

Moet de richtlijn oneerlijke handelspraktijken aldus worden uitgelegd dat als oneerlijke handelspraktijk moet worden aangemerkt de handelwijze van de kredietverlener die erin bestaat op de markt van het consumentenkrediet aan de consumenten voor de nevendienst een prijs in rekening te brengen die aanzienlijk hoger is dan de reële kostprijs van die dienst, en wordt de verplichting van transparantie van de daadwerkelijke totale kostprijs van het consumentenkrediet omzeild door de kostprijs van de nevendienst niet in het JK op te nemen?

4.

Moet richtlijn 93/13/EEG (2) van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten [hierna: „richtlijn 93/13”] aldus worden uitgelegd dat de dienst waarmee de aflossing van het consumentenkrediet wordt gewaarborgd en die bestaat in het innen in contanten van de door de consument betaalde termijnen van het krediet, het hoofdvoorwerp van de prestatie bij het consumentenkrediet vormt?

5.

Moet richtlijn 87/102/EEG (3) van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet, zoals gewijzigd en aangevuld bij richtlijn 98/7/EG (4) van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998, aldus worden uitgelegd dat het JK ook de vergoeding voor de inning in contanten van de termijnen van het krediet omvat, of een deel daarvan, wanneer die vergoeding aanzienlijk hoger is dan de kosten die voor die nevendienst noodzakelijk zijn, en moet artikel 14 van die richtlijn aldus worden uitgelegd dat het JK wordt omzeild wanneer de vergoeding voor de nevendienst de kostprijs van die dienst aanzienlijk overschrijdt en niet is opgenomen in het JK?

6.

Moet [richtlijn 93/13] aldus worden uitgelegd dat het, om te voldoen aan het vereiste van transparantie van een nevendienst waarvoor administratieve kosten worden betaald, volstaat dat de prijs van die administratieve dienst duidelijk en begrijpelijk (administratieve kosten) wordt aangegeven, ook al wordt niet nader aangegeven waarin die dienst bestaat?

7.

Moet artikel 4, leden 1 en 2, van [richtlijn 93/13] aldus worden uitgelegd, dat de enkele omstandigheid dat de administratieve kosten in de berekening van het JK zijn opgenomen, rechterlijk toezicht op die kosten met het oog op de toepassing van die richtlijn belet?

8.

Moet [richtlijn 93/13] aldus worden uitgelegd dat de enkele [vermelding van het] bedrag van de administratieve kosten rechterlijk toezicht met het oog op de toepassing van die richtlijn belet?

9.

Wanneer op vraag 6 wordt geantwoord dat het voorwerp van de administratieve dienst waarvoor die administratieve kosten moeten worden betaald, voldoende transparant is, vormt die administratieve dienst, samen met alle prestaties die deze kan meebrengen, dan het hoofdvoorwerp van het consumentenkrediet?

10.

Moet artikel 4, lid 1, van [richtlijn 93/13] aldus worden uitgelegd dat voor de toepassing van die richtlijn onder meer relevant is dat de consument voor de prijs die hij voor de nevendienst betaalt, een prestatie krijgt die doorgaans niet in zijn belang, maar in het belang van de verlener van het consumentenkrediet is?


(1)  PB L 149, blz. 22.

(2)  PB L 95, blz. 29.

(3)  PB L 42, blz. 48.

(4)  PB L 101, blz. 17.


Top