Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52018AE1639

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de situatie van vrouwen met een handicap (verkennend advies op verzoek van het Europees Parlement)

    EESC 2018/01639

    PB C 367 van 10.10.2018, p. 20–27 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    10.10.2018   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 367/20


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de situatie van vrouwen met een handicap

    (verkennend advies op verzoek van het Europees Parlement)

    (2018/C 367/04)

    Rapporteur:

    Gunta ANČA

    Raadpleging

    Europees Parlement, 3.4.2018

    Rechtgrondslag

    Artikel 29 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

    Besluit van de voltallige vergadering

    13.3.2018

    Bevoegde afdeling

    Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap

    Goedkeuring door de afdeling

    6.6.2018

    Goedkeuring door de voltallige vergadering

    11.7.2018

    Zitting nr.

    536

    Stemuitslag

    (voor/tegen/onthoudingen)

    187/2/0

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1.

    Vrouwen en meisjes met een handicap blijven geconfronteerd worden met meervoudige en intersectionele discriminatie op basis van zowel hun geslacht als hun handicap. Vrouwen met een handicap hebben niet dezelfde kansen als anderen om deel te nemen aan alle aspecten van de samenleving. Zij worden te vaak uitgesloten, onder meer van inclusief onderwijs en inclusieve opleiding, werk, toegang tot programma’s voor armoedebestrijding, degelijke huisvesting en participatie in het politieke en openbare leven. Verschillende wetgevingshandelingen bepalen dat zij geen beslissingen kunnen nemen over hun eigen leven, met inbegrip van hun seksuele en reproductieve rechten. Zij kunnen hun rechten als EU-burgers niet altijd uitoefenen (1).

    1.2.

    Dit advies dringt er bij de EU en al haar lidstaten op aan uitvoering te geven aan het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (Convention on the Rights of Persons with Disabilities — CRPD) (2), aan de aanbevelingen uit 2015 van het CRPD-comité aan de EU inzake vrouwen en meisjes met een handicap, en aan algemene opmerking nr. 3 van het VN-Comité bij artikel 6 van het CRPD.

    1.3.

    Wij roepen de EU en de lidstaten ertoe op een gehandicaptenperspectief op te nemen in hun toekomstige strategieën, beleidslijnen en programma’s inzake gendergelijkheid, en een genderperspectief in hun strategieën inzake handicaps, ook in de komende Europese strategie inzake handicaps 2020-2030 en de Europese pijler van sociale rechten (3). De opvolger van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei moet ook het perspectief van vrouwen met een handicap onder de aandacht brengen, aangezien hun economische en sociale participatie essentieel is voor het welslagen van Europa’s algemene sociaal-economische strategie (4).

    1.4.

    Zowel op EU- als op nationaal niveau zijn maatregelen nodig om een gestructureerde dialoog op te zetten onder een afzonderlijke begrotingslijn die een behoorlijk overleg met en een behoorlijke betrokkenheid van personen — onder wie vrouwen, meisjes en jongens — met een handicap bij de uitvoering van en het toezicht op het CRPD mogelijk maakt, dit via hun representatieve organisaties (5).

    1.5.

    De bestaande en toekomstige financieringsinstrumenten van de EU, met name de structuurfondsen en het Europees Sociaal Fonds, moeten worden gebruikt als essentiële instrumenten om toegankelijkheid en non-discriminatie voor vrouwen en meisjes met een handicap te bevorderen (6).

    1.6.

    De EU en de lidstaten dienen spoedig toe te treden tot het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Overeenkomst van Istanbul), als een stap in de strijd tegen geweld ten aanzien van vrouwen en meisjes met een handicap (7). De maatregelen moeten onder meer inhouden dat seksueel en ander geweld tegen vrouwen en meisjes met een handicap strafbaar wordt gesteld, waarbij ook een einde moet worden gemaakt aan gedwongen sterilisatie (8).

    1.7.

    De EU en de lidstaten moeten alles doen om ervoor te zorgen dat vrouwen en meisjes met een handicap gelijke toegang hebben tot specifieke gezondheidsdiensten voor personen met een handicap, alsook tot reguliere diensten. Alle vrouwen en meisjes met een handicap moeten hun handelingsbevoegdheid kunnen uitoefenen door hun eigen beslissingen te nemen, desgewenst met ondersteuning, ten aanzien van medische en/of therapeutische behandeling, ook inzake het behouden van hun vruchtbaarheid en reproductieve autonomie (9).

    2.   Inleiding

    2.1.

    Vrouwen met een handicap bevinden zich nog steeds aan de rand van de samenleving. Hun situatie is niet alleen slechter dan die van vrouwen zonder handicap, maar ook dan die van mannen met een handicap (10).

    2.2.

    Van alle vrouwen in de EU heeft 16 % een handicap. Aangezien de EU momenteel iets minder dan 250 miljoen vrouwen telt, zijn er ongeveer 40 miljoen vrouwen en meisjes met een handicap (11).

    2.3.

    Het aantal ouderen in Europa en de wereld stijgt, wat betekent dat ook het aantal personen met een handicap zal stijgen. Omdat vrouwen een hogere levensverwachting hebben, zal het aantal vrouwen met een handicap onevenredig stijgen (12).

    2.4.

    Dit advies dringt er bij de EU en al haar lidstaten op aan uitvoering te geven aan het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (Convention on the Rights of Persons with Disabilities — CRPD) (13), aan de aanbevelingen uit 2015 van het CRPD aan de EU inzake vrouwen en meisjes met een handicap, en aan algemene opmerking nr. 3 van het VN-Comité bij artikel 6 van het CRPD. De EU en de lidstaten dienen zo snel mogelijk te voorzien in een actieplan, een tijdschema en middelen voor de implementatie van het CRPD.

    3.   Algemene opmerkingen

    Internationaal en Europees rechtskader

    3.1.

    De EU is, samen met de 28 EU-lidstaten, partij bij en internationaalrechtelijk gebonden door het CRPD. Dat houdt in dat zij de in dat verdrag verankerde rechten van personen, onder wie vrouwen en meisjes, met een handicap gezamenlijk dienen te bevorderen, te beschermen en te waarborgen. De EU heeft hierin een voorbeeldrol, aangezien zij de enige organisatie voor regionale integratie ter wereld is die partij is bij het CRPD. Zij is dus ideaal geplaatst om ervoor te zorgen dat vrouwen en meisjes met een handicap in heel Europa op dezelfde manier gelijk beschermd worden.

    3.2.

    Krachtens artikel 6 van het CRPD erkennen de staten die partij zijn dat „vrouwen en meisjes met een handicap onderworpen zijn aan meervoudige discriminatie en [zij] nemen in dat verband maatregelen om hen op voet van gelijkheid het volledige genot van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden te garanderen. De staten die partij zijn nemen alle passende maatregelen om de volledige ontwikkeling, positieverbetering en mondigheid van vrouwen te waarborgen, teneinde hen de uitoefening en het genot van de mensenrechten en fundamentele vrijheden, vervat in dit verdrag, te garanderen”.

    3.3.

    In 2015 heeft de EU van het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap belangrijke aanbevelingen gekregen over hoe de situatie van personen, onder wie vrouwen en meisjes, met een handicap in de Unie kan worden verbeterd.

    3.4.

    In 2016 heeft het Comité zijn algemene opmerking nr. 3 bij artikel 6 van het CRPD aangenomen, waarin wordt benadrukt dat de staten die partij bij het verdrag zijn, waaronder de EU, de genoemde maatregelen moeten nemen om de rechten van vrouwen en meisjes met een handicap te bevorderen.

    3.5.

    Alle EU-lidstaten zijn ook partij bij het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination against Women — CEDAW), het meest uitgebreide internationale rechtsinstrument om de gelijke erkenning, het genot en de uitoefening van alle mensenrechten van vrouwen te bevorderen in het politieke, economische, sociale, culturele en civiele leven en thuis. Vrouwen en meisjes met een handicap moeten ook ten volle kunnen profiteren van en worden betrokken bij nationale inspanningen ter uitvoering van het CEDAW.

    3.6.

    Uit hoofde van de artikelen 10 en 19 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) dient de EU bij de bepaling en de uitvoering van haar beleid en optreden discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid te bestrijden met passende maatregelen. Artikel 8 van het VWEU bepaalt dan weer dat de Unie er „bij elk optreden […] [naar streeft] de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op te heffen en de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen”.

    3.7.

    De artikelen 20 en 26 van het Handvest van de grondrechten van de EU verbieden discriminatie op grond van handicap, en erkennen het recht van personen met een handicap op maatregelen die beogen hun zelfstandigheid, hun maatschappelijke en beroepsintegratie en hun deelname aan het gemeenschapsleven te bewerkstelligen. Het Handvest handhaaft ook de gelijkheid van vrouwen en mannen en non-discriminatie op tal van gronden, waaronder geslacht.

    4.   Algemene aanbevelingen

    4.1.

    Ondanks de bepalingen in het CRPD, het CEDAW, het VWEU en het Handvest heeft de Europese Unie het gehandicaptenperspectief niet in al haar genderbeleidsmaatregelen, -programma’s en -strategieën geïntegreerd. Omgekeerd heeft zij het genderperspectief niet opgenomen in haar strategieën inzake handicaps. Het ontbreekt de EU en haar lidstaten momenteel aan een krachtig rechtskader voor de bescherming, de bevordering en de waarborging van alle mensenrechten van vrouwen en meisjes met een handicap. Wij roepen de EU en de lidstaten ertoe op een gehandicaptenperspectief op te nemen in hun toekomstige strategieën, beleidslijnen en programma’s inzake gendergelijkheid, en een genderperspectief in hun strategieën inzake handicaps, ook in de komende Europese strategie inzake handicaps 2020-2030 en de Europese pijler van sociale rechten. De opvolger van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei moet ook het perspectief van vrouwen met een handicap onder de aandacht brengen, aangezien hun economische en sociale participatie essentieel is voor het welslagen van Europa’s algemene sociaal-economische strategie (14).

    4.2.

    De EU en de lidstaten doen te weinig om representatieve organisaties van vrouwen en meisjes met een handicap te raadplegen en te financieren. Zowel op EU- als op nationaal niveau zijn maatregelen nodig om een gestructureerde dialoog op te zetten onder een afzonderlijke begrotingslijn die een behoorlijk overleg met en een behoorlijke betrokkenheid van personen — onder wie vrouwen, meisjes en jongens — met een handicap bij de uitvoering van en het toezicht op het CRPD mogelijk maakt, dit via hun representatieve organisaties (15).

    4.3.

    Vrouwen en meisjes met een handicap komen nog steeds nauwelijks aan bod binnen de bestaande mensenrechtenorganisaties. In periodieke verslagen van de organen van de mensenrechtenverdragen van de Europese Unie en de lidstaten moet systematisch worden ingegaan op de situatie van vrouwen met een handicap. Deze praktijk moet worden uitgebreid tot alle Europese en nationale instanties die zich met mensenrechten bezighouden, waaronder de representatieve organisaties van personen met een handicap en hun gezinnen, vrouwen in het algemeen en vrouwen met een handicap (16).

    4.4.

    Het ontbreekt de EU en de lidstaten aan consistente en vergelijkbare gegevens en mensenrechtenindicatoren met betrekking tot vrouwen en meisjes met een handicap, alsook aan onderzoek naar de situatie van vrouwen en meisjes met een handicap in de EU (17). Europese agentschappen, met name Eurofound, Cedefop, het FRA en het EIGE, zouden ten aanzien van mensen met een handicap en hun maatschappelijke en arbeidsmarktsituatie systematischer te werk moeten gaan. Daarbij zouden ze in het bijzonder moeten letten op de situatie van vrouwen en het feit dat intersectionaliteit kan leiden tot meervoudige discriminatie. Dit aspect zouden ze ook in hun werkprogramma’s duidelijk moeten vermelden. Zowel op EU- als op nationaal niveau dient de problematiek van vrouwen en meisjes met een handicap in aanmerking te worden genomen bij de verzameling van gegevens en statistieken over gender en leeftijd en in bestaande statistische reeksen en studies, conform de beginselen van het CRPD. Er moet een mechanisme worden opgezet om gegevensverzameling en onderzoek in verband met vrouwen en meisjes met een handicap en de intersectionele discriminatie jegens hen — ook bij de meest gemarginaliseerde groepen in de samenleving, zoals etnische en religieuze minderheden — te monitoren en te financieren, zodat een gericht beleid kan worden gevoerd. Bij elk onderzoek inzake de rechten van personen met een handicap moet rekening worden gehouden met het genderperspectief, en bij elk onderzoek naar vrouwen en meisjes met het gehandicaptenperspectief.

    4.5.

    De bestaande en toekomstige financieringsinstrumenten van de EU, met name de structuurfondsen en het Europees Sociaal Fonds, moeten worden gebruikt als essentiële instrumenten om toegankelijkheid en non-discriminatie voor vrouwen en meisjes met een handicap te bevorderen (18) en de financieringsmogelijkheden voor dergelijke maatregelen in programma’s na 2020 meer onder de aandacht te brengen en zichtbaar te maken. Organisaties voor personen met een handicap moeten toegankelijke informatie en ondersteuning krijgen bij het zoeken naar financieringsmogelijkheden.

    4.6.

    Vrouwen en meisjes met een handicap lopen een groter risico om het slachtoffer te worden meervoudige en intersectionele discriminatie in Europa. Door de raakvlakken die bestaan tussen ras, etnische afkomst, sociale klasse, leeftijd, seksuele gerichtheid, nationaliteit, godsdienst, geslacht, handicap, de status van vluchteling of migrant enz. heeft discriminatie op deze gronden een multiplicatoreffect, zoals vrouwen met een handicap ondervinden (19). Deze discriminatie komt voort uit de wijze waarop mensen hun identiteit construeren. Zij gaan voorbij aan de diversiteit tussen vrouwen met een handicap en hebben de neiging hen onder één maatschappelijke noemer te plaatsen, wat een exclusieve kijk op hun realiteit met zich meebrengt (20). De EU en haar lidstaten moeten alle discriminerende wetgeving, beleid en praktijken intrekken, en alle discriminatie op grond van geslacht en handicap en de intersectionele vormen ervan verbieden, onder meer door krachtige en brede EU-wetgeving aan te nemen die vrouwen met een handicap op alle terreinen beschermt tegen intersectionele discriminatie (21).

    4.7.

    Door de eeuwen heen hebben bepaalde attitudes en vooroordelen in de gemeenschap, ook binnen de familie, vrouwen en meisjes met een handicap negatief gestereotypeerd, wat hun sociaal isolement en hun uitsluiting in de hand werkte. In de media worden ze vrijwel volledig genegeerd, en als ze toch worden opgevoerd, gebeurt dat vanuit een aseksueel medisch perspectief, en wordt voorbijgegaan aan hun capaciteiten en hun bijdrage aan de omgeving (22). Vrouwen en meisjes met een handicap zijn nog niet voldoende op de hoogte van hun rechten in het kader van het CRPD, het CEDAW en het Unierecht. De EU en de lidstaten moeten een brede campagne opzetten om mensen bewust te maken van het CRPD en het CEDAW, om de situatie van vrouwen met een handicap onder de aandacht te brengen, en om de vooroordelen tegen vrouwen en meisjes met een handicap te bestrijden (23). De media moeten worden aangespoord om in dialoog gaan met vrouwen met een handicap, bij voorkeur die welke door hun organisaties naar voren worden geschoven. Deze vrouwen moeten ook deelnemen aan presentaties en programma’s monitoren. Organisaties voor personen met een handicap moeten de nodige financiële steun krijgen om vrouwen en meisjes met een handicap te kunnen informeren en onderrichten over hun rechten krachtens het CRPD.

    4.8.

    Als overheid is de EU ertoe gehouden het CRPD in haar instellingen te implementeren. De EU moet waarborgen dat de problematiek van vrouwen en meisjes met een handicap ten volle aan bod komt en geëerbiedigd wordt in haar evenementen en bijeenkomsten, in communicatie-, voorlichtings- en raadplegingsactiviteiten en in haar socialezekerheids- en werkgelegenheidsbeleid, en zij moet zich inspannen om in de budgetten ruimte te maken voor genderkwesties. Er zijn positieve maatregelen nodig om te waarborgen dat vrouwen met een handicap op gelijke basis met anderen kunnen deelnemen aan het werk en het functioneren van de EU-instellingen.

    5.   Bijzondere opmerkingen

    5.1.   Geweld

    5.1.1.

    Vrouwen met een handicap lopen een groter risico op geweld, uitbuiting en misbruik dan andere vrouwen. Geweld kan een interpersoonlijk, institutioneel en/of structureel karakter hebben. Met institutioneel en/of structureel geweld wordt bedoeld elke vorm van structurele ongelijkheid of institutionele discriminatie waardoor vrouwen zich in fysiek of ideologisch opzicht in een ondergeschikte positie bevinden ten opzichte van anderen in hun gezin, familie of gemeenschap (24). Een studie van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten uit 2014 schat dat vrouwen en meisjes met een handicap drie tot vijf keer meer kans maken om het slachtoffer te worden van geweld, vooral huiselijk geweld (25).

    5.1.2.

    In de wetgeving van de EU en de lidstaten ter voorkoming van uitbuiting, geweld en misbruik wordt vaak te weinig aandacht geschonken aan vrouwen en meisjes met een handicap. De EU moet ervoor zorgen dat het aspect handicap in alle wetten, beleidsmaatregelen en strategieën tegen geweld, misbruik en uitbuiting aan bod komt (26). Geweld tegen vrouwen moet strafbaar worden gesteld. De EU en de lidstaten moeten alle nodige wetgevende, bestuursrechtelijke, sociale en educatieve maatregelen treffen om vrouwen en meisjes met een handicap te beschermen tegen alle vormen van uitbuiting, geweld en misbruik, zowel thuis als daarbuiten, en voor hen de toegang tot justitie te vergemakkelijken door te zorgen voor aangepaste hulp en ondersteuning vanuit de gemeenschap, waarbij rekening moet worden gehouden met hun specifieke behoeften, bijvoorbeeld aan ondersteunende hulpmiddelen, om te voorkomen dat zij geïsoleerd en opgesloten raken in hun eigen huis (27).

    5.1.3.

    De EU en de lidstaten dienen spoedig toe te treden tot het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Overeenkomst van Istanbul), als een stap in de strijd tegen geweld ten aanzien van vrouwen en meisjes met een handicap. De maatregelen moeten onder meer inhouden dat seksueel en ander geweld tegen vrouwen en meisjes met een handicap strafbaar wordt gesteld, waarbij ook een einde moet worden gemaakt aan gedwongen sterilisatie (28).

    5.2.   Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, inclusief het recht op een thuis en een gezin

    5.2.1.

    Verkeerde stereotypering in verband met handicap en gender is een vorm van discriminatie die een bijzonder ernstige impact heeft op de toegang tot seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, en op het recht een gezin te stichten. Schadelijke stereotypen over vrouwen met een handicap zijn onder meer dat zij aseksueel, onbekwaam, irrationeel en/of hyperseksueel zijn (29).

    5.2.2.

    De keuzes van vrouwen met een handicap worden, vooral wanneer het om een psychosociale of intellectuele handicap gaat, veelal genegeerd. Vaak wordt in hun plaats beslist door derden zoals wettelijke vertegenwoordigers, dienstverleners, voogden en familieleden, wat in strijd is met hun rechten krachtens artikel 12 van het CRDP (30). Te vaak worden vrouwen en meisjes met een handicap gedwongen tot sterilisatie en abortus of andere reproductiebeperkende handelingen. De EU en de lidstaten moeten alle nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat vrouwen met een handicap hun handelingsbevoegdheid kunnen uitoefenen door hun eigen beslissingen te nemen, desgewenst met ondersteuning, ten aanzien van medische en/of therapeutische behandeling, ook inzake het behouden van hun vruchtbaarheid en reproductieve autonomie, inzake hun recht om te kiezen hoeveel kinderen zij willen en met welke tussenpozen, inzake kwesties omtrent hun seksualiteit, en inzake hun recht om relaties aan te gaan. Dat alles moet gebeuren zonder dwang, discriminatie of geweld. Gedwongen sterilisatie en gedwongen abortus zijn een vorm van geweld tegen vrouwen en moeten strafbaar worden gesteld, overeenkomstig artikel 39 van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (31).

    5.2.3.

    Vrouwen met een handicap kan ook de toegang tot informatie, communicatie en onderwijs over hun seksuele en reproductieve gezondheid en rechten worden ontzegd, op basis van de schadelijke stereotypen dat zij aseksueel zouden zijn en dus minder behoefte aan dergelijke informatie zouden hebben dan anderen. Informatie is ook niet altijd beschikbaar in een toegankelijke vorm. Gezondheidsfaciliteiten en -uitrusting, waaronder machines voor mammografieën en tafels voor gynaecologisch onderzoek, zijn vaak niet fysiek toegankelijk voor vrouwen met een handicap (32). De EU en de lidstaten moeten alle maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat vrouwen en meisjes met een handicap gelijke toegang hebben tot specifieke gezondheidsdiensten voor personen met een handicap, alsook tot reguliere diensten zoals tandartsen en oogartsen, al dan niet preventieve seksuele en reproductieve gezondheidszorg, met inbegrip van gynaecologen, medische onderzoeken, gezinsplanning en aangepaste steun tijdens de zwangerschap.

    5.2.4.

    Er zijn maatregelen nodig op het gebied van de opleiding van professionals, in de eerste plaats gezondheidswerkers en rechtsbeoefenaren, opdat deze in gerechtelijke onderzoeken en procedures luisteren naar meisjes en vrouwen met een handicap. Deze maatregelen moeten worden genomen in nauw overleg met de representatieve organisaties van personen met een handicap.

    5.3.   Onderwijs en opleiding

    5.3.1.

    Wanneer schadelijke stereotypen over gender en handicap met elkaar worden gecombineerd, voedt dat discriminerende attitudes, beleidsmaatregelen en praktijken zoals: lesmateriaal gebruiken dat onterechte stereotypen over gender en handicap in stand houdt, gendergebaseerde gezinsactiviteiten uitvoeren, een zorgrol toewijzen aan vrouwen en meisjes en — in sommige gebieden — meer belang hechten aan jongens- dan aan meisjesonderwijs, kindhuwelijken van meisjes met een handicap aanmoedigen, en nalaten op scholen toegankelijke sanitaire voorzieningen voor menstruatiehygiëne in te richten. Dat resulteert op zijn beurt in een hogere graad van ongeletterdheid, mislukken op school, onregelmatige presentiecijfers, absenteïsme en totale schooluitval (33).

    5.3.2.

    Uit een vergelijkende analyse van de EU bleek dat in 2011 slechts 27 % van de personen met een handicap tertiair of equivalent onderwijs in de EU had voltooid (34). Over vrouwen en meisjes met een handicap zijn echter geen specifieke gegevens voorhanden. In Europese scholen en in verschillende lidstaten hebben meisjes en vrouwen met een handicap lang niet altijd toegang tot inclusief, hoogwaardig onderwijs overeenkomstig het CRPD. Bewezen is dat de financiële crisis een negatief effect heeft gehad op de inspanningen voor een inclusief onderwijs.

    5.3.3.

    Inclusief regulier onderwijs voor meisjes en vrouwen met een handicap is van belang in het licht van het streven naar hoogwaardig onderwijs, gelijke kansen, behoorlijke ondersteuning en aanpassing (35), en universele toegankelijkheid in alle levensfasen, waarbij wordt gewaarborgd dat vrouwen met een handicap toegang hebben tot voortgezet onderwijs als een manier om de vrije ontwikkeling van hun persoonlijkheid en hun sociale integratie te versterken, en dat zij doorlopend het recht hebben zelf beslissingen te nemen en hun manier van leven te kiezen. Ouders van leerlingen met een handicap moeten de nodige informatie krijgen over de voordelen van inclusief regulier onderwijs.

    5.3.4.

    De EU en haar lidstaten moeten de huidige situatie evalueren en maatregelen nemen om de toegang tot en het volgen van inclusief, hoogwaardig onderwijs voor alle leerlingen met een handicap te bevorderen, conform het CRPD, door het gebruik van Europese financieringsinstrumenten te stimuleren en in de Europa 2020-strategie specifieke handicapindicatoren op te nemen in het kader van de onderwijsdoelstelling.

    5.3.5.

    De afgelopen jaren zijn de EU-regels en -uitwisselingsprogramma’s voor studenten (zoals Erasmus+) verbeterd door in financiële steun voor de mobiliteit van studenten met een handicap te voorzien. In de praktijk ondervinden studenten met een handicap echter veel belemmeringen (attitude, fysieke obstakels, communicatie- en informatieproblemen, weinig flexibele curricula) als zij de nationale onderwijsdiensten van het land van bestemming proberen te bereiken (36). De EU-programma’s voor hoger onderwijs, opleiding en een leven lang leren moeten steun voor vrouwen met een handicap omvatten. Het Europees ondernemersuitwisselingsprogramma dient in financiële steun te voorzien voor jongeren met een handicap. Dat is nu nog niet het geval. Goede praktijken en pijnpunten in verband met uitwisselingsprogramma’s voor studenten en jonge ondernemers moeten worden uitgewisseld, en er is opleiding nodig voor onderwijskundigen, sociale partners en media.

    5.3.6.

    Vrouwen en meisjes met een handicap moeten gelijke toegang krijgen tot de diverse onderdelen van ICT-faciliteiten en de informatiemaatschappij. Bij het uitdenken van informatie- en communicatietechnologieën dient rekening te worden gehouden met economische factoren, opleidingsbehoeften en gelijke kansen, ongeacht de leeftijd, zodat ook meisjes en vrouwen met een handicap die het risico lopen op sociale uitsluiting of armoede toegang hebben.

    5.4.   Werkgelegenheid

    5.4.1.

    De globale participatiegraad van vrouwen op de arbeidsmarkt blijft veel lager dan die van mannen (46,6 % tegen 61,9 %). Op de arbeidsmarkten in alle lidstaten is nog steeds sprake van een aanzienlijke gendersegregatie. Vrouwen met een handicap worden evenwel veel meer uitgesloten van de arbeidsmarkt. Volgens de gendergelijkheidsindex 2015 van het Europees Instituut voor gendergelijkheid heeft slechts 18,8 % van de vrouwen met een handicap in de EU werk, tegenover 28,1 % van de mannen met een handicap. De hoge werkloosheidsgraad bij vrouwen met een handicap blijft onaanvaardbaar, aangezien dit ertoe leidt dat zij een groter risico lopen op armoede en sociale uitsluiting. Vrouwen en meisjes met een handicap stuiten op grotere problemen wanneer zij zich op de arbeidsmarkt willen begeven, wat het voor hen moeilijker maakt een normaal en onafhankelijk bestaan op te bouwen. Bovendien worden zij vaak onderbetaald. Belemmeringen voor de mobiliteit en de sterkere mate van afhankelijkheid van familieleden en mantelzorgers moeten worden overwonnen om hun actieve participatie in het onderwijs en op de arbeidsmarkt en in het sociale en economische leven van de samenleving te stimuleren (37).

    5.4.2.

    Gezien de hoge werkloosheid en inactiviteit op de arbeidsmarkt bij vrouwen met een handicap, moeten de EU en haar lidstaten brede en positieve maatregelen voor vrouwen met een handicap ontwikkelen, opdat zij een opleiding, een stageplaats of een vaste baan kunnen vinden, en om gelijk loon voor gelijk werk, evenwaardige carrièremogelijkheden, aanpassingen op de werkplek en een evenwicht tussen werk en privé te bevorderen. Vrouwen met een handicap moeten, op dezelfde basis als anderen, het recht hebben op rechtvaardige en gunstige arbeidsvoorwaarden, inclusief gelijke kansen en gelijke beloning voor gelijkwaardig werk (38).

    5.4.3.

    Het EU-instrument voor microfinanciering en het Europees Sociaal Fonds ter bevordering van werkgelegenheid en sociale inclusie indachtig, dienen er meer mogelijkheden te komen voor vrouwen met een handicap om als zelfstandige of ondernemer te werken, gelijkelijk te worden vertegenwoordigd in raden van bestuur van ondernemingen, sociale ondernemingen op te zetten of een eigen zaak op te starten. Vrouwen met een handicap moeten gelijke rechten op financiële steun hebben gedurende de hele levenscyclus van het bedrijf, en moeten als bekwame ondernemers worden gezien. In dit verband moeten voor vrouwen met een handicap die ondernemer zijn, ook in plattelandsgebieden, positieve maatregelen worden uitgewerkt in de vorm van zachte leningen, microkredieten en niet-terugvorderbare subsidies.

    5.4.4.

    De stijging van het aantal mensen met een handicap zal de last van mantelzorgers vergroten, met name van familieleden, voornamelijk vrouwen, die zich gedwongen zien om minder te gaan werken of de arbeidsmarkt zelfs geheel te verlaten om voor afhankelijke familieleden te zorgen (39).

    5.4.5.

    De EU en de lidstaten moeten, aan de hand van doeltreffende maatregelen op grond van specifieke behoeften, een beter evenwicht tussen werk en privé promoten voor vrouwen met een handicap en mantelzorgers van personen met een handicap. In dit verband kan worden gedacht aan meer loontransparantie, aangepaste aanwervingsprocedures en socialezekerheidsbetalingen, flexibele werkuren of deeltijds thuiswerken, een evenwicht tussen met de handicap verbonden kosten van het moederschap en de zorg voor anderen met grote steunbehoeften, en universele toegang tot betaalbare, kwaliteitsvolle ondersteunende diensten op verschillende momenten van de dag, bijvoorbeeld voor kinderopvang of zorgdiensten voor ouderen en anderen met grote steunbehoeften (40).

    5.4.6.

    De EU en de lidstaten moeten vrouwen met een handicap en gezinnen van personen met een handicap opnemen in de voorgestelde richtlijn betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers, alsook in andere beleidsmaatregelen ter verbetering van dat evenwicht (41).

    5.4.7.

    Vrouwen met een handicap botsen ook op specifieke obstakels voor een gelijkwaardige participatie op de werkplek, zoals seksuele intimidatie, ongelijk loon en gebrekkige verhaalmogelijkheden omdat hun vorderingen vaak vanuit een discriminerende attitude worden verworpen. De EU en de lidstaten moeten ook voorzien in veilige en gezonde arbeidsomstandigheden voor vrouwen met een handicap en mantelzorgers van personen met een handicap, waaronder bescherming tegen pesten en verhaalmogelijkheden bij klachten. Pesten op het werk moet worden voorkomen door het aannemen van doeltreffende protocollen tegen pesten, conform de toepassing van Richtlijn 2000/78/EG (42).

    5.5.   Participatie in het politieke en openbare leven

    5.5.1.

    De stem van vrouwen en meisjes met een handicap is in het verleden altijd genegeerd, waardoor zij ondervertegenwoordigd zijn in de publieke besluitvorming. In de meeste EU-lidstaten resulteert het feit dat personen met een handicap geen handelingsbevoegdheid hebben in het verlies van hun stemrecht. Andere belemmeringen voor het stemrecht zijn ontoegankelijke stemprocedures, inclusief ontoegankelijke stembureaus (43). De EU moet ervoor zorgen dat vrouwen met een handicap ten volle kunnen deelnemen aan het politieke en openbare leven, en met name aan de verkiezingen van het Europees Parlement in 2019.

    5.5.2.

    Door onevenwichtige machtsverhoudingen en meervoudige discriminatie hebben zij minder kansen gekregen om organisaties op te richten of te vervoegen die hun behoeften als vrouwen, kinderen en personen met een handicap kunnen vertegenwoordigen. De EU moet maatregelen treffen om vrouwen met een handicap ertoe aan te sporen leidinggevende functies op te nemen in publieke besluitvormingsorganen op alle niveaus, en hen in staat te stellen organisaties en netwerken van vrouwen met een handicap op te richten en te vervoegen (44). Voor vrouwen met een handicap moet in programma’s voor opleiding/werkbegeleiding worden voorzien, opdat zij klaar zijn om toe te treden tot het politieke en publieke leven.

    Brussel, 11 juli 2018.

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Luca JAHIER


    (1)  Algemene opmerking nr. 3 bij het CRPD (CRPD/C/GC/3), blz. 1; alternatief verslag inzake het CRPD, Europees Gehandicaptenforum, blz. 57.

    (2)  VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap.

    (3)  Slotopmerkingen bij het eerste verslag van de EU, CRPD, Verenigde Naties (art. 6 CRPD/C/EU/CO/1).

    (4)  Verslag over vrouwen met een handicap, Europees Parlement, 14.10.2013, blz. 6.

    (5)  Idem voetnoot 3, art. 4.3; idem voetnoot 1, blz. 17.

    (6)  Idem voetnoot 4, blz. 9.

    (7)  Idem voetnoot 3, art. 16.

    (8)  „Ending forced sterilisation against women and girls with disabilities”, verslag van het Europees Gehandicaptenforum, 2018, blz. 49.

    (9)  „2nd Manifesto on the Rights of Women and Girls with Disabilities in the EU”, Europees Gehandicaptenforum, 2011, blz. 18 en 34.

    (10)  Idem voetnoot 9, blz. 4.

    (11)  Ad-hocmodule van de arbeidskrachtenenquête van de EU over mensen met een handicap en langdurige gezondheidsproblemen, 2002.

    (12)  Idem voetnoot 4, blz. 24.

    (13)  VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap.

    (14)  Idem voetnoot 3, art. 6; idem voetnoot 4, blz. 6.

    (15)  Idem voetnoot 3, art. 4.3; idem voetnoot 1, blz. 17.

    (16)  Idem voetnoot 9, blz. 47.

    (17)  Idem voetnoot 4, blz. 16.

    (18)  Idem voetnoot 4, blz. 9.

    (19)  Idem voetnoot 1, blz. 2.

    (20)  Idem voetnoot 9, blz. 52.

    (21)  Idem voetnoot 1, blz. 15.

    (22)  Idem voetnoot 9, blz. 11.

    (23)  Idem voetnoot 3, art. 8.

    (24)  Idem voetnoot 1, blz. 8.

    (25)  „Violence against women: an EU-wide survey”, Bureau voor de grondrechten, 2014, blz. 186.

    (26)  Idem voetnoot 3, art. 16.

    (27)  Idem voetnoot 9, blz. 21.

    (28)  Idem voetnoot 3, art. 16; idem voetnoot 8, blz. 49.

    (29)  Idem voetnoot 1, blz. 10.

    (30)  Idem voetnoot 1, blz. 11.

    (31)  „Ending forced sterilisation against women and girls with disabilities”, verslag van het Europees Gehandicaptenforum, 2018, blz. 49 en 50.

    (32)  Idem voetnoot 1, blz. 11; idem voetnoot 9, blz. 34.

    (33)  Idem voetnoot 1, blz. 14.

    (34)  EU — SILC 2011.

    (35)  Idem voetnoot 9, blz. 32.

    (36)  Alternatief verslag aan het CRPD, blz. 43.

    (37)  Idem voetnoot 4, blz. 7.

    (38)  Idem voetnoot 9, blz. 41.

    (39)  Idem voetnoot 9, blz. 45; idem voetnoot 4, blz. 6.

    (40)  Idem voetnoot 4, blz. 14; idem voetnoot 9, blz. 43.

    (41)  Idem voetnoot 3, art. 23.

    (42)  Idem voetnoot 4, blz. 25.

    (43)  Alternatief verslag inzake het CRPD.

    (44)  Idem voetnoot 1, blz. 16.


    Top