Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32019R0838

    Uitvoeringsverordening (EU) 2019/838 van de Commissie van 20 februari 2019 inzake de technische specificaties voor tracking- en tracingsystemen voor schepen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 415/2007

    C/2019/1114

    PB L 138 van 24/05/2019, p. 31–69 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2019/838/oj

    24.5.2019   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 138/31


    UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/838 VAN DE COMMISSIE

    van 20 februari 2019

    inzake de technische specificaties voor tracking- en tracingsystemen voor schepen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 415/2007

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Richtlijn 2005/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende geharmoniseerde River Information Services (RIS) op de binnenwateren in de Gemeenschap (1), en met name artikel 5, lid 1, onder d),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    De technische specificaties voor tracking- en tracingsystemen voor schepen, zoals bepaald in Verordening (EG) nr. 415/2007 van de Commissie (2), moeten worden geactualiseerd en verduidelijkt, waarbij rekening wordt gehouden met de ervaring die is opgedaan met de toepassing ervan en met de technologische vooruitgang en de actualisering van de onderliggende internationale normen.

    (2)

    De technische specificaties voor tracking- en tracingsystemen voor schepen moeten gebaseerd zijn op de technische beginselen zoals beschreven in bijlage II bij Richtlijn 2005/44/EG.

    (3)

    Overeenkomstig artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2005/44/EG moet in deze technische specificaties op passende wijze rekening worden gehouden met de door de internationale organisaties verrichte werkzaamheden. De samenhang met de verkeerbeheersdiensten van andere vervoerswijzen, in het bijzonder met het beheer en de informatiediensten van maritiem scheepsverkeer, moet gegarandeerd worden.

    (4)

    Teneinde de efficiëntie van het vervoer over de binnenwateren te verbeteren, moeten de technische specificaties worden uitgebreid met bepalingen betreffende de specifieke berichten voor tracking- en tracingsystemen voor schepen.

    (5)

    Om de veiligheid van de scheepvaart te verbeteren, moeten de technische specificaties voor tracking- en tracingsystemen voor schepen worden uitgebreid met bepalingen met betrekking tot hulpmiddelen voor de navigatie in de binnenvaart.

    (6)

    Deze verordening moet de bepalingen van Richtlijn (EU) 2016/1148 van het Europees Parlement en de Raad (3) houdende maatregelen voor een hoog gemeenschappelijk niveau van beveiliging van netwerk- en informatiesystemen in de Unie onverlet laten.

    (7)

    Volgens artikel 12, lid 2, van Richtlijn 2005/44/EG moeten de technische specificaties onmiddellijk na de publicatie ervan in werking treden en moeten de lidstaten worden verplicht die specificaties toe te passen uiterlijk twaalf maanden na de inwerkingtreding ervan.

    (8)

    Verordening (EG) nr. 415/2007 moet bijgevolg worden ingetrokken.

    (9)

    De in deze verordening opgenomen maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het in artikel 11 van Richtlijn 2005/44/EG bedoelde comité,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    De technische specificaties voor tracking- en tracingsystemen voor schepen in de binnenvaart zijn die welke in de bijlage bij deze verordening zijn opgenomen.

    Artikel 2

    Verordening (EG) nr. 415/2007 wordt ingetrokken. Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening.

    Artikel 3

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Zij is van toepassing met ingang van 13 juni 2020.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 20 februari 2019.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    Jean-Claude JUNCKER


    (1)  PB L 255 van 30.9.2005, blz. 152.

    (2)  Verordening (EG) nr. 415/2007 van de Commissie van 13 maart 2007 inzake de technische specificaties voor tracking- en tracingsystemen voor schepen zoals bedoeld in artikel 5 van Richtlijn 2005/44/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende geharmoniseerde River Information Services (RIS) op de binnenwateren in de Gemeenschap (PB L 105 van 23.4.2007, blz. 35).

    (3)  Richtlijn (EU) 2016/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 houdende maatregelen voor een hoog gemeenschappelijk niveau van beveiliging van netwerk- en informatiesystemen in de Unie (PB L 194 van 19.7.2016, blz. 1).


    BIJLAGE

    Standaard tracking en tracing van schepen in de binnenvaart

    INHOUDSOPGAVE

    1.

    Algemene bepalingen 37

    1.1.

    Inleiding 37

    1.2.

    Referenties 37

    1.3.

    Definities 38

    1.4.

    Tracking- en tracingdiensten voor schepen en minimumeisen voor tracking- en tracingsystemen voor schepen 40

    2.

    Tracking- en tracingfuncties voor binnenschepen 41

    2.1.

    Inleiding 41

    2.2.

    Navigatie 41

    2.2.1.

    Navigatie op middellange termijn 41

    2.2.2.

    Navigatie op korte termijn 41

    2.2.3.

    Navigatie op zeer korte termijn 42

    2.3.

    Vessel traffic management 42

    2.3.1.

    Vessel traffic services 42

    2.3.1.1.

    Informatiedienst 42

    2.3.1.2.

    Dienst voor navigatieassistentie 42

    2.3.1.3.

    Verkeersbegeleidingsdienst 42

    2.3.2.

    Sluisplanning en -bediening 43

    2.3.2.1.

    Sluisplanning op lange termijn 43

    2.3.2.2.

    Sluisplanning op middellange termijn 43

    2.3.2.3.

    Sluisbediening 43

    2.3.3.

    Brugplanning en -bediening 43

    2.3.3.1.

    Brugplanning op middellange termijn 43

    2.3.3.2.

    Brugplanning korte termijn 44

    2.3.3.3.

    Brugbediening 44

    2.4.

    Calamiteitenbestrijding 44

    2.5.

    Transportmanagement 44

    2.5.1.

    Reisplanning 44

    2.5.2.

    Transportlogistiek 44

    2.5.3.

    Intermodaal haven- en terminalmanagement 44

    2.5.4.

    Lading- en vlootmanagement 45

    2.6.

    Handhaving 45

    2.7.

    Waterwegheffingen en haveninfrastructuurheffingen 45

    2.8.

    Informatiebehoeften 45

    3.

    Technische specificatie voor Inland AIS 46

    3.1.

    Inleiding 46

    3.2.

    Toepassingsgebied 47

    3.3.

    Eisen 48

    3.3.1.

    Algemene eisen 48

    3.3.2.

    Inhoud van de informatie 48

    3.3.2.1.

    Statische scheepsinformatie 49

    3.3.2.2.

    Dynamische scheepsinformatie 49

    3.3.2.3.

    Reisgerelateerde scheepsinformatie 50

    3.3.2.4.

    Aantal personen aan boord 50

    3.3.2.5.

    Veiligheidsgerelateerde berichten 50

    3.3.3.

    Meldfrequenties voor informatietransmissie 50

    3.3.4.

    Technologieplatform 52

    3.3.5.

    Compatibiliteit met mobiele AIS-stations van klasse A 52

    3.3.6.

    Unieke identificatiecode 52

    3.3.7.

    Applicatievereisten 52

    3.3.8.

    Typegoedkeuring 52

    3.4.

    Protocolwijzigingen voor mobiele Inland AIS-stations 52

    3.4.1.

    Tabel 3.2 Positiemelding 52

    3.4.2.

    Statische en reisgerelateerde scheepsgegevens (bericht 5) 54

    3.4.3.

    Commando groepsindeling (bericht 23) 57

    3.5.

    Inland AIS-berichten 57

    3.5.1.

    Extra Inland AIS-berichten 57

    3.5.2.

    Applicatie-identificatie voor specifieke applicatieberichten voor Inland AIS 57

    3.5.3.

    Informatie-inhoud via specifieke applicatieberichten 57

    3.5.3.1.

    Statische en reisgerelateerde gegevens over binnenschepen (specifiek bericht 10 voor de binnenvaart) 57

    3.5.3.2.

    Aantal personen aan boord (specifiek binnenvaartbericht FI 55) 58

    4.

    Overige mobiele AIS-stations op de binnenwateren 59

    4.1.

    Inleiding 59

    4.2.

    Algemene eisen voor mobiele AIS-stations van klasse B op de binnenwateren 60

    5.

    AIS-hulpmiddelen voor de navigatie in de binnenvaart 60

    5.1.

    Inleiding 60

    5.2.

    Gebruik van bericht 21: Bericht over navigatiehulpmiddelen 60

    5.3.

    Uitbreiding van bericht 21 met specifieke AtoN-types voor de binnenvaart 64

    1.   ALGEMENE BEPALINGEN

    1.1.   Inleiding

    De technische specificaties voor tracking- en tracingsystemen voor schepen (vessel tracking and tracing, VTT) zijn gebaseerd op de werkzaamheden op dit gebied van relevante internationale organisaties, namelijk de reeds bestaande normen en technische specificaties voor de binnenvaart, de zeevaart en andere relevante gebieden.

    Door de toepassing van VTT-systemen in gebieden met zowel binnenvaart als zeevaart, zoals zeehavens en kustgebieden, moeten VTT-systemen compatibel zijn met mobiele AIS-stations van klasse A zoals bedoeld in hoofdstuk V van het SOLAS-verdrag.

    Als VTT-systemen essentiële diensten leveren zoals gedefinieerd in Richtlijn (EU) 2016/1148 (1) houdende maatregelen voor een hoog gemeenschappelijk niveau van beveiliging van netwerk- en informatiesystemen in de Unie, zijn de bepalingen van die richtlijn van toepassing.

    1.2.   Referenties

    In deze bijlage wordt verwezen naar de volgende internationale overeenkomsten, aanbevelingen, normen en richtsnoeren:

    Titel document

    Instantie

    Publicatiedatum

    Richtsnoeren en aanbevelingen voor River Information Services van de World Association for Waterborne Transport Infrastructure (PIANC)

    PIANC

    2011

    Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (SOLAS) van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), hoofdstuk V — Veiligheid van de navigatie, 1974, als gewijzigd

    IMO

    1974

    Internationale Maritieme Organisatie (IMO)

    MSC.74(69) bijlage 3, "Aanbeveling inzake prestatienormen van een automatisch identificatiesysteem (AIS) aan boord van schepen", 1998

    IMO

    1998

    IMO-resolutie A.915(22), "Herziene maritieme beleidsmaatregelen en vereisten voor een toekomstig wereldwijd satellietnavigatiesysteem (GNSS)", 2002

    IMO

    2002

    IMO-resolutie A.1106(29), "Herziene richtsnoeren voor het operationele gebruik aan boord van een automatisch identificatiesysteem (AIS) aan boord van schepen", 2015

    IMO

    2015

    Aanbeveling ITU-R M.585 van de Internationale Telecommunicatie-unie, "Toewijzing en gebruik van identiteiten in de maritieme mobiele dienst", 2015

    ITU

    2015

    Aanbeveling ITU-R M.1371-1 van de Internationale Telecommunicatie-unie, "Technische kenmerken van een universeel automatisch identificatiesysteem aan boord van schepen waarbij gebruik wordt gemaakt van time division multiple access via de maritieme mobiele VHF-band"

    ITU

    2014

    Internationale standaard IEC 61993-2 van de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC),

    "Maritieme navigatie- en radiocommunicatieapparatuur en -systemen — Automatisch Identificatiesysteem,

    deel 2: Klasse A-scheepsapparatuur voor het universeel automatisch identificatiesysteem (AIS)"

    IEC

    2018

    Internationale standaard IEC 61162-serie, "Maritieme navigatie- en radiocommunicatieapparatuur en -systemen — Digitale interfaces":

    deel 1: één spreker en meer luisteraars; deel 2: één spreker en meer luisteraars, transmissie op hoge snelheid

    IEC

    Deel 1: 2016

    Deel 2: 1998

    Internationale standaard van de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC),

    62287-serie, "Maritieme navigatie- en radiocommunicatieapparatuur en -systemen — Klasse B-scheepsapparatuur voor het automatisch identificatiesysteem (AIS)"

    Deel 1: Carrier-sense time division multiple access (CSTDMA);

    deel 2: Self-organising time division multiple access (SOTDMA)

    IEC

    2017

    Aanbevolen normen voor gedifferentieerde GNSS-diensten van de Radio Technical Commission for Maritime Services (RTCM)

    RTCM

    2010

    VN/ECE-aanbeveling nr. 28, "Codes voor types van vervoermiddelen"

    VN/ECE

    2010

    1.3.   Definities

    In deze bijlage wordt verstaan onder:

    a)

    Automatisch identificatiesysteem

    Automatic identification system (AIS)

    "Automatic identification system (AIS, automatisch identificatiesysteem)": een automatisch communicatie- en identificatiesysteem dat bedoeld is om de veiligheid van de navigatie te verbeteren door bij te dragen tot een efficiënt gebruik van vessel traffic services (VTS), scheepsrapportage, vaartuig-vaartuig- en vaartuig-wal-operaties.

    Inland AIS

    "Inland AIS (AIS voor de binnenvaart)": een AIS voor gebruik in de binnenvaart dat interoperabel is met het AIS voor de zeevaart; dat is technisch mogelijk door het AIS voor de zeevaart te wijzigen en uit te breiden.

    Track en trace

    "Track en trace": het proces van toezicht op en registratie van de vroegere en actuele verblijfplaats van een scheepslading, terwijl die zich via verschillende afhandelaars en via een netwerk verplaatst naar haar bestemming. Tracing verwijst naar waar het product is geweest, tracking naar waar het product vervolgens heen gaat.

    Spoor

    "Spoor": het gevolgde of te volgen pad tussen de ene positie en de andere.

    b)

    Diensten

    River Information Services

    "River Information Services (RIS)": diensten in de zin van artikel 3, onder a), van Richtlijn 2005/44/EG van het Europees Parlement en de Raad (2).

    Vessel traffic management (VTM)

    "Vessel traffic management (VTM, beheer van het scheepvaartverkeer)": het functionele kader van geharmoniseerde maatregelen en diensten om de veiligheid, de beveiliging en de efficiëntie van de scheepvaart en de bescherming van het mariene milieu in alle vaarwateren te verhogen.

    Inland vessel traffic services (VTS)

    "Inland vessel traffic services (VTS, verkeersbegeleiding voor de binnenvaart)": een dienst in de zin van punt 2.5 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 414/2007 van de Commissie (3).

    Navigatie-informatie

    "Navigatie-informatie": informatie die aan de schipper wordt verstrekt om de besluitvorming aan boord te ondersteunen.

    Tactical traffic information (TTI)

    "Tactical traffic information (TTI, tactische verkeersinformatie)": informatie waarop onmiddellijke navigatiebeslissingen in de actuele verkeerssituatie en de nabije geografische omgeving zijn gebaseerd. Tactische verkeersinformatie wordt gebruikt om een tactisch verkeersbeeld genereren.

    Strategic traffic information (STI)

    "Strategic traffic information (STI, strategische verkeersinformatie)": informatie waarop RIS-gebruikers hun middellange- en langetermijnbeslissingen baseren. Strategische verkeersinformatie wordt gebruikt om een strategisch verkeersbeeld genereren.

    Vessel tracking and tracing (VTT)

    "Vessel tracking and tracing (VTT, tracking en tracing van schepen)": een functie in de zin van punt 2.12 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 414/2007.

    Maritime mobile service identity (MMSI)

    "Maritime mobile service identity (MMSI, identiteitsnummer voor maritieme mobiele diensten)": een reeks van negen cijfers die via het radiopad wordt uitgezonden voor de unieke identificatie van schepen, stations en kuststations en groepsgesprekken.

    Electronic reporting international (ERI)

    "Electronic reporting international (ERI, internationale elektronische rapportering)": de technische richtsnoeren en specificaties die zijn opgesteld overeenkomstig artikel 5, lid 1, onder b), van Richtlijn 2005/44/EG.

    Inland electronic chart display and information system (Inland ECDIS)

    "Inland electronic chart display and information system (Inland ECDIS, systeem voor de elektronische weergave van binnenvaartkaarten en -informatie)": de technische richtsnoeren en specificaties die zijn opgesteld overeenkomstig artikel 5, lid 1, onder a), van Richtlijn 2005/44/EG.

    Betrokkenen

    Kapitein

    "Kapitein": de persoon aan boord van het schip die de leiding heeft en de bevoegdheid om alle beslissingen te nemen die te maken hebben met navigatie en met de leiding van het schip. De termen "kapitein", "schipper" en "gezagvoerder" worden geacht gelijkwaardig te zijn.

    Roerganger

    "Roerganger": de persoon die het schip bestuurt volgens de instructies in het reisplan van de kapitein.

    Bevoegde instantie voor RIS

    "Bevoegde instantie voor RIS": de instantie die door de lidstaat is aangewezen overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2005/44/EG.

    RIS-operator

    "RIS-operator": een persoon die één of meer taken uitvoert met betrekking tot de levering van RIS.

    RIS-gebruikers

    "RIS-gebruikers": alle verschillende gebruikersgroepen zoals gedefinieerd in artikel 3, onder g), van Richtlijn 2005/44/EG.

    1.4.   Tracking- en tracingdiensten voor schepen en minimumeisen voor tracking- en tracingsystemen voor schepen

    VTT-systemen kunnen de volgende diensten ondersteunen:

    navigatie;

    verkeersinformatie;

    verkeersbeheer;

    calamiteitenbestrijding;

    transportmanagement;

    handhaving;

    waterwegheffingen en haveninfrastructuurheffingen;

    vaarweginformatiediensten;

    statistieken.

    Dit doet geen afbreuk aan de bepalingen van Verordening (EG) nr. 414/2007 die op die diensten van toepassing zijn.

    De belangrijkste VTT-informatie heeft betrekking op de identiteit en de positie van een schip. VTT kan op automatische en periodieke basis ten minste de volgende informatie verstrekken aan andere schepen en kuststations, als die schepen of kuststations over de juiste apparatuur beschikken:

    uniek scheepsidentificatienummer: uniek Europees scheepsidentificatienummer (ENI)/nummer van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO-nummer);

    naam van het schip;

    roepnaam van het schip;

    navigatiestatus;

    scheeps- of konvooitype;

    afmetingen van schip of konvooi;

    diepgang;

    signaal voor gevaarlijke goederen (aantal blauwe kegels volgens het ADN);

    ladingstatus (geladen/ongeladen);

    bestemming;

    geschatte tijd van aankomst (ETA) op de bestemming;

    aantal personen aan boord;

    positie (+ kwalitatieve indicatie);

    snelheid (+ kwalitatieve indicatie);

    koers over de grond (COG) (+ kwalitatieve indicatie);

    vaarrichting (HDG) (+ kwalitatieve indicatie);

    draaisnelheid (ROT);

    informatie over blauw bord;

    tijdstempel van de plaatsbepaling.

    Deze minimumeisen zijn een indicatie voor de gebruikersbehoeften en de noodzakelijke gegevens voor VTT-systemen voor de binnenvaart.

    Een VTT-systeem is zodanig ontworpen dat het in de toekomst voldoende flexibiliteit biedt voor extra eisen.

    2.   TRACKING- EN TRACINGFUNCTIES VOOR BINNENSCHEPEN

    2.1.   Inleiding

    In dit deel worden de eisen met betrekking tot VTT-informatie voor verschillende RIS-categorieën uiteengezet. Bij de eisen voor elke dienstencategorie is een beschrijving van de gebruikersgroepen en het gebruik van de VTT-informatie opgenomen.

    Een overzicht van VTT-informatiebehoeften is opgenomen in tabel 2.1 aan het einde van dit deel.

    2.2.   Navigatie

    Tracking en tracing van schepen kan worden gebruikt om de actieve navigatie aan boord te ondersteunen. Roergangers vormen de belangrijkste gebruikersgroep.

    Het navigatieproces kan in drie fasen worden opgesplitst:

    a)

    navigatie op middellange termijn;

    b)

    navigatie op korte termijn;

    c)

    navigatie op zeer korte termijn.

    De behoeften van de gebruikers zijn voor elke fase verschillend.

    2.2.1.   Navigatie op middellange termijn

    Navigatie op middellange termijn is de navigatiefase waarin de kapitein de verkeerssituatie observeert en analyseert, waarbij hij enkele minuten tot een uur vooruitkijkt. Hij overweegt daarbij de mogelijkheden waar hij andere schepen kan tegenkomen, passeren of inhalen.

    Het benodigde verkeersbeeld wordt gekenmerkt door de mogelijkheid "om de bocht te kunnen kijken", wat grotendeels buiten het bereik van de boordradar valt.

    De updatefrequentie is afhankelijk van de taak en verschilt van de situatie waarin het schip zich bevindt.

    2.2.2.   Navigatie op korte termijn

    Navigatie op korte termijn betreft de beslissingsfase in het navigatieproces. In deze fase is de verkeersinformatie, inclusief eventuele maatregelen om aanvaringen te voorkomen, van groot belang voor het navigatieproces. Voor deze functie is een goede observatie van andere schepen in de onmiddellijke omgeving noodzakelijk.

    De actuele verkeersinformatie wordt minimaal om de 10 seconden ononderbroken uitgewisseld. Voor sommige routes kunnen de autoriteiten vooraf een updatefrequentie vastleggen (maximaal 2 seconden).

    2.2.3.   Navigatie op zeer korte termijn

    Navigatie op zeer korte termijn is het operationele navigatieproces. Dat omvat het ter plaatse uitvoeren van eerder genomen beslissingen en het toezicht op de gevolgen daarvan. De behoefte die met name in deze situatie bestaat aan verkeersinformatie van andere schepen, heeft betrekking op de situatie van het eigen schip zoals de relatieve positie en de relatieve snelheid. In deze fase is zeer nauwkeurige informatie nodig.

    Daarom kan voor navigatie op zeer korte termijn geen tracking- en tracinginformatie worden gebruikt.

    2.3.   Vessel traffic management

    Vessel traffic management (VTM) omvat ten minste de volgende elementen:

    a)

    vessel traffic services;

    b)

    sluisplanning en -bediening;

    c)

    brugplanning en -bediening.

    2.3.1.   Vessel traffic services

    Vessel traffic services bestaan uit de volgende diensten:

    a)

    een informatiedienst;

    b)

    een dienst voor navigatieassistentie;

    c)

    een verkeersbegeleidingsdienst.

    De gebruikers van vessel traffic services (VTS) zijn VTS-operators en roergangers.

    De gebruikersbehoeften op het gebied van verkeersinformatie zijn aangegeven in de punten 2.3.1.1 en 2.3.1.3.

    2.3.1.1.   Informatiedienst

    Een informatiedienst bestaat uit het uitzenden van informatie op vaste tijden en met vaste tussenpozen, of op momenten dat dit door de VTS nodig wordt geacht of op verzoek van een schip. Deze informatie kan onder meer positierapporten en de identiteit en intenties van andere schepen omvatten, de toestand van de vaarweg, de weersomstandigheden, gevaarlijke situaties en andere factoren die de vaart van het schip kunnen beïnvloeden.

    Voor informatiediensten is een overzicht van het verkeer in een netwerk of op een vaarwegtraject nodig.

    Als dat nodig is voor een veilige en betrouwbare vaart door het gebied, kan de bevoegde instantie vooraf een updatefrequentie vastleggen.

    2.3.1.2.   Dienst voor navigatieassistentie

    Een dienst voor navigatieassistentie informeert de roerganger over moeilijke meteorologische of navigatieomstandigheden, of assisteert hem in geval van storingen of problemen. Deze dienst wordt normaal verleend op verzoek van een schip of wanneer een VTS dat noodzakelijk acht.

    Om een roerganger gerichte informatie te kunnen bieden, heeft de VTS-operator een gedetailleerd, actueel verkeersbeeld nodig.

    De actuele verkeersinformatie moet continu worden uitgewisseld (eens per 3 seconden, bijna in real time of met een andere updatefrequentie die door de bevoegde instantie vooraf is vastgesteld).

    Alle overige informatie moet beschikbaar worden gesteld op verzoek van de VTS-operator of in bijzondere gevallen.

    2.3.1.3.   Verkeersbegeleidingsdienst

    Een verkeersbegeleidingsdienst betreft het operationeel regelen van het verkeer en de planning van het scheepvaartverkeer om opstoppingen en gevaarlijke situaties te voorkomen. Deze dienst speelt met name een belangrijke rol gedurende perioden met een hoge verkeersintensiteit of wanneer speciale transporten de doorstroming van het overige verkeer kunnen beïnvloeden. De dienst kan ook het opzetten en beheren van een systeem voor toestemming tot doorvaart en/of VTS-vaarplannen omvatten met het oog op de prioriteit van scheepvaartbewegingen, toewijzing van ruimte (zoals aanlegplaatsen, sluisplaatsen, vaarroutes), verplichte melding van scheepsbewegingen in het VTS-gebied, te volgen routes, in acht te nemen snelheidsbeperkingen of andere passende maatregelen die de VTS-autoriteit nodig acht.

    2.3.2.   Sluisplanning en -bediening

    De procedures voor sluisplanning op lange en korte termijn en voor sluisbediening worden beschreven in de punten 2.3.2.1 tot en met 2.3.2.3. De voornaamste gebruikersgroepen zijn sluiswachters, roergangers, kapiteins en vlootmanagers.

    2.3.2.1.   Sluisplanning op lange termijn

    Sluisplanning op lange termijn is de planning van een sluis waarbij enkele uren tot één dag vooruit wordt gekeken.

    In dat geval wordt de verkeersinformatie gebruikt om de informatie over de wacht- en passagetijden bij sluizen, die oorspronkelijk gebaseerd is op statistische informatie, te verbeteren.

    De geschatte aankomsttijd (ETA) wordt gemeld op verzoek of wordt uitgewisseld als de door de bevoegde instantie toegestane afwijking van de oorspronkelijke ETA wordt overschreden. De gewenste aankomsttijd (RTA) is de reactie op een ETA-melding of kan vanaf een sluis worden verzonden om een schuttijd voor te stellen.

    2.3.2.2.   Sluisplanning op middellange termijn

    Sluisplanning op middellange termijn is de planning van een sluis waarbij twee of vier sluiscycli vooruit wordt gekeken.

    In dat geval wordt de verkeersinformatie gebruikt om de aankomende schepen in te plannen in de beschikbare sluiscycli. Op grond van die planning worden de roergangers geïnformeerd over de RTA.

    De ETA wordt gemeld op verzoek of wordt uitgewisseld als de door de bevoegde instantie toegestane afwijking van de oorspronkelijke ETA wordt overschreden. Alle overige informatie dient één keer beschikbaar te worden gesteld bij het eerste contact of op verzoek. De RTA is de reactie op een ETA-melding of kan vanaf een sluis worden verzonden om een schuttijd voor te stellen.

    2.3.2.3.   Sluisbediening

    In deze fase vindt het feitelijke schutproces plaats.

    De actuele verkeersinformatie moet continu worden uitgewisseld of met een door de bevoegde instantie vooraf vastgestelde updatefrequentie.

    De nauwkeurigheid van VTT-informatie laat geen uiterst precieze toepassingen zoals het sluiten van sluisdeuren toe.

    2.3.3.   Brugplanning en -bediening

    De procedures voor brugplanning op middellange en korte termijn en voor brugbediening worden beschreven in de punten 2.3.3.1 tot en met 2.3.3.3. De voornaamste gebruikersgroepen zijn brugwachters, roergangers, kapiteins en vlootmanagers.

    2.3.3.1.   Brugplanning op middellange termijn

    Bij brugplanning op middellange termijn wordt ernaar gestreefd de verkeersdoorstroming op een zodanige manier te optimaliseren dat de bruggen op tijd open zijn om schepen door te laten (groene golf). Daarbij wordt 15 minuten tot 2 uur vooruit gepland. Het tijdschema is afhankelijk van de plaatselijke situatie.

    De ETA en de positie-informatie worden gemeld op verzoek of worden uitgewisseld zodra de afwijking tussen de geactualiseerde ETA en de oorspronkelijke ETA de door de bevoegde instantie vooraf vastgestelde waarde overschrijdt. Alle overige informatie dient één keer beschikbaar te worden gesteld bij het eerste contact of op verzoek. De RTA is de reactie op een ETA-melding of kan vanaf een brug worden verzonden om een passagetijdstip voor te stellen.

    2.3.3.2.   Brugplanning korte termijn

    Bij brugplanning op korte termijn worden beslissingen genomen op grond van de strategie voor het openen van de brug.

    Actuele verkeersinformatie over de positie, de snelheid en de richting wordt gemeld op verzoek of wordt uitgewisseld met een door de bevoegde instantie vooraf vastgestelde updatefrequentie, bijvoorbeeld om de vijf minuten. De ETA en de positie-informatie worden gemeld op verzoek of worden uitgewisseld zodra de afwijking tussen de geactualiseerde ETA en de oorspronkelijke ETA de door de bevoegde instantie vooraf vastgestelde waarde overschrijdt. Alle overige informatie dient één keer beschikbaar te worden gesteld bij het eerste contact of op verzoek. De RTA is de reactie op een ETA-melding of kan vanaf een brug worden verzonden om een passagetijdstip voor te stellen.

    2.3.3.3.   Brugbediening

    In deze fase wordt de brug daadwerkelijk geopend en passeert het schip.

    De actuele verkeersinformatie moet continu worden uitgewisseld of met een door de bevoegde instantie vastgestelde updatefrequentie.

    De nauwkeurigheid van VTT-informatie laat geen uiterst precieze toepassingen zoals het openen of sluiten van een brug toe.

    2.4.   Calamiteitenbestrijding

    Bij calamiteitenbestrijding ligt de nadruk in dit verband op preventieve maatregelen: reageren op daadwerkelijke ongevallen en bijstand verlenen tijdens noodgevallen. De belangrijkste gebruikersgroepen zijn operators in calamiteitencentra, VTS-operators, roergangers, kapiteins en bevoegde instanties.

    Bij een ongeval kan de verkeersinformatie automatisch worden verstrekt of vraagt de verantwoordelijke organisatie de informatie op.

    2.5.   Transportmanagement

    Transportmanagement (TS) is in vier activiteiten onderverdeeld:

    a)

    reisplanning;

    b)

    transportlogistiek;

    c)

    haven- en terminalmanagement;

    d)

    lading- en vlootmanagement.

    De belangrijkste gebruikersgroepen zijn kapiteins, tussenpersonen in het goederenvervoer, vlootmanagers, consignatiegevers, geconsigneerden, expediteurs, havenautoriteiten, terminalexploitanten, sluiswachters en brugwachters.

    2.5.1.   Reisplanning

    Bij reisplanning ligt de nadruk in dit verband op de planning tijdens de reis. Tijdens de reis controleert de kapitein zijn oorspronkelijke reisplanning.

    2.5.2.   Transportlogistiek

    Transportlogistiek bestaat uit de organisatie, planning, uitvoering en aansturing van het transport.

    Alle verkeersinformatie is op verzoek beschikbaar voor scheepseigenaren of voor logistieke belanghebbenden.

    2.5.3.   Intermodaal haven- en terminalmanagement

    Intermodaal haven- en terminalmanagement heeft betrekking op de planning van middelen in havens en terminals.

    De terminal- en havenmanager vraagt om verkeersinformatie of geeft in vooraf vastgestelde situaties toestemming om die informatie automatisch toe te sturen.

    2.5.4.   Lading- en vlootmanagement

    Lading- en vlootmanagement heeft betrekking op de planning en de optimalisatie van het gebruik van schepen, het regelen van de ladingen en het transport.

    De verkeersinformatie wordt door de kapitein of rederij opgevraagd of in vooraf vastgestelde situaties toegezonden.

    2.6.   Handhaving

    De handhavingstaken zijn beperkt tot diensten op het gebied van gevaarlijke stoffen, immigratiecontrole en douane. De belangrijkste gebruikersgroepen zijn douane, bevoegde instanties en kapiteins.

    De verkeersinformatie wordt met de bevoegde instanties uitgewisseld. Die uitwisseling vindt plaats op verzoek, op vooraf vastgestelde punten of in door de bevoegde instanties vastgestelde bijzondere omstandigheden.

    2.7.   Waterwegheffingen en haveninfrastructuurheffingen

    Op verschillende plaatsen in de Unie moet een vergoeding worden betaald voor het gebruik van waterwegen en havens. De belangrijkste gebruikersgroepen zijn bevoegde instanties, kapiteins, vlootmanagers, vaarwegbeheerders en havenautoriteiten.

    De verkeersinformatie wordt uitgewisseld op verzoek of op vaste punten die door de bevoegde vaarwegbeheerder of havenautoriteit zijn vastgesteld.

    2.8.   Informatiebehoeften

    Tabel 2.1 geeft een overzicht van de informatiebehoeften van de diverse diensten.

    Tabel 2.1

    Overzicht van informatiebehoeften

     

    Identificatie

    Naam

    Roepnaam

    Navigatiestatus

    Type

    Afmetingen

    Diepgang

    Gevaarlijke lading

    Beladingstoestand

    Bestemming

    ETA op bestemming

    Aantal personen

    Positie en tijd

    Snelheid

    Koers/richting

    Vaarrichting

    Draaisnelheid

    Blauw bord

    Overige informatie

    Navigatie op middellange termijn

    X

    X

     

    X

    X

    X

     

    X

    X

    X

     

     

    X

    X

    X

     

     

    X

     

    Navigatie op korte termijn

    X

    X

     

    X

    X

    X

     

    X

    X

    X

     

     

    X

    X

    X

    X

     

    X

     

    Navigatie op zeer korte termijn

    VTT voldoet momenteel niet aan de eisen

    VTM-/VTS-diensten

    X

    X

     

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

     

    X

    X

    X

    X

     

     

    X

     

    VTM — sluisbediening

    X

    X

     

    X

    X

     

    X

    X

     

     

     

     

    X

     

    X

     

     

     

    Doorvaar-hoogte

    VTM — sluisplanning

    X

    X

     

    X

    X

    X

    X

    X

     

     

     

     

    X

    X

    X

     

     

     

    Aantal assisterende sleepboten, doorvaar-hoogte, ETA/RTA

    VTM — brugbediening

    X

    X

     

     

    X

    X

     

     

     

     

     

     

    X

    X

    X

     

     

     

    Doorvaar-hoogte

    VTM — brugplanning

    X

    X

     

    X

    X

    X

     

     

     

     

     

     

    X

    X

    X

     

     

     

    Doorvaar-hoogte, ETA/RTA

    Calamiteiten-bestrijding

    X

    X

     

     

    X

     

     

    X

    X

    X

     

    X

    X

     

    X

     

     

     

     

    TM — reisplanning

    X

    X

     

     

     

    X

    X

     

    X

    X

     

     

    X

    X

     

     

     

     

    Doorvaar-hoogte, ETA/RTA

    TM — transportlogistiek

    X

    X

     

     

     

     

     

     

     

     

    X

     

    X

     

    X

     

     

     

     

    TM — haven- en terminalmanagement

    X

    X

     

    X

    X

    X

     

    X

    X

     

     

     

    X

     

    X

     

     

     

    ETA/RTA

    TM — lading- en vlootmanagement

    X

    X

     

    X

     

     

    X

     

    X

    X

     

     

    X

     

    X

     

     

     

    ETA/RTA

    Handhaving

    X

    X

     

    X

    X

     

     

    X

     

    X

    X

    X

    X

     

    X

     

     

     

     

    Waterwegheffingen en haveninfrastructuur-heffingen

    X

    X

     

     

    X

    X

    X

     

     

    X

     

     

    X

     

     

     

     

     

     

    3.   TECHNISCHE SPECIFICATIE VOOR INLAND AIS

    3.1.   Inleiding

    De IMO heeft het automatisch identificatiesysteem (AIS) aan boord van zeeschepen geïntroduceerd. Alle zeeschepen op internationale routes die onder hoofdstuk V van het SOLAS-verdrag vallen, moeten sinds eind 2004 uitgerust zijn met mobiele AIS-stations van klasse A.

    Bij Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) is een communautair monitoring- en informatiesysteem ingevoerd voor zeeschepen met gevaarlijke of vervuilende stoffen aan boord waarbij AIS wordt gebruikt voor scheepsrapportage en -monitoring.

    AIS wordt beschouwd als een geschikte oplossing voor automatische identificatie en tracking en tracing van binnenvaartschepen. Vooral de real-timewerking van AIS en de beschikbaarheid van wereldwijde normen en richtsnoeren hebben een positief effect op veiligheidstoepassingen.

    Om aan de specifieke eisen van de binnenvaart te voldoen, moet AIS verder worden ontwikkeld tot de zogenaamde technische specificatie voor Inland AIS, waarbij gezorgd wordt voor volledige compatibiliteit met AIS voor de zeevaart en de reeds bestaande standaarden en technische specificaties voor de binnenvaart.

    Omdat Inland AIS compatibel is met AIS voor de zeevaart, kunnen zeeschepen en binnenvaartschepen die in gebieden met gemengd verkeer varen rechtstreeks gegevens uitwisselen.

    AIS is:

    een systeem dat door de IMO is ingevoerd om de veiligheid van de navigatie op zee te ondersteunen; een systeem dat alle schepen verplicht aan boord moeten hebben overeenkomstig hoofdstuk V van het SOLAS-verdrag;

    een systeem dat een directe uitwisseling van informatie tussen schepen onderling en tussen schepen en de wal in beide richtingen mogelijk maakt;

    een veiligheidssysteem met hoge eisen op het gebied van beschikbaarheid, continuïteit en betrouwbaarheid;

    een real-timesysteem, dankzij de directe gegevensuitwisseling tussen schepen onderling;

    een autonoom, zelf-structurerend systeem dat functioneert zonder masterstation en zonder centrale aansturende gegevensbank;

    gebaseerd op internationale standaarden en procedures in overeenstemming met hoofdstuk V van het SOLAS-verdrag;

    een gecertificeerd systeem met typegoedkeuring om de veiligheid van de navigatie te verhogen;

    wereldwijd interoperabel.

    Dit deel is bedoeld om alle technische eisen, aanpassingen en uitbreidingen van de bestaande mobiele AIS-stations van klasse A in kaart te brengen die nodig zijn om een mobiel Inland AIS-station voor de binnenvaart te ontwikkelen.

    3.2.   Toepassingsgebied

    AIS is een op schepen geïnstalleerd radio-informatiesysteem voor de uitwisseling van statische, dynamische en reisgerelateerde scheepsgegevens tussen AIS-schepen onderling en tussen AIS-schepen en kuststations. AIS-stations aan boord van schepen verzenden met regelmatige tussenpozen de identiteit en positie van en andere gegevens over het schip. AIS-schepen of op de wal geïnstalleerde AIS-stations die zich binnen radiobereik bevinden en die dergelijke berichten ontvangen, kunnen AIS-schepen automatisch lokaliseren, identificeren en volgen op een geschikt beeldscherm zoals een radarscherm of een systeem voor elektronische kaartweergave, bijvoorbeeld het systeem voor de elektronische weergave van binnenvaartkaarten en -informatie (Inland ECDIS) zoals gedefinieerd in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 909/2013 van de Commissie (5). AIS is bedoeld om de veiligheid van de navigatie te vergroten en wordt gebruikt tussen schepen onderling, voor toezicht (VTS), tracking en tracing van schepen en ondersteuning bij calamiteitenbestrijding.

    Mobiele AIS-stations worden onderverdeeld in de volgende types:

    a)

    mobiele AIS-stations van klasse A die moeten worden gebruikt op alle zeeschepen die onder de uitrustingseisen van hoofdstuk V van het SOLAS-verdrag vallen;

    b)

    mobiele Inland AIS-stations met volledige klasse A-functionaliteit op VHF Data Link-niveau, met afwijkende extra functies voor gebruik door binnenschepen;

    c)

    mobiele SO/CS-stations van klasse B met beperkte functionaliteit die kunnen worden gebruikt door schepen die niet onder de uitrustingseisen voor mobiele AIS-stations van klasse A of Inland AIS-stations vallen;

    d)

    op de wal geïnstalleerde AIS-stations, met inbegrip van AIS-basisstations en AIS-repeaterstations.

    Er kan onderscheid worden gemaakt tussen de volgende communicatievormen:

    a)

    tussen schepen onderling: alle met AIS uitgeruste schepen kunnen statische en dynamische informatie ontvangen van alle andere AIS-schepen binnen radiobereik;

    b)

    tussen schepen en de wal: gegevens van AIS-schepen kunnen ook worden ontvangen door AIS-stations aan de wal die zijn verbonden met het RIS-centrum waar een (tactisch en/of strategisch) verkeersbeeld kan worden samengesteld;

    c)

    tussen de wal en schepen: reis- en veiligheidsgerelateerde gegevens kunnen van de wal naar schepen worden verzonden.

    Een kenmerk van AIS is de autonome werking op basis van Self Organizing Time Division Multiple Access (SOTDMA), zonder regelend masterstation. Het radioprotocol is zodanig ontworpen dat een AIS-station aan boord van een schip op een autonome, zelf-structurerende manier functioneert door toegangsparameters voor de verbinding uit te wisselen. De tijd is onderverdeeld in blokken van 1 minuut met 2 250 tijdslots per radiokanaal die worden gesynchroniseerd via de GNSS UTC-tijd. Elke deelnemer regelt zijn toegang tot het radiokanaal door vrije tijdslots te kiezen waarbij rekening wordt gehouden met het toekomstige gebruik van tijdslots door andere stations. Er is geen centrale gegevensbank nodig voor het beheren van de slottoewijzing.

    Een mobiel Inland AIS-station bestaat doorgaans uit de volgende onderdelen:

    a)

    een VHF-transceiver (1 zender, 2 ontvangers);

    b)

    een GNSS-ontvanger;

    c)

    een dataprocessor.

    Universeel AIS aan boord van schepen, zoals gedefinieerd door de IMO, de ITU en de IEC en aanbevolen voor de binnenvaart, gebruikt SOTDMA in de maritieme mobiele VHF-band. AIS werkt op de internationaal toegewezen VHF-frequenties AIS 1 (161,975 MHz) en AIS 2 (162,025 MHz), maar kan ook overschakelen naar andere frequenties op de maritieme mobiele VHF-band.

    Om te voldoen aan de specifieke behoeften van de binnenvaart moet AIS verder worden ontwikkeld tot zogenaamd Inland AIS, waarbij de compatibiliteit met AIS voor de zeevaart behouden blijft.

    De systemen voor tracking- en tracing van binnenvaartschepen moeten compatibel zijn met mobiele AIS-stations van klasse A zoals gedefinieerd door de IMO. Inland AIS-berichten moeten daarom de volgende informatie kunnen bevatten:

    a)

    statische informatie, zoals het officiële scheepsnummer, de roepnaam en de naam van het schip en het scheepstype;

    b)

    dynamische informatie, zoals de positie van het schip met een nauwkeurigheidsindicatie en de integriteitsstatus;

    c)

    reisgerelateerde informatie, zoals de lengte en grootste breedte van een konvooi en informatie over gevaarlijke lading;

    d)

    specifieke binnenvaartinformatie, zoals het aantal blauwe kegels/lampen volgens de ADN of de geschatte tijd van aankomst (ETA) bij een sluis/brug/terminal/grens.

    Bij varende schepen bedraagt de updatefrequentie van dynamische informatie op tactisch niveau 2 tot 10 seconden. Voor schepen die voor anker liggen, wordt een updatefrequentie van een aantal minuten aanbevolen of een update die wordt veroorzaakt door een wijziging van de informatie.

    Een mobiel Inland AIS-station is niet bedoeld als vervanging maar als ondersteuning van navigatiediensten, zoals radardoelvolging en VTS. Een mobiel Inland AIS-station levert extra input voor nautische informatie, en heeft als toegevoegde waarde dat schepen die met Inland AIS zijn uitgerust, kunnen worden bewaakt en gevolgd. Plaatsbepaling met een mobiel Inland AIS-station dat interne (ongecorrigeerde) GNSS-gegevens gebruikt, is hoogstens tot op 10 meter nauwkeurig. Als de positie wordt gecorrigeerd met behulp van een DGNSS-differentiaalcorrectie van een zeebaken, een AIS-bericht 17 of EGNOS (SBAS), is die minstens tot op 5 meter nauwkeurig. Door hun verschillende eigenschappen vullen een mobiel Inland AIS-station en de radar elkaar aan.

    3.3.   Eisen

    3.3.1.   Algemene eisen

    Een mobiel Inland AIS-station is gebaseerd op een mobiel AIS-station van klasse A in overeenstemming met het SOLAS-verdrag.

    Een mobiel Inland AIS-station beschikt over de hoofdfunctionaliteit van een mobiel AIS-station van klasse A en houdt tegelijk rekening met de specifieke eisen van de binnenvaart.

    Inland AIS is compatibel met AIS voor de zeevaart en maakt een directe uitwisseling van gegevens mogelijk tussen zeeschepen en binnenvaartschepen die in gebieden met gemengd verkeer varen.

    De eisen in de punten 3.3 tot en met 3.5 zijn complementaire of aanvullende eisen voor Inland AIS en anders dan voor mobiele AIS-stations van klasse A.

    Bij het ontwerp van een mobiel Inland AIS-station wordt rekening gehouden met de "technische verduidelijkingen bij de norm voor tracking en tracing van schepen".

    De standaardinstelling van het transmissievermogen is "hoog" en wordt alleen op "laag" ingesteld op bevel van de bevoegde instantie.

    3.3.2.   Inhoud van de informatie

    Via Inland AIS-stations worden alleen tracking- en tracinggegevens en veiligheidsgerelateerde informatie verzonden.

    De inhoud van de informatie zoals beschreven in de punten 3.3.2.1 tot en met 3.3.2.5 wordt op zodanige wijze ingevuld dat die zonder externe applicatie vanuit een mobiel Inland AIS-station kan worden verzonden.

    Inland AIS-berichten bevatten de volgende informatie (elementen met een "*" moeten anders worden verwerkt dan in berichten voor zeeschepen):

    3.3.2.1.   Statische scheepsinformatie

    Voor zover van toepassing gelden voor statische scheepsinformatie voor binnenvaartschepen dezelfde parameters en structuur als voor mobiele AIS-stations van klasse A. Indien mogelijk worden binnenvaartparameters automatisch omgezet naar zeevaartparameters. Niet gebruikte parametervelden worden ingesteld op "niet beschikbaar".

    Voor de binnenvaart specifieke statische scheepsinformatie wordt toegevoegd.

    Statische scheepsinformatie wordt autonoom vanaf het schip of op verzoek verzonden.

    Gebruikersidentificatie (MMSI)

    In alle berichten

    Naam van het schip

    AIS-bericht 5

    Roepnaam van het schip

    AIS-bericht 5

    IMO-nummer

    AIS-bericht 5 (niet beschikbaar voor binnenschepen)

    Type schip/konvooi en lading *

    AIS-bericht 5 + Inland FI 10

    Totale lengte (tot op 0,1 m nauwkeurig) *

    AIS-bericht 5 + Inland FI 10

    Totale breedte (tot op 0,1 m nauwkeurig) *

    AIS-bericht 5 + Inland FI 10

    Uniek Europees scheepsidentificatie-nummer (ENI)

    Inland FI 10

    Referentiepunt voor de gemelde positie van het schip (antennelocatie) *

    AIS-bericht 5

    3.3.2.2.   Dynamische scheepsinformatie

    Voor zover van toepassing gelden voor dynamische scheepsinformatie voor binnenvaartschepen dezelfde parameters en structuur als voor mobiele AIS-stations van klasse A. Niet gebruikte parametervelden worden ingesteld op "niet beschikbaar".

    Voor de binnenvaart wordt specifieke dynamische scheepsinformatie toegevoegd.

    Dynamische scheepsinformatie wordt autonoom vanaf het schip of op verzoek verzonden.

    Positie overeenkomstig het wereldgeodesiesysteem van 1984 (WGS 84)

    AIS-bericht 1, 2 en 3

    Snelheid over de grond (SOG)

    AIS-bericht 1, 2 en 3

    Koers (COG)

    AIS-bericht 1, 2 en 3

    Vaarrichting (HDG)

    AIS-bericht 1, 2 en 3

    Draaisnelheid (ROT)

    AIS-bericht 1, 2 en 3

    Positienauwkeurigheid (GNSS/DGNSS)

    AIS-bericht 1, 2 en 3

    Tijd van het elektronisch plaatsbepalingssysteem

    AIS-bericht 1, 2 en 3

    Navigatiestatus

    AIS-bericht 1, 2 en 3

    Status van blauw bord *

    AIS-bericht 1, 2 en 3

    Kwaliteit snelheidsinformatie

    Inland FI 10

    Kwaliteit koersinformatie

    Inland FI 10

    Kwaliteit vaarrichtinginformatie

    Inland FI 10

    3.3.2.3.   Reisgerelateerde scheepsinformatie

    Voor zover van toepassing gelden voor reisgerelateerde scheepsinformatie voor binnenvaartschepen dezelfde parameters en structuur als voor mobiele AIS-stations van klasse A. Niet gebruikte parametervelden worden ingesteld op "niet beschikbaar".

    Voor de binnenvaart specifieke reisgerelateerde scheepsinformatie wordt toegevoegd.

    Reisgerelateerde scheepsinformatie wordt autonoom vanaf het schip of op verzoek verzonden.

    Bestemming (ISRS-locatiecode)

    AIS-bericht 5

    Categorie gevaarlijke lading

    AIS-bericht 5

    ETA

    AIS-bericht 5

    Maximale actuele statische diepgang *

    AIS-bericht 5 + Inland FI 10

    Indicatie gevaarlijke lading

    Inland FI 10

    Schip geladen/ongeladen

    Inland FI 10

    3.3.2.4.   Aantal personen aan boord

    Het aantal personen aan boord wordt op verzoek of als de omstandigheden dat vereisen als algemeen of geadresseerd bericht van het schip naar de wal verzonden.

    Aantal bemanningsleden aan boord

    Inland FI 55

    Aantal passagiers aan boord

    Inland FI 55

    Aantal boordpersoneelsleden aan boord

    Inland FI 55

    3.3.2.5.   Veiligheidsgerelateerde berichten

    Veiligheidsgerelateerde berichten (d.w.z. tekstberichten) worden indien nodig als algemene of geadresseerde berichten verzonden.

    Geadresseerd veiligheidsgerelateerd bericht

    AIS-bericht 12

    Algemeen veiligheidsgerelateerd bericht

    AIS-bericht 14

    3.3.3.   Meldfrequenties voor informatietransmissie

    De verschillende informatietypes van Inland AIS-berichten worden met verschillende meldfrequenties verzonden.

    Voor varende schepen op de binnenwateren kan voor de meldfrequentie van dynamische informatie geschakeld worden tussen autonome modus en toegekende modus. In toegekende modus kan de meldfrequentie worden verhoogd tot 2 seconden. Het meldgedrag moet kunnen worden omgeschakeld vanuit een AIS-basisstation (via AIS-bericht 23 voor groepsindeling of bericht 16 voor individuele indeling) en door opdrachten van externe systemen aan boord van een schip via IEC 61162-interface als gedefinieerd in aanhangsel B.

    Voor statische en reisgerelateerde informatie bedraagt de meldfrequentie 6 minuten, op verzoek of bij wijziging van de informatie.

    De volgende meldfrequenties zijn van toepassing:

    Statische scheepsinformatie

    Elke 6 minuten, op verzoek of als de gegevens zijn gewijzigd

    Dynamische scheepsinformatie

    Afhankelijk van de navigatiestatus en de activiteitsmodus van het schip, autonome (standaard) of toegekende modus, zie tabel 3.1

    Reisgerelateerde scheepsinformatie

    Elke 6 minuten, op verzoek of als de gegevens zijn gewijzigd

    Aantal personen aan boord

    Zoals vereist of op verzoek

    Veiligheidsgerelateerde berichten

    Zoals vereist

    Specifieke applicatieberichten

    Zoals vereist (wordt bepaald door de bevoegde instantie)


    Tabel 3.1

    Updatefrequentie van dynamische scheepsinformatie

    Dynamische scheepscondities

    Nominale meldfrequentie

    Scheepsstatus "voor anker" en niet sneller varend dan 3 knopen

    3 minuten (6)

    Scheepsstatus "voor anker" en sneller varend dan 3 knopen

    10 seconden (6)

    Schip actief in autonome modus, varend met 0 tot 14 knopen

    10 seconden (6)

    Schip actief in autonome modus, varend met 0 tot 14 knopen en van koers veranderend

    3 1/3 seconden (6)

    Schip actief in autonome modus, varend met 14 tot 23 knopen

    6 seconden (6)

    Schip actief in autonome modus, varend met 14 tot 23 knopen en van koers veranderend

    2 seconden

    Schip actief in autonome modus, sneller dan 23 knopen varend

    2 seconden

    Schip actief in autonome modus, sneller varend dan 23 knopen en van koers veranderend

    2 seconden

    Schip actief in toegekende modus (7)

    Toegekend tussen 2 seconden en 10 seconden

    3.3.4.   Technologieplatform

    Het platform voor mobiele Inland AIS-stations is het mobiele AIS-station van klasse A.

    De technische oplossing voor mobiele Inland AIS-stations is gebaseerd op dezelfde technische standaarden als voor de mobiele AIS-stations van klasse A (Aanbeveling ITU-R M.1371 en internationale standaard IEC 61993-2).

    3.3.5.   Compatibiliteit met mobiele AIS-stations van klasse A

    Mobiele Inland AIS-stations zijn compatibel met mobiele AIS-stations van klasse A en kunnen alle AIS-berichten (overeenkomstig Aanbeveling ITU-R M.1371 en de technische verduidelijkingen van Aanbeveling ITU-R M.1371 van de Internationale Associatie van mariene navigatiemiddelen en vuurtoreninstanties (IALA)) en bovendien de in punt 3.4 gedefinieerde berichten ontvangen en verwerken.

    3.3.6.   Unieke identificatiecode

    Om compatibiliteit met zeeschepen te garanderen, moet het MMSI-nummer worden gebruikt als unieke stationsidentificatie (identificatie van de radioapparatuur) voor mobiele Inland AIS-stations.

    3.3.7.   Applicatievereisten

    De in punt 3.3.2 bedoelde informatie wordt rechtstreeks ingevoerd, opgeslagen en weergegeven in het mobiele Inland AIS-station.

    Het mobiele Inland AIS-station kan voor de binnenvaart specifieke statische gegevens opslaan in het interne geheugen, zodat de informatie behouden blijft als de voeding van de unit uitvalt.

    De nodige dataconversies voor het Minimum Keyboard Display (MKD) van de informatie-inhoud van Inland AIS (bv. van knopen naar km/h) of voor MKD-input en de weergave van informatie over types binnenvaartschepen gebeuren in het mobiele Inland AIS-station.

    Application specific messages (ASM, specifieke applicatieberichten) moeten worden ingevoerd en weergegeven door een externe applicatie, met uitzondering van AIS ASM DAC = 200 FI = 10 (statische en reisgerelateerde gegevens van een binnenschip) en DAC = 200 FI = 55 (aantal personen aan boord van een binnenschip), die rechtstreeks in het mobiele Inland AIS-station worden ingevoerd.

    De digitale-interfacestrings om de specifieke binnenvaartgegevens in de AIS-transponder te programmeren, worden gedefinieerd in aanhangsel B.

    Het mobiele Inland AIS-station voorziet ten minste in een externe interface voor de invoer van DGNSS correctie- en betrouwbaarheidsinformatie overeenkomstig de bepalingen van Speciaal Comité 104 inzake DGNSS van de Radio Technical Commission for Maritime Services.

    3.3.8.   Typegoedkeuring

    Mobiele Inland AIS-stations moeten een typegoedkeuring krijgen waaruit blijkt dat zij in overeenstemming zijn met deze technische specificaties.

    3.4.   Protocolwijzigingen voor mobiele Inland AIS-stations

    Door de ontwikkeling van Aanbeveling ITU-R M.1371 kunnen voor verschillende parameters nieuwe statuscodes worden gebruikt. Dat is niet nadelig voor de werking van AIS, maar kan ertoe leiden dat onherkenbare statuscodes worden weergegeven op apparatuur die is gebaseerd op vroegere herzieningen van de norm.

    3.4.1.   Tabel 3.2 Positiemelding

    Tabel 3.2

    Positiemelding

    Parameter

    Aantal bits

    Omschrijving

    Message ID

    6

    ID voor dit bericht is 1, 2 of 3

    Repeat indicator

    2

    Door de repeater gebruikt om aan te geven hoe vaak een bericht herhaald is.

    0-3: standaard = 0; 3 = niet meer herhalen

    User ID (MMSI)

    30

    MMSI-nummer

    Navigational Status

    4

    0 = op motor onderweg; 1 = voor anker; 2 = niet manoeuvreerbaar; 3 = beperkte manoeuvreerbaarheid; 4 = beperkt door diepgang; 5 = gemeerd; 6 = aan de grond;

    7 = bezig met vissen; 8 = varend onder zeil;

    9 = gereserveerd voor toekomstige aanpassing van de navigatiestatus voor een hogesnelheidsvaartuig;

    10 = gereserveerd voor toekomstige aanpassing van de navigatiestatus voor een grondeffectschip (WIG);

    11 = motorvaartuig met sleep aan de achtersteven (regionaal gebruik) (8);

    12 = motorvaartuig met duwbak of zijsleep (regionaal gebruik) (8);

    13 = gereserveerd voor toekomstig gebruik; 14 = AIS-SART (actief);

    15 = niet gedefinieerd = standaard (ook gebruikt door AIS)

    Rate of turn ROTAIS

    8

    0 tot +126 = draait naar rechts met maximaal 708° per min of meer

    0 tot – 126 = draait naar links met maximaal 708° per min of meer

    Waarden tussen 0 en 708° per min gecodeerd met ROTAIS = 4.733 SQRT(ROTsensor) graden per min waarbij ROTsensor de draaisnelheid is zoals ingevoerd door een externe bochtaanwijzer. ROTAIS wordt afgerond op het dichtstbijzijnde geheel getal.

    + 127 = draait naar rechts met meer dan 5° per 30 s (geen bochtaanwijzer beschikbaar)

    – 127 = draait naar links met meer dan 5° per 30 s (geen bochtaanwijzer beschikbaar)

    – 128 (80 hexadecimaal) betekent geen bochtinformatie beschikbaar (standaard)

    ROT-gegevens mogen niet worden afgeleid uit COG-informatie.

    Speed over ground

    10

    Snelheid over de grond in stappen van 1/10 knoop (0-102,2 knopen)

    1 023 = niet beschikbaar; 1 022 = 102,2 knopen of meer (9)

    Position accuracy

    1

    De markering voor positienauwkeurigheid (PA) moet worden vastgesteld in overeenstemming met ITU-R M.1371.

    1 = hoog (=< 10 m)

    0 = laag (> 10 m)

    0 = standaard

    Longitude

    28

    Lengtegraad in 1/10 000 min (± 180°, oost = positief (als complement van 2), west = negatief (als complement van 2)

    181 = (6791AC0 hexadecimaal) = niet beschikbaar = standaard)

    Latitude

    27

    Breedtegraad in 1/10 000 min (± 90°, noord = positief (als complement van 2), zuid = negatief (als complement van 2) 91 = (3412140 hexadecimaal) = niet beschikbaar = standaard)

    Course over ground

    12

    Koers over de grond in 1/10° (0-3 599 )

    3 600 (E10 hexadecimaal) = niet beschikbaar = standaard;

    3 601 — 4 095 wordt niet gebruikt

    True heading

    9

    Graden (0-359) (511 betekent niet-beschikbaar = standaard)

    Time stamp

    6

    UTC-seconde wanneer het bericht werd gegenereerd door het elektronisch plaatsbepalingssysteem (EPFS) (0-59, of 60 indien geen tijdstempel beschikbaar is, wat ook de standaardwaarde is, of 61 als het plaatsbepalingssysteem in handmatige invoermodus staat, of 62 als het elektronisch plaatsbepalingssysteem in schattingsmodus (dead reckoning) werkt, of 63 als het plaatsbepalingssysteem niet werkt)

    Special manoeuvre indicator: blue sign

    2

    Geeft aan of blauw bord wordt gevoerd (10)

    0 = niet beschikbaar = standaard,

    1 = voert geen bijzonder manoeuvre uit = voert geen blauw bord

    2 = voert bijzonder manoeuvre uit = voert blauw bord

    ja,

    3 wordt niet gebruikt

    Spare

    3

    Niet gebruikt. Moet op nul worden gezet. Gereserveerd voor toekomstig gebruik.

    RAIM Flag

    1

    RAIM-vlag (Receiver Autonomous Integrity Monitoring) van elektronisch plaatsbepalingsapparaat; 0 = RAIM niet in gebruik = standaard; 1 = RAIM in gebruik. De RAIM-vlag moet worden bepaald in overeenstemming met ITU-R M.1371.

    Communication state

    19

    De communicatiestatus moet worden bepaald in overeenstemming met ITU-R M.1371.

    Totaal

    168

    Gebruikt één slot

    3.4.2.   Statische en reisgerelateerde scheepsgegevens (bericht 5)

    Tabel 3.3

    Bericht met statische en dynamische scheepsgegevens

    Parameter

    Aantal bits

    Omschrijving

    Message ID

    6

    ID voor dit bericht is 5

    Repeat indicator

    2

    Door de repeater gebruikt om aan te geven hoe vaak een bericht herhaald is. 0-3: standaard = 0; 3 = niet meer herhalen

    User ID (MMSI)

    30

    MMSI-nummer

    AIS version indicator

    2

    0 = station voldoet aan Aanbeveling ITU-R M.1371-1;

    1 = station voldoet aan Aanbeveling ITU-R M.1371-3 (of later);

    2 = station voldoet aan Aanbeveling ITU-R M.1371-5 (of later);

    3 = station voldoet aan toekomstige versies.

    IMO number

    30

    0 = niet beschikbaar = standaard — niet van toepassing op opsporings- en reddingsvliegtuigen

    0000000001-0000999999 niet gebruikt

    0001000000-0009999999 = geldig IMO-nummer;

    0010000000-1073741823 = officieel vlaggenstaat-nummer. (11)

    Call sign

    42

    7 × 6-bit ASCII-karakters, "@@@@@@@" = niet beschikbaar = standaard

    Een vaartuig dat bij een moederschip hoort, gebruikt "A" gevolgd door de laatste 6 tekens van het MMSI-nummer van het moederschip. Het gaat onder meer om gesleepte vaartuigen, hulpverleningsboten, tenders, reddingsboten en reddingsvlotten.

    Name

    120

    Maximaal 20 karakters 6-bit ASCII, zie ITU-R M.1371;

    @@@@@@@@@@@@@@@@@@@@ = niet beschikbaar = standaard. Voor opsporings- en reddingsvliegtuigen (SAR) moet dit worden ingesteld op "SAR AIRCRAFT NNNNNNN" waarbij NNNNNNN gelijk is aan het registratienummer van het vliegtuig.

    Type of vessel and cargo

    8

    0 = niet beschikbaar of geen schip = standaard;

    1 - 99 = als gedefinieerd in ITU-R M.1371; (12)

    100 - 199 = gereserveerd voor regionaal gebruik;

    200 - 255 = gereserveerd voor toekomstig gebruik.

    Niet van toepassing op SAR-vliegtuigen.

    Overall dimensions of vessel/convoy and reference for position

    30

    Referentiepunt voor gemelde positie; geeft ook de afmetingen van het schip in meter aan (zie ITU-R M.1371).

    Voor SAR-vliegtuigen mag de bevoegde instantie over het gebruik van dit veld beslissen. Als het wordt gebruikt, moeten hier de maximale afmetingen worden vermeld. A = B = C = D moeten standaard worden ingesteld op"0". (13)  (14)  (15)

    Type of electronic position fixing device

    4

    0 = Niet gedefinieerd (standaard)

    1 = gps

    2 = GLONASS

    3 = Combinatie van gps/GLONASS

    4 = Loran-C

    5 = Chayka

    6 = Geïntegreerd navigatiesysteem

    7 = Wordt geïnspecteerd

    8 = Galileo

    9 -14 = niet gebruikt

    15 = interne GNSS

    ETA

    20

    ETA; MMDDHHMM UTC

    Bits 19 - 16: maand; 1 - 12: 0 = niet beschikbaar = standaard;

    Bits 15 - 11: dag; 1 - 31; 0 = niet beschikbaar = standaard;

    Bits 10 - 6: uur; 0 - 23; 24 = niet beschikbaar = standaard;

    Bits 5 - 0: minuut; 0 - 59; 60 = niet beschikbaar = standaard

    Voor SAR-vliegtuigen mag de bevoegde instantie over het gebruik van dit veld beslissen.

    Maximum present static draught

    8

    in 1/10 m, 255 = diepgang 25,5 m of meer, 0 = niet beschikbaar = standaard (16)

    Destination

    120

    Maximaal 20 karakters 6-bit ASCII; @@@@@@@@@@@@@@@@@@@@ = niet beschikbaar. (17)

    Data Terminal Equipment (DTE)

    1

    Dataterminal klaar (0 = beschikbaar, 1 = niet beschikbaar = standaard)

    Spare

    1

    Extra. Niet gebruikt. Wordt op nul gezet. Gereserveerd voor toekomstig gebruik.

    Totaal

    424

    Gebruikt twee slots

    Figuur 3.1.

    Referentiepunt voor gemelde positie en totale afmetingen van het schip/konvooi

    Image 1

     

    Aantal bits

    Bitvelden

    Afstand (m)

     

    A

    9

    Bit 21 - Bit 29

    0-511

    511 = 511 m of meer

    Referentiepunt voor gemelde positie

    B

    9

    Bit 12 - Bit 20

    0-511

    511 = 511 m of meer

    C

    6

    Bit 6 - Bit 11

    0-63

    63 = 63 m of meer

    D

    6

    Bit 0 - Bit 5

    0-63

    63 = 63 m of meer

    L = A + B

    Gedefinieerd in Inland FI 10

    Totale afmeting gebruikt in mobiel Inland AIS-station

    W = C + D

    De afmeting moet in de richting van de doorgezonden informatie over de vaarrichting (boeg) worden gegeven.

    Referentiepunt van de gemelde positie niet beschikbaar, maar afmetingen van het schip/konvooi wel: A = C = 0 en B ≠ 0 en D ≠ 0.

    Geen referentiepunt van de gemelde positie, noch afmetingen van het schip/konvooi: A = B = C = D = 0 (= standaard).

    Voor gebruik van de berichtentabel: A = belangrijkste veld, D = minst belangrijke veld.

    3.4.3.   Commando groepsindeling (bericht 23)

    Mobiele Inland AIS-stations worden voor groepsindeling geadresseerd via bericht 23 met gebruik van stationtype "6 = binnenwateren".

    3.5.   Inland AIS-berichten

    3.5.1.   Extra Inland AIS-berichten

    Om aan de informatiebehoeften te voldoen, zijn specifieke Inland AIS-berichten gedefinieerd. Behalve de inhoud van de informatie die rechtstreeks in het Inland AIS-station wordt geïmplementeerd, kan het mobiele Inland AIS-station extra informatie verzenden via application specific messages (ASM, specifieke applicatieberichten). Deze inhoud van de informatie wordt gewoonlijk verwerkt door een externe applicatie, zoals Inland ECDIS.

    Het gebruik van ASM voor Inland AIS valt onder de bevoegdheid van de riviercommissie of de bevoegde instanties.

    3.5.2.   Applicatie-identificatie voor specifieke applicatieberichten voor Inland AIS

    De specifieke applicatieberichten bestaan uit het kader voor mobiele AIS-stations van klasse A overeenkomstig Aanbeveling ITU-R M.1371 (bericht-ID, herhalingsindicator, bron-ID, bestemmings-ID), de applicatie-identificatie (AI = DAC + FI) en de gegevensinhoud (met een variabele lengte tot een bepaald maximum).

    De 16-bits applicatie-identificatie (AI = DAC + FI) bestaat uit de volgende onderdelen:

    a)

    een 10-bits toegekende gebiedscode (DAC): internationaal (DAC = 1) of regionaal (DAC > 1);

    b)

    een 6-bits functie-identificatie (FI) waardoor 64 unieke specifieke applicatieberichten mogelijk zijn.

    Voor Europees geharmoniseerde specifieke applicatieberichten voor Inland AIS wordt DAC "200" gebruikt.

    Daarnaast kunnen nationale (regionale) DAC worden gebruikt in lokale ASM, bijvoorbeeld testpiloten. Niettemin wordt sterk aanbevolen het gebruik van regionale ASM te vermijden.

    3.5.3.   Informatie-inhoud via specifieke applicatieberichten

    Inland AIS ASM DAC = 200 FI = 10 (statische en reisgerelateerde gegevens over binnenschepen) en DAC = 200 FI = 55 (aantal personen aan boord van een binnenschip) worden rechtstreeks in het mobiele Inland AIS-station geïmplementeerd (zie de punten 3.5.3.1 en 3.5.3.2).

    3.5.3.1.   Statische en reisgerelateerde gegevens over binnenschepen (specifiek bericht 10 voor de binnenvaart)

    Dit bericht wordt uitsluitend door binnenvaartschepen gebruikt om in aanvulling op bericht 5 statische en reisgerelateerde scheepsgegevens te verzenden. Het bericht wordt zo spoedig mogelijk (vanuit AIS-oogpunt) na bericht 5 met binair bericht 8 verzonden.

    Tabel 3.4

    Melding gegevens binnenvaartschip

     

    Parameter

    Aantal bits

    Omschrijving

    Message ID

    6

    ID voor bericht 8; altijd 8

    Repeat indicator

    2

    Door de repeater gebruikt om aan te geven hoe vaak een bericht herhaald is.

    0-3: standaard = 0; 3 = niet meer herhalen

    Source ID

    30

    MMSI-nummer

    Spare

    2

    Wordt niet gebruikt, wordt op nul gezet. Gereserveerd voor toekomstig gebruik.

    Binaire gegevens

    Application identifier

    16

    DAC = 200, FI = 10

    Unique European vessel identification number (ENI)

    48

    8*6-bit ASCII-karakters

    00000000 = ENI niet toegekend = standaard

    Length of vessel/convoy

    13

    1-8 000 (de rest wordt niet gebruikt); lengte van het schip/konvooi in 1/10 m; 0 = standaard

    Beam of vessel/convoy

    10

    1-1 000 (de rest wordt niet gebruikt); breedte van het schip/konvooi in 1/10 m; 0 = standaard

    Vessel and convoy type

    14

    Numeriek scheeps- en konvooitype als omschreven in aanhangsel C

    0 = niet beschikbaar = standaard

    Dangerous cargo indication

    3

    Aantal blauwe kegels/lichten 0 - 3; 4 = B-vlag, 5 = standaard = onbekend

    Maximum present static draught

    11

    1-2 000 (de rest wordt niet gebruikt); diepgang in 1/100 m; 0 = standaard = onbekend

    Loaded/unloaded

    2

    1 = geladen, 2 = ongeladen, 0 = niet beschikbaar/standaard, 3 wordt niet gebruikt

    Quality of speed information

    1

    1 = hoog, 0 = laag/GNSS = standaard (*1)

    Quality of course information

    1

    1 = hoog, 0 = laag/GNSS = standaard (*1)

    Quality of heading information

    1

    1 = hoog, 0 = laag = standaard (*1)

    Spare

    8

    Wordt niet gebruikt, wordt op nul gezet. Gereserveerd voor toekomstig gebruik

     

    Totaal

    168

    Gebruikt één slot

    3.5.3.2.   Aantal personen aan boord (specifiek binnenvaartbericht FI 55)

    Dit bericht wordt uitsluitend door binnenvaartschepen verzonden om het aantal personen aan boord (passagiers, bemanning, boordpersoneel) door te geven. Het bericht wordt met binair bericht 6 verzonden, bij voorkeur als de omstandigheden dat vereisen of op verzoek, waarbij binair functioneel IAI-bericht 2 wordt gebruikt.

    Tabel 3.5

    Melding aantal personen aan boord

     

    Parameter

    Bit

    Omschrijving

    Message ID

    6

    ID voor bericht 6; altijd 6

    Repeat indicator

    2

    Door de repeater gebruikt om aan te geven hoe vaak een bericht herhaald is.

    0-3: standaard = 0; 3 = niet meer herhalen

    Source ID

    30

    MMSI-nummer van bronstation

    Sequence number

    2

    0-3

    Destination ID

    30

    MMSI-nummer van bestemmingsstation

    Retransmit flag

    1

    Vlag die wordt gebruikt bij hertransmissie: 0 = niet opnieuw gezonden = standaard;

    1 = opnieuw gezonden

    Spare

    1

    Niet gebruikt, wordt op nul gezet. Gereserveerd voor toekomstig gebruik

    Binaire gegevens

    Application identifier

    16

    DAC = 200, FI = 55

    Number of crew members on board

    8

    0-254 bemanningsleden, 255 = onbekend = standaard

    Number of passengers on board

    13

    0-8 190 passagiers, 8 191 = onbekend = standaard

    Number of shipboard personnel on board

    8

    0-254 boordpersoneelsleden, 255 = onbekend = standaard

    Spare

    51

    Niet gebruikt, wordt op nul gezet. Gereserveerd voor toekomstig gebruik.

     

    Totaal

    168

    Gebruikt één slot

    4.   OVERIGE MOBIELE AIS-STATIONS OP DE BINNENWATEREN

    4.1.   Inleiding

    Schepen die niet verplicht zijn om mobiele Inland AIS-stations te gebruiken, kunnen andere mobiele AIS-stations gebruiken. De volgende mobiele stations mogen worden gebruikt:

    a)

    mobiele AIS-stations van klasse A in overeenstemming met artikel 35, leden 2 en 3, van Richtlijn 2014/90/EU van de Commissie (18);

    b)

    mobiele AIS-stations van klasse B in overeenstemming punt 4.2.

    Het gebruik van dergelijke stations op de binnenwateren hangt af van het besluit van de bevoegde instantie voor de scheepvaart in dat gebied.

    Als dergelijke stations op vrijwillige basis worden gebruikt, houdt de kapitein de handmatig ingevoerde AIS-gegevens voortdurend bij. Er mogen geen onjuiste gegevens via AIS worden verzonden.

    4.2.   Algemene eisen voor mobiele AIS-stations van klasse B op de binnenwateren

    De functies van mobiele AIS-stations van klasse B zijn beperkt ten opzichte van mobiele Inland AIS-stations. In vergelijking met mobiele Inland AIS-stations worden berichten door mobiele AIS-stations van klasse B met een lagere prioriteit verzonden.

    Als aanvulling op de eisen die voortvloeien uit andere rechtshandelingen van de Unie, met name Richtlijn 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad (19) en Beschikking 2005/53/EG van de Commissie (20), moeten mobiele AIS-stations van klasse B aan boord van schepen die op de binnenwateren van de Unie varen, beantwoorden aan de eisen van:

    a)

    Aanbeveling ITU-R M.1371;

    b)

    internationale norm IEC 62287 (met inbegrip van DSC-kanaalbeheer).

    Noot:

    De bevoegde instantie die verantwoordelijk is voor de scheepvaart in dat gebied, moet zich ervan vergewissen dat mobiele AIS-stations van klasse B conform de normen en eisen in de tweede alinea zijn alvorens een vergunning voor een scheepsstation af te geven of een MMSI-nummer toe te kennen, bijvoorbeeld door een typegoedkeuring van de desbetreffende mobiele AIS-stations van klasse B.

    5.   AIS-HULPMIDDELEN VOOR DE NAVIGATIE IN DE BINNENVAART

    5.1.   Inleiding

    Navigatiehulpmiddelen (aids to navigation, AtoN) zijn markeringen die de navigatie ondersteunen. Het gaat onder meer om markeringen voor vuurtorens, boeien, mistseinen en dagbakens. Een lijst van soorten hulpmiddelen is opgenomen in tabel 5.2.

    AIS-technologie biedt de mogelijkheid om informatie over AtoN dynamisch over te brengen.

    Voor gebruik in de binnenvaart moet het maritieme AIS-bericht over AtoN (bericht 21) worden uitgebreid met de specifieke kenmerken van het bebakeningssysteem voor de binnenwateren.

    Het martieme AIS-bericht over AtoN is gebaseerd op het bebakeningssysteem van de IALA. Voor de binnenvaart moet het AIS-bericht over AtoN rekening houden met het Europees AtoN-systeem voor de binnenvaart als beschreven in deel 5.

    In het AIS-bericht over AtoN worden de positie en de betekenis van de AtoN doorgestuurd, en of een boei zich op de vereiste plek bevindt of niet (in positie of uit positie).

    5.2.   Gebruik van bericht 21: Bericht over navigatiehulpmiddelen

    Voor de binnenwateren wordt het AIS-bericht over AtoN (bericht 21) gebruikt als gedefinieerd in Aanbeveling ITU-R M1371. De extra Europese AtoN-types voor de binnenvaart worden gecodeerd met "AtoN status"-bits.

    Tabel 5.1

    AIS-bericht over AtoN

    Parameter

    Aantal bits

    Omschrijving

    Message ID

    6

    ID voor dit bericht is 21

    Repeat indicator

    2

    Door de repeater gebruikt om aan te geven hoe vaak een bericht herhaald is.

    0-3: standaard = 0; 3 = niet meer herhalen.

    ID

    30

    MMSI-nummer (zie artikel 19 van de herschikkings-verordening en Aanbeveling ITU-R M.585)

    Type of Aids-to-Navigation

    5

    0 = niet beschikbaar = standaard; verwijzing naar de passende definitie van de IALA; zie figuur 5-1 (21)

    Name of Aids-to-Navigation

    120

    Maximaal 20 karakters 6-bits ASCII, als gedefinieerd in tabel 47 "@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@" = niet beschikbaar = standaard.

    De naam van de AtoN mag worden uitgebreid met de parameter "Name of Aids-to-Navigation Extension" hieronder.

    Position accuracy (PA)

    1

    1 = hoog (≤ 10 m); 0 = laag (> 10 m); 0 = standaard. De PA-vlag moet worden bepaald in overeenstemming met de tabel "informatie over de vaststelling van de positienauwkeurigheid" van Aanbeveling ITU-R M.1371.

    Longitude

    28

    Lengtegraad van de positie van een AtoN in 1/10 000 min (± 180°, oost = positief, west = negatief; 181 = (6791AC0h) = niet beschikbaar = standaard).

    Latitude

    27

    Breedtegraad van een AtoN in 1/10 000 min (± 90°, noord = positief, zuid = negatief; 91 = (3412140h) = niet beschikbaar = standaard).

    Dimension/reference for position

    30

    Referentiepunt voor gemelde positie; geeft ook de afmetingen van een AtoN aan (m) (zie figuur 5-1), indien relevant (22)

    Type of electronic position fixing device

    4

    0 = niet gedefinieerd (standaard)

    1 = gps

    2 = GLONASS

    3 = combinatie van gps/GLONASS

    4 = Loran-C

    5 = Chayka

    6 = geïntegreerd navigatiesysteem

    7 = wordt geïnspecteerd. Voor vaste en virtuele AtoN moet de positie op de kaart worden gebruikt. De nauwkeurige positie versterkt zijn functie als een radarreferentiedoel.

    8 = Galileo

    9-14 = niet gebruikt

    15 = interne GNSS

    Tijdstempel

    6

    UTC-seconde wanneer het bericht werd gegenereerd door het EPFS (0-59, of 60 als geen tijdstempel beschikbaar is, wat ook de standaardwaarde is, of 61 als het plaatsbepalingssysteem in handmatige invoermodus staat, of 62 als het elektronisch plaatsbepalingssysteem in schattingsmodus (dead reckoning) werkt, of 63 als het plaatsbepalingssysteem niet werkt).

    Off-position indicator

    1

    Uitsluitend voor drijvende AtoN: 0 = in positie; 1 = uit positie.

    OPMERKING 1 — Deze vlag mag door het ontvangende station alleen als geldig worden beschouwd in geval van drijvende AtoN en als het tijdstempel gelijk aan of lager is dan 59. Voor drijvende AtoN moeten de parameters voor de veiligheidszone bij de installatie worden ingesteld.

    AtoN status

    8

    Gereserveerd voor de aanduiding van de AtoN-status

    00000000 = standaard (23)

    RAIM flag

    1

    RAIM-vlag (Receiver Autonomous Integrity Monitoring) van elektronisch plaatsbepalingsapparaat; 0 = RAIM niet in gebruik = standaard; 1 = RAIM in gebruik; zie tabel "informatie over de vaststelling van de positienauwkeurigheid" van Aanbeveling ITU-R M.1371.

    Virtual AtoN flag

    1

    0 = standaard = echte AtoN op vermelde positie; 1 = virtuele AtoN, bestaat niet echt (24)

    Assigned mode flag

    1

    0 = station werkt in autonome en continue modus = standaard; 1 = station werkt in toegekende modus.

    Spare

    1

    Extra. Niet gebruikt. Moet op nul worden gezet. Gereserveerd voor toekomstig gebruik

    Name of Aids-to-Navigation Extension

    0, 6, 12, 18, 24, 30, 36, … 84

    Als voor de naam van de AtoN meer dan 20 karakters nodig zijn, mag deze parameter van maximaal 14 aanvullende 6-bits ASCII-karakters voor een 2-slot-bericht worden gecombineerd met de parameter "Name of Aids-to-Navigation" aan het einde van die parameter. Deze parameter moet worden weggelaten als in totaal niet meer dan 20 karakters nodig zijn voor de naam van de AtoN. Alleen het vereiste aantal karakters mag worden doorgegeven, d.w.z. er mag geen @-karakter worden gebruikt.

    Spare

    0, 2, 4, of 6

    Extra. Wordt alleen gebruikt als de parameter "Name of Aids-to-Navigation Extension" wordt gebruikt. Moet op nul worden gezet. Het aantal extra bits moet worden aangepast in functie van de bytebegrenzingen.

    Totaal

    272-360

    Gebruikt twee slots

    Figuur 5-1

    Referentiepunt voor de gemelde positie van maritieme AtoN, of afmetingen van AtoN

    Image 2

     

    Aantal bits

    Bitvelden

    Afstand (m)

    A

    9

    Bit 21 - Bit 29

    0-511

    511 - 511 m of meer

    B

    9

    Bit 12 - Bit 20

    0-511

    511 - 511 m of meer

    C

    6

    Bit 6 - Bit 11

    0-63

    63 - 63 m of meer

    D

    6

    Bit - Bit 5

    0-63

    63 - 63 m of meer

    Als het door te sturen AtoN-type onder de bestaande AtoN-types van de IALA valt (volgens Tabel 5.2), moet niets worden gewijzigd.

    Tabel 5.2

    Types navigatiehulpmiddelen

    Code

    Definitie zeevaart

     

    0

    Standaard, AtoN-type niet gespecificeerd

     

    1

    Referentiepunt

     

    2

    RACON

     

    3

    Vaste offshore-constructie (boorplatform, windmolenpark)

    (OPMERKING 1 — Deze code identificeert een belemmering die is voorzien van een AtoN AIS-station.)

     

    4

    Noodwrakboei

    Vast AtoN

    5

    Licht, zonder sectoren

    6

    Licht, met sectoren

    7

    Geleidelicht voor

    8

    Geleidelicht achter

    9

    Baken, hoofdwindstreek N

    10

    Baken, hoofdwindstreek O

    11

    Baken, hoofdwindstreek Z

    12

    Baken, hoofdwindstreek W

    13

    Baken, bakboord

    14

    Baken, stuurboord

    15

    Baken, voorkeurkanaal bakboord

    16

    Baken, voorkeurkanaal stuurboord

    17

    Baken, vrijliggend gevaar

    18

    Baken, veilig water

    19

    Baken, bijzondere markering

    Drijvend AtoN

    20

    Hoofdwindstreek N

    21

    Hoofdwindstreek O

    22

    Hoofdwindstreek Z

    23

    Hoofdwindstreek W

    24

    Bakboordmarkering

    25

    Stuurboordmarkering

    26

    Voorkeurkanaal bakboord

    27

    Voorkeurkanaal stuurboord

    28

    Vrijliggend gevaar

    29

    Veilig water

    30

    Bijzondere markering

    31

    Lichtschip/LANBY/platformen

    OPMERKING 1 — Indien van toepassing zijn de hierboven genoemde AtoN-types gebaseerd op het bebakeningssysteem voor de zeevaart van de IALA.

    OPMERKING 2 — Er kan verwarring ontstaan bij de beslissing of een hulpmiddel verlicht of onverlicht is. De bevoegde instanties kunnen dit in het regionale/lokale deel van het bericht aangeven.

    5.3.   Uitbreiding van bericht 21 met specifieke AtoN-types voor de binnenvaart

    Het parameterveld "AtoN status" wordt gebruikt voor de uitbreiding van bericht 21 met specifieke AtoN-types voor de binnenvaart.

    Het parameterveld "AtoN status" telt acht bladzijden; bladzijde-ID 0 staat voor 0 = standaard, bladzijde-ID 1 tot en met 3 is voor regionaal gebruik en bladzijde-ID 4 tot en met 7 voor internationaal gebruik. De eerste drie bits van de AtoN-statusveld definiëren de bladzijde-ID, de overige vijf bits bevatten de informatie op de bladzijde.

    De regio, waarop bladzijde-ID 1 tot en met 3 van toepassing is, wordt gedefinieerd door de maritieme identificatiecijfers in het MMSI-nummer van het uitzendende AIS AtoN-station. De bitcodering van de vijf informatiebits in het AtoN-statusveld is bijgevolg alleen van toepassing in die specifieke regio.

    Wat de binnenwateren van de Unie betreft, bevat bladzijde-ID 1 van het AtoN-statusveld de lijst van de gebruikte specifieke AtoN-types voor de binnenvaart.

    Om in bericht 21 een specifiek AtoN-type voor de binnenvaart in te stellen, moeten twee stappen worden genomen: eerst moet de parameter "Type of aids-to-navigation" in bericht 21 worden ingesteld op "0 = standaard, AtoN-type niet gespecificeerd". Daarna moet de parameter "AIS status" worden ingesteld op bladzijde-ID 1 en moet de toepasselijke code van het specifieke AtoN-type voor de binnenvaart als volgt worden ingesteld:

    Bericht 21 — AtoN status:

    Bits:

    Image 3

    Image 4

    LSB

    Codering:

    Bladzijde-ID

    AtoN-type (0-31)

     


    (1)  Richtlijn (EU) 2016/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 houdende maatregelen voor een hoog gemeenschappelijk niveau van beveiliging van netwerk- en informatiesystemen in de Unie (PB L 194 van 19.7.2016, blz. 1).

    (2)  Richtlijn 2005/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende geharmoniseerde River Information Services (RIS) op de binnenwateren in de Gemeenschap (PB L 255 van 30.9.2005, blz. 152).

    (3)  Verordening (EG) nr. 414/2007 van de Commissie van 13 maart 2007 betreffende technische richtsnoeren voor de planning, de toepassing en het operationele gebruik van River Information Services (RIS), zoals vermeld in artikel 5 van Richtlijn 2005/44/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende geharmoniseerde River Information Services (RIS) op de binnenwateren in de Gemeenschap (PB L 105 van 23.4.2007, blz. 1).

    (4)  Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart en tot intrekking van Richtlijn 93/75/EEG van de Raad (PB L 208 van 5.8.2002, blz. 10).

    (5)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 909/2013 van de Commissie van 10 september 2013 tot vaststelling van de technische specificaties voor het systeem voor de elektronische weergave van binnenvaartkaarten en -informatie (Inland ECDIS) als bedoeld in Richtlijn 2005/44/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 258 van 28.9.2013, blz. 1).

    (6)  Als een mobiel station bepaalt dat het zelf de semafoor is (zie Aanbeveling ITU-R M.1371, bijlage 2, punt 3.1.1.4), moet de meldfrequentie worden verhoogd naar elke 2 seconden (zie Aanbeveling ITU-R M.1371, bijlage 2, punt 3.1.3.3.2).

    (7)  Wordt indien nodig omgeschakeld door de bevoegde instantie.

    (8)  Niet van toepassing binnen de Unie in het kader van deze verordening.

    (9)  Knopen worden door externe apparatuur aan boord berekend in km/h.

    (10)  Wordt alleen beoordeeld als het bericht van een mobiel Inland AIS-station komt en de informatie automatisch wordt gegenereerd ("direct connection to switch").

    (11)  Wordt op 0 gezet voor binnenvaartschepen.

    (12)  Voor de binnenvaart wordt het type schip gebruikt dat er het meest op lijkt (zie AANHANGSEL C).

    (13)  De afmetingen worden vastgesteld aan de hand van de maximale rechthoekomvang van het konvooi.

    (14)  De nauwkeurigheid van de binnenvaartinformatie wordt in decimeter naar boven afgerond.

    (15)  De informatie over het referentiepunt moet worden afgeleid uit de SSD-interfacestring middels het veld "source identifier" (bron-ID). De informatie over het referentiepunt voor de positie met als bron-ID "AI" moet als een intern gegeven worden opgeslagen. Andere bron-ID's geven referentiepuntinformatie voor het externe referentiepunt.

    (16)  De nauwkeurigheid van de binnenvaartinformatie wordt in centimeter naar boven afgerond.

    (17)  De ISRS-locatiecodes als onderdeel van de RIS-index worden gebruikt op basis van het Europees beheersysteem voor referentiegegevens (ERDMS) dat wordt bijgehouden door de Europese Commissie.

    (*1)  Wordt op 0 gezet als er geen goedgekeurd sensortype (bv. gyro) met de transponder is verbonden.

    (18)  Richtlijn 2014/90/EU van de Commissie van 23 juli 2014 inzake uitrusting van zeeschepen en tot intrekking van Richtlijn 96/98/EG van de Raad (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 146).

    (19)  Richtlijn 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit (PB L 91 van 7.4.1999, blz. 10).

    (20)  Beschikking 2005/53/EG van de Commissie van 25 januari 2005 betreffende de toepassing van artikel 3, lid 3, onder e), van Richtlijn 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad op radioapparatuur die bedoeld is om deel te nemen aan het automatische identificatiesysteem (AIS) (PB L 22 van 26.1.2005, blz. 14).

    (21)  Als een AtoN-typecode voor de binnenvaart wordt verzonden, wordt dit veld (type of AtoN) ingesteld op 0 = ongedefinieerd.

    (22)  Bij gebruik van figuur 5-1 voor AtoN wordt het volgende in acht genomen:

    voor vaste AtoN, virtuele AtoN en offshoreconstructies is afmeting A op het geografische noorden georiënteerd;

    voor drijvende hulpmiddelen groter dan 2 m * 2 m worden de afmetingen van de AtoN altijd bij benadering als een cirkel opgegeven, d.w.z. de afmetingen zijn altijd: A = B = C = D ≠ 0 (dat is te wijten aan het feit dat de oriëntatie van de drijvende AtoN niet wordt doorgezonden. Het referentiepunt voor de gemelde positie is het middelpunt van de cirkel);

    A = B = C = D = 1 duidt (vaste of drijvende) voorwerpen aan die kleiner zijn dan of gelijk aan 2 m * 2 m (het referentiepunt voor de gemelde positie is het middelpunt van de cirkel);

    drijvende offshoreconstructies die niet zijn vastgemaakt, zoals platforms, krijgen typecode 31 van Tabe: 5.2. De parameter "Dimension/reference for position" voor dergelijke constructies wordt vastgesteld als in opmerking 1 hierboven.

    Vaste offshorestructuren (typecode 3 in Tabel 5.2) krijgen hun parameter "Afmetingen/referentie voor positie" als vastgesteld in opmerking 1 hierboven. Bijgevolg worden de afmetingen van alle offshore-AtoN en -constructies op dezelfde wijze vastgesteld en worden de werkelijke afmetingen opgenomen in bericht 21.

    (23)  Voor een AtoN-bericht in Inland AIS moet dit veld worden gebruikt om het Inland AtoN-type aan te geven met gebruik van pagina 001.

    (24)  Als informatie over virtuele AtoN wordt doorgestuurd, d.w.z. als de vlag voor virtuele/pseudo-AtoN is ingesteld op 1, moeten de afmetingen worden ingesteld op A = B=C = D = 0 (standaard). Dat is ook het geval als "reference point"-informatie wordt doorgestuurd.

    Aanhangsel A

    AFKORTINGEN

    AI

    Application Identifier (applicatie-identificatie)

    AIS

    Automatic Identification System (automatisch identificatiesysteem)

    ADN

    Europees Verdrag inzake het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren

    ASCII

    American Standard Code for Information Interchange

    ASM

    Application Specific Message (specifiek applicatiebericht)

    AtoN

    Aids to Navigation (navigatiehulpmiddelen)

    DAC

    Designated Area Code (vastgestelde gebiedscode)

    DGNSS

    Differentieel GNSS

    FI

    Functional Identifier (functie-identificatie)

    GLONASS

    Global Navigation Satellite System ((Russisch) wereldwijd satellietnavigatiesysteem)

    GNSS

    Global Navigation Satellite System (wereldwijd satellietnavigatiesysteem)

    gps

    Global Positioning System ((Amerikaans) wereldwijd plaatsbepalingssysteem)

    HDG

    Vaarrichting

    IAI

    International Application Identifier (internationale applicatie-identificatie)

    ID

    Identificatiecode

    ITU

    Internationale Telecommunicatie-unie

    MMSI

    Maritieme identificatie voor mobiele diensten als bedoeld in ITU-aanbeveling ITU-R M585

    ROT

    Rate of turn (draaisnelheid)

    Class B SO/CS

    Mobiele stations van klasse B die carrier-sense time division multiple access (CSTDMA) gebruiken (CS) of self-organising time division multiple access (SOTDMA) (SO)

    SOLAS

    Safety Of Life At Sea (Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee)

    SQRT

    Square Root (vierkantswortel)

    UTC

    Universal Time Coordinated (gecoördineerde universele tijd)

    VHF

    Very High Frequency (zeer hoge frequentie)

    VTS

    Vessel Traffic Services (verkeersbegeleidingsdiensten)

    Aanhangsel B

    DIGITALE INTERFACE-STRINGS VOOR INLAND AIS

    B.1   Input-strings

    De seriële digitale interface van AIS wordt ondersteund door de bestaande IEC 61162-strings. Voor een gedetailleerde beschrijving van de digitale interface-strings wordt verwezen naar IEC 61162.

    Bovendien zijn de volgende digitale interface-strings gedefinieerd voor mobiele Inland AIS-stations.

    B.2   Statische scheepsgegevens voor de binnenwateren

    Deze string wordt gebruikt om instellingen te wijzigen die niet onder SSD en VSD vallen.

    USDPIWWSSD,cccccccc,xxxx,x.x,x.x,x,x,x,x.x,x.x,x.x,x.x*hh<CR><LF>

    field 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11

    Veld

    Formaat

    Omschrijving

    1

    cccccccc

    ENI-nummer

    2

    xxxx

    Type binnenvaartschip volgens AANHANGSEL C

    3

    x.x

    Scheepslengte van 0 tot 800,0 meter

    4

    x.x

    Scheepsbreedte van 0 tot 100,0 meter

    5

    x

    Kwaliteit van snelheidsinformatie, 1 = hoog of 0 = laag

    6

    x

    Kwaliteit van koersinformatie, 1 = hoog of 0 = laag

    7

    x

    Kwaliteit van vaarrichtinginformatie, 1 = hoog of 0 = laag

    8

    x.x

    B-waarde voor interne referentiepositie (afstand referentiepunt tot achtersteven)

    9

    x.x

    C-waarde voor interne referentiepositie (afstand referentiepunt tot bakboordzijde)

    10

    x.x

    B-waarde voor externe referentiepositie (afstand referentiepunt tot achtersteven)

    11

    x.x

    C-waarde voor externe referentiepositie (afstand referentiepunt tot bakboordzijde)

    B.3   Reisgerelateerde gegevens voor de binnenwateren

    Deze string wordt gebruikt om reisgerelateerde scheepsgegevens voor de binnenvaart in te voeren in een mobiel Inland AIS-station. Voor het instellen van die gegevens wordt de string USDPIWWIVD met de volgende inhoud gebruikt:

    USDPIWWIVD,x,x,x,x.x,x.x,x,xxx,xxxx,xxx,x.x,x.x,x.x,x.x*hh<CR><LF>

    field 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13

    Veld

    Formaat

    Omschrijving

    1

    x

    Zie Aanbeveling ITU-R M.1371, Bericht 23, instellingen voor meldfrequenties, standaardinstelling: 0

    2

    x

    Aantal blauwe kegels 0-3, 4 = B-vlag, 5 = standaard = onbekend

    3

    x

    0 = niet beschikbaar = standaard, 1 = geladen, 2 = ongeladen, de rest wordt niet gebruikt

    4

    x.x

    Statische diepgang van het schip van 0 tot 20,00 meter, 0 = onbekend = standaard, de rest wordt niet gebruikt

    5

    x.x

    Doorvaarhoogte van het schip van 0 tot 40,00 meter, 0 = onbekend = standaard, de rest wordt niet gebruikt

    6

    x

    Aantal assisterende sleepboten 0-6, 7 = standaard = onbekend, de rest wordt niet gebruikt

    7

    xxx

    Aantal bemanningsleden aan boord van 0 tot 254, 255 = onbekend = standaard, de rest wordt niet gebruikt

    8

    xxxx

    Aantal passagiers aan boord van 0 tot 8 190 , 8 191 = onbekend = standaard, de rest wordt niet gebruikt

    9

    xxx

    Aantal boordpersoneelsleden aan boord van 0 tot 254, 255 = onbekend = standaard, de rest wordt niet gebruikt

    10

    x.x

    Konvooi-uitbreiding tot boeg in (meter.decimeter = resolutie in dm)

    11

    x.x

    Konvooi-uitbreiding tot achtersteven in (meter.decimeter = resolutie in dm)

    12

    x.x

    Konvooi-uitbreiding tot bakboordzijde in (meter.decimeter = resolutie in dm)

    13

    x.x

    Konvooi-uitbreiding tot stuurboordzijde in (meter.decimeter = resolutie in dm)

    Bij lege velden wordt de overeenkomstige configuratie-instelling niet gewijzigd.

    Aanhangsel C

    SCHEEPS- EN KONVOOITYPES VOOR DE BINNENVAART

    Deze concordantietabel is gebaseerd op een uittreksel van de "Codes voor types van vervoermiddelen" volgens VN/ECE-aanbeveling 28 en de types zeeschepen als gedefinieerd in Aanbeveling ITU-R M.1371 "Technische kenmerken voor een universeel automatisch identificatiesysteem aan boord van schepen waarbij gebruik wordt gemaakt van time division multiple access via de maritieme mobiele VHF-band".

    Scheeps- en konvooitype

    Type zeeschip

    Code

    Scheepsnaam

    1e cijfer

    2e cijfer

    8000

    Vaartuig, type onbekend

    9

    9

    8010

    Motorvrachtschip

    7

    9

    8020

    Motortankschip

    8

    9

    8021

    Motortankschip, vloeibare lading, type N

    8

    0

    8022

    Motortankschip, vloeibare lading, type C

    8

    0

    8023

    Motortankschip, droge lading alsof het om een vloeibare lading ging (bv. cement)

    8

    9

    8030

    Containerschip

    7

    9

    8040

    Gastanker

    8

    0

    8050

    Motorvrachtschip, sleepboot

    7

    9

    8060

    Motortankschip, sleepboot

    8

    9

    8070

    Motorvrachtschip met een of meer schepen langszij

    7

    9

    8080

    Motorvrachtschip met tanker

    8

    9

    8090

    Motorvrachtschip dat een of meer vrachtschepen voortduwt

    7

    9

    8100

    Motorvrachtschip dat ten minste een tankschip voortduwt

    8

    9

    8110

    Sleepboot, vrachtschip

    7

    9

    8120

    Sleepboot, tankschip

    8

    9

    8130

    Gekoppeld sleep-vrachtschip

    3

    1

    8140

    Gekoppeld sleep-vracht/tankschip

    3

    1

    8150

    Vrachtduwbak

    9

    9

    8160

    Tankduwbak

    9

    9

    8161

    Tankduwbak, vloeibare lading, type N

    9

    0

    8162

    Tankduwbak, vloeibare lading, type C

    9

    0

    8163

    Tankduwbak, droge lading alsof het om een vloeibare lading ging (bv. cement)

    9

    9

    8170

    Vrachtduwbak met containers

    8

    9

    8180

    Gastankduwbak

    9

    0

    8210

    Duwboot met een vrachtduwbak

    7

    9

    8220

    Duwboot met twee vrachtduwbakken

    7

    9

    8230

    Duwboot met drie vrachtduwbakken

    7

    9

    8240

    Duwboot met vier vrachtduwbakken

    7

    9

    8250

    Duwboot met vijf vrachtduwbakken

    7

    9

    8260

    Duwboot met zes vrachtduwbakken

    7

    9

    8270

    Duwboot met zeven vrachtduwbakken

    7

    9

    8280

    Duwboot met acht vrachtduwbakken

    7

    9

    8290

    Duwboot met negen of meer vrachtduwbakken

    7

    9

    8310

    Duwboot met een tank- of gastankduwbak

    8

    0

    8320

    Duwboot met twee vrachtduwbakken, waarvan minstens een tank- of gastankduwbak

    8

    0

    8330

    Duwboot met drie vrachtduwbakken, waarvan minstens een tank- of gastankduwbak

    8

    0

    8340

    Duwboot met vier vrachtduwbakken, waarvan minstens een tank- of gastankduwbak

    8

    0

    8350

    Duwboot met vijf vrachtduwbakken, waarvan minstens een tank- of gastankduwbak

    8

    0

    8360

    Duwboot met zes vrachtduwbakken, waarvan minstens een tank- of gastankduwbak

    8

    0

    8370

    Duwboot met zeven vrachtduwbakken, waarvan minstens een tank- of gastankduwbak

    8

    0

    8380

    Duwboot met acht vrachtduwbakken, waarvan minstens een tank- of gastankduwbak

    8

    0

    8390

    Duwboot met negen of meer vrachtduwbakken, waarvan minstens een tank- of gastankduwbak

    8

    0

    8400

    Sleepboot, losvarend

    5

    2

    8410

    Sleepboot met een of meer slepen

    3

    1

    8420

    Assisterende sleepboot

    3

    1

    8430

    Duwboot, losvarend

    9

    9

    8440

    Passagiersschip, veerboot, Rode Kruisschip, cruiseschip

    6

    9

    8441

    Veerboot

    6

    9

    8442

    Rode Kruisschip

    5

    8

    8443

    Cruiseschip

    6

    9

    8444

    Passagiersschip zonder accommodatie

    6

    9

    8445

    Hogesnelheidsschip voor dagtochten

    6

    9

    8446

    Draagvleugelboot voor dagtochten

    6

    9

    8447

    Cruisezeilschip

    6

    9

    8448

    Passagierszeilschip zonder accommodatie

    6

    9

    8450

    Dienstvaartuig, politiepatrouilleboot, havendiensten

    9

    9

    8451

    Dienstvaartuig

    9

    9

    8452

    Politiepatrouilleboot

    5

    5

    8453

    Havendienstvaartuig

    9

    9

    8454

    Patrouillevaartuig

    9

    9

    8460

    Werkvaartuig, drijvende kraan, kabelschip, betonningsvaartuig, baggermachine

    3

    3

    8470

    Niet nader gespecificeerd gesleept object

    9

    9

    8480

    Vissersvaartuig

    3

    0

    8490

    Bunkerschip

    9

    9

    8500

    Duwbak, tanker, chemisch

    8

    0

    8510

    Niet nader gespecificeerd object

    9

    9

    1500

    Vrachtschip (zee)

    7

    9

    1510

    Containerschip (zee)

    7

    9

    1520

    Bulkcarrier (zee)

    7

    9

    1530

    Tanker

    8

    0

    1540

    Gastanker

    8

    0

    1850

    Recreatievaartuig, meer dan 20 meter

    3

    7

    1900

    Snel schip

    4

    9

    1910

    Draagvleugelboot

    4

    9

    1920

    Snel vaartuig met twee evenwijdige kielen

    4

    9


    Top