This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62017CA0416
Case C-416/17: Judgment of the Court (Fifth Chamber) of 4 October 2018 — European Commission v French Republic (Failure of a Member State to fulfil obligations — Articles 49 and 63 TFEU and the third paragraph of Article 267 TFEU — Series of charges to tax — Difference in treatment according to the Member State of residence of the sub-subsidiary — Reimbursement of the advance payment of tax unduly paid — Requirements relating to the evidence establishing a right to such reimbursement — Capping of the right to reimbursement — Discrimination — National court adjudicating at last instance — Obligation to make a reference for a preliminary ruling)
Zaak C-416/17: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 4 oktober 2018 — Europese Commissie / Franse Republiek (Niet-nakoming — Artikelen 49 en 63 VWEU en artikel 267, derde alinea, VWEU — Opeenvolgende belastingheffingen — Verschil in behandeling naargelang van de lidstaat van vestiging van de kleindochteronderneming — Teruggaaf van de onterecht ingehouden roerende voorheffing — Vereisten aan het bewijs van het recht op een dergelijke teruggaaf — Bovengrens aan het recht op teruggaaf — Discriminatie — Nationale rechter die in laatste aanleg uitspraak doet — Verplichting tot prejudiciële verwijzing)
Zaak C-416/17: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 4 oktober 2018 — Europese Commissie / Franse Republiek (Niet-nakoming — Artikelen 49 en 63 VWEU en artikel 267, derde alinea, VWEU — Opeenvolgende belastingheffingen — Verschil in behandeling naargelang van de lidstaat van vestiging van de kleindochteronderneming — Teruggaaf van de onterecht ingehouden roerende voorheffing — Vereisten aan het bewijs van het recht op een dergelijke teruggaaf — Bovengrens aan het recht op teruggaaf — Discriminatie — Nationale rechter die in laatste aanleg uitspraak doet — Verplichting tot prejudiciële verwijzing)
PB C 436 van 3.12.2018, p. 13–14
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
3.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 436/13 |
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 4 oktober 2018 — Europese Commissie / Franse Republiek
(Zaak C-416/17) (1)
((Niet-nakoming - Artikelen 49 en 63 VWEU en artikel 267, derde alinea, VWEU - Opeenvolgende belastingheffingen - Verschil in behandeling naargelang van de lidstaat van vestiging van de kleindochteronderneming - Teruggaaf van de onterecht ingehouden roerende voorheffing - Vereisten aan het bewijs van het recht op een dergelijke teruggaaf - Bovengrens aan het recht op teruggaaf - Discriminatie - Nationale rechter die in laatste aanleg uitspraak doet - Verplichting tot prejudiciële verwijzing))
(2018/C 436/15)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J.-F. Brakeland en W. Roels, gemachtigden)
Verwerende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: E. de Moustier, A. Alidière en D. Colas, gemachtigden)
Dictum
1) |
Door te weigeren om bij de berekening van de teruggaaf van de roerende voorheffing die door een ingezeten vennootschap is betaald over de uitkering van dividend dat via een niet-ingezeten dochteronderneming door een niet-ingezeten vennootschap is gestort, rekening te houden met de belasting die deze tweede vennootschap heeft betaald over de winst waaruit dit dividend wordt uitgekeerd, terwijl het nationale stelsel ter voorkoming van economische dubbele belasting het in het geval van een zuiver binnenlandse participatieketen wel mogelijk maakt de belasting die door een vennootschap is betaald over de dividenduitkering op elk niveau van deze participatieketen te neutraliseren, is de Franse Republiek de verplichtingen die op haar rusten krachtens de artikelen 49 en 63 VWEU niet nagekomen. |
2) |
Aangezien de Conseil d’État (hoogste bestuursrechter, Frankrijk) heeft nagelaten zich volgens de procedure van artikel 267, derde alinea, VWEU tot het Hof van Justitie van de Europese Unie te wenden om vast te stellen of moest worden geweigerd om bij de berekening van de teruggaaf van de roerende voorheffing die door een ingezeten vennootschap is betaald over de uitkering van dividend dat via een niet-ingezeten dochteronderneming door een niet-ingezeten vennootschap is gestort, rekening te houden met de belasting die deze tweede vennootschap heeft betaald over de winst waaruit dit dividend wordt uitgekeerd, terwijl de uitlegging die hij in de arresten van 10 december 2012, Rhodia (FR:CESSR:2012:317074.20121210), en 10 december 2012, Accor (FR:CESSR:2012:317075.20121210), aan de bepalingen van het Unierecht heeft gegeven niet zo evident was dat er redelijkerwijze geen ruimte voor twijfel bestond, is de Franse Republiek de verplichtingen die op haar rusten krachtens artikel 267, derde alinea, VWEU niet nagekomen. |
3) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
4) |
De Europese Commissie en de Franse Republiek dragen ieder hun eigen kosten. |