EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62020TN0231

Zaak T-231/20: Beroep ingesteld op 23 april 2020 — Price/Raad

PB C 209 van 22.6.2020, p. 35–36 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

22.6.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 209/35


Beroep ingesteld op 23 april 2020 — Price/Raad

(Zaak T-231/20)

(2020/C 209/46)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: David Price (Le Dorat, Frankrijk) (vertegenwoordiger: J. Fouchet, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

de behandeling van de onderhavige procedure schorsen en het Hof van Justitie van de Europese Unie de volgende prejudiciële vragen stellen overeenkomstig de versnelde procedure:

1)

Leidt de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie tot de intrekking van het Europees burgerschap van Britse onderdanen die vóór het einde van de overgangsperiode hebben gebruikgemaakt van hun recht op vrij verkeer en van hun recht om zich vrijelijk te vestigen op het grondgebied van een andere lidstaat?

2)

Zo ja, moeten de artikelen 2, 3, 10, 12 en 127 van het terugtrekkingsakkoord, de zesde alinea van de preambule van dit akkoord alsook de artikelen 18, 20 en 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, gelezen in onderlinge samenhang, aldus worden opgevat dat het Britse onderdanen op grond daarvan is toegestaan om de aan het Europees burgerschap verbonden rechten die zij vóór de terugtrekking van hun land uit de Europese Unie genoten, zonder uitzondering te behouden?

3)

Indien de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord, is het terugtrekkingsakkoord dan niet in strijd met de artikelen 18, 20 en 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, voor zover het geen bepaling bevat op grond waarvan zij die rechten zonder uitzondering kunnen behouden?

4)

Is artikel 127, lid 1, onder b), van het terugtrekkingsakkoord niet hoe dan ook in strijd met de artikelen 18, 20 en 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, maar tevens met de artikelen 39 en 40 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, voor zover het Unieburgers die hun recht op vrij verkeer en vrije vestiging in het Verenigd Koninkrijk hebben uitgeoefend, hun actief en passief kiesrecht bij de gemeenteraadsverkiezingen in die staat ontneemt, en geldt deze strijdigheid, indien het Gerecht en het Hof de lezing van de Conseil d’État (hoogste bestuursrechter, Frankrijk) delen, niet ook ten aanzien van onderdanen van het Verenigd Koninkrijk die hebben gebruikgemaakt van hun recht op vrij verkeer en van hun recht op vrije vestiging?

besluit (EU) 2020/135 van de Raad van 30 januari 2020 betreffende de sluiting van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, in samenhang met het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, gedeeltelijk nietig verklaren voor zover het terugtrekkingsakkoord het niet mogelijk maakt om het recht op gezondheid van voornoemde onderdanen ten volle te beschermen en voor zover bij deze handelingen op automatische en algemene wijze, zonder enige evenredigheidstoetsing, vanaf 1 februari 2020 een onderscheid wordt gemaakt tussen Unieburgers en onderdanen van het Verenigd Koninkrijk, en dus met name de zesde alinea van de preambule alsook de artikelen 9, 10 en 127 van het terugtrekkingsakkoord nietig verklaren;

de Europese Unie verwijzen in alle kosten van de procedure, met inbegrip van de advocatenkosten ten belope van 5 000 EUR

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker acht middelen aan.

1.

Geen toetsing van de evenredigheid van de intrekking van het Europees burgerschap van bepaalde categorieën Britse onderdanen. Verzoeker stelt dat hij als Europees burger die heeft gebruikgemaakt van zijn recht op vrij verkeer in de Unie en die sinds meer dan vijftien jaar niet meer op het Britse grondgebied heeft verbleven, niet heeft mogen stemmen bij het referendum van 23 juni 2016 over het EU-lidmaatschap van het Verenigd Koninkrijk.

2.

Schending van de beginselen van democratie, gelijke behandeling, vrij verkeer, vrijheid van meningsuiting en behoorlijk bestuur.

3.

Schending van de rechtsorde van de Unie en van het gelijkheidsbeginsel dat inherent is aan het Europees burgerschap. Verzoeker betoogt met name dat het bestreden besluit in strijd is met de rechtsorde van de Unie, waarin het beginsel van de gelijke behandeling van alle burgers is neergelegd, en met de rechtsorde die voortvloeit uit het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

4.

Schending van het rechtszekerheidsbeginsel en van het vertrouwensbeginsel. Verzoeker voert in dit verband met name aan dat bij het bestreden besluit wordt ingestemd met het verlies van zijn duurzame verblijfsrecht dat hij heeft verworven na een ononderbroken verblijf van vijf jaar in een lidstaat, zonder dat is bepaald wat de concrete gevolgen van dat verlies zijn en vooral zonder dat enige evenredigheidstoetsing is verricht.

5.

Schending van het door het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gewaarborgde recht op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven. Verzoeker voert aan dat het bestreden besluit inbreuk maakt op zijn recht op eerbiediging van zijn privéleven en familie- en gezinsleven aangezien hem daarbij het Europees burgerschap wordt ontnomen en bijgevolg het recht om vrijelijk te verblijven op het grondgebied van een lidstaat waarvan hij geen onderdaan is maar op het grondgebied waarvan hij zijn familie- en gezinsleven heeft opgebouwd.

6.

Schending van het actief en passief kiesrecht van de Britse onderdanen bij de Europese en gemeenteraadsverkiezingen. Volgens verzoeker is artikel 127 van het terugtrekkingsakkoord in strijd met artikel 18 VWEU en met de artikelen 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Het bestreden besluit moet dan ook nietig worden verklaard voor zover daarbij een akkoord wordt bekrachtigd dat een bepaling bevat die een ongelijke behandeling van Britse staatsburgers oplevert.

7.

Automatisch en algemeen onderscheid dat vanaf 1 februari 2020 op grond van het terugtrekkingsakkoord wordt gemaakt tussen Unieburgers en onderdanen van het Verenigd Koninkrijk, zonder dat een evenredigheidstoetsing wordt verricht met betrekking tot het privéleven en het familie- en gezinsleven van de Britten. Ter ondersteuning van dit middel stelt verzoeker dat het Europees burgerschap niet op automatische en algemene wijze kan worden ontnomen, dat de gevolgen in concreto hadden moeten worden beoordeeld en dat het bestreden besluit bij gebreke van een dergelijke beoordeling nietig moet worden verklaard.

8.

Schending van artikel 35 van het Handvest van de grondrechten, dat wil zeggen van het recht op gezondheid. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat het terugtrekkingsakkoord niet voorziet in enige maatregel ter bescherming van zijn recht op gezondheid en dat dit tot gevolg heeft dat deze ondersteunende bevoegdheid voor het Verenigd Koninkrijk en de onderdanen daarvan verdwijnt, waardoor deze onderdanen in gevaar worden gebracht, met name in tijden van een pandemie en gezondheidscrisis.


Top