Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52019AE0255

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de toekomst van het cohesiebeleid na 2020(verkennend advies)

    EESC 2019/00255

    PB C 228 van 5.7.2019, p. 50–56 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    5.7.2019   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 228/50


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de toekomst van het cohesiebeleid na 2020

    (verkennend advies)

    (2019/C 228/07)

    Rapporteur: Stefano MALLIA

    Corapporteur: Ioannis VARDAKASTANIS

    Raadpleging

    Raad — Roemeens voorzitterschap, 20.9.2018

    Brief van Victor NEGRESCU, gevolmachtigd Roemeens minister van Europese Zaken

    Rechtsgrondslag

    Artikel 304 VWEU

    Bevoegde afdeling

    Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang

    Goedkeuring door de afdeling

    8.3.2019

    Goedkeuring door de voltallige vergadering

    20.3.2019

    Zitting nr.

    542

    Stemuitslag

    (voor/tegen/onthoudingen)

    71/0/1

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is van mening dat het cohesiebeleid de fundamentele pijler is om de EU dichter bij haar burgers te brengen en verschillen tussen de EU-regio’s en ongelijkheden tussen mensen te verminderen. Het EESC is stellig van mening dat het voorstel om de omvang van de begroting voor het cohesiebeleid voor de periode 2021-2027 te verkleinen, onaanvaardbaar is.

    1.2.

    Het EESC vindt dat er behoefte is aan een nieuwe ambitieuze en duidelijke Europese strategie die is afgestemd op de Agenda 2030 van de VN en haar doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling en die voorziet in een krachtig coördinatiemechanisme dat een solide continuïteit van de verschillende politieke cycli kan waarborgen. Het cohesiebeleid moet integrerend deel uitmaken van deze ambitieuze strategie; daarom moet het cohesiebeleid zelf zo worden ontwikkeld dat het over de vereiste instrumenten beschikt om het hoofd te bieden aan de uitdagingen van de toekomst, zoals klimaatverandering, waarbij het nieuwe technologieën omarmt, het concurrentievermogen naar een hoger peil tilt, de transitie naar een duurzame ontwikkeling in goede banen leidt en tegelijkertijd werkgelegenheid schept.

    1.3.

    Hoewel wordt gewerkt aan de hoognodige inspanningen om het cohesiebeleid toekomstbestendig te maken, mogen we de huidige uitdagingen niet vergeten, die nog steeds een grote impact op de samenleving hebben. Hiermee bedoelen we met name sociale uitdagingen zoals de marginalisering en discriminatie van minderheden en specifieke etnische groepen, of huiselijk geweld, economische uitdagingen zoals toegang tot financiën en bijscholing alsook milieu-uitdagingen zoals afvalbeheer en het verminderen van luchtvervuiling.

    1.4.

    Het EU-cohesiebeleid moet een sterke plaatselijke aanpak volgen, teneinde elke regio de nodige instrumenten in handen te geven om het concurrentievermogen op duurzame wijze te versterken. Het EESC is van mening dat alle regio’s in aanmerking moeten komen voor financiering. Anderzijds spreekt het EESC in ondubbelzinnige termen zijn teleurstelling uit over de verzwakking van de grensoverschrijdende dynamiek binnen het cohesiebeleid.

    1.5.

    Indien Europa wil overgaan naar het volgende niveau van economische ontwikkeling, moet het cohesiebeleid steeds meer een regionale gedifferentieerde aanpak volgen wat investeringen en beleidsmaatregelen betreft. Het EESC meent dat dit zou kunnen bijdragen aan een territoriaal beter toegesneden aanpak die zowel de meest geïsoleerde en minst bevolkte gebieden (zeer geringe bevolkingsdichtheid, eilanden, bergen enz.) als de „populaire”en toch op de proef gestelde functionele stedelijke gebieden in hun ontwikkeling ondersteunt.

    1.6.

    Het EESC is verheugd over de sterkere band met het Europees Semester en roept ook op tot integratie met de landspecifieke aanbevelingen als een manier om structurele hervormingen aan te moedigen. Het EESC verwacht ook een sterkere samenhang tussen de investeringsstrategie op Europees niveau en die van de lidstaten. Het is van belang dat de middelen niet in de plaats komen van de inspanningen van de lidstaten maar dat zij een aanvulling hierop vormen. Het is ook van essentieel belang dat de lidstaten trachten projecten af te ronden die succesvol blijken te zijn.

    1.7.

    Het EESC is van mening dat het regelgevingspakket veel eenvoudiger zou moeten zijn en microbeheer van de middelen moet vermijden. Er moet worden gedifferentieerd wat betreft bureaucratische procedures voor operationele programma’s die als relatief klein van omvang worden beschouwd ten opzichte van veel grotere programma’s. Het EESC dringt er bij de lidstaten op aan om de binnen de huidige wetgevingskaders geboden mogelijkheid van een vereenvoudigde procedure voor de toegang tot middelen voor projecten van geringe omvang te promoten, maar spoort de Commissie ook aan om verder na te gaan hoe de deelname van kleinere actoren vergemakkelijkt kan worden.

    1.8.

    Het EESC steunt het gebruik van financiële instrumenten, maar verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat bij het ontwerp van dergelijke instrumenten een uitvoerige geschiktheidstest wordt uitgevoerd om te waarborgen dat zulke instrumenten geschikt zijn voor alle lidstaten en dat zij door kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en ngo’s kunnen worden toegepast.

    1.9.

    Een van de belangrijkste problemen ten aanzien van het cohesiebeleid is het gebrek aan doeltreffende communicatie. Het EESC roept de Commissie op om de huidige publicatieverplichtingen te blijven herzien en deze in grote mate bij te werken rekening houdend met de moderne digitale communicatiemiddelen.

    1.10.

    Het is hoog tijd dat zowel de Commissie als de lidstaten ophouden nodeloze woorden te verspillen aan het partnerschapsaspect en daadwerkelijk aan de slag gaan om te zorgen voor een sterke en zinvolle participatie van het maatschappelijk middenveld in alle ontwerp- en uitvoeringsfasen van het cohesiebeleid. Dit zou moeten gebeuren door voort te bouwen op de succesvolle partnerschapservaringen die op lokaal niveau zijn opgedaan.

    1.11.

    Het EESC benadrukt dat de maatschappelijke organisaties op EU-niveau geen structurele rol spelen bij het toezicht op de tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid. Het EESC raadt de Commissie derhalve ten zeerste aan een Europees cohesieforum van maatschappelijke organisaties op te richten met deelname van de sociale partners, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden. Via dit forum kan de Commissie de sociale partners en maatschappelijke organisaties jaarlijks raadplegen over de stand van de uitvoering van het cohesiebeleid in de verschillende programmeringscycli.

    2.   Algemene opmerkingen

    2.1.

    De missie van het cohesiebeleid van de EU zoals vermeld in artikel 174 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) (1) is economische en sociale samenhang te versterken door verschillen qua ontwikkelingsniveau tussen de regio’s te verminderen. Deze missieverklaring moet centraal blijven staan in alle binnen de sfeer van het cohesiebeleid ondernomen acties en moet worden bekrachtigd door de Commissie samen met de autoriteiten van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het cohesiebeleid.

    2.2.

    De aanstaande veranderingen die de maatschappij begint te ondervinden als gevolg van de globalisering en van nieuwe en toekomstige technologieën vergen een aanpassingsproces waarmee slechts enkele landen een serieus begin hebben gemaakt. Het is belangrijk dat we de transitie naar de nieuwe economische modellen op basis van deze nieuwe en toekomstige technologieën in goede banen leiden. Het EESC is van mening dat het cohesiebeleid over de middelen beschikt om de nieuwe uitdagingen het hoofd te bieden en beschouwt het als een van de fundamentele pijlers om de EU dichter bij haar burgers te brengen en verschillen tussen de EU-regio’s en ongelijkheden tussen mensen te verminderen.

    2.3.

    De EU-begroting is klein in verhouding tot de totale overheidsfinanciën in de EU, met minder dan 1 % wat betreft ontvangsten en slechts ongeveer 2 % van de uitgaven in de 28 EU-lidstaten. Gedurende de periode 2014-2020 bedroeg de EU-begroting 0,98 % van het bruto nationaal inkomen van de EU. Het aandeel van het cohesiebeleid in de totale begroting van de EU bedroeg ongeveer 35 % voor die periode (2).

    2.4.

    Het EESC is stellig van mening dat het voorstel om de omvang van de begroting voor het cohesiebeleid voor de periode 2021-2027 te verkleinen, onaanvaardbaar is. Het cohesiebeleid is een van de meest concrete beleidslijnen van de EU en kan belangrijke directe effecten hebben in het leven van de burgers. We kunnen niet van mensen vragen dat zij Europa meer steunen terwijl we ondertussen de begroting van zo’n belangrijk beleid verkleinen. Het is niettemin van cruciaal belang dat deze investeringen niet in de plaats komen van de inspanningen van de lidstaten maar dat zij een aanvulling hierop op zowel nationaal als regionaal niveau vormen.

    2.5.

    Overeenkomstige soortgelijke verzoeken van het Europees Parlement verzoekt het EESC de Commissie een agenda voor een sterk en doeltreffend cohesiebeleid na 2020 voor te leggen en te bevorderen (3).

    2.6.

    Tegelijkertijd verzoekt het EESC de lidstaten om tot overeenstemming te komen over een breder systeem van eigen middelen van de EU om ervoor te zorgen dat de EU-begroting is voorzien van voldoende middelen om haar bredere uitdagingen in de toekomst het hoofd te kunnen bieden.

    2.7.

    Hoewel in het totaalplaatje het cohesiebeleid over een relatief kleine begroting beschikt, is gebleken dat die een duidelijke meerwaarde oplevert. In 2014-2020 wordt via het cohesiebeleid ruim 480 miljard EUR aan investeringen gemobiliseerd, waarmee bijvoorbeeld steun zal worden verleend aan 1 miljoen ondernemingen, 42 miljoen burgers toegang zullen krijgen tot betere gezondheidsdiensten, 25 miljoen burgers gebruik kunnen maken van overstromings- en brandpreventie, bijna 17 miljoen extra EU-burgers op waterzuiveringsfaciliteiten zullen worden aangesloten, 15 miljoen extra huishoudens toegang tot breedband zullen hebben en ruim 420 000 nieuwe banen zullen worden gecreëerd. Ook zullen 5 miljoen Europeanen profiteren van opleiding en programma’s voor een leven lang leren, en zullen 6,6 miljoen kinderen toegang krijgen tot nieuwe, moderne scholen en kinderopvang. Het EESC is van mening dat het cohesiebeleid moet voortbouwen op lokale voorbeelden waar de betrokkenheid van de burgers als succesvol werd beschouwd.

    2.8.

    Bovendien is het cohesiebeleid in een aantal lidstaten de belangrijkste bron van overheidsinvesteringen gebleken (4). De indirecte effecten van het cohesiebeleid, als gevolg van de verbeteringen die worden aangebracht om aan de vereisten van dit beleid te voldoen (bijvoorbeeld wat betreft transparantie, verantwoordingsplicht of gelijke kansen), zijn eveneens met name aan Europeanen ten goede gekomen.

    2.9.

    Hoewel Europa grote vooruitgang heeft geboekt wat betreft de ontwikkeling en voortzetting van acties ter versterking van zijn economische, sociale en territoriale samenhang, zoals uiteengezet in het VWEU, heeft het nog een lange weg te gaan om te komen tot algehele harmonieuze ontwikkeling.

    2.10.

    Na de economische crisis heeft Europa weer economische groei kunnen doormaken, met name in lage-inkomenslanden, en worden regionale verschillen eindelijk kleiner wat het bbp per hoofd betreft (5). De verschillen tussen regio’s blijven echter groot en in sommige gevallen nemen ze zelfs toe. De productiviteit is groter in de meest ontwikkelde landen, en hun weerbaarheid en vermogen om in een geglobaliseerde wereld te concurreren zijn veel groter dan die van minder ontwikkelde lidstaten. Deze situatie leidt tot verschillen in de sociale context van de bevolking, zoals hogere armoedeniveaus, het aantal mensen die het risico op uitsluiting lopen, of de toegang tot en de kwaliteit van sociale bescherming en onderwijs.

    2.10.1.

    Om de economische en sociale ongelijkheden verder terug te dringen moet het cohesiebeleid volgens het EESC dan ook blijven investeren in innovatie, werkgelegenheid, sociale inclusie, milieu, inclusief onderwijs, gezondheidsprogramma’s en -infrastructuur, geavanceerde en toegankelijke technologie, efficiënte vervoersnetwerken en infrastructuur. Dit moet gebeuren om de universele toegang tot de arbeidsmarkt te verbeteren en een eengemaakte markt tot stand te brengen die de groei, productiviteit en specialisatie op gebieden met comparatieve voordelen in alle regio’s bevordert.

    2.10.2.

    In de geglobaliseerde wereld moeten ondernemingen concurreren met bedrijven op locaties met lage kosten alsook met zeer innovatieve bedrijven. De EU moet hervormingen ondersteunen die een investeringsvriendelijk klimaat bevorderen waarin bedrijven kunnen floreren terwijl burgers betere arbeidsvoorwaarden genieten. Cohesiemiddelen moeten worden aangewend om te voorzien in een beter kader voor startende ondernemingen, ondernemers en innovatieve kmo’s, en om familiebedrijven doeltreffender te ondersteunen (6). Daarnaast moet de diversiteit (gender, personen met een handicap, etnische minderheden enz.) worden bevorderd om concurrerender te worden en voor meer toewijding aan maatschappelijk verantwoord ondernemerschap te zorgen.

    2.11.

    Er zijn nog steeds tal van gebieden met betrekking tot milieudoelstellingen (het gebruik van minder en schonere energie, het ontwikkelen van efficiëntere infrastructuur, het verminderen van de vervuiling enz.), grensoverschrijdende veiligheidskwesties, onderwijs, sociale inclusie, toegankelijkheid voor personen met een handicap, vervoer, openbare diensten en andere belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen, diensten, personen en kapitaal die baat zouden hebben bij een sterkere territoriale samenhang.

    2.11.1.

    Daarom is het EESC van mening dat alle regio’s in aanmerking moeten komen voor financiering. Het EU-cohesiebeleid moet integrerend deel uitmaken van een Europese investeringsstrategie, met een sterke plaatselijke aanpak, teneinde elke regio de nodige instrumenten in handen te geven om het concurrentievermogen te versterken. Het moet een economische en structurele transformatie teweegbrengen, om in alle regio’s een stevige basis te leggen uitgaande van hun sterke punten (7).

    2.12.

    Europese territoriale samenwerking (Interreg), die centraal staat in de totstandbrenging van een gemeenschappelijke Europese ruimte, is in al haar vormen — grensoverschrijdend, transnationaal, interregionaal en open voor buurlanden — de hoeksteen van Europese integratie. Ze helpt te voorkomen dat de grenzen van Europa tot barrières verworden, brengt Europeanen nader tot elkaar, helpt gemeenschappelijke problemen op te lossen, vergemakkelijkt het delen van ideeën en middelen en spoort aan tot strategische initiatieven met gemeenschappelijke doelen (8). Daarom meent het EESC dat het van essentieel belang is dat de lidstaten gezamenlijke maatregelen blijven uitvoeren en praktijken en strategieën blijven uitwisselen.

    2.12.1.

    Het EESC betreurt (9) echter dat het cohesiebeleid nog steeds geen alomvattende oplossingen biedt voor de uitdagingen waar specifieke gebieden met structurele en permanente nadelen (zeer geringe bevolkingsdichtheid, eilanden, berggebieden enz.) mee te maken hebben, zoals vermeld in artikel 174 van het VWEU. Het EESC is van mening dat een nieuw mechanisme moet worden ontwikkeld waarmee deze gebieden hun specifieke en complexe uitdagingen doeltreffend kunnen aanpakken. De bevoegdheid hiervoor kan niet alleen bij de nationale autoriteiten berusten. Daarom meent het EESC dat het cohesiebeleid samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten en hun regionale en lokale belanghebbenden moet aanmoedigen op de wijze waarop met hun specifieke grondgebieden wordt omgegaan.

    2.13.

    De prioriteit van de EU met het oog op dunbevolkte gebieden en ultraperifere regio’s moet zijn dat hun banden met het Europese continent worden aangehaald en dat hun burgers zich meer betrokken gaan voelen bij het Europese project. Ondanks de uiterst krappe begrotingssituatie mag niet worden bezuinigd op specifieke steun voor dunbevolkte gebieden of ultraperifere regio’s. Deze regio’s moeten toegang hebben tot voldoende financiële middelen waarmee zij de gemeenschappelijke Europese doelstellingen kunnen bereiken en hun nadelen kunnen compenseren, met name die met betrekking tot hun afgelegen ligging (10) of zeer geringe bevolkingsdichtheid. Daarom moet bij het berekenen en vaststellen van de verdeling van de middelen („methode van Berlijn”), de vereisten inzake thematische concentratie en de medefinancieringspercentages [1) meest ontwikkelde regio’s, 2) overgangsregio’s en 3) minder ontwikkelde regio’s] ook naar demografische en geografische factoren worden gekeken. Door deze factoren mee te nemen kunnen benadeelde dunbevolkte gebieden en ultraperifere regio’s gecompenseerd worden in de vorm van voldoende financiële middelen en de flexibele oriëntatie van de investeringen.

    2.14.

    Tegenwoordig woont meer dan de helft van de wereldbevolking in stedelijke gebieden, en dat percentage zal naar verwachting stijgen naar 70 % tegen 2050 (11). Hoewel de economische activiteit in deze gebieden zeer groot is, is het van essentieel belang dat zij een duurzaam, hoogwaardig leefmilieu voor hun burgers bieden. Het EESC meent daarom dat er in het kader van het cohesiebeleid nog steeds aandacht aan moeten worden besteed, maar spoort ook aan tot de ontwikkeling van stedelijke gebieden in het licht van hun fysieke context (polycentrische ontwikkeling, verbindingen tussen stad en platteland enz.).

    3.   Sterkere visie in een duidelijker, flexibeler en efficiënter kader

    3.1.

    Het EESC meent dat er behoefte is aan een nieuwe ambitieuze en duidelijke Europese strategie die is afgestemd op de Agenda 2030 van de VN en haar doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling alsook op de andere mondiale toezeggingen van de EU, zoals de internationale overeenkomsten (bv. de akkoorden van Parijs) en de VN-verdragen (bv. het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap) en die voorziet in een krachtig coördinatiemechanisme dat een solide continuïteit van de verschillende politieke cycli kan waarborgen. In dit opzicht is het EESC zeer verheugd over de nieuwe discussienota van de Commissie over een duurzamer Europa tegen 2030, die de discussie in deze richting op gang brengt.

    3.2.

    Het cohesiebeleid moet integrerend deel uitmaken van deze ambitieuze strategie. Daarom moet het cohesiebeleid zelf zo worden ontwikkeld dat het toekomstbestendig wordt gemaakt, d.w.z. een beleid dat over de vereiste instrumenten beschikt om het hoofd te bieden aan de uitdagingen van de toekomst, zoals klimaatverandering, waarbij het nieuwe technologieën omarmt, duurzame ontwikkeling bereikt en kwaliteitsvolle banen schept.

    3.3.

    In overeenstemming met de inspanningen om te komen tot een toekomstbestendig cohesiebeleid verzoekt het EESC de Raad en het Parlement om hun inspanningen voort te zetten wat betreft de herziening van het systeem voor het toekennen van middelen in het kader van het cohesiebeleid — met name rekening houdend met andere criteria (naast het bbp). Dergelijke criteria moeten betrekking hebben op kwesties zoals ongelijkheid, migratie, (jeugd)werkloosheid, concurrentievermogen, klimaatverandering, arbeidsvoorwaarden en demografie.

    3.4.

    Hoewel wordt gewerkt aan de hoognodige inspanningen om het cohesiebeleid toekomstbestendig te maken, mogen we de huidige uitdagingen niet vergeten, die nog steeds een grote impact op de samenleving hebben. Hiermee bedoelen we met name sociale uitdagingen zoals de marginalisering en discriminatie van minderheden en specifieke etnische groepen, of huiselijk geweld, economische uitdagingen zoals toegang tot financiën en bijscholing alsook milieu-uitdagingen zoals afvalbeheer en het verminderen van luchtvervuiling.

    3.5.

    Met het oog op het verbeteren van de strategische planning en het strategische beheer van de Unie — gedurende de ontwikkeling van de voornoemde strategie — verzoekt het EESC de Commissie ook om de diverse door de Territoriale Agenda (12) en het Handvest van Leipzig (13) aan de orde gestelde strategische elementen nu in het door het toekomstige Duitse voorzitterschap van de Raad van de EU gecoördineerde vernieuwingsproces op te nemen.

    4.   Geïntegreerde en gecoördineerde uitvoering

    4.1.

    Het EESC meent dat Europa (niet alleen op het niveau van de Unie maar ook met en binnen de lidstaten) moet werken aan het verduidelijken en vereenvoudigen van zijn administratieve bevoegdheden, aangezien zo verantwoordelijkheden efficiënter kunnen worden vastgesteld en gevolgd. Vervolgens moeten Europese overheidsdiensten de samenwerking en capaciteit versterken.

    4.1.1.

    Het EESC is in dit opzicht verheugd over de sterkere band met het Europees Semester (14) en roept ook op tot integratie met de landspecifieke aanbevelingen als een manier om structurele hervormingen aan te moedigen. Het EESC is het ermee eens dat het ook belangrijk is om te zorgen voor volledige complementariteit en coördinatie met het nieuwe, verbeterde steunprogramma voor hervormingen. Het EESC wijst er met klem op dat er een beter governancemechanisme moet komen waarbij ook het regionale niveau wordt betrokken.

    4.2.

    Europa moet werken aan de totstandbrenging van een eenvoudiger, flexibeler en doeltreffender kader voor de uitvoering van zijn cohesiebeleid. Een van de volgende doelstellingen van de EU moet zijn dat haar verschillende fondsen in het kader van het cohesiebeleid (op landbouw-, sociaal, regionaal gebied enz.) worden beheerd door één stel regels dat geïntegreerde investeringen sterk aanmoedigt door eenvoudige oplossingen aan te bieden. Ook pleit het EESC voor meer synergie met en tussen andere financieringsprogramma’s en -instrumenten (zoals Horizon 2020, Connecting Europe Facility enz.).

    4.3.

    Het op geïntegreerde wijze aanpakken van de verschillende aspecten van bepaalde belangrijke uitdagingen (op sociaal, milieu-, economisch gebied enz.) geeft de reële behoeften beter weer. Het EESC moedigt de lidstaten aan om meerfondsenprogramma’s uit te werken en uit te voeren.

    4.4.

    Het EESC meent dat het volgen van een plaatselijke benadering van essentieel belang is. Het benadrukt ook dat het betrekken van de partners op lokaal niveau om hun potentieel en behoeften vast te stellen en acties in samenwerking met alle lokale actoren op te zetten om aan de vastgestelde specifieke behoeften te voldoen, moet worden aangemoedigd en versterkt. Zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt, kan de overgang naar het volgende niveau van economische ontwikkeling niet wordt bewerkstelligd door één uniform beleid, maar zullen regionaal gedifferentieerde investeringen en beleidsresponsen nodig zijn (15).

    4.5.

    Het EESC dringt erop aan dat bij de berekening van de medefinancieringspercentages en de vereisten inzake thematische concentratie van de meest ontwikkelde regio’s en de overgangsregio’s rekening wordt gehouden met sociale factoren (zoals ongelijkheid, armoede, migratie en opleidingsniveau). Door deze factoren op projectniveau in aanmerking te nemen wordt het mogelijk gemaakt te investeren in maatregelen ten behoeve van de meest kwetsbare personen (zoals mensen met een handicap, migranten of niet-begeleide minderjarigen), die een relatief grote groep vormen in de meeste ontwikkelde steden en regio’s van de EU, maar niet voor steun in aanmerking komen of buitensporig hoge medefinancieringspercentages vergen.

    4.6.

    Het EESC vind het essentieel om de verschillende aan het cohesiebeleid gerelateerde initiatieven (strategieën en programma’s) van de diverse bestuurslagen, zowel horizontaal (bv. macroregionale strategieën met transnationale programma’s) als verticaal (tussen de verschillende bestuurslagen), beter met elkaar te verbinden.

    4.7.

    Als we het cohesiebeleid voornamelijk via verschillende projecten blijven uitvoeren, moeten we ook de totstandbrenging van het rechtskader waarin zij worden uitgevoerd, vereenvoudigen. In overeenstemming met de conclusies van de groep op hoog niveau voor vereenvoudiging na 2020 (16), is het EESC van mening dat het regelgevingspakket sterk vereenvoudigd moet worden en dat microbeheer van de fondsen moet worden vermeden. Hoewel het EESC erkent dat de neiging kan bestaan om de efficiëntie te vergroten middels meer centraal beheer, roept het de Commissie op hier niet aan toe te geven en te voorzien in de nodige instrumenten om meer fondsen op gedecentraliseerde wijze te beheren.

    4.8.

    Er moet worden opgemerkt dat de administratieve capaciteit van met name de kleine lidstaten en regio’s onder grote druk kan komen te staan tijdens de beginfase van de programmeringsperioden. Het EESC vindt het van cruciaal belang om de onnodige administratieve last voor begunstigden (vanaf de aanvraag van het project tot de eindfase ervan) aanzienlijk te verminderen en tegelijkertijd een hoog niveau van wettigheid en regelmatigheid te blijven waarborgen.

    4.9.

    Uit ervaring blijkt dat kleine projecten (minder dan 100 000 EUR) zeer vaak een grote impact kunnen hebben op de meest kwetsbare cohorten van de samenleving. Vaak is het echter ook zo dat diezelfde cohorten significante problemen ondervinden om aan dergelijke fondsen te komen. Met dit in gedachten dringt het EESC er weliswaar bij de lidstaten op aan om de binnen de huidige wetgevingskaders geboden mogelijkheid van een vereenvoudigde procedure voor de toegang tot middelen voor projecten van geringe omvang te promoten, maar spoort het de Commissie ook aan om verder na te gaan hoe de deelname van kleinere actoren vergemakkelijkt kan worden.

    4.10.

    Het EESC verwijst naar het toenemende gebruik van financiële instrumenten als een hulpmiddel voor de uitvoering van het cohesiebeleid. Hoewel het dit steunt, verzoekt het EESC de Commissie ervoor te zorgen dat bij het ontwerp van dergelijke instrumenten een uitvoerige geschiktheidstest wordt uitgevoerd om te waarborgen dat 1) zulke instrumenten geschikt zijn voor alle lidstaten en 2) dat zij geschikt zijn voor kmo’s en ngo’s. Als situaties worden vastgesteld waar sprake is van onvoldoende geschiktheid, moeten alternatieve/compenserende maatregelen worden ingesteld om ervoor te zorgen dat geen lidstaten of entiteiten worden benadeeld.

    4.11.

    Met het oog op het vergroten van de kwaliteit van bepaalde uitvoeringsaspecten (zoals marketing, technische mogelijkheden voor evenementen enz.) meent het EESC dat de overheidssector het maatschappelijk middenveld en de particuliere sector moet raadplegen om hun praktijkervaring tijdens de voorbereiding aan te wenden. Het kan onterecht zijn om van algemene ambtenaren te verwachten dat zij inzicht hebben in alle aspecten die nodig zijn om een „product”populair en zinvol te maken.

    4.12.

    Het EESC vindt dat verdere maatregelen moeten worden getroffen aangaande de EU-brede harmonisatie van indicatoren. Het is van essentieel belang een toezichtssysteem te ontwikkelen dat complexe resultaten op een gemakkelijk toegankelijke manier voor zowel de besluitvormers als de samenleving in ruimere zin weergeeft.

    4.13.

    Het cohesiebeleid moet in de toekomst ook nieuwe manieren van het integreren van zakelijk ondernemerschap en positieve effecten op sociaal/milieugebied ondersteunen. In dit opzicht is het vergroten van steun voor de ontwikkeling van de sociale economie van cruciaal belang voor de Europese Unie.

    5.   Doeltreffendere algemene communicatie

    5.1.

    Een van de grootste problemen wat betreft het cohesiebeleid is het gebrek aan doeltreffende communicatie waar door dit beleid gefinancierde projecten maar al te vaak mee te kampen hebben. Hoewel de Commissie diverse communicatierichtsnoeren heeft opgesteld, is duidelijk dat deze verre van toereikend zijn. Vaak is het zo dat men er te weinig of niet van op de hoogte is dat bepaalde projecten hebben plaatsgevonden en/of dat zij feitelijk door de EU worden gefinancierd. Hierdoor ontstaat geen of weinig waardering voor het cohesiebeleid. Het EESC roept de Commissie op om haar inspanningen m.b.t. de herziening van de huidige publicatieverplichtingen voort te zetten en deze in grote mate bij te werken rekening houdend met de moderne digitale communicatiemiddelen. Projecten in verband met beste praktijken moeten meer worden gebruikt als concreet voorbeeld, om te bevorderen dat de middelen meer en beter benut worden.

    5.2.

    De wijze waarop de impact van het cohesiebeleid op bepaalde gebieden — zoals sociale inclusie, levenskwaliteit van burgers, arbeidsvoorwaarden, groter concurrentievermogen van bedrijven of verbetering van overheidsdiensten — wordt gemeten, moet worden bevorderd. De impact moet onder de aandacht van EU-burgers worden gebracht, zodat zij kennis kunnen nemen van de successen en mislukkingen van het beleid.

    5.3.

    Het EESC verzoekt de Commissie om samen met alle partners, waaronder organisaties die personen met een handicap vertegenwoordigen, een strategisch communicatieplan uit te werken. Het EESC is tevens van mening dat informatie over beste praktijken gemakkelijk toegankelijk moet zijn.

    6.   Partnerschap met maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden waarborgen

    6.1.

    Het EESC wijst nogmaals op het belang van multilevel governance, met als resultaat een structurele participatie van maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden bij de programmering, toepassing, evaluatie en bewaking van het gebruik van de middelen. Het is hoog tijd dat zowel de Commissie als de lidstaten ophouden nodeloze woorden te verspillen aan dit aspect en daadwerkelijk aan de slag gaan om te zorgen voor een sterke en zinvolle participatie van het maatschappelijk middenveld in alle ontwerp- en uitvoeringsfasen van het cohesiebeleid. Dit zal zorgen voor meer verantwoording door de nationale autoriteiten alsook een doeltreffendere en zinvollere aanwending van de middelen.

    6.2.

    Wat de gedragscode inzake partnerschap (EGP) betreft, verzoekt het EESC deze te herzien en te actualiseren in direct overleg met de maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden. Het EESC verzoekt voorts de gedragscode bindend te maken. Het meent dat de EGP op alle niveaus volledig moet worden gehandhaafd en moet worden versterkt in de vorm van garanties en maatregelen die de volledige tenuitvoerlegging ervan waarborgen.

    6.3.

    Het EESC is ervan overtuigd dat de aanpak van vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling tal van voordelen en groot succes kan opleveren als Europees instrument dat geïntegreerde lokale ontwikkeling en de betrokkenheid van burgers en hun organisaties op lokaal niveau mogelijk maakt (17).

    6.4.

    Met het oog op versterking van de vaardigheden en doeltreffendheid van het partnerschap roept het EESC op tot maatregelen voor capaciteitsopbouw en technische bijstand voor stedelijke en andere overheden, economische en sociale partners, het maatschappelijk middenveld, organisaties en relevante organen die het vertegenwoordigen, milieupartners en organen die verantwoordelijk zijn voor het bevorderen van sociale inclusie, grondrechten, rechten van personen met een handicap, rechten van personen met een chronische ziekte, gendergelijkheid en non-discriminatie. Het EESC zou ook graag zien dat er een jaarlijks mechanisme voor de raadpleging van de desbetreffende partners wordt opgezet.

    6.5.

    Het is voor kleine en micro-ondernemingen en maatschappelijke organisaties niet altijd eenvoudig om gebruik te maken van de mogelijkheden van de Europese fondsen in het algemeen; het EESC verzoekt dan ook nogmaals dat consistente en substantiële steun wordt verleend aan acties die hun toegang tot informatie verbeteren, coaching en begeleiding bieden en hun capaciteit om actie te ondernemen vergroten. Hierbij moeten ook de specifieke behoeften van de meest kwetsbare mensen in aanmerking worden genomen.

    Brussel, 20 maart 2019.

    De voorzitter

    van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Luca JAHIER


    (1)  Artikel 174 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

    (2)  COM(2017) 358 final, discussienota over de toekomst van de EU-financiën.

    (3)  Zie het rapport van het Europees Parlement.

    (4)  COM(2017) 358 final, discussienota over de toekomst van de EU-financiën.

    (5)  My region, My Europe, Our future: The 7th report on economic, social and territorial cohesion.

    (6)  PB C 81 van 2.3.2018, blz. 1.

    (7)  https://www.businesseurope.eu/sites/buseur/files/media/position_papers/ecofin/2017-06-09_eu_cohesion_policy.pdf

    (8)  PB C 440, 6.12.2018, blz. 116.

    (9)  PB C 209 van 30.6.2017, blz. 9.

    (10)  PB C 161 van 6.6.2013, blz. 52.

    (11)  http://www.un.org/en/development/desa/news/population/world-urbanization-prospects-2014.html

    (12)  https://ec.europa.eu/regional_policy/en/information/publications/communications/2011/territorial-agenda-of-the-european-union-2020

    (13)  https://ec.europa.eu/regional_policy/archive/themes/urban/leipzig_charter.pdf

    (14)  https://www.eesc.europa.eu/sites/default/files/resources/docs/qe-02-17-362-en-n.pdf en https://www.eesc.europa.eu/sites/default/files/resources/docs/qe-01-14-110-en-c.pdf

    (15)  Europese Commissie (2017j) Competitiveness in low-income and low-growth regions: The lagging regions report, werkdocument van de diensten van de Commissie, SWD(2017) 132 final, Brussel, 10.4.2017.

    (16)  http://ec.europa.eu/regional_policy/sources/newsroom/pdf/simplification_proposals.pdf

    (17)  https://www.eesc.europa.eu/en/our-work/opinions-information-reports/opinions/advantages-community-led-local-development-clld-approach


    Top