EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62007CN0523

Zaak C-523/07: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus (Finland) op 23 november 2007 — A

PB C 22 van 26.1.2008, p. 35–35 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

26.1.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/35


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus (Finland) op 23 november 2007 — A

(Zaak C-523/07)

(2008/C 22/63)

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein hallinto-oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: A

Prejudiciële vragen

1)

a)

Is verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000 (1) (Brussel IIbis-verordening) van toepassing op de tenuitvoerlegging van een beslissing in al haar onderdelen als die in het hoofdgeding, waarbij de onmiddellijke ondertoezichtstelling en de plaatsing van een kind buiten zijn eigen gezin worden gelast, wanneer deze beslissing in de vorm van één enkele beslissing is genomen op grond van de publiekrechtelijke regels inzake de kinderbescherming?

b)

Of is de verordening, gelet op artikel 1, lid 2, sub d, ervan, alleen van toepassing op het onderdeel van de beslissing dat betrekking heeft op de plaatsing buiten het eigen gezin?

2)

Hoe moeten het begrip „gewone verblijfplaats” in artikel 8, lid 1, van de verordening en het daarmee samenhangende artikel 13, lid 1, gemeenschapsrechtelijk worden uitgelegd, in het bijzonder met het oog op een situatie waarin het kind zijn vaste woonplaats in een lidstaat heeft, maar in een andere lidstaat verblijft en aldaar een trekkend bestaan leidt?

3)

a)

Onder welke voorwaarden kan, wanneer het kind wordt geacht geen gewone verblijfplaats te hebben in laatstbedoelde andere lidstaat, niettemin in die lidstaat op grond van artikel 20, lid 1, van de verordening een spoedeisende bewarende maatregel (ondertoezichtstellingsmaatregel) worden vastgesteld?

b)

Is de in artikel 20, lid 1, van de verordening bedoelde bewarende maatregel alleen een maatregel die overeenkomstig het nationale recht kan worden uitgevoerd en zijn de nationaalrechtelijke bepalingen betreffende die maatregel bindend bij de toepassing van het artikel?

c)

Moet de zaak na de uitvoering van de bewarende maatregel ambtshalve worden verwezen naar een gerecht van de bevoegde lidstaat?

4)

Wanneer het gerecht van een lidstaat in het geheel niet bevoegd is, moet dan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard of de zaak worden verwezen naar het gerecht van een andere lidstaat?


(1)  PB L 338, blz. 1.


Top