Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32004L0114

Richtlijn 2004/114/EG van de Raad van 13 december 2004 betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk

PB L 375 van 23.12.2004, p. 12–18 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
PB L 153M van 7.6.2006, p. 330–336 (MT)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (BG, RO, HR)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 23/05/2018; afgeschaft en vervangen door 32016L0801

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2004/114/oj

23.12.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 375/12


RICHTLIJN 2004/114/EG VAN DE RAAD

van 13 december 2004

betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 63, eerste alinea, punt 3, onder a) en punt 4),

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid is in het Verdrag bepaald dat maatregelen moeten worden aangenomen op het gebied van asiel, immigratie en de bescherming van de rechten van onderdanen van derde landen.

(2)

Het Verdrag bepaalt dat de Raad maatregelen inzake immigratiebeleid moet nemen aangaande de voorwaarden voor toegang en verblijf, alsmede aangaande de normen voor de procedures voor de afgifte van langlopende visa en verblijfstitels door de lidstaten.

(3)

Tijdens de speciale bijeenkomst in Tampere op 15 en 16 oktober 1999 heeft de Europese Raad erkend dat het noodzakelijk is te komen tot een harmonisatie van de nationale wetgevingen inzake de voorwaarden voor toelating en verblijf van onderdanen van derde landen; hiertoe heeft hij de Raad verzocht om op basis van voorstellen van de Commissie op korte termijn besluiten te nemen.

(4)

Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden erkend.

(5)

De lidstaten moeten aan de bepalingen van deze richtlijn uitvoering geven zonder discriminatie op grond van geslacht, ras, huidskleur, etnische of maatschappelijke achtergrond, genetische kenmerken, taal, godsdienstige of andere overtuiging, politieke en andere opvattingen, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, afkomst, handicaps, leeftijd en seksuele geaardheid.

(6)

Eén van de doelstellingen van het optreden van de Gemeenschap op het gebied van onderwijs is, van Europa een wereldcentrum voor onderwijs en beroepsopleiding van topkwaliteit te maken. De bevordering van de mobiliteit van onderdanen van derde landen die voor studiedoeleinden naar de Gemeenschap willen komen, is een essentieel onderdeel van deze strategie. De harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake de voorwaarden voor toegang en verblijf maakt daar deel van uit.

(7)

Migratie die plaatsvindt met het oog op de in deze richtlijn uiteengezette doeleinden, en die dus per definitie tijdelijk is en los staat van de situatie op de arbeidsmarkt in de ontvangende lidstaat, betekent een wederzijdse verrijking voor de betrokken migranten, hun land van herkomst en de ontvangende lidstaat, en draagt bij tot een beter begrip van elkaars cultuur.

(8)

De term toelating heeft betrekking op de binnenkomst en het verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op de in deze richtlijn uiteengezette doeleinden.

(9)

De nieuwe communautaire regels zijn gebaseerd op definities van de begrippen student, stagiair, onderwijsinstelling en vrijwilliger die al eerder in het Gemeenschapsrecht zijn gebruikt, met name in de verschillende communautaire programma's ter bevordering van de mobiliteit van de betrokkenen (Socrates, Europees vrijwilligerswerk, enz.).

(10)

De duur en de overige voorwaarden voor voorbereidende opleidingen voor studenten die onder deze richtlijn vallen, moeten door de lidstaten worden bepaald in overeenstemming met hun nationale wetgeving.

(11)

Onderdanen van derde landen uit de categorieën onbezoldigde stagiairs en vrijwilligers die op grond van hun activiteiten of de aard van de compensatie of beloning die zij ontvangen, door de nationale wetgeving als werknemers worden beschouwd, vallen niet onder deze richtlijn. De lidstaten moeten besluiten of onderdanen van derde landen die een specialistenopleiding op geneeskundig gebied willen volgen, worden toegelaten.

(12)

Het bewijs dat een student is toegelaten tot een hogeronderwijsinstelling, kan onder meer een schriftelijk bewijs van toelating of een inschrijvingsbewijs zijn.

(13)

Beurzen mogen worden meegewogen bij het beoordelen van de vraag of er voldoende middelen beschikbaar zijn.

(14)

Toelating ten behoeve van de in deze richtlijn uiteengezette doeleinden kan op grond van geldige redenen worden geweigerd. Met name kan toelating worden geweigerd indien een lidstaat op basis van feiten tot het oordeel is gekomen dat de betrokken onderdaan van een derde land een potentiële bedreiging vormt voor de openbare orde en de binnenlandse veiligheid. Voor het begrip openbare orde kan een veroordeling wegens het plegen van een ernstig misdrijf relevant zijn. In dit verband zij erop gewezen dat voor de begrippen openbare orde en binnenlandse veiligheid tevens relevant is of een onderdaan van een derde land behoort of heeft behoord tot een vereniging die steun verleent aan terrorisme, een dergelijke vereniging steunt of heeft gesteund, dan wel extremistische doelstellingen huldigt of heeft gehuldigd.

(15)

Indien er twijfel bestaat over de redenen van de aanvraag tot toelating, kunnen de lidstaten alle bewijzen verlangen die nodig zijn om aan te tonen dat de aanvraag coherent is, in het bijzonder op basis van de voorgenomen studie van de aanvrager, teneinde misbruik en verkeerd gebruik van de procedure van de richtlijn tegen te gaan.

(16)

De mobiliteit van studenten uit derde landen die hun studie in verschillende lidstaten willen volgen, moet worden vergemakkelijkt, evenals de toelating van onderdanen van derde landen die deelnemen aan communautaire programma's ter bevordering van de mobiliteit van personen die zich binnen en naar de Gemeenschap willen verplaatsen met het oog op de in deze richtlijn uiteengezette doeleinden.

(17)

Voor de eerste toegang tot hun grondgebied kunnen de lidstaten tijdig een verblijfstitel afgeven of, indien zij uitsluitend op hun grondgebied verblijfstitels afgeven, een visum.

(18)

Opdat studenten uit derde landen een deel van hun studiekosten zelf kunnen betalen, dienen zij onder de in deze richtlijn gestelde voorwaarden toegang te krijgen tot de arbeidsmarkt. Dat studenten in beginsel onder de in deze richtlijn gestelde voorwaarden tot de arbeidsmarkt worden toegelaten, zou een algemene regel moeten zijn. In uitzonderlijke omstandigheden moeten de lidstaten echter de mogelijkheid hebben om de situatie op hun eigen arbeidsmarkt te bezien.

(19)

Het begrip voorafgaande toestemming omvat ook het verlenen van werkvergunningen aan studenten die een economische activiteit wensen uit te oefenen.

(20)

De onderhavige richtlijn moet de nationale wetgeving inzake deeltijdwerk onverlet laten.

(21)

Er moet worden voorzien in verkorte toelatingsprocedures voor studiedoeleinden of voor scholierenuitwisselingsprogramma's die door erkende organisaties in de lidstaten worden beheerd.

(22)

Iedere lidstaat moet ervoor zorgen dat het publiek, met name via internet, kan beschikken over een zo volledig mogelijk en regelmatig bijgewerkt informatiepakket over de in deze richtlijn omschreven instellingen en de studies die openstaan voor onderdanen van derde landen, alsmede over de voorwaarden en procedures voor toegang tot en verblijf op zijn grondgebied met het oog op studiedoeleinden.

(23)

Deze richtlijn mag op generlei wijze van invloed zijn op de toepassing van Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de invoering van een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen (4).

(24)

Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk het bepalen van de voorwaarden waarop onderdanen van derde landen kunnen worden toegelaten met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde beroepsopleiding of vrijwilligerswerk, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en wegens de omvang en de gevolgen ervan beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel dat in hetzelfde artikel is neergelegd, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(25)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, en onverminderd artikel 4 van genoemd protocol, nemen deze lidstaten niet deel aan de aanneming van deze richtlijn. Deze richtlijn is dan ook niet bindend voor, noch van toepassing in het Verenigd Koninkrijk en Ierland.

(26)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de positie van Denemarken, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze richtlijn. Deze richtlijn is dan ook niet bindend voor, noch van toepassing in Denemarken,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Doel

Deze richtlijn is bedoeld ter bepaling van:

a)

de voorwaarden waarop onderdanen van derde landen voor een periode van meer dan drie maanden kunnen worden toegelaten tot het grondgebied van de lidstaten met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde beroepsopleiding of vrijwilligerswerk;

b)

de regels betreffende de procedures voor het voor deze doeleinden tot het grondgebied van de lidstaten toelaten van onderdanen van derde landen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

„onderdaan van een derde land”: eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 17, lid 1, van het Verdrag;

b)

„student”: onderdaan van een derde land die door een hogeronderwijsinstelling is aangenomen en is toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat om bij wijze van hoofdactiviteit een voltijdse studie te volgen die wordt afgesloten met een door de lidstaat erkend getuigschrift van hoger onderwijs, waaronder een diploma, titel of doctoraal niveau aan een hogeronderwijsinstelling, en eventueel is voorafgegaan door een opleiding ter voorbereiding op dergelijk onderwijs overeenkomstig de nationale wetgeving;

c)

„scholier”: onderdaan van een derde land die is toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat om daar, in het kader van een uitwisselingsprogramma dat ten uitvoer wordt gelegd door een daartoe overeenkomstig de nationale wetgeving of gebruik en door de lidstaat erkende organisatie, een erkend programma van voortgezet onderwijs te volgen;

d)

„onbezoldigd stagiair”: onderdaan van een derde land die is toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat voor een periode van onbezoldigde opleiding, overeenkomstig het nationale recht;

e)

„instelling”: een openbare of particuliere instelling die door de ontvangende lidstaat wordt erkend en/of waarvan de studies overeenkomstig de nationale wetgeving of gebruiken worden erkend voor de doeleinden van deze richtlijn;

f)

„vrijwilligersprogramma”: programma voor concrete solidariteitsactiviteiten op basis van een programma van een staat of van de Gemeenschap dat doelstellingen van algemeen belang nastreeft.

g)

„verblijfstitel”: iedere door de autoriteiten van een lidstaat aan een onderdaan van een derde land verstrekte vergunning om legaal op zijn grondgebied te verblijven, overeenkomstig artikel 1, lid 2, onder a) van Verordening (EG) nr. 1030/2002.

Artikel 3

Werkingssfeer

1.   Deze richtlijn geldt voor onderdanen van derde landen die verzoeken te worden toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat om daar te studeren.

De lidstaten mogen ook besluiten deze richtlijn te laten gelden voor onderdanen van derde landen die met het oog op scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk verzoeken te worden toegelaten.

2.   Deze richtlijn is niet van toepassing op:

a)

onderdanen van derde landen die als asielzoeker in een lidstaat verblijven in het kader van subsidiaire vormen van bescherming of in het kader van regelingen voor tijdelijke bescherming;

b)

onderdanen van derde landen wier uitzetting op feitelijke of juridische gronden werd opgeschort;

c)

onderdanen van derde landen die gezinsleden van burgers van de Unie zijn die hun recht van vrij verkeer binnen de Gemeenschap hebben uitgeoefend;

d)

onderdanen van derde landen die in een bepaalde lidstaat in het bezit zijn van de status van langdurig ingezetenen in de zin van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (5) en die in een andere lidstaat hun recht van verblijf uitoefenen om daar een studie of een beroepsopleiding te volgen;

e)

onderdanen van derde landen die volgens het recht van de lidstaat in kwestie gekwalificeerd zijn als werknemers of zelfstandigen.

Artikel 4

Gunstiger bepalingen

1.   Deze richtlijn doet niet af aan gunstiger bepalingen van

a)

bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen de Gemeenschap of de Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds, en een of meer derde landen anderzijds;

b)

bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen een of meer lidstaten en een of meer derde landen.

2.   Deze richtlijn laat onverlet dat de lidstaten bepalingen kunnen invoeren of handhaven die gunstiger zijn voor de personen die onder de werkingssfeer van de richtlijn vallen.

HOOFDSTUK II

VOORWAARDEN VOOR TOELATING

Artikel 5

Beginsel

Toelating van een onderdaan van een derde land in de zin van deze richtlijn is alleen mogelijk als na controle van het dossier blijkt dat hij voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld in artikel 6, en, afhankelijk van de betrokken categorie, artikel 7, 8, 9, 10 of 11.

Artikel 6

Algemene voorwaarden

1.   Een onderdaan van een derde land die verzoekt te worden toegelaten voor de doeleinden zoals uiteengezet in de artikelen 7 tot en met 11:

a)

legt een geldig reisdocument over, zoals omschreven in het nationale recht. De lidstaten kunnen verlangen dat het reisdocument geldig is voor ten minste de duur van het geplande verblijf;

b)

legt, indien hij volgens het nationale recht van de lidstaat van ontvangst minderjarig is, een bewijs van toestemming van de ouders of voogd voor het beoogde verblijf over;

c)

beschikt over een ziektekostenverzekering voor alle risico's die voor de eigen onderdanen in de betrokken lidstaat normaliter zijn gedekt;

d)

wordt niet beschouwd als een bedreiging voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid;

e)

legt, indien de lidstaat daarom verzoekt, een bewijs over van betaling van de vergoeding die krachtens artikel 20 van deze richtlijn wordt gevraagd voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfstitel.

2.   De lidstaten vergemakkelijken de toelatingsprocedure voor de in de artikelen 7 tot en met 11 bedoelde onderdanen van derde landen die deelnemen aan communautaire programma's ter bevordering van de mobiliteit naar of binnen de Gemeenschap.

Artikel 7

Specifieke voorwaarden voor studenten

1.   Naast de in artikel 6 gestelde algemene voorwaarden moeten onderdanen van een derde land die om studieredenen verzoeken te worden toegelaten:

a)

zijn aangenomen door een instelling voor hoger onderwijs om daar een studieprogramma te volgen;

b)

op verzoek van een lidstaat kunnen aantonen dat zij gedurende hun verblijf over voldoende middelen kunnen beschikken om de kosten van levensonderhoud, de studiekosten en de kosten van de terugreis te dekken. De lidstaten maken het voor deze bepaling vereiste maandelijkse minimumbedrag bekend, hetgeen onverlet laat dat elk geval afzonderlijk wordt beoordeeld;

c)

indien de lidstaat dat vereist, bewijzen over voldoende kennis van de taal van het studieprogramma dat zij volgen, te beschikken;

d)

indien de lidstaat dat vereist, een bewijs van betaling van het door de instelling gevraagde inschrijfgeld kunnen overleggen.

2.   Studenten die automatisch over een ziektekostenverzekering beschikken voor alle risico's die voor de eigen onderdanen in de betrokken lidstaat normaliter zijn gedekt, omdat die is gekoppeld aan hun inschrijving bij een instelling, worden geacht te voldoen aan de in artikel 6, lid 1, onder c), gestelde voorwaarde.

Artikel 8

Mobiliteit van studenten

1.   Onderdanen van derde landen die zijn toegelaten als student en die verzoeken een deel van de reeds aangevangen studie in een andere lidstaat te mogen volgen of te mogen aanvullen met een daaraan gerelateerde studie in een andere lidstaat, worden door deze laatste lidstaat, onverminderd artikel 12, lid 2, artikel 16 en artikel 18, lid 2, toegelaten binnen een periode die de voortzetting van de studie in kwestie niet belemmert en tegelijkertijd de bevoegde autoriteiten voldoende tijd biedt om het verzoek te behandelen,

a)

indien zij ten aanzien van deze lidstaat voldoen aan de voorwaarden van de artikelen 6 en 7, en

b)

indien zij bij hun aanvraag voor toelating een dossier hebben ingediend waarin hun volledige studieloopbaan wordt beschreven en waaruit in voorkomend geval blijkt dat de nieuwe studie die zij wensen te volgen, goed aansluit bij de studie die zij reeds hebben afgerond, en

c)

indien zij deelnemen aan een communautair of bilateraal uitwisselingsprogramma of voor ten minste twee jaar in een lidstaat zijn toegelaten als student.

2.   De in lid 1, onder c) bedoelde vereisten gelden niet wanneer de studenten in het kader van hun studieprogramma's een deel van hun opleiding verplicht moeten volgen in een instelling van een andere lidstaat.

3.   De bevoegde autoriteiten van de eerste lidstaat verstrekken op verzoek van de bevoegde autoriteiten van de tweede de nodige gegevens over het verblijf van de student op het grondgebied van de eerste lidstaat.

Artikel 9

Specifieke voorwaarden voor scholieren

1.   Onverminderd artikel 3 moeten onderdanen van een derde land die verzoeken om in het kader van een scholierenuitwisseling te worden toegelaten, aan de in artikel 6 gestelde algemene voorwaarden voldoen en:

a)

de door de betrokken lidstaat vastgestelde minimumleeftijd hebben bereikt en niet ouder zijn dan de maximumleeftijd;

b)

kunnen aantonen dat zij zijn toegelaten tot een instelling voor voortgezet onderwijs;

c)

kunnen aantonen dat zij deelnemen aan een erkend uitwisselingsprogramma dat ten uitvoer wordt gelegd door een daartoe overeenkomstig de nationale wetgeving of gebruiken door de lidstaat erkende organisatie;

d)

kunnen aantonen dat de organisatie voor scholierenuitwisseling de volle aansprakelijkheid voor hen op zich neemt gedurende hun gehele verblijf op het grondgebied van de betrokken lidstaat, in het bijzonder voor de kosten van verblijf, de studiekosten, de ziektekosten en de kosten van de terugkeer;

e)

gedurende hun gehele verblijf bij een gastgezin verblijven dat voldoet aan de door de lidstaten gestelde voorwaarden en dat is geselecteerd volgens de regels van het programma voor de uitwisseling van scholieren waaraan zij deelnemen.

2.   Elke lidstaat kan de toelating van scholieren die deelnemen aan een uitwisselingsprogramma, beperken tot onderdanen van derde landen die dezelfde mogelijkheid bieden aan onderdanen van de lidstaat.

Artikel 10

Specifieke voorwaarden voor onbezoldigde stagiairs

Onverminderd artikel 3 moeten onderdanen van een derde land die verzoeken om als onbezoldigd stagiair te worden toegelaten, voldoen aan de in artikel 6 gestelde algemene voorwaarden en:

a)

een opleidingsovereenkomst hebben gesloten, die in voorkomend geval volgens de nationale wetgeving of gebruiken wordt erkend door de bevoegde instantie van de betrokken lidstaat, met het oog op een onbezoldigde stage bij een onderneming uit de particuliere of de publieke sector of bij een particuliere of openbare organisatie voor beroepsopleiding die volgens de nationale wetgeving of gebruiken door de lidstaat wordt erkend;

b)

op verzoek van een lidstaat kunnen aantonen dat zij gedurende hun verblijf over voldoende middelen kunnen beschikken om de kosten van levensonderhoud, de studiekosten en de kosten van de terugreis te dekken. De lidstaten maken het voor deze bepaling vereiste maandelijkse minimumbedrag bekend, hetgeen onverlet laat dat elk geval afzonderlijk wordt beoordeeld;

c)

indien de lidstaat dat eist, een basistaalcursus volgen om over voldoende talenkennis te beschikken voor het volgen van de stage.

Artikel 11

Specifieke voorwaarden voor vrijwilligers

Onverminderd artikel 3 moeten onderdanen van een derde land die verzoeken om als vrijwilliger te worden toegelaten, voldoen aan de in artikel 6 gestelde algemene voorwaarden en:

a)

de door de betrokken lidstaat vastgestelde minimumleeftijd hebben bereikt en niet ouder zijn dan de maximumleeftijd;

b)

de overeenkomst kunnen overleggen die zij hebben gesloten met de organisatie die in de betrokken lidstaat is belast met het vrijwilligersprogramma waaraan zij deelnemen, en waarin hun taken worden beschreven, alsmede de ondersteuning die hun bij het verrichten daarvan wordt verleend, hun werkrooster, de middelen die beschikbaar zijn om de kosten van hun reis, voeding, huisvesting, vervoer en zakgeld te dekken gedurende hun gehele verblijf, en tevens, in voorkomend geval, de opleiding die zij zullen volgen met het oog op een goede vervulling van hun taken;

c)

kunnen aantonen dat de organisatie die belast is met het vrijwilligersprogramma waaraan zij deelnemen, een aansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten voor hun activiteiten en de volle aansprakelijkheid voor hen op zich neemt gedurende hun gehele verblijf op het grondgebied van de betrokken lidstaat, in het bijzonder voor de kosten van verblijf, de ziektekosten en de kosten van de terugkeer;

d)

indien de ontvangende lidstaat dat vereist, een basiscursus volgen betreffende de taal, de geschiedenis en de politieke en maatschappelijke structuur van die lidstaat.

HOOFDSTUK III

VERBLIJFSTITELS

Artikel 12

Aan studenten afgegeven verblijfstitel

1.   Er wordt aan de student een verblijfstitel afgegeven voor ten minste een jaar met de mogelijkheid van verlenging zolang de houder ervan blijft voldoen aan de in de artikelen 6 en 7 gestelde voorwaarden. Indien de studie korter duurt dan een jaar, wordt de verblijfstitel afgegeven voor de studieperiode.

2.   Onverminderd artikel 16 kan de verblijfstitel worden ingetrokken of niet worden verlengd indien de houder:

a)

zich niet houdt aan de beperkingen die krachtens artikel 17 van deze richtlijn worden gesteld aan de toegang tot economische activiteiten;

b)

volgens de nationale wetgeving of de bestuurlijke gebruiken onvoldoende voortgang boekt bij zijn studie.

Artikel 13

Aan scholieren afgegeven verblijfstitel

De aan scholieren afgegeven verblijfstitel wordt afgegeven voor ten hoogste een jaar.

Artikel 14

Aan onbezoldigde stagiairs afgegeven verblijfstitel

De geldigheidsduur van een aan onbezoldigde stagiairs afgegeven verblijfstitel is gelijk aan de duur van de stage of bedraagt maximaal één jaar. In uitzonderlijke gevallen kan deze geldigheidsduur eenmalig worden verlengd voor de periode die nodig is om een volgens de nationale wetgeving of gebruiken van de lidstaat erkende beroepskwalificatie te behalen, indien de houder van de verblijfstitel blijft voldoen aan de in de artikelen 6 en 10 gestelde voorwaarden.

Artikel 15

Aan vrijwilligers afgegeven verblijfstitel

De aan vrijwilligers afgegeven verblijfstitel wordt afgegeven voor ten hoogste een jaar.

In uitzonderlijke gevallen, indien het programma in kwestie langer duurt dan een jaar, kan de geldigheidsduur van de verblijfstitel gelijk zijn aan de duur van het programma.

Artikel 16

Intrekking of niet-verlenging van verblijfstitels

1.   De lidstaten kunnen een verblijfstitel die op grond van deze richtlijn is afgegeven, intrekken of weigeren deze te verlengen indien de titel op frauduleuze wijze is verkregen of indien blijkt dat de houder niet voldeed of niet langer voldoet aan de voorwaarden voor toegang en verblijf die in artikel 5 en, naar gelang van de categorie waartoe hij behoort, de artikelen 7 tot en met 11, zijn vastgesteld.

2.   De lidstaten kunnen een verblijfstitel intrekken of weigeren deze te verlengen om redenen die verband houden met de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid.

HOOFDSTUK IV

BEHANDELING VAN DE BETROKKEN ONDERDANEN VAN DERDE LANDEN

Artikel 17

Economische activiteiten van studenten

1.   Buiten de studie-uren en onder voorbehoud van de regels en voorwaarden die voor de gekozen activiteit in de ontvangende lidstaat gelden, mogen studenten in loondienst werken en als zelfstandige een economische activiteit uitoefenen. Er kan rekening worden gehouden met de situatie op de arbeidsmarkt in de ontvangende lidstaat in kwestie.

In voorkomend geval verlenen de lidstaten aan studenten en/of werkgevers overeenkomstig hun wetgeving voorafgaande toestemming.

2.   Elke lidstaat stelt voor zo'n activiteit een maximumaantal toegelaten uren per week of dagen of maanden per jaar vast, van minimaal 10 uur per week of het equivalent ervan in dagen of maanden per jaar.

3.   Gedurende het eerste jaar van verblijf kan de ontvangende lidstaat de toegang tot economische activiteiten beperken.

4.   De lidstaten kunnen van studenten eisen dat zij economische activiteiten, eventueel vooraf, melden bij een daartoe aangewezen instantie. Deze meldingsplicht kan ook, eventueel vooraf, worden opgelegd aan de werkgevers.

HOOFDSTUK V

PROCEDURE EN DOORZICHTIGHEID

Artikel 18

Procedurele waarborgen en doorzichtigheid

1.   Een beslissing over een aanvraag voor het verkrijgen of vernieuwen van een verblijfstitel wordt genomen en aan de aanvrager medegedeeld binnen een periode die de voortzetting van de studie in kwestie niet belemmert en tegelijkertijd de bevoegde autoriteiten voldoende tijd biedt om het verzoek te behandelen.

2.   Indien de gegevens tot staving van de aanvraag ontoereikend zijn, kan de behandeling van de aanvraag worden opgeschort en delen de bevoegde autoriteiten de aanvrager mede welke aanvullende informatie nog moet worden verstrekt.

3.   Een beslissing om een aanvraag voor een verblijfstitel te verwerpen wordt aan de betrokken onderdaan van het derde land medegedeeld overeenkomstig de kennisgevingsprocedures van de toepasselijke nationale wetgeving. De kennisgeving gaat vergezeld van informatie over de beschikbare beroepsmogelijkheden en de termijnen die daarvoor gelden.

4.   Indien een aanvraag wordt verworpen of een overeenkomstig deze richtlijn afgegeven verblijfstitel wordt ingetrokken, heeft de betrokkene het recht tegen de autoriteiten van de lidstaat in kwestie beroep in te stellen.

Artikel 19

Verkorte procedure voor de afgifte van verblijfstitels of visa aan studenten en scholieren

De instantie die in een lidstaat bevoegd is voor de toegang en het verblijf van studenten of scholieren uit derde landen kan met een instelling voor hoger onderwijs of een organisatie die programma's voor scholierenuitwisseling uitvoert en daartoe volgens de nationale wetgeving of gebruiken van de betrokken lidstaat is erkend, een overeenkomst sluiten betreffende de invoering van een verkorte toelatingsprocedure in het kader waarvan verblijfstitels of visa worden afgegeven op naam van de betrokken onderdaan van een derde land.

Artikel 20

Vergoeding

De lidstaten kunnen van de aanvragers een vergoeding verlangen voor de behandeling van hun aanvraag overeenkomstig deze richtlijn.

HOOFDSTUK VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 21

Verslag

Periodiek, en voor het eerst uiterlijk 12 januari 2010, dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van deze richtlijn in de lidstaten en stelt in voorkomend geval de nodige wijzigingen voor.

Artikel 22

Omzetting

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 12 januari 2007 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen of bij de officiële bekendmaking daarvan, naar de onderhavige richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 23

Overgangsbepaling

In afwijking van Hoofdstuk III zijn de lidstaten, gedurende ten hoogste twee jaar na het verstrijken van de in artikel 22 bepaalde datum, niet verplicht titels af te geven overeenkomstig deze richtlijn in de vorm van een verblijfstitel.

Artikel 24

Tijd

Onverminderd artikel 4, lid 2, tweede alinea van Richtlijn 2003/109/EG, zijn de lidstaten met het oog op het verlenen van verdere rechten krachtens hun wetgeving aan de studenten, scholieren in een uitwisselingsprogramma, onbezoldigde stagiairs of vrijwilligers van derde landen niet verplicht rekening te houden met de tijd die deze personen in die hoedanigheid op hun grondgebied hebben verbleven.

Artikel 25

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 26

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten, overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Gedaan te Brussel, 13 december 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

B. R. BOT


(1)  PB C 68 E van 18.3.2004, blz. 107.

(2)  PB C 133 van 6.6.2003, blz. 29.

(3)  PB C 244 van 10.10.2003, blz. 5.

(4)  PB L 157 van 15.6.2002, blz. 1.

(5)  PB L 16 van 23.1.2004, blz. 44.


Top