EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62007CN0478

Zaak C-478/07: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Handelsgericht Wien (Oostenrijk) op 25 oktober 2007 — Budejovicky Budvar narodni podnik/Rudolf Ammersin GmbH

PB C 22 van 26.1.2008, p. 24–24 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

26.1.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/24


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Handelsgericht Wien (Oostenrijk) op 25 oktober 2007 — Budejovicky Budvar narodni podnik/Rudolf Ammersin GmbH

(Zaak C-478/07)

(2008/C 22/45)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Handelsgericht Wien

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Budejovicky Budvar narodni podnik

Verwerende partij: Rudolf Ammersin GmbH

Prejudiciële vragen

1)

Het Hof heeft bij arrest van 18 november 2003, Budéjovický Budvar, C-216/01, Jurispr. blz. I-13617, voor de verenigbaarheid van de bescherming van een benaming als geografische aanduiding, die in het land van herkomst noch de naam van een plaats, noch van een streek is, met artikel 28 EG als vereisten gesteld dat een dergelijke benaming

gelet op de feitelijke omstandigheden en

de in het land van herkomst heersende opvattingen, een streek of een plaats op het grondgebied van deze staat aanduidt

en bescherming volgens de criteria van artikel 30 EG gerechtvaardigd is.

Betekenen deze vereisten dat:

1.1.

de benaming als zodanig een concrete geografische indicatiefunctie vervult en verwijst naar een bepaalde plaats of streek, of is het voldoende dat de benaming in verbinding met het daarmee aangeduide product geschikt is de consument erop te wijzen dat het daarmee aangeduide product uit een bepaalde plaats of bepaalde streek in het land van herkomst afkomstig is;

1.2.

de drie vereisten ieder afzonderlijk moeten worden getoetst en daaraan cumulatief moet worden voldaan;

1.3.

voor het onderzoek van de heersende opvattingen in het land van herkomst een consumentenenquête moet worden uitgevoerd en — zo ja — dat een geringe, gemiddelde of grote mate van bekendheid en herkenning als herkomstaanduiding vereist is voor bescherming;

1.4.

de benaming door verschillende en niet slechts door één onderneming in het land van herkomst werkelijk is gebruikt als geografische aanduiding en dat het gebruik als merk door een enkele onderneming zich verzet tegen de bescherming?

2)

Brengt de omstandigheid dat een benaming noch binnen de in verordening (EG) nr. 918/2004 van de Commissie van 29 april 2004 betreffende overgangsbepalingen voor de bescherming van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen van landbouwproducten en levensmiddelen ingevolge de toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije (1) gestelde termijn van zes maanden, noch in het kader van verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (2) is meegedeeld of aangemeld, mee dat een bestaande nationale bescherming, of in ieder geval een bilateraal tot een andere lidstaat uitgebreide bescherming, ongeldig wordt wanneer de benaming naar het nationale recht van het land van herkomst een gekwalificeerde geografische aanduiding is?

3)

Heeft de omstandigheid dat in het kader van het Toetredingsverdrag tussen de lidstaten van de Europese Unie en een nieuwe lidstaat deze lidstaat aanspraak heeft gemaakt op bescherming van verschillende gekwalificeerde geografische aanduidingen voor een levensmiddel overeenkomstig verordening (EG) nr. 510/2006, tot gevolg dat een nationale of in ieder geval een bilateraal tot een andere lidstaat uitgebreide bescherming van een andere benaming voor hetzelfde product, niet meer mag worden gehandhaafd en dat verordening (EG) nr. 510/2006 uitputtende werking heeft?


(1)  PB L 163, blz. 88.

(2)  PB L 93, blz. 12.


Top