Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62011CA0375

    Zaak C-375/11: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 21 maart 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Grondwettelijk Hof — België) — Belgacom NV, Mobistar NV, KPN Group Belgium NV/Belgische Staat (Telecommunicatiediensten — Richtlijn 2002/20/EG — Artikelen 3 en 12 tot en met 14 — Gebruiksrechten voor radiofrequenties — Vergoedingen voor gebruiksrechten voor radiofrequenties — Enige heffingen voor toewijzing en verlenging van gebruiksrechten voor radiofrequenties — Berekeningsmethode — Wijziging van bestaande rechten)

    PB C 156 van 1.6.2013, p. 7–7 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    1.6.2013   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 156/7


    Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 21 maart 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Grondwettelijk Hof — België) — Belgacom NV, Mobistar NV, KPN Group Belgium NV/Belgische Staat

    (Zaak C-375/11) (1)

    (Telecommunicatiediensten - Richtlijn 2002/20/EG - Artikelen 3 en 12 tot en met 14 - Gebruiksrechten voor radiofrequenties - Vergoedingen voor gebruiksrechten voor radiofrequenties - Enige heffingen voor toewijzing en verlenging van gebruiksrechten voor radiofrequenties - Berekeningsmethode - Wijziging van bestaande rechten)

    2013/C 156/09

    Procestaal: Frans

    Verwijzende rechter

    Grondwettelijk Hof

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partijen: Belgacom NV, Mobistar NV, KPN Group Belgium NV

    Verwerende partij: Belgische Staat

    Voorwerp

    Verzoek om een prejudiciële beslissing — Grondwettelijk Hof (België) — Uitlegging van de artikelen 3, 12, 13 en 14, leden 1 en 2, van richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (machtigingsrichtlijn) (PB L 108, blz. 21) — Nationale wettelijke regeling waarbij de operatoren die houder zijn van individuele rechten voor het gebruik van mobieletelefoniefrequenties een enige heffing wordt opgelegd in het kader van vergunningen om op hun grondgebied een mobieletelefonienetwerk in werking te stellen en te exploiteren voor een periode van vijftien jaar — Verlenging van de individuele rechten van de operatoren — Verplichting voor de operatoren die kandidaat zijn om nieuwe rechten te verkrijgen, om een door middel van een veiling vastgestelde enige heffing te betalen bovenop de jaarlijkse heffingen — Ontvankelijkheid

    Dictum

    1)

    De artikelen 12 en 13 van richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (machtigingsrichtlijn) moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich er niet tegen verzetten dat een lidstaat de mobieletelefonieoperatoren die over gebruiksrechten voor radiofrequenties beschikken een enige heffing oplegt die zowel verschuldigd is wanneer nieuwe gebruiksrechten voor radiofrequenties worden verkregen als wanneer die rechten worden verlengd, en die deze operatoren moeten betalen bovenop een jaarlijkse heffing voor de terbeschikkingstelling van de frequenties, die ertoe strekt het optimale gebruik van de hulpbronnen te bevorderen, en bovenop een heffing die de beheerskosten van de vergunning dekt, op voorwaarde dat die heffingen daadwerkelijk een optimaal gebruik van die radiofrequenties als hulpbron beogen te verzekeren, objectief gerechtvaardigd, transparant en niet-discriminerend zijn, in verhouding staan tot het beoogde doel, en beantwoorden aan de doelstellingen die zijn neergelegd in artikel 8 van richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (kaderrichtlijn), waarbij het aan de verwijzende rechter staat om na te gaan of dat het geval is.

    Indien aan die voorwaarden is voldaan, kan de methode die inhoudt dat het bedrag van een enige heffing voor de gebruiksrechten voor radiofrequenties wordt bepaald op basis van hetzij het bedrag van het vroegere unieke concessierecht, dat werd berekend op basis van het aantal frequenties en het aantal maanden waarop de gebruiksrechten voor de frequenties betrekking hadden, hetzij de uit veilingen voortvloeiende bedragen, een geschikte methode zijn om de waarde van de radiofrequenties te bepalen.

    2)

    Artikel 14, lid 1, van richtlijn 2002/20 moet aldus worden uitgelegd dat het zich er niet tegen verzet dat een lidstaat aan een mobieletelefonieoperator een heffing oplegt als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op voorwaarde dat die wijziging objectief gerechtvaardigd en evenredig is en vooraf aan alle belanghebbenden wordt bekendgemaakt, teneinde hen in staat te stellen hun standpunt kenbaar te maken, waarbij het aan de verwijzende rechter staat om in het licht van de omstandigheden van het hoofdgeding na te gaan of dit het geval is.

    3)

    Artikel 14, lid 2, van richtlijn 2002/20 moet aldus worden uitgelegd dat het zich er niet tegen verzet dat een lidstaat aan een mobieletelefonieoperator een heffing oplegt als die welke in het hoofdgeding aan de orde is.


    (1)  PB C 282 van 24.9.2011.


    Top