Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014CN0360

Zaak C-360/14 P: Hogere voorziening ingesteld op 24 juli 2014 door de Bondsrepubliek Duitsland tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 14 mei 2014 in zaak T-198/12, Bondsrepubliek Duitsland/Europese Commissie

PB C 315 van 15.9.2014, p. 43–44 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

15.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/43


Hogere voorziening ingesteld op 24 juli 2014 door de Bondsrepubliek Duitsland tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 14 mei 2014 in zaak T-198/12, Bondsrepubliek Duitsland/Europese Commissie

(Zaak C-360/14 P)

2014/C 315/70

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: T. Henze, A. Lippstreu, gemachtigden, U. Karpenstein, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 14 mei 2014 in zaak T-198/12, Bondsrepubliek Duitsland tegen Europese Commissie, houdende gedeeltelijke nietigverklaring van besluit 2012/160/EU van de Commissie van 1 maart 2012 inzake de nationale bepalingen ter handhaving van de grenswaarden voor lood, barium, arseen, antimoon, kwik en nitrosaminen en nitroseerbare stoffen in speelgoed nadat richtlijn 2009/48/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de veiligheid van speelgoed van toepassing is geworden, waarvan door de regering van de Bondsrepubliek Duitsland kennis is gegeven (1), vernietigen voor zover het Gerecht het beroep heeft verworpen;

besluit 2012/160/EU van de Commissie van 1 maart 2012 nietig verklaren voor zover de meegedeelde nationale bepalingen ter handhaving van de grenswaarden voor antimoon, arseen en kwik in speelgoed daarbij niet zijn goedgekeurd; subsidiair, de zaak terugverwijzen naar het Gerecht.

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert drie middelen aan:

 

Eerste middel: Het Gerecht heeft artikel 114, lid 4, VWEU op drie manieren geschonden. Het heeft het beginsel van de autonome risicobeoordeling door de lidstaten geschonden aangezien het uit de omstandigheid dat de door rekwirante meegedeelde maatregelen zijn gebaseerd op een afwijkende risicobeoordeling, heeft afgeleid dat zij niet geschikt waren. Voorts heeft het Gerecht ten onrechte het bewijs verlangd dat het door richtlijn 2009/48/EG gewaarborgde beschermingsniveau op zichzelf ontoereikend is. Ten slotte heeft het Gerecht zijn standpunt gebaseerd op een onjuiste rechtsopvatting door geen rekening te willen houden met een kwantitatieve, op grenswaarden gebaseerde vergelijking van de beschermingsniveaus.

 

Tweede middel: Het Gerecht heeft niet voldaan aan zijn uit de artikelen 36 en 53, lid 1, van het Statuut van het Hof van Justitie voortvloeiende verplichting om arresten te motiveren. Ten eerste is de motivering met betrekking tot de door de Bondsrepubliek Duitsland overgelegde tabel 1 op zichzelf tegenstrijdig aangezien deze tabel op reken- en meetfouten zou zijn gebaseerd. Ten tweede is de motivering ontoereikend aangezien het Gerecht ervan uitgaat dat de door de Bondsrepubliek Duitsland overgelegde vergelijking van de migratielimieten geen hoger beschermingsniveau aantoont, zonder dat het rekening houdt met het belang van de categorie van afgekrabd materiaal.

 

Derde middel: Het Gerecht heeft de feiten of het bewijsmateriaal op drie manieren verdraaid. Ten eerste heeft het Gerecht duidelijk de inhoud van de door rekwirante overgelegde tabel 3 fout weergegeven. Ten tweede gaat het Gerecht er duidelijk ten onrechte van uit dat de door rekwirante overgelegde tabel van het Bundesinstitut für Risikobewertung waarden bevat die onjuist zijn opgeteld. Ten derde heeft het Gerecht het advies van het Wetenschappelijk Comité voor gezondheids- en milieurisico’s (WCGM) van 1 juli 2010 blijkbaar onjuist opgevat aangezien het het WCGM een uitspraak over de betrouwbaarheid van grenswaarden voor de biologische beschikbaarheid heeft toegedicht die het WCGM duidelijk niet heeft gedaan.


(1)  PB L 80, blz. 19.


Top